VVP - STANDPUNT GROENBOEK TERRITORIALE COHESIE Raad Van Bestuur 09.02.2009 1. Situering Oktober 2008 presenteerde Danuta HUBNER (Europees Commissaris voor het regionale beleid) het Groenboek over 'Territoriale Cohesie'. Ondanks het feit dat in het Groenboek een echte definitie ontbreekt, staat het begrip territoriale cohesie voor een evenwichtige ontwikkeling in de regio's van de Europese Unie. Het Groenboek kan via volgende link worden geraadpleegd: Groenboek. Met het Groenboek tracht de Europese Commissie een aanzet te geven tot een breed debat en een publieke consultatie die loopt tot 28 februari 2009. De Europese Commissie wil ook de mening horen van decentrale overheden, waaronder de provincies. De bedoeling is o.a. een definitie van territoriale cohesie te kunnen ontwikkelen met het oog op het toekomstig regionaal beleid van de EU. De Raad van Bestuur van de VVP van 9 februari 2009 gaat in op de uitnodiging van de Europese Commissie en keurde onderstaande opmerkingen en voorstellen goed. 2. Algemene opmerkingen Het Groenboek Territoriale Cohesie (TC) komt op een goed moment. Het zet aan tot nadenken over een visie op de Europese Unie. Een dergelijke visie is, na de uitbreiding van de EU met 12 nieuwe o.a. Oost Europese staten, meer dan nodig. Vraag is hoe het gemeenschappelijk huis Europa verder dient te ontwikkelen. De wereldwijde financiële en economische crisis komt op een ongelegen moment omdat het de eventuele realisatie van Territoriale Cohesie in het gedrang kan brengen. Deze crisis zal gevolgen hebben voor de financiering van grensoverschrijdende projecten, zal onzekerheid met zich mee brengen, waarborgen voor projecten in het gedrang kunnen brengen. De Vlaamse provincies waarderen dat de Europese Commissie een ruime raadplegingsronde organiseert over het Groenboek. Het zijn immers vaak de decentrale lokale besturen die, wegens hun nabijheid bij het maatschappelijke -, het ecologische -, het economische -, leven als eersten worden geconfronteerd met problemen en kansen op het terrein. Denk aan de organisatie van openbaar vervoer, de bestrijding van wateroverlast, de organisatie van sociale dienstverlening. Die gedecentraliseerde besturen, lees provincies, hebben naast die nabijheid ook een bijkomende troef: ze zijn in tegenstelling tot de Europese en Vlaamse administraties minder verkokerd en daardoor in staat een meer integrale aanpak van die kansen en bedreigingen uit te werken. Een dergelijke integrale aanpak lijkt net de essentie te zijn van Territoriale Cohesie, nl. over alle sectoren heen een visie ontwikkelen op een specifiek gebied. Territoriale Cohesie is dus, in tegenstelling tot wat het woord territoriale doet vermoeden meer dan een ruimtelijke aangelegenheid, meer dan ruimtelijke ordening in de technische betekenis van het woord.
3. Specifieke opmerkingen en bedenkingen 3.1. Nood aan een visie, definitie? Het Groenboek geeft geen definitie van Territoriale Cohesie. Vraag is of dit een zwakte of een sterkte is en of daardoor Territoriale Cohesie als niet voldoende ambitieus wordt beschouwd. Alleszins zullen door de raadpleging die door de Commissie wordt georganiseerd stapsgewijs elementen voor een dergelijke definitie worden aangedragen. Misschien nog belangrijker dan een definitie van wat Territoriale Cohesie kan, moet zijn is het hebben van een degelijk onderbouwde strategie die Territoriale Cohesie in de praktijk omzet, die duidelijk maakt wat op het terrein wordt beoogd. Territoriale Cohesie veronderstelt een visie die ruimer is dan het cohesiebeleid dat tot nu toe werd gevoerd. Een dergelijke visie veronderstelt een definiëring van wat Territoriale Cohesie kan zijn. Een definitie is nodig want: sturend, richtinggevend voor het beleid; veronderstelt een integralere benadering dan het economische en sociale cohesiebeleid van de EU zoals tot nu toe; een integralere benadering houdt tevens een gebiedsgerichte benadering (zie tevens missie van de provincies); is tevens een maatstaf voor de inzet van middelen (menselijke, financiële, juridische, samenwerkingsverbanden, ); vormt een kader voor de evaluatie van het gevoerde cohesiebeleid. Kerngedachten die de filosofie van een dergelijke definitie inhouden kunnen zijn: het potentieel van elk gebied versterken; de graad van diversiteit, eigenheid maximaal ontwikkelen; streven naar rechtvaardige (équitable) oplossingen, wat niet noodzakelijk hetzelfde dient te zijn als gelijkheid ( eenheidsworst ); subsidiariteit respecteren; politiek verantwoordelijke, aanspreekbare overheden verantwoordelijkheden geven; transparant te werk gaan; concrete werkbaarheid vooropstellen; duurzaamheid als principe hanteren; partnerschap bevorderen; evenwaardigheid besturen respecteren; gebiedsgericht te werk gaan; burgergerichtheid voorop stellen. 3.2. Nood aan maatwerk In het Groenboek komen invalshoeken aan bod als concentratie en densiteit, afstanden overbruggen, veelheid aanpakken, specifieke geografische kenmerken. Samen met de verschillende beleidsdomeinen die worden aangehaald heeft dit een grote diversiteit van territoria als resultaat. Het is dan ook niet aangewezen een unieke, voor alle gebieden geldende aanpak uit te werken. Maatwerk is noodzakelijk.
Maatwerk verondersteld echter een gedifferentieerde aanpak die nooit vanuit de Brusselse Commissie kan worden ingevuld. Om maatwerk mogelijk te maken en resultaatgericht te werk te gaan is het aangewezen de verantwoordelijkheid bij de verschillende territoria zelf te leggen. Deze territoria dienen, al dan niet grensoverschrijdend, te zoeken op welke wijze ze de territoriale cohesie van hun gebied kunnen bevonden. Allicht spoort maatwerk niet met zeer gedetailleerde regels, werkvormen omdat het dan voorbij gaat aan de specificiteit van de betrokken gebieden. 3.3. Nood aan vlotte grensoverschrijdende samenwerking Vlotte samenwerking is aangewezen om van territoriale cohesie werk te kunnen maken. Dit hoeft niet als gevolg te hebben dat extra bestuursvormen worden gecreëerd. Belangrijker is dat er een meer efficiënte manier van grensoverschrijdende samenwerking ontstaat. Aandachtspunten daarbij zijn: respect voor subsidiariteit en politieke verantwoordelijkheid van de verschillende bovenlokale bestuursniveau s, met andere woorden zich niet in de plaats stellen; ontwikkelen van nieuwe vormen grensoverschrijdende samenwerking voornamelijk op projectmatige basis of met heel specifieke doelstellingen; flexibele samenwerkingsmodellen die een prominente rol voor de provincies impliceren; ruimte voor creativiteit laten inzake samenwerking van de regio s aan beide zijden van de betrokken grenzen. Wat grensoverschrijdende samenwerking betreft heeft Europa zelf een instrument gecreëerd nl. het EGTS (Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking). Dit is een instrument dat de provincies perfect kunnen inzetten. Bovendien is er het aanvoelen dat Europa aan samenwerkingsverbanden die voor deze structuur kiezen extra aandacht zal geven. Een mogelijk ander middel is een bestuursovereenkomst tussen Europa en de bestaande besturen, lees provincies. Gezien de terreinkennis van de provincies lijkt het aangewezen dat de provincies hiervoor in aanmerking komen. Daarbij dient momenteel te worden uitgegaan van de bestuurlijke verhoudingen Europa/Vlaanderen/provincies. In een dergelijke bestuursovereenkomst (afgesloten op basis van vrijwilligheid) kunnen afspraken worden gemaakt betreffende taken m.b.t. het territoriaal cohesiebeleid. Daarin zouden kunnen worden opgenomen: integratie tussen de verschillende deelaspecten van het betrokken beleid (inhoudelijk en procedureel) tussen de verschillende streken; het afstemmen van beleidsvisies bundelen van de inspanningen taken af te lijnen, op elkaar af te stemmen werken aan verticale integratie. Een bestuursovereenkomst kan een belangrijke meerwaarde hebben: ten gevolge van de vrijwilligheid van de ermee gepaard gaande werk- en sturingswijze kan dit het voordeel bieden van flexibiliteit en tijdsbesparing; een aangescherpte vorm van verantwoordelijkheid van de betrokken partijen; minder problematische implementatie van de vooropgestelde doelstellingen;
leiden tot versnelde realisaties op het terrein; een bijdrage vormen tot een positieve maatschappelijke beeldvorming van de betrokken besturen en Europa. 3.4. Nood aan instrumenten Het territoriaal cohesiebeleid nood aan extra instrumenten om op het terrein werk te maken van een dergelijk beleid. De rol van de EU kan er in bestaan: Aanreikend van een werkkader; Niet zelf optreden want, eigenheid van specifieke gebieden is niet te verstaan vanuit Brussel ; Verantwoordelijkheid geven met minimale administratieve overlast Samenwerkingsverbanden binnen en over de grenzen heen laten groeien, zonder een model op te leggen, wel stimuleren Stimuleren transnationale planningsinstrumenten en projecten door richtinggevende instrumenten die het beleid sturen. Vergelijk met de milieubeleidsplanning en de ruimtelijke planning in Vlaanderen. Een ruimtelijk structuurplan bevat drie onderdelen: Een informatief deel Een richting gevend deel, waarvan enkel mits grondige motivatie kan worden afgeweken. Het bevat doelstellingen, prioriteiten, maatregelen, middelen, instrumenten en acties om tot uitvoering over te kunnen gaan. Een bindend deel. Zonder de loodzware procedures die in Vlaanderen van toepassing zijn, kunnen Europese richtinggevende bepalingen territoriale cohesieplannen sturen. 3.5. Niet alleen richten op achtergesteldheid Misschien is het structuurbeleid van de EU te veel gericht op achtergestelde regio s. De invalshoek Territoriale Cohesie kan de mogelijkheid bieden dit te overstijgen door een globalere benadering, door ook de sterke punten van een bepaalde regio te benadrukken, te ondersteunen. Als gevolg van oversijpeling, olievlekwerking kan dit een positief gevolg hebben voor e ontwikkeling van de aangrenzende regio s. 3.6. Vlotte werking: van een boekhoudkundige naar een inhoudelijke benadering Werken met Europese middelen vergt een stevige administratieve opvolging, verantwoording. De huidige werkwijze bij Europese projecten is erg boekhoudkundig geïnspireerd nl. vooral een toezicht op de correcte besteding van de middelen. Een daadwerkelijke meting van de impact van het project, met andere woorden een eerder inhoudelijke benadering, komt veel minder aan bod. Bovendien heeft de stevige administratieve benadering als gevolg dat nogal wat potentiële indieners van projecten dreigen af te haken. Zeker op het gebied van territoriale cohesie dient dit te worden voorkomen: bij dergelijke projecten zal het allicht vaak gaan om diverse soorten van kleinere plaatselijke actoren die niet over de nodige know how beschikken om projecten in te dienen. Om een vlotte werking te garanderen dient te worden onderzocht waar en hoe spelregels kunnen worden vereenvoudigd, vertrouwen aan lokale actoren kan worden gegeven en tegelijk de inhoudelijke aspecten meer aan bod komen.
TC kan er dan ook toe bijdragen dat voor aan een EU project te beginnen meer wordt nagedacht welke impact men beoogt, wat de knelpunten en kansen zijn bij o.a. grensoverschrijdende samenwerking, dat ervaringen worden uitgewisseld. Economische en sociale cohesie kunnen worden gemeten. Territoriale Cohesie meten is nog een onbekend terrein, is niet evident. 4. En de provincies? In hoofdstuk 3.1 Territoriale cohesie bij het programmeren van EU beleid wordt in de eerste paragraaf gesteld: Het is belangrijk om een debat te voeren over territoriale cohesie om vraagstukken onder de aandacht te brengen en hun analyse te bevorderen, niet alleen op de hieronder genoemde, meer voor de hand liggende beleidsterreinen, maar ook in het algemeen. Centraal is de gedachte een debat te voeren over territoriale cohesie om vraagstukken onder de aandacht te brengen en hun analyse te bevorderen. Dit zou een perfecte opdracht kunnen zijn voor de provincies. Leg deze uitspraak naast de missie van de provincies zoals verwoord in art. 2 van het provinciedecreet. Kernbegrippen daarin zijn: intermediair beleidsniveau welzijn van de burgers duurzame ontwikkeling de bovenlokale taakbehartiging streekgericht ondersteunende taken op verzoek van andere overheden het nemen van initiatieven met het oog op gebiedsgerichte samenwerking tussen besturen in een regio De provincies zijn dan ook goed geplaatst om Territoriale Cohesie onder de aandacht te brengen en hun analyse te bevorderen. Meer nog: ze zijn er door hun gebiedsgerichte werking en integrale benadering avant la lettre mee bezig, zetten er nu al middelen (mensen en financiën) voor in. Ze besteden tevens aandacht aan wat in de eerste zin van hoofdstuk 3.1 staat nl: Coördinatie tussen sectoraal en territoriaal beleid is van groot belang met het oog op een maximale synergie en om te voorkomen dat deze met elkaar conflicteren. Belangrijk is dat de provincies in het toekomstige beleid inzake Territoriale Cohesie door Europa en Vlaanderen worden erkend. Contactpersoon: Referentie: Peter.gorle@vlaamseprovincies.be PG/N/EUROPA/081104.196 nota VLEVA