Bijlagen. 76. 2. Tweede Kamer. 7



Vergelijkbare documenten
Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

feestdagen: Nieuwjaarsdag, eerste en tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag;

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden.

Verordening Winkeltijden Nijmegen 2013

Verordening winkeltijden Haarlem 2017

Winkeltijdenverordening Hilversum 2018

Verordening winkeltijden Haarlem 2018

Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst

Ontwerp-Experimentenwet onderwijs. Zijne Excellentie de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ARCHITECT VERBONDEN DOOR EEN ARBEIDSOVEREENKOMST

Winkeltijdenverordening Valkenswaard 2017

STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

Gezien het overlegde vertoogschrift en de uitgebrachte berichten,

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

Rederlandschlndisde laatschappij

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

Kenmerk: / gelet op artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 149 van de Gemeentewet;

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet#

Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "De Quint" te Alkmaar, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B no. 87)

Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Renkum

Algemene voorwaarden Neighbours Kitchen Versie geldig vanaf:

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Nederlandsche Bank N.V., verweerster, gemachtigde mr. C.A. Doets, advocaat te Amsterdam.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

VERORDENING WINKELTIJDEN LEEUWARDERADEEL 2013

Tweede Kamer der Staten-Generaal

SURINAME. WET OP DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST 1962 GOUVERNEMENTSBLAD van SURINAME NO. 106

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Aangenomen en overgenomen amendementen

Registratienummer: Besluit omgevingsvergunning Elswoutshoek

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage,

VERORDENING WINKELTIJDEN DORDRECHT 2014

Modelverordening winkeltijden 2013

Tekststudio Schrijven en Schrappen lotty@schrijven-en-schrappen.nl -

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

een gedraging van de Douane van Curaçao, welke gedraging toe te schrijven is aan de Minister van Financiën, (hierna de Minister).

PROCEDUREVERORDENING VOOR ADVISERING TEGEMOETKOMING IN PLANSCHADE GEMEENTE HARDENBERG

Klokkenluidersregeling

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

gelet op de Winkeltijdenwet en artikel 149 van de Gemeentewet; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 april 1996;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VERORDENING DRANK EN HORECAWET

Regeling inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand (Klokkenluidersregeling)

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25

Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende aanvraag.

De raad van de gemeente Loppersum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 juni 2016; gelet op de bepalingen in de Winkeltijdenwet;

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

Samenvatting. 1. Procedure

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Elektronisch gemeenteblad

VERORDENING DRANK- EN HORECAWET BUSSUM 2014

Regeling melding misstand woningcorporaties

TOELICHTING PROCEDUREVERORDENING VOOR ADVISERING TEGEMOETKOMING IN PLANSCHADE 2008

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Verordening op de behandeling van klachten Baanbrekers

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004

«JNIDERWIJSRAAD. S-GRAVENHAGE,.0. Juli N A..

Toelichting bij Procedureverordening planschade Westerwolde 2019.

Kluwer Online Research

Tweede Kamer der Staten-Generaal

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

VERORDENING WINKELTIJDEN GEMEENTE BUNNIK Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 29 oktober 2013 nr..

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Toelichting Procedureverordening planschade Coevorden Algemene toelichting

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 januari 2004, nr ;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

VERORDENING WINKELTIJDEN LEEUWARDERADEEL 2013

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

werkzaamheid onder toezicht en leiding van onderwijzers aan

SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP DE ONDERNEMINGSRADEN MET BETREKKING TOT DE INSTELLING VAN GROEPSONDERNEMINGSRADEN SER)

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Ede (Gelderland)

College voor geschillen medezeggenschap defensie

Hoofdstuk I. Definities

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

inachtneming van het bepaalde in artikel 4 voorlegt aan de geschillencommissie.

Artikel 1 1. Artikel 2

VARIANT 1. Verordening winkeltijden Wormerland Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen. De raad van gemeente Wormerland;

Klokkenluidersregeling/ Regeling inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2006, nr.

Transcriptie:

Bijlagen. 76. 2. Tweede Kamer. 7 76. 2. MEMORIE VAN ANTWOORD. (Ingezonden bij brief van 18 April 1929.) Algemeene beschouwingen. De opmerkingen van de leden, die blijkens het Voorloopig Verslag van de noodzakelijkheid en zelfs van de wenschelijkheid eener wettelijke regeling der winkelsluiting niet overtuigd waren, nopen den ondergeteekende om, ter verduidelijking van hetgeen door hem terzake in de Memorie van Toelichting werd medegedeeld, nog eenigszins nader op de aangelegenheid in te gaan. Gelijk uit de in laatstgenoemd stuk gegeven uiteenzetting kan blijken, is de actie voor wettelijke regeling der winkelsluiting hier te lande historisch feitelijk te verdeelen in 3 tijdperken, waarin de zaak telkens weer in een nieuw licht kwam te staan. Het eerste dier tijdperken betrof dat, waarin van gemeentelijke verordeningen nog geen sprake was en de bevoegdheid der gemeenten om bepalingen van dien aard in het leven te roepen, werd ontkend. Het was met het oog hierop, dat de Staatscommissie 1904, welke eenstemmig was in haar oordeel, dat in het belang zoowel van werkgevers als werknemers in het winkelbedrijf regeling der winkelsluiting noodzakelijk was, eene voorziening bij de wet aanbeval. Het tweede tijdperk was dat, waarin de actie tot wettelijke regeling voortsproot uit bezwaren, welke deels van het ongelijk werken, deels van het achterwege blijven van gemeentelijke winkelsluitingsverordeningen, werden ondervonden. Deze actie werd aanvankelijk zoowel door winkeliers als door winkelpersoneel gevoerd; later, toen de Arbeidswet 1919 voor de werknemers de mogelijkheid eener beperking van den arbeidstijd had gebracht, is uiteraard van die zijde de drang naar eene wettelijke regeling verminderd. Het derde stadium is het huidige, waarin het tot stand brengen van een Rijkswet in hoofdzaak wordt bepleit met een beroep op de ongewenschte concurrentie tusschen de verschillende groepen van winkeliers, welke, naar men voorziet, uit de voorgenomen invoering van een werktijdregeling voor winkel* personeel zal voortvloeien. Ondergeteekende stelt op den voorgrond, dat voor hem de argumenten, welke kunnen worden ontleend aan het verband tusschen wettelijke winkelsluiting en werktijdregeling, doorslaggevend zijn geweest voor de indiening van het onderhavig wetsontwerp op dit oogenblik. Intusschen beteekent dit geenszins, dat hij aan de in vroegere stadia voor eene wettelijke regeling aangevoerde motieven hunne waarde zou willen ontzeggen. Zoo gelden dezelfde motieven, welke destijds de Staatscommissie 1904 hebben geleid tot een eenstemmige uitspraak vóór wettelijke regeling, ten deele ook thans nog onverzwakt. Naar de overtuiging van den ondergeteekende mag men niet blind zijn voor het groote sociale belang, dat gelegen is in een maatregel, die de zoogenaamde vrijheid van den winkelier zal doen plaats ïnnkcn voor een andere vrijheid, welke hem in de sfeer van normale verhoudingen zal terugvoeren. Hij onderschrijft dan ook ten volle de meening van de voorstanders van het wetsontwerp, waar deze in het Voorloopig Verslag nog eens nadrukkelijk wijzen op het groote nut, dat uit de regeling voor de gemeenschap en voor de winkeliers zelf zal kunnen voortvloeien. Ook de bezwaren tegen den toestand van ongelijkheid, welke voortvloeit uit de aan den gemeentewetgever gelaten vrijheid om de zaak al of niet en op verschillende wijze te regelen, doen zich ook in den tegenwoordigen tijd nog wel degelijk gevoelen. Een opgave van alle gevallen, waarin zich iets dergelijks voordoet, zou zonder een zeer omvangrijk en nauwkeurig onderzoek niet kunnen worden verstrekt. Ondergeteekende meent dan ook te mogen volstaan met het geven van enkele voorbeelden, welk intusschen voldoende duidelijk zijn om den aard van het geschetste euvel te illustreeren. (lelijk bekend, loopen de bebouwde gedeelten der gemeenten Rotterdam en Hillegersberg in elkaar. Terwijl nu te Rotterdam bij gemeentelijke verordening het sluitingsuur op 8 uur is gesteld, geldt voor Hillegersberg een sluiting om 9 uur. Het gevolg is, dat in het grensgedeelte personen uit Rotterdam te Hillegersberg nog na 8 uur inkoopen gaan doen, hetgeen uiteraard ten nadeele strekt van de Rotterdamsche winkeliers. Rotterdam grenst door het Kralingsche veer aan de gemeente Capelle a.d. IJssel, waar geene verordening op de winkelsluiting bestaat; in dat gedeelte van Rotterdam lijden de winkeliers schade door het ontbreken eener verordening in de naburige gemeente. Ook komt het voor, dat schippers, die des avonds te Rotterdam binnenkomen, nog na 8 uur in de gemeente Schiedam belangrijke inkoopen doen, ten einde des te spoediger weer te kunnen vertrekken. Ten opzichte van IJsselmonde doet zich hetzelfde voor. Als andere gemeenten, waarin moeilijkheden van dezen aard bestaan, mogen nog genoemd worden Haarlem en Overveen, Naarden en Bussum, Heerlen en Hoensbroek. Beide laatstgenoemde gemeenten hebben onderling sterk afwijkende regelingen, terwijl de grens van beide gemeenten door de lengteas van een winkelstraat loopt. Dat een verhouding, waarbij in eene gemeente strafbaar is, wat in een andere gemeente geoorloofd is, tot onhoudbare toestanden moet leiden, is ook te Breda gebleken, vóórdat de annexatie der omliggende gemeenten had plaats gevonden. Te Breda bestond een sluitingsverordening, terwijl zulks in de omliggende gemeenten niet het geval was. Gevolg is geweest, dat na een bestaan van slechts enkele weken, de Bredasche verordening moest worden ingetrokken. Het is uit den aard der zaak niet mogelijk om, gelijk in het Voorloopig Verslag gevraagd, een opgave te doen van de bedragen, welke aldus buiten de woongemeenten worden uitgegeven; daarvoor zou het instellen eener enquête onder de betrokken koopers noodig zijn, hetgeen begrijpelijkerwijs ondoen* lijk is. In elk geval staat vast, dat de winkeliers het als een onbillijkheid gevoelen, dat op die wijze een deel van het debiet naar concurrenten in een andere gemeente overgaat louter omdat hetgeen hier is verboden elders is toegestaan. Ten aanzien van de beteekenis van den geschetsten toestand voor het winkelpersoneel moge ondergeteekende er op wijzen, dat, gelijk overigens reeds in de Memorie van Toelichting te lezen valt en in de hierboven gegeven korte historische uiteenzetting nogmaals wordt betoogd, die beteekenis verminderd is, nu krachtens de Arbeidswet een werktijdregeling voor het personeel zal worden ingevoerd. Wat thans het in het Voorloopig Verslag in de tweede plaats besproken argument betreft, in tegenstelling met de leden, die van een andere meening blijk gaven, is de ondergeteekende van oordeel, dat het inderdaad gewenscht is verband te leggen tusschen de invoering van een werktijdenbesluit voor het personeel en de totstandkoming eener wettelijke regeling der winkelsluiting. Dat het achterwege blijven van laatstbedoelde r< reling bij invoering van eerstgenoemde ongelijkheid in eoncurrentievoorwaarden tusschen verschillende groepen van winkel* bedrijven zal teweeg brengen, zal wel niet worden ontkend. Echter acht men blijkbaar.lic omstandigheid niet van voldoende gewicht, dan dat daardoor de wettelijke winkelaluiting zou zijn gerechtvaardigd. De daarbij uitgesproken stelling, dat de groote Baken vaak zooveel voor hebben op haar kleine concurrenten en dat het hier zou gaan om bescherming van economisch sterkeren, zou de ondergeteekende in haar algemeenheid niet gaarne voor zijn rekening nemen. Reeds hierom, wijl het feit, dat een Handelingen der Staten Gen praal. Bijlagen. 1928--1929.

zaak mot eenig personeel werkt, z. i. niets bewijst ten aanzien van hnar economische positie in vergelijking met een zaak zonder personeel. Met evenveel recht zou kunnen worden beweerd, dat een klein winkelbedrijf, dat geen personeeluitgaven heeft, een beter bestaan oplevert dan een ander, hetwelk praktisch niet zonder winkelbedienden kan worden gedreven. Ondergeteekende heeft dan ook zonder veel aarzelen de meening van de verschillende colleges, die hem ter zake van advies hebben gediend en op de wenschclijkheid eener gelijktijdige invoering van beide regelingen hebben gewezen, tot de zijne gemaakt. Dat, bij het uitblijven eener wet op de winkelsluiting, de controle op de naleving van het Werktijdenbesluit aanzienlijk zal worden verzwaard, behoeft z. i. wel weinig nader betoog. Is er geen sluitingsuur voorgeschreven, dan wordt de verleiding om de voorschriften inzake den arbeidsduur vooral in den avond en op Zondag te overtreden, belangrijk grooter. De contrüle op de sluiting is vrij eenvoudig, die op de werktijden daarentegen eischt een nauwkeurig onderzoek von administratieve bescheiden, verhoor van getuigen en eventueel lang voortgezet rechtstrecksch toezicht, vooral des avonds en op Zondag. Dit eischt bemoeiingen van Arbeidsinspectie en politie, waarvoor hetzij meer kosten moeten worden gemaakt, hetzij ander werk ongedaan blijft. Uit den aard der zaak ligt het niet in de bedoeling, voor het winkelpersoneel een arbeidstijd toe te staan van gelijken duur als waarvoor de winkel geopend zal mogen zijn. Dit is echter geen reden, om niet door vaststelling van een wettelijk sluitingsuur de gelegenheid tot overtreding van het Werktijdenbesluit voor winkels zooveel mogelijk te verkleinen. Voor den winkelier kan het dikwijls van belang zijn, het personeel na bet tijdstip, waarop het den dagelijkschen arbeid zou moeten beëindigen, of op dagen, waarop het rust zou moeten genieten, aan het werk te houden. Zouden b.v. op Zondag de winkels geopend mogen blijven, terwijl een verbod geldt om op Zondag arbeid te verrichten, dan zal juist de concurrentie tusschen de winkels met en zonder personeel het voor de eerste zeer verleidelijk maken, het met de voorschriften inzake den arbeidstijd niet te nauw te nemen. Een en ander samenvattend blijft de ondergeteekende van oordeel, dat er meer dan één aanleiding bestaat thans tot invoering eener wettelijke regeling der winkelsluiting over te gaan. Het gemeentelijk verordeningsreeht kan in de materie niet voldoende voorzien, omdat dan de tegen ongelijksoortige regelingen en het ontbreken van regelingen reeds thans geldende bezwaren blijven bestaan en een voor richtigc naleving van het Werktijdenbesluit gewenschte uniforme basis zou blijven ontbreken. Met.behoud van die basis zal op grond van art. 9 van het ontwerp voldoende gelegenheid bestaan voor afwijkingen, welke, naar ook de ondergeteekende zeer wel inziet, noodzakelijkerwijs uit het verschil in plaatselijke omstandigheden hier en elders zullen moeten voortvloeien. Dat in verschillende kleine gemeenten, die tot dusverre geen regeling van de winkelsluiting hebben, de winkeliers aan de bepalingen der wet zullen onderworpen zijn, acht hij geen ernstig bezwaar. Met hen, die zich blijkens het Voorloopig Verslag voorstanders van het ontwerp toonden, is hij van meening, dat men zich ook daar in de practijk spoedig naar den nieuwen toestand zal weten te schikken, te meer, wijl men op het platteland in het algemeen geen behoefte heeft aan laten verkoop. Overigens zullen, zoo noodig, onder goedkeuring van de Kroon aldaar afwijkingen van de wet kunnen worden tot stand gebracht. De vraag, of, indien het ontwerp eerst na verloop van langer tijd wet mocht worden of wellicht het Staatsblad in het geheel niet mocht bereiken, het Werktijdenbesluit zal blijven rusten of achterwege zal blijven, wordt ontkennend beantwoord. Het ligt in het voornemen van den ondergeteekende om te bevorderen, dat alsdan niettemin uiterlijk 1 Januari 1930 tot invoering van het Werktijdenbesluit wordt overgegaan. Met het oog op de voor het winkelbedrijf aan een afzonderlijke invoering verbonden bezwaren zal het dan evenwel noodzakelijk zijn genoegen te nemen met een uit een oogpunt van arbeidersbescherming minder doeltreffende werktijdregeling dan thans is ontworpen. Met belangstelling nam de ondergeteekende kennis van de beschouwingen van die leden, welke zich blijkens het Voorloopig Verslag met de indiening vun het onderhavig ontwerp ingenomen toonden. In het algemeen sluit hij zich gaarne bij het door deze leden gegeven betoog aan. Ook thans nog is zijn indruk, dat de middenstand in meerderheid vóór een wettelijke winkelsluiting is, zij het dan, dat deze in hoofdzaak op andere gronden wordt bepleit dan daarvoor in een vroeger stadium werden aangevoerd. Met de bijzondere belangen van bepaalde groepen is overigens in het wetsontwerp in zoodanige mate rekening gehouden, dat bezwaren, welke uit de beperking der verkoopgelegenheid in het algemeen kunnen voortvloeien, zich, naar hij verwacht, in de practijk niet spoedig zullen voordoen. Ondergeteekende is gaarne bereid de Tweede Kamer te doen kennis nemen van het ontwerp-werktijdenbesluit, zooals hij voornemens is daarvan, bij totstandkoming der wet, de invoering te bevorderen. Het desbetreffend ontwerp zal daartoe ter griffie van de Tweede Kamer ter inzage van de leden worden nedergelegd. Gelijk reeds hierboven medegedeeld, zal het intusschen naar zijn oordeel noodzakelijk zijn, de regeling op enkele punten wijziging te doen ondergaan, voor het geval een spoedige totstandkoming van de wettelijke winkelsluiting niet mogelijk mocht blijken. De in het Voorloopig Verslag aanbevolen tusschenstelsels, nl. het opleggen bij de v.et aan de gemeenten eener verplichting om een verordening tot stand te brengen naar richtlijnen, door de wet aangegeven, en het geven eener algemeene minimale wettelijke regeling met de bevoegdheid om verder te gaan, bieden, voor zoover de ondergeteekende kan zien, geen van beide bijzondere voordeelen boven het stelsel van het ontwerp. Zou in het eerste stelsel de regeling aan haar doel beantwoorden, dan zou de wet bij het geven van richtlijnen zeer uitvoerig moeten wezen, waardoor het beginsel, om de kwestie in hoofdzaak in handen van den gemeentewetgever te laten, aanstonds in het gedrang zou komen. Wat het tweede stelsel betreft; ondergeteekende geeft boven een minimale regeling bij de wet de voorkeur aan een normale regeling bij de wet. Het aantal afwijkingen zal daardoor allicht geringer kunnen blijven, hetgeen er aan ten goede zal komen, dat de uniformiteit zooveel mogelijk behouden blijft. Den leden, die als hun meening te kennen gaven, dat het niet geoorloofd is om burgers, die voor hun brood willen werken, zulks te beletten, zij er op gewezen, dat de regeling van de winkelsluiting zich beperkt tot een reglementeering van de verkoopgelegenheid, doch dat het verrichten door den winkelier van verderen arbeid niet ongeoorloofd zal zijn. Dat de verkoopgelegenheid aan banden wordt gelegd zal naar de overtuiging van den ondergeteekende worden toegejuicht door de velen, wier besluit om in de late avonduren en op den Zondag hun zaak open te houden, thans slechts wordt bepaald door het feit, dat de concurrent open is, maar die niets liever zouden doen dan hun winkel sluiten, ten einde de gelegenheid te hebben, zich ook met andere belangen dan die van hun zaak bezig te houden of voor hun zaak op andere wijze werkzaam te zijn dan door het gereed staan voor late klanten. Hij kan geheel de meening deelen van de leden, die in de beoogde beperking van verkoopgelegenheid voor de winkeliers geen gevaar voor beteekenende schade in den omzet zien. Te recht wordt z. i. door deze leden opgemerkt, dat die omzet in het algemeen niet afhankelijk is van verkoop op bepaalde uren. Voor zoover dit wel het geval mocht zijn voorziet het ontwerp daarin. Zoo moge hier de aandaoht worden gevestigd op de regeling, welke met het oog hierop ten behoeve van de banket winkels is getroffen. Zou de wettelijke winkelsluiting tot gevolg hebben, dat een aantal kleine en niet of weinig levensvatbare winkels zouden verdwijnen, dan zou de regeling een effect hebben, dat uit econo-

Regeling der winkeuluiting. misch oogpunt zeker niet bedenkelijk zou zijn. Juist echter omdat in de wet zooveel mogelijk met de belangen van alle categorieën wordt rekening gehouden en zij iedere opzettelijke beïnvloeding van de ontwikkelingsmogelijkheid der verschillende bedrijfsvormen vermijdt, meent de ondergeteekende van haar een dergelijk effect niet te mogen verwachten. De ondergeteekende sluit zich aan bij de leden, die van oordeel zijn, dat ten opzichte van het betrachten van de orde in het huishouden voor den Staat geen opvoedende taak is weggelegd. De bezwaren, door vele leden tegen de Zondagssluiting geopperd, zijn van zeer uiteenloopenden aard. In de eerste plaats wordt aangevoerd, dat zekere groepen der bevolking den wekelijkschen rustdag op een anderen dag dan den Zondag houden en wordt met een 'beroep op de Grondwet betoogd, dat het een ernstige inbreuk op de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van godsdienst zou zijn om door middel van wettelijken dwang aan de naleving van zijn godsdienstige beginselen voor den een grooter materieel nadeel te verbinden dan voor den ander. Gelijk uit de Memorie van Toelichting kan blijken, zijn bij het ontwerpen van voorschriften voor winkeliers de bedoelde materieele belangen zoo goed mogelijk afgewogen, juist om benadeeling als hier bedoeld zooveel mogelijk te voorkomen. Ondergeteekende meent aan de hand van de verschillende ter zake verkregen adviezen, dat hij bij het zoeken van het juiste midden tamelijk wel geslaagd is, en zou dan ook niet willen onderschrijven, dat aan de eene categorie boven de andere een voorsprong wordt gegeven. Dat de Zondag meer en meer de uitgaansdag is geworden voor zeer velen, is den ondergeteekende bekend. Naar aanleiding van de aan die opmerking vastgeknoopte beschouwing wil hij er evenwel de aandacht op vestigen, dat door de uitzonderingen, die het ontwerp in zake de Zondagssluiting toelaat, voldoende met de eischen van het maatschappelijk verkeer is rekening gehouden. Overigens zou hij er niet toe kunnen medewerken den rustdag van de eene groep op te offeren, uitsluitend om voor de andere den uitgaansdag tot een genieting te maken, en hij is dan ook niet bereid, aan den wensch om uit dien hoofde de Zondagssluiting uit het ontwerp terug te nemen, gevolg te geven. De omstandigheid, dat in sommige streken des lands het doen van inkoopen op Zondag gebruikelijk is, behoeft evenmin tot uitlichting van de Zondagsregeling uit het ontwerp te leiden. Waar zulks noodig is, zal ingevolge art. 9 een afwijkende regeling kunnen worden vastgesteld. Overigens zal het bedoelde gebruik zich geleidelijk kunnen wijzigen, mede onder invloed van geidende regelingen. Ondergeteekende is er uiteraard niet onkundig van gebleven, dat een deel der betrokkenen tegen de Zondagssluiting gekant is en dat ook in het bijzonder in het congres van den Koninklijken Nederlandschen Middenstandsbond van 1927 velen zich tegen de Zondagssluiting hebben uitgesproken. Daarbij dient echter te worden bedacht, dat er groote groepen zijn, die de totstandkoming der regeling zullen toejuichen en dat door opneming in het ontwerp van verschillende uitzonderingsbepalingen belangrijk aan de aanvankelijk tegen de Zondagssluiting geopperde bezwaren is tegemoet gekomen. Verder dan wat thans in het ontwerp wordt voorgesteld wenscht de ondergeteekende niet te gaan. Trouwens, waar het, gelijk reeds in de Memorie van Toelichting betoogd is, in de bedoeling ligt, in het Werktijdenbesluit voor winkels voor het personeel een regeling van Zondagsrust vast te stellen, zou het achterwege laten van de Zondagsregeling in de wet tot zeer ongewenschte gevolgen leiden. Welk bezwaar er tegen zou zijn, dat de Overheid de winkel sluiting en de Zondagssluiting te zamen regelt, kan niet worden ingezien. Van dooreenmenging zou slechts kunnen worden gesproken, indien het onderwerpen van verschillenden aard betrof. Zoowel het een als het ander heeft echter tot grondslag de gedachte, dat er op zekere tijden rust moet zijn in het winkelbedrijf. Het is daarvoor onverschillig of de regeling rust op Zondag dan wel rust in de week betreft. De ratio dezer Zondagseluiting ia, om aan den winkelier en het personeel een wekelijkschen rustdag te waarborgen en zulks bij voorkeur op dien dag, die als rustdag de grootste waarde heeft. Do opmerking, dat de verplichte Zondagssluiting vooral grievend zou zijn voor de Zovende-dags-Adventisten, gaat uit van de onderstelling, dat de in art. 5 van het ontwerp voorgestelde uitzonderingsregeling voor deze en voor de Joodsche winkeliers schudelijk zou zijn. Ondergeteekende heeft hierboven reeds betoogd, dat dit z. i. niet het geval is. Hij moge hieraan toevoegen, dat van andere zijde beweerd wordt, dat bedoelde regeling voor de Joden en Zevende-dags-Adventi6ten juist voordeel ig zou wezen. Ondergeteekende ontkent ten stelligste, dat het bij de Zondagsluiting in dit ontwerp om een vraagstuk van principieelen aard zou gaan. Zij, die deze opmerking maakten, vereenzelvigen de hier aan de orde zijnde regeling ten onrechte met eene als die, neergelegd in de Zondagswet; deze laatste beoogt do heiliging van den Zondag, de eerste bedoelt niet meer dan den winkelier een wekelijkschen rustdag te bezorgen. Overigens zou de Zondagssluiting zeker te veroordeelen zijn, indien zij het ter plaatse in het Voorloopig Verslag aangegeven gevolg zou hebben. Het gevaar, dat een aantal menschen ter wille van materieel voordeel zou gaan handelen in strijd met zijn godsdienstige overtuiging of verplichting, is echter bij de voorgestelde bepalingen, waarin de materieele belangen der verschillende groepen zoo nauwkeurig mogelijk tegen elkander zijn afgewogen, uiterst gering en bestaat trouwens evenzeer, indien de Zondagssluiting achterwege blijft. Een regeling van vrijheid van verkoop op Zondag in het algemeen met een aantal uitzonderingen daarop, met name in de wet genoemd, zou niet voldoende aan de bedoeling van den ondergeteekende beantwoorden. Ook met het oog op het voornemen, voor het winkelpersoneel de Zondagsrust als regel voor te schrijven, zou het geschetste stelsel in de practijk tot ernstige bezwaren kunnen leiden. Ondergeteekende is den leden, die zich vóór de Zondagssluiting verklaarden, dankbaar voor den hem in het Voorloopig Verslag verleenden steun. Met hen is hij van meening. dat aan de Zondagsrust groote voordeden, zij het van anderen dan materieelen aard zijn verbonden en hij is dan ook overtuigd dat, vooral nu in het ontwerp aan verschillende bezwaren is tegemoet gekomen, de verplichte sluiting op Zondag door de overgroote meerderheid der betrokkenen ten zeerste zal worden toegejuicht. Het betoog van hen, die de ten behoeve der Joodsche winkeliers voorgestelde uitzonderingsregeling betreurden, raakt een punt, waarvan, naar den ondergeteekende voorkomt, een uitvoerige bespreking in deze Memorie weinig nut heeft. Hij moge volstaan met ten dezen naar de Grondwet te verwijzen en overigens zich aan te sluiten bij hen, die van oordeel waren, dat in het ontwerp terecht met de belangen van andersdenkenden is rekening gehouden. Ten aanzien van dit laatste verder te gaan dan in het ontwerp is voorgesteld acht hij anderzijds niet gewenscht en ook niet noodig. Zouden de uitzonderingen ten aanzien van de Zondagssluiting, in artikel 4 van het ontwerp genoemd, in het geheele land onverkort toepassing moeten vinden, dan zou inderdaad de kans groot zijn, dat in verschillende gemeenten een minder scherpe regeling zou komen te gelden dan daar thans van kracht is. Artikel 9 van het wetsontwerp zal het echter mogelijk maken, ten aanzien van die uitzonderingen plaatselijk ook afwijkingen van beperkende strekking vast te stellen, indien zulks gewenscht blijkt. Het betoog van de leden, die in de wet uitdrukkelijk invloed zouden wenschen te zien toegekend aan de bedrijfseenheid, gaat, naar de meening van den ondergeteekende, van een onjuiste onderstelling uit, wanneer daarin wordt gesproken van conflicten tusschen plaatselijk belang en bedrijfsbelang. Het ter ondersteuning van het geopperde denkbeeld gegeven voorbeeld, betrekking hebbende op de regeling in art. 6 van het ontwerp, toont dit reeds duidelijk aan. De daar aan de gemeenteraden toegekende bevoegdheid om een verplichte ochtend- of middagsluiting voor te schrijven bedoelt uitsluitend, de gelegenheid te geven om

plaatselijk tegemoet te komen aan de bezwaren, welke voor de winkeliers zullen kunnen voortvloeien uit de verplichting om het winkelpersoneel een ochtend of middag per week vrijaf te geven. Verordeningen als hier bedoeld zullen, naar de strekking van het artikel, dan ook slechts dan tot stand komen, indien plaatselijk het bedrijfsbelang der winkeliers zulks vordert, hetgeen meestentijds wel zal blijken uit een desbetreffend verzoek van de betrokkerj groepen van vakgenooten zelf. Conflicten tusschen plaatselijk en bedrijfsbelang laten zich in dit verband niet wel denken en de instelling cener commissie van advies ter voorkoming van dergelijke conflicten schijnt dan ook onnoodig. Het aan de Kroon toegedachte goedkeuringsrecht zal er voor kunnen waken, dal geen gemeentelijke verordeningen tot stand komen, welke met het belang der winkeliers geen of niet voldoende rekening houden. Moeilijkheden zouden slechts kunnen ontstaan, indien een gemeenteraad, niettegenstaande de belanghebbenden zulks uitdrukkelijk wenschen, zou weigeren een verordening in zake ochtend- of middagsluiting vast te stellen. Een dergelijk geval zal zich echter, naar de ondergeteekende verwacht, niet licht voordoen. En de instelling van een paritetische commissie zou alsdan geen baat kunnen brengen, wanneer deze gelijk de bedoelde leden beoogen slechts adviseerende bevoegdheid zoude hebben. Ondergeteekende stemt in met de leden, die van meening waren, dat het vaststellen van afwijkingen en ontheffingen van de bepalingen der wet in handen van de gemeenten behoort te blijven. Een algemeene maatregel van bestuur zou trouwens nimmer in alle gevallen kunnen voorzien, zoodat, ook indien men dien weg opging, toch steeds een zekere bevoegdheid aan de gemeentelijke overheid zou moeten worden gelaten. Mochten de gemeenteraden vóór de vaststelling eener verordening bedrijfsgenooten willen raadplegen, dan ligt de weg daarvoor open, gesteld al, dat de bedrij f sgenooten zich niet eigener beweging doen hooren. Zouden deze raden bij het vaststellen eener verordening niet voldoende met de belangen van het bedrijf rekening houden, dan kunnen belanghebbenden zich tot de Kroon richten met het verzoek om aan de verordening de goedkeuring te onthouden. Een overzicht van de gemeenten, in welke een winkelsluitingsverordening bestaat, met korte vermelding van den inhoud van elk dier verordeningen, is in bewerking en zal zoo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer worden toegezonden. De vele en uiteenloopendc bepalingen dier verordeningen zullen het noodzakelijk maken, dit overzicht tot enkele hoofdpunten te beperken. Artikel 1. De vraag, of onder de omschrijving van het artikel ook magazijnen van grossiers vallen, wordt in het algemeen ontkennend beantwoord. Slechts dan zal zulks het geval zijn, indien een grossierderij zich, naar in de practijk wel voorkomt, mede bezig houdt met verkoop of aflevering in het klein aan het publiek. Een behoorlijke bescherming van het in grossierszaken werkzame personeel krachtens de Arbeidswet is mogelijk zonder dat zulks gepaard gaat met een sluitingsregeling voor die inrichtingen. Een samenkoppeling van de omschrijvingen van winkel" en,,\vinkelhuis", op de wijze als in het Voorloopig Verslag aangegeven, zou bij de toepassing van artikel 2 van het ontwerp tot niet bedoelde gevolgen leiden. Men denke aan spoorwegstations on sportterreinen, aan tallooze andere combinaties van winkels met werkplaatsen, kantoren, koffiehuizen, vergaderlokalen, enz., welke laatste bij de gedachte samenkoppeling alle voor het publiek gesloten zouden moeten zijn, zoodra voor den daarmede in verbinding staanden winkel het sluitingsuur is aangebroken., Opneming in de regeling van barbiers- en kapperszaken is in overeenstemming met het destijds van den Middenstandsraad dienaangaande ontvangen advies. Het Werktijdenbesluit voor winkels zal. naar de definitie, welke in artikel 3 der Arbeidswet aangaande het begrip winkel" is vastgesteld, mede voor kappersbedienden gelden. Ook uit dien hoofde is het gewenscht de barbiers- en kapperszaken in het onderhavig ontwerp te noemen. Naar aanleiding van de desbetreffende vraag zij medegedeeld, dat etaleurs vallen onder de bepalingen van het ontworpen Winkelwerktijdenbesluit. Naar de bedoeling van den ondergeteekende zal de verkoop door middel van automaten tijdens het sluitingsuur vrij zijn toegestaan. Deze werken economisch en geriefelijk en vereischen geen arbeid in voor rust bestemde tijden. Aangezien het eenigszins twijfelachtig is of een automaat niet zou vallen onder de verbodsbepalingen der ontworpen wet, heeft de ondergeteekende het raadzaam geacht, den verkoop door middel van automaten uitdrukkelijk aan de werking der wet te onttrekken. Een bij Nota van Wijziging voorgestelde aanvulling van artikel 3 voorziet hierin. De verkoop door veilingen zal, indien deze worden gehouden in localiteiten, welke daarvoor als regel worden gebruikt, gedurende sluitingstijd in het algemeen verboden zijn. Van het bepaalde in artikel 9 van het ontwerp zal echter kunnen worden gebruik gemaakt om in bijzondere gevallen het houden van veilingen gedurende dien tijd mogelijk te maken. Vliegende winkels zijn naar de meening van den ondergeteekende als winkels in den zin der wet te beschouwen. Of de wet van toepassing zal zijn op hotelkamers zal van de omstandigheden afhangen; de rechter zal daaromtrent in voorkomende gevallen hebben te beslissen. Wat de photografische ateliers betreft, het is niet de bedoeling van den ondergeteekende, dat de wet ook daarvoor zal gelden en naar zijn meening vallen dergelijke inrichtingen dan ook niet onder het begrip winkel", zooals artikel 1 van het ontwerp daarvan een omschrijving geeft. Een definitie van wat onder winkel" valt te verstaan zou in het ontwerp reeds daarom niet kunnen gemist, wijl aan dat begrip in het gewone spraakgebruik een beperkter beteekenis wordt toegekend dan hier bedoeld is. Om die reden komt ook in de Arbeidswet een dergelijke omschrijving voor. Dat deze laatste van die, in het onderhavig ontwerp opgenomen, nog eenigszins afwijkt, is hieraan toe te schrijven, dat ook de omschrijving, in de Arbeidswet gegeven, voor de hier te regelen materie nog van'te beperkte strekking is. Artikel 2. Een sluiting om 7 uur des avonds zou tegen den wensch ingaan van de groote meerderheid der belanghebbende winkeliers en zou in het algemeen de koopgelegenheid voor het publiek te zeer bekorten. Mocht blijken, dat plaatselijk een 7 uur-sluiting bepaald gewenscht is, dan zal op grond van artikel 9 een afwijking van den regel van sluiting om 8 uur kunnen worden vastgesteld. Artikel 3. De enkele vermelding sub a (thans 6) van het eerste lid, van verkoop" van genees- en verbandmiddelen beteekent nog niet, dat men gedurende den sluitingstijd der winkels in apotheken niet meer zou kunnen doen dan het sluiten van een overeenkomst van koop en verkoop. De daaraan verbonden levering, in den zin van overgave van het gekochte, zal uiteraard plaats kunnen hebben. De huidige tekst voorziet echter niet in de mogelijkheid van aflevering", waaronder dan wordt verstaan het bezorgen aan huis. Ondergeteekende erkent, dat aan het ontbreken dier mogelijkheid bezwaren verbonden kunnen zijn. De bijgaande Nota van Wijziging houdt daartoe een aanvulling van de betrekkelijke bepaling in, welke in deze leemte beoogt te voorzien. Het woord uitsluitend", thans in die bepaling voorkomende, is wegens zijn overbodigheid geschrapt. Den verkoop van verband- en geneesmiddelen gedurende sluitingstijd slechts op medisch voorschrift toe te laten acht de ondergeteekende ongewenscht, en wel op denzelfden grontl als in het Voorloopig Verslag tegen dit denkbeeld aangevoerd. Mede in verband met het in het Voorloopig Verslag opgemerkte naar aanleiding van het tweede lid van het artikel is aan

Bijlagen. 76. 2. Tweede Kamer, n de bepaling sub b (thans c) een andere formuleering gegeven, welke haar eenvoudiger maakt en, naar den oudergeteokende voorkomt, aan duidelijkheid doet winnen. Onder de daar bedoelde inrichtingen zijn foyers van schouwburgen e.d. begrepen. Hetzelfde geldt voor stationswuchtkamers. Itestauratiewagentjes op perrons behooren wel is waar niet tot die inrichtingen, doch het venten langs den trein door middel vun dergelijke wagentjes wordt door de wet niet verboden. Wel zou de verkoop gedurende sluitingstijd van consumptie aan een stationsbuffet ter medeneming in den trein volgens de voorgestelde bepalingen verboden zijn. Aangezien het met het oog op de belangen van het reizigersverkeer wenschelijk is, dit mogelijk te maken, is hierin bij Nota van Wijziging door een uanvulling aan het slot van het artikel voorzien. Inrichtingen, waar een volledige vergunning wordt uitgeoefend, zullen buiten de wet vallen, indien de verkoop voor verbruik ter plaatse daar hoofdzaak is. Volgens het ontwerp zal de verkoop gedurende sluitingstijd van spijzen voor verbruik ter plaatse in vischwinkels in het algemeen verboden zijn. Dit soort verkoop is geheel van plaatselijke levensgewoonten afhankelijk en leent zich dan ook bij uitstek voor regeling door de gemeentelijke overheid krachtens artikel 9. Onderdeelen voor herstelling aan andere vervoermiddelen dan motorvoer- en vaartuigen en rijwielen worden gemeenlijk niet in den winkel, maar in de werkplaats betrokken. Intusschen bestaat er geen bezwaar het artikel in den gevraagden zin aan te vullen. In bijgaande Nota van.wijziging is hieraan voldaan, waarbij tevens voorzien is in de mogelijkheid van aflevering van de gekochte waar. Het achterwege laten van het bepaalde onder c (thans d) of een verzwakking van het voorschrift zou voor het steeds toenemende verkeer groot ongerief teweeg brengen. Het schijnt dan ook noodzakelijk de bepaling te handhaven. Een verplichting om den stationsboekhandel op Zondag en des avonds gesloten te houden, zal den spoorwegreizigers gerief onthouden, zonder dat daar voordeel van beteekenis tegenover staat. Uit dien hoofde dient het onder d (thans e) bepaalde behouden te worden. Dat de sub e (thans ƒ) genoemde vrijstelling aan de eischen van het spoorwegverkeer voldoende tegemoet komt, schijnt niet juist. Het moet mogelijk zijn ook andere drukwerken dan dag- en weekbladen aan de stations te verkrijgen. Het bepaalde onder ƒ (thans g) heeft zoowel op ruw ijs als op consumptieijs betrekking. Ook hier is bij Nota van Wijziging de aflevering ingevoegd. De bloemenwinkeliers hebben reeds jaren lang geijverd voor een regeling der winkelsluiting, met name op Zondag. Met het oog op de belangen van dezen zou het dan ook zeker geen aanbeveling verdienen, den verkoop van bloemen aan de werking der wet te onttrekken. Overigens is niet gebleken, dat in het belang van het koopend publiek daaraan bijzondere behoefte zou bestaan. Een aanvulling, welke daarentegen noodzakelijk is, betreft de vrijstelling van Rijkskantoren, welke, ofschoon voor sommige hunner werkzaamheden onder de omschrijving van winkel" vallende, daarmede uiteraard niet op één lijn kunnen worden gesteld. De bijgevoegde Nota van Wijziging houdt daartoe een aanvulling van artikel 3 in. Een verdere vrijstelling werd alsnog noodig geacht voor wat betreft het verrichten van herstellingen en de aflevering van in herstelling gegeven voorwerpen, terwijl ten slotte in het onderhavige lid nog een tweetal uitzonderingen is opgenomen, ontleend aan de bepaling van artikel 7, lid 3, van het ontwerp. In verband met de nieuwe bepaling van het eerste lid van het artikel onder c kon het tweede lid vervallen. Wat de daarbij in het Voorloopig Verslag gemaakte opmerking betreft, de billijkheid tegenover de betrokken winkeliers gebiedt om gedurende den tijd, dat zij gesloten moeten zijn-, ook den verkoop van hun artikelen in café's enz. niet toe te laten. In het bijzonder van de zijde der sigarenwinkeliers is daarop zeer ernstig aangedrongen, en naar de meening van den ondergeteekende niet ten onrechte, waar die verkoop een vrij grooten omvang schijnt te hebben. Overigens zal men Zich als regel zonder Handelingen der Stateii-üeneraal. BijUmn. 1928 1929. I bezwaar vóór het sluitingsuur der sigarenwinkels van liet noodige rookmateriaal kunnen voorzien, desgeweuseht in het koffiehuis. Zoo ook kan degene, die na 8 uur des namiddags thuis bier u enseht te nuttigen, vóór dien tijd uit den winkel een flesehje bier laten halen. Het publiek zal zich, naar de ondergeteekendi! vertrouwt, aan de hier gegeven verbodsbepalingen gemakkelijk kunnen aanpassen. Dat de controle op de naleving van liei voorschrift niet gemakkelijk zal wezen, moet worden erkend; evenwel zal het openlijk rondventen met sigaren, bloemen e. d. in café's, op de wijze zooals dit thans veelal geschiedt, daarmede in elk geval afdoende kunnen worden tegengegaan. Het onderhavig ontwerp laat de sluiting van café's ongeregeld. Gemeentelijke verordeningen op de Zondagssluiting van dergelijke inrichtingen zullen derhalve van het bepaalde in het eerste lid van het artikel sub b (thans c) geen invloed ondervinden. Het voorgestelde derde lid, dat thans lid twee wordt, onderging een uitbreiding in het belang van het reizigersverkeer. Artikel i. Dat bloemenwinkels op Zondag 24 December geopend mogen zijn heeft tot reden, dat vóór Kerstmis de verkoop van speciale voor dat feest bestemde bloemen en planten buitengewoon groot is; hetzelfde geldt voor 14 en 15 Augustus en voor 1 en 2 November. Ook banketwinkels hebben vlak vóór Kerstmis een zoo abnormaal drukken verkoop, dat winkeliers en publiek sterk ontriefd zouden zijn, indien op 24 December de winkels gesloten waren; 31 Augustus behoeft niet te worden opgenomen, omdat er dan nagenoeg geen extra verbruik van banketwaren is, gelijk op Kerstmis. Voor het noemen van comestibles naast brood, banket, enz.' bestaat niet voldoende aanleiding. Dergelijke artikelen kunnen zonder bezwaar tijdig te voren worden betrokken. De opneming van 14 en 15 Augustus en 1 en 2 November betreft inderdaad een uitzondering voor specifiek Roomseh- Katholieke feestdagen. Of hier een uitzonderingsregeling moet gelden wordt immers uitsluitend beheerscht door de vraag, of daaraan behoefte bestaat, niet of het een algemeen erkenden Christelijken feestdag dan wel een specifiek Roomseh-Katholieken betreft. De vraag, wanrom hier de eerste Pinksterdag niet is genoemd, moge worden beantwoord met de opmerking, dat zulks in de kringen van hen, wier oordeel ter zake werd ingewonnen, in het algemeen niet noodig werd geacht. Op dien dag heerseht in bloemenwinkels geen bijzondere drukte. De controle op den verkoop in melk-, visch- en fruitwinkels zal inderdaad niet eenvoudig zijn. Intusschen kan de gelegenheid voor verkoop van aan bederf onderhevige waren moeilijk worden afgesloten. Opneming van sigarenwinkels schijnt niet noodig en zou door een groot aantal sigarenwinkeliers ten zeerste worden betreurd. Reeds nu zijn vele van die winkels op Zondag gesloten en het is een veel gehoorde klacht van filiaalhouders, dat zij gedwongen open zijn voor een verkoop van zeer geringe beteekenis. Het bepaalde onder d zal eenige controle behoeven, doch bedrog als in het Voorloopig Verslag geschetst is in elk geval strafbaar en zal, gelet op den aard der overtreding, vermoedelijk streng worden gestraft. Ondergeteekende heeft reeds toegegeven aan het uitdrukkelijk verhingen der banketbakkers om hen in de gelegenheid te stellen ook op Zondag te verkoopen. Met het oog op de belangen van het winkelpersoneel is het niet mogelijk daarvoor een langer tijdsruimte dan vier uren, als onder d genoemd, toe te staan. Eensdeels om de hiervoor genoemde reden, anderdeels in verband met de controle bestaat er bezwaar tegen een regeling, welke het den banketwinkeliers mogelijk zou maken den hun toegestanen tijd naar keuze over den dag te verdeelen. Waar de verkooptijd voor banketwinkels zeer sterk uiteenloopt naar gelang van plaats van vestiging en aard der clientèle, zou een regeling, krachtens welke alle zaken gedurende denzelfden tijd

zouden moeten geopend zijn, de eene oategorie sterk bevoor* deelen boven de andere. Ben later sluitingsuur op Zaterdag is zoo algemeen gebruikelijk en wordt in de kringen der bt langbebbenden zoozeer als een noodzakelijkheid gevoeld, dat de ondergeteekende geen vrijheid zou kunnen vinden om een regeling te bevorderen, welke het sluitingsuur op dien dag met dal van andere werkdagen gelijk zou stellen. Ook waar in het huitenland de winkelsluiting geregeld is kent men nagenoeg overal een later sluitingsuur op Zaterdag. Overigens onderschrijft hij de meening van ben, die in het Voorloopig Verslag opmerken, dat het feit, dat voor sommige categorieën der bevolking de Zaterdagmiddag geldt, de voorgestelde bepaling nog niet overbodig maakt. De regeling, welke voor den Zondag is vastgesteld, wordt gevonden zoowel in artikel 2 als in het eerste lid van het onderhavig artikel. In den regel zal derhalve, indien op den voorafgaanden dag van het late sluitingsuur gebruik wordt gemaakt, op Hemelvaartsdag, 15 Augustus en 1 November de winkel gesloten moeten zijn. Dit lijdt slechts uitzondering in de gevallen, in het eerste lid van het onderhavig artikel opgesomd. Opneming onder /) van de data 30 en 31 December schijnt niet noodig. Uit de verkregen adviezen is niet gebleken, dat aan het laat open zijn op die data algemeen behoefte bestaat; sub d van hetzelfde lid voorziet in de gevallen, waarin die behoefte gebleken is aanwezig te zijn. De ratio der onder b gegeven verruiming is het scheppen van gelegenheid voor meer verkoop op een dag vóór sluiting van de winkels. Wordt niet gesloten, dan heeft die verruiming derhalve geen zin. De uitzondering voor bloemenwinkels op 30 December (tweede lid onder d) is gewenscht, omdat op dien dag de omzet van bloemenwinkels met het oog op Oudejaarsavond en Nieuwjaarsdag bijzonder groot is. Tegen een sluiting om 11 uur zijn van verschillende zijden bezwaren geopperd, welke den ondergeteekende er toe geleid hebben, in het derde lid van het artikel een 10-uursluiting voor te stellen. Hij is van meening, dat daarmede in het algemeen kan worden volstaan. Mocht om bijzondere redenen plaatselijk een sluiting om 11 uur wenschelijk blijken, dan zal deze krachtens het bepaalde in artikel '.* door dun Gemeenteraad onder goedkeuring van de Kroon kunnen worden vastgesteld. Dil laatste geldt evenzeer ten aanzien van hetgeen in het Voorloopig Verslag met betrekking tot het vierde lid, de regeling voor kappers- en barbierswinkels, wordt betoogd. Een open blijven van deze zaken tot 11 uur zal zeker als regel voldoende zijn. Juist omdat men zich zonder bezwaar op andere dagen der week kan laten knippen, zal hij, die daaraan behoefte heeft, zich bij voorkeur wel niet op den drukken Zaterdagavond daarvoor bij den kapper aanmelden. Trouwens in drukke zaken wordt v:\-\k nu reeds op Zaterdag niet geknipt. Om die reden kan het maken van onderscheid tusseben kappers» en barbierswerkzaamheden, waardoor de controle maar weer zou worden verzwaard, gevoegelijk achterwege blijven. Artikel 5. liet is den ondergeteekende niet duidelijk, waarom het onjuist zou zijn, het behooren tot een kerkgenootschap te kiezen als het criterium, dat over de mogelijkheid der toepassing van dit artikel beslist. Het criterium beveelt zich reeds daardoor aan, dat het een objectief karakter bezit. Artikel 6. Of van de toepassing van dit artikel in de practijk veel zal terecht komen zal inderdaad de ondervinding moeten leeren. Waar echter, eooala reeds in de algemeene beschouwingen uiteengezet, de voorgestelde bepaling er uitsluitend op gericht is, moeilijkheden in het winkelbedrijf te voorkomen, welke uitvloeisel kunnen zijn van de verplichting, het personeel op een vóór- of namiddag in de week' vrijaf te geven, mag worden aangenomen, dat verordeningen, als hier bedoeld, als regel slechts zullen tot stand komen opwensch van en na overleg met de belanghebbende groepen zelf. Met het oog hierop schijnt het niet gewensftht de gemeenten te verplichten, een dergelijke verordening tot stand t.' brengen. Nog minder zou het aanbeveling verdienen de zaak in de wet zelve te regelen, aangezien voor een uniforme regeling, zij het ook met de mogelijkheid van uitzonderingen, de belangen der verschillende groepen te zeer uiteenloopend zouden blijken te zijn. Op grond van de hiervoor gegeven overweging komt het evenmin noodzakelijk voor in het artikel te bepalen, dat de verordeningen niet kunnen betrekking hebben op in art. 4, tweede lid, genoemde dagen. Overigens mag niet over het hoofd worden gezien, dat verordeningen als hier bedoeld, aan de goedkeuring van de Kroon onderworpen zijn. De mogelijkheid om winkels ook gedurende den vóórmiddag te sluiten, kan in het belang van de winkeliers bezwaarlijk worden prijsgegeven. Artikel 7. Een termijn voor het afhelpen van klanten na sluitingsuur komt in de overgroote meerderheid der gemeentelijke verordeningen voor en vergemakkelijkt de controle. Ondergeteekende meent, dat er geen voldoende aanleiding bestaat de bepaling te doen vervallen. Inderdaad is het gewenscht, voor binnenkomende, uitgaande en doorgaande schepen niet alleen bezorging, doch ook verkoop gedurende sluitingstijd mogelijk te maken. In bijgevoegde Nota van Wijziging is hierin voorzien door aanvulling van artikel 3 met een bepaling, welke verkoop en aflevering ten behoeve van dergelijke schepen buiten de toepassing der wet stelt. Na sluitingsuur zal het ter aflevering uitzenden van kokswaren zijn toegestaan. Voor zoover banketbakkers kokswaren bereiden, zullen ook deze van de voorgestelde bepaling kunnen profiteeren, zoodat onbillijkheden daaruit niet behoeven voort te vloeien. Ook de vrijstelling ten aanzien van de bezorging van maaltijden en kokswaren is naar artikel 3 overgebracht. De dagelijksche broodbezorging moet uiteraard ook op dagen, waarop de winkels gedurende een vóór- of namiddag gesloten moeten zijn, regelmatig voortgang kunnen hebben. Voor waren nis groenten, die in den regel niet ter aflevering worden uitgezonden, geldt de algemeene bepaling van artikel 8. Wat de opmerking in zake rouwkleeding betreft, inderdaad bestaat er, ook naar de meening van den ondergeteekende, aanleiding, den verkoop en de aflevering daarvan onbeperkt toe te laten. Bij Nota van Wijziging is in artikel 3 ook hiervoor eene aanvulling opgenomen. Het eerste en tweede lid van dit artikel zijn bij Nota van Wijziging alsnog omgewisseld, wijl het tweede lid de algemeene verbodsbepaling inhoudt, welke logisch voorop dient te staan. Artikel 8. De feestdagen hebben ter zake van het in dit artikel bepaalde geen invloed. Ook indien de eerste Kerstdag op Maandag valt, wordt derhalve die dag als de eerste der vijf werkdagen beschouwd, waarop een ventverbod na 8 uur des namiddags geldt. Zij, die venten op avond- en weekmarkten, vallen onder de bepaling van het artikel. Voor hen, die aldaar uit een kraam verkoopen, zullen de bepalingen omtrent de winkelsluiting gelden, aangezien dergelijke kramen in de omschrijving van art. 2 als,.winkel" zijn aan te merken. Het bedrijf der parlevinkers is, naar de ondergeteekende meent, als venten aan te merken, zoodat daarvoor het onderhavig artikel zal moeten gelden. Mede in verband met de beperkte beteekenis, welke volgens de jongste jurisprudentie van den Hoogen Raad aan het begrip openbare weg" moet worden toegekend, is het wenschelijk gebleken, deze woorden in het artikel door andere van wijder strekking te vervangen. In de bijgevoegde Nota van Wijziging wordt daartoe voorgesteld, in plaats van:,,op of aan den openbaren weg" te lezen:,,op of aan voor het openbaar verkeer openstaande land- en waterwegen". Bij deze redactie zal ook ten aanzien van particuliere wegen als in het Voorloopig Verslag bedoeld, het ventverbod in elk geval gelden. Tevens is het wen-

76. 2-3. schelijk in het artikel ook het te koop aanbieden te verbieden. Ook hierin voorziet de aanvulling van hut artikel. De in het tweede lid genoemde uitzondering met betrekking tot geringe eetwaren kan niet worden gemist. Trouwens, de billijkheid eischt, dat, waar winkels, welke kleine consumptienrtikelen als hierbedoeld verkoopen, een gedeelte van den Zondag zullen mogen open zijn, aan de venters de verkoopgelegenheid op dien dag niet onthouden wordt. De woorden geringe eetwaren" komen sinds 1815 voor in de Zondagswet, waar zij, voor zoover den ondergeteekende bekend, geen aanleiding tot moeilijkheden hebben gegeven. Een cenigszins nauwkeurige omschrijving daarvan is bezwaarlijk te geven. Een uitzonderingsregeling voor Joodsche venters, als in artikel 5 van het wetsontwerp ten aanzien van Joodsche winkeliers is voorgesteld, is met het oog op de controle niet te verwezenlijken. Bovendien blijft het /belangrijkste ventartikel, de geringe eetwaar, uitgezonderd, zoodat Joodsche venters in den regel niet tot Zondagsrust gedwongen zullen zijn. Het tweede lid onderging een wijziging van redactioneelen aard. Artikel 9. De bevoegdheid, in dit artikel aan de gemeenteraden gegeven, kan inderdaad ruim genoemd worden en moet zulks, naar de ondergeteekende meent, ook wezen, wil men met het uiteenloopend plaatselijk belang voldoende rekening kunnen houden. Intusschen dient men in het oog te houden, dat er voor het gebruik maken van de bedoelde bevoegdheid bijzondere omstandigheden in het geding moeten zijn, terwijl anderzijds die bevoegdheid getemperd wordt door het aan de Kroon toegedachte goedkeuringsrecht. De in het Voorloopig Verslag weergegeven opvatting omtrent de beteekenis van het artikel in het licht van de verdere bepalingen der wet is niet geheel juist. De wet bedoelt een algemeene regeling te geven, welke op grond van dienaangaande geldende inzichten als voor normale omstandigheden aanvaardbaar kan worden aangemerkt. De in de wet opgenomen en met name genoemde uitzonderingen zijn mede op die inzichten gebaseerd en maken dus deel uit van hetgeen in normale omstandigheden kan gelden. Artikel 9 geeft een regeling voor de gevallen, dat bijzondere omstandigheden, dus afwijkend van de normale, aan de orde zijn en staat toe, daarvoor afwijkingen" tot stand te brengen. Het betreft hier dus niet het vaststellen van uitzonderingen als reeds in enkele artikelen van het wetsontwerp genoemd, doch het maken van afwijkingen in het algemeen, hetgeen dus inhoudt, dat een afwijking, indien zidks uit hoofde van bijzondere omstandigheden wenschelijk blijkt, ook een verscherping van de bepalingen der wet kan inhouden. De vraag, of het artikel voldoende ruimte laat om voor een gedeelte eener gemeente een afwijkende regeling te maken, kan naar de meening van den ondergeteekende, gelet op de redactie van het artikel, bevestigend worden beantwoord. Wat onder bijzondere omstandigheden" is te verstaan, heeft de ondergeteekende in de Memorie van Toelichting' bij het artikel reeds met eenige voorbeelden uiteengezet. Hij veroorlooft zich naar het aldaar opgemerkte te verwijzen. De regeling, voorgesteld in het derde en vierde lid, stamt uit het ontwerp der Staatscommissie 1904, waarin echter de bevoegdheid tot 14 dagen beperkt bleef. Naar aanleiding van verschillende ter zake verkregen adviezen is in het onderhavig ontwerp de termijn met een week verlengd. Artikel 10. De strafbepaling van het tweede lid is op aandrang van den Middenstandsraad in het ontwerp opgenomen. Door de gewijzigde redactie van artikel 3 zal echter overtreding van hetgeen aanvankelijk in het tweede lid van dat artikel was voorgeschreven onder de algemeene strafbepaling betreffende het geopend hebben van winkels vallen. Ondergeteekende heeft er geen bezwaar tegen, de regeling op dien voet te handhaven en dus lid twee van het onderhavig artikel te schrappen, aangezien ook hem de daar bedreigde straf vrij hoog voorkomt. Bij Nota van Wijziging is hieraan gevolg gegeven. Het strafbaar stellen van den kooper acht de ondergeteekende niet gewenscht. Men kan moeilijk van het publiek vergen, dat dit nauwkeurig op de hoogte is van bepalingen in zake sluiting, welke voor de. verschillende winkels zullen komen te gelden. Bovendien zou het naar zijn meening niet aangaan om op dergelijke wijze de hulp van het publiek in te roepen, ten einde de winkeliers, in wier belang de wet er zal zijn, de overtreding daarvan te bemoeilijken. Artikel 14. Ondergeteekende kan instemmen met de leden, die een handhaving voorstaan van de wijze van aanhaling der wet, zooals die in het artikel is voorgesteld. 76. 3. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE. NOTA VAN WIJZIGING. (Ingezonden bij brief van 18 April 1929.) Artikel 3 wordt als volgt gelezen: 1. De bepalingen dezer wet zijn niet van toepassing op: a. Rijkskantoren; b. apotheken, voor zoover betreft den verkoop en de aflevering van genees- en verbandmiddelen; c. koffiehuizen, restaurants en andere inrichtingen, waar uitsluitend of in hoofdzaak spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse worden bereid of verkocht, voor zoover betreft den verkoop van spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse; d. den verkoop en de aflevering van brandstof en smeermiddelen voor en van onderdeden voor spoedeischende herstellingen aan voer- en vaartuigen en rijwielen; e. den verkoop van drukwerken in stations; /. den verkoop van dag- en weekbladen; g. den verkoop en de aflevering van ijs; /(. den verkoop en de aflevering van winkelwaren ten behoeve van binnenkomende, uitgaande en doorgaande schepen; i. den verkoop door middel van automaten; ƒ. de aflevering van maaltijden en kokswaren; /». den verkoop en de aflevering van rouwkleeding; 1. het verrichten van herstellingen en de aflevering van in herstelling gegeven voorwerpen. 2. De bepalingen dezer wet zijn bovendien niet van toepassing op hotels, voor zoover betreft leveringen aan logeergasten, noch op openbare middelen van vervoer en restaurants in stations, voor zoover betreft leveringen aan reizigers. Artikel 7 lid 2 wordt lid 1. Artikel 7 lid 1 wordt lid 2 en wordt als volgt gelezen : 2. Echter mogen degenen, die op het ingevolge deze wet geldende sluitingsuur reeds in den winkel aanwezig zijn, nog bediend worden tot ten hoogste een half uur na het sluitingsuur.