Gedemonteerde kraan per Ufuk



Vergelijkbare documenten
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

2.1. X leeft van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Op deze uitkering worden de lopende huurbetalingen volledig ingehouden.

ENIGE KNELPUNTEN AANGAANDE VERJARING IN HET VERZEKERINGSRECHT VRIJDAG 11 NOVEMBER 2016

Artikel 26. Vrijwaring; Himalaya-clausule. Artikel 26 lid 1 Vrijwaring. Himalaya-clausule

t twaalfuurtje van deze week 10 december 2014

Nijmegen, 9 maart 2010 Betreft: aanvullend advies inzake erfdienstbaarheid Maliskamp

2 Omschrijving van enkele begrippen

meest gestelde vragen over De Proeftijd De Gier Stam &

Afdeling 2. Overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer

Memorie van toelichting

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

6.1 Nederlands materieel recht met betrekking tot de verhaalbaarheid van vorderingen op een zeeschip

Algemene voorwaarden koeriersdiensten

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

Artikel 24. Artikel 24 lid 1 Pandrecht. Verkoop van verpande goederen

Algemene Voorwaarden. Gijs van Poppel Advocaat. Commerciële contracten & Commercial Litigation 07 oktober 2013

Casus 3 Het zal je werk maar zijn

Stellen en bewijzen in procedures over verplichtstelling

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. C.I.S. Dankelman, secretaris)

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. M.A. Kleijer, secretaris)

Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen

CBRB/VNPR* Personenvervoercondities voor de binnenvaart

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018

Corporate Alert: de 403-verklaring

INBRENG IN de besloten vennootschap: UNIVÉ HET ZUIDEN BEMIDDELING B.V. gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal)

Definities In deze voorwaarden wordt verstaan onder: 5. Afzender: de contractuele wederpartij van de koerier.

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

Artikel 7:942 BW Verzekering en verjaring. Marine Insurance Amsterdam 21 juni 2010 Wilbert ten Braak

de besloten vennootschap, De Nederlandse Voorschotbank B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Samenvatting. 1. Procedure

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. C.A. Koopman, secretaris)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

AGA International SA, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Verzekeraar.

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

Edelachtbaar college,

Hoge Raad 23 november 2012, LJN: BX5880: als twee vechten om een been, mag de WAM-verzekeraar van de medeschuldenaar er mee heen?

Voorwaarden Aansprakelijkheidsverzekering

BESLAG OP NIET-BENUTTE KREDIETRUIMTE EXIT Hoge Raad 29 oktober 2004, LJN: AP4504, C03/166HR (Van den Bergh B.V./Van der Walle en ABN-AMRO Bank N.V.

Jubilee Europe B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

De Fietskoerier Utrecht algemene bedrijfsvoorwaarden

De aansprakelijkheid voor schulden der nalatenschap bij de wettelijke verdeling

INBRENG IN de naamloze vennootschap: N.V. UNIVÉ HET ZUIDEN SCHADEVERZEKERINGEN, gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TAF B.V., gevestigd te Eindhoven, hierna te noemen Aangeslotene.

Parlementaire geschiedenis. Beslagvrije voet met terugwerkende kracht aanpassen (art. 475d lid 7 Rv) Van 1 april 1991 tot heden

REACTIE OP "HET FISCALE BODEMRECHT" VAN MR. R. ROSARIA IN AJV-NIEUWSBRIEF NO. 1, 2016 (JANUARI)

een hogere limiet, waardoor de verzekeringsdekking op dit moment al hoger is dan de limiet die thans in Nederland geldt.

KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT

Delta Lloyd Schadeverzekering N.V, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Aangeslotene.

Grenzen aan de bescherming van de bevoorrechte schuldeiser

Actualiteiten over het retentierecht van de aannemer

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Anatocisme. Copyright and disclaimer

Prof. mr. A.W. Jongbloed WAAROM ER NAUWELIJKS RECHTSPRAAK IS OVER BESLAGEN OP LEVENSVERZEKERINGEN

Nadere bestudering van de juridische merites en jurisprudentie leert, dat aan dit vraagstuk nogal wat haken en ogen zitten.

Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder

De Minister van Veiligheid en Justitie mr. I.W. Opstelten Postbus EH Den Haag. Geachte heer Opstelten,

de coöperatie Coöperatieve Rabobank [plaats] Friesland Oost U.A., gevestigd te [plaats], hierna te noemen Aangeslotene.

De kosten van het voorlopige deskundigenbericht bij een beroep op het blokkeringsrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar

«**«<*«rtr wn P: 2/7. mei 2018 heb ik de eer het volgende opte. Vooraf. TOta»^ «" t(jn dbmveiplicjg' Z* T* Middel. n met 31 december 2014.

Wie is inningsbevoegd bij verpanding van een door pandrecht gesecureerde vordering?

BEWIND -1- M:\brochures\bewind.docx 22/6/2015

Algemene Veevervoercondities

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Actio Pauliana en onrechtmatige daadvordering. Mr. drs. KP. van Koppen

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

Op al onze offerten, overeenkomsten en/of feitelijke prestaties zijn steeds van toepassing de volgende voorwaarden

College NV en BV; Aandelen

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. R.E. van Lambalgen, secretaris)

Ontslag na doorstart faillissement

Rolnummer Arrest nr. 200/2005 van 21 december 2005 A R R E S T

Art. 7:910 in het wetsvoorstel massaschade: contractuele werking ten nadele van een derde?

Met het amendement van Tweede Kamerlid Van Miltenburg (TK, vergaderjaar , 30131, nr. 65), luidt artikel 4 Wmo als volgt:

Rolnummers 4767 en Arrest nr. 53/2010 van 6 mei 2010 A R R E S T

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr d.d. 20 februari 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris)

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. C.I.S. Dankelman, secretaris)

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars)

Convenant met BSA Schaderegelingsbureau B.V. inzake het standaardiseren van processen van werkgeversregres

Wie profiteert van het voorrecht op de vordering uit de WA-polis? Opties voor de wetgever

Samenvatting. 1. Procedure

Convenant verhaalsrecht BSA en Verbond 2015 Convenant verhaalsrecht BSA en Verbond

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Drie stellingen. Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series. M.L. Tuil. Published in WPNR 2010 (6831), p

Rechtsvordering : ook nadien niet-aangegeven inkomsten

Toelichting Bedrijfsregeling 7: Schaderegeling schuldloze derde

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Turbo-liquidatie en de bestuurder

VRIJWARING WEGENS UITWINNING

Privaatrechtelijke aspecten van

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

Transcriptie:

Gedemonteerde kraan per Ufuk verhaalsmogelijkheid op een zeeschip buiten debiteurschap HR 2 april 1993, RvdW 1993, 90 W.H. van Boom Verschenen in: R.D. Vriesendorp e.a. (eds.), Het actuele recht; rechtspraak anno 1993 in 67 Tilburgse bijdragen, Vermande, Lelystad, 1993, ISBN 9054580763, p. 21-24 Een van de beginselen van ons vermogensrecht is dat een debiteur met zijn gehele vermogen instaat voor zijn schulden. Zie art. 3: 276 BW. Met dit beginsel hangt sterk samen het uitgangspunt dat het vermogen van een ander dan de debiteur niet kan worden uitgewonnen voor de schuld van de debiteur. In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad het bestaan van een belangrijke uitzondering op dit uitgangspunt aanvaard voor wat betreft het zeerecht. Het is voor zeerecht-specialisten een belangrijke uitspraak, omdat de woorden alsmede het systeem en de totstandkomingsgeschiedenis van de wet niet bijzonder duidelijk waren. De Hoge Raad heeft thans duidelijkheid gecreerd. Waar gaat het om? Turlib is eigenaar van het m.s. Ufuk. Danielsen heeft het schip in tijdbevrachting van Turlib. Sea-Gull op zijn beurt heeft het schip in ondertijdbevrachting van Danielsen. Boskalis wil een gedemonteerde kraan vervoeren van Rotterdam naar een haven in Guyana en sluit ten behoeve van dit vervoer een reisbevrachting met Sea-Gull. Uit hoofde van deze reisbevrachting ontvangt Boskalis bij afgifte van de kraan een cognossement van Sea-Gull. De kraan wordt geladen, de trossen worden losgegooid en het schip... vaart de haven niet uit! De motor werkt niet en reparatie blijkt lang te gaan duren. Boskalis laat de kraan lossen en zoekt in allerijl een ander schip om de kraan mee te vervoeren. Als gevolg van de motorpech loopt Boskalis nu vertragingsschade op. Tot zekerheid van betaling van de schade legt Boskalis beslag op het schip. De reder (eigenaar) van de Ufuk, Turlib, vordert opheffing van het beslag wegens simpel gezegd de omstandigheid dat Turlib niet de wederpartij is van Boskalis en dus ook niet debiteur van de vordering uit wanprestatie. Verhaal op een vermogensrecht (het schip) van een ander (Turlib) dan de debiteur (Sea-Gull) is immers niet mogelijk. De Hoge Raad is een andere mening toegedaan. Hij acht het schip uitwinbaar voor de schuld van reisvervrachter Sea-Gull, en wel op grond van art. 8: 217 BW. Dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende: Boven alle vorderingen, (...), zijn op een zeeschip, (...) bij voorrang verhaalbaar: a.(...) de vorderingen die tegen een uit hoofde van artikel 461 gelezen met artikel 462 (...) als vervoerder aangemerkte persoon kunnen worden geldend gemaakt. (...) 1

Na lezing van dit artikel blijkt de problematiek niet opgelost te zijn, maar slechts verschoven. Immers, het schip is uitwinbaar voor een vordering die tegen `iemand kan worden ingesteld die als vervoerder in de zin van de artikelen 461 en 462 kan worden aangemerkt. Vraag is dan: wie kan als vervoerder worden aangemerkt? Art. 8: 461 lid 1 BW bepaalt dat hij die het cognossement afgeeft of namens wie het cognossement is afgegeven, als `vervoerder onder cognossement heeft te gelden. Als het cognossement door de kapitein van het schip is afgegeven, dan is bovendien (o.m.) de reder `vervoerder onder cognossement. 1 Er zijn in dat geval twee (of meer) vervoerders die aangesproken kunnen worden door de cognossementshouder en die op hun beurt de cognossementshouder tot betaling van de vracht kunnen aanspreken. 2 Als het cognossement door of namens de kapitein wordt getekend, dan is de reder volwaardig contractspartij: enerzijds staat hij met zijn gehele vermogen (en dus ook met zijn schip) in voor de schulden die uit de bevrachtingen voortvloeien, en anderzijds is hij volwaardig crediteur van de bevrachter. In het geval van het vervoer van de kraan van Boskalis was er echter geen sprake van een kapiteinscognossement : alleen Sea-Gull was als `vervoerder onder cognossement aan te merken. Turlib was dus in ieder geval niet als `vervoerder onder cognossement aansprakelijk te achten. De Hoge Raad acht de Ufuk echter wel uitwinbaar, omdat art. 8: 217 BW niet meer eist dan dat er iemand moet zijn die als vervoerder onder cognossement aangemerkt kan worden. Aangezien Sea-Gull het cognossement heeft afgegeven, is er iemand die als vervoerder in de zin van art. 8: 461 BW kan worden aangemerkt en die enkele omstandigheid vestigt reeds het hoogpreferente verhaalsrecht op het schip. Turlib betoogde in de procedure met een beroep op art. 8: 377 jo. 410 BW dat het schip niet uitwinbaar was, omdat kort gezegd Sea-Gull niet als vervoerder onder cognossement aangemerkt kon worden nu het cognossement in handen van de bevrachter was gebleven en niet in die van een derde terecht was gekomen. Art. 8: 410 BW bepaalt dat tussen de vervrachter en bevrachter de (afwijkende) bedingen van de vervoerovereenkomst voorrang hebben boven de bepalingen van het cognossement; het is slechts de derde-verkrijger van het cognossement aan wie een beroep op de bepalingen van het cognossement toekomt. Nu Boskalis de oorspronkelijke bevrachter is, komt deze geen beroep toe op het cognossement en is Sea-Gull niet te beschouwen als `vervoerder onder cognossement. De Hoge Raad verwerpt dit betoog. Volgens hem dient de term `vervoerder onder cognossement zoals gebezigd in art. 8: 461 BW los van de term `vervoerovereenkomst onder cognossement als bedoeld in art. 8: 377 BW gezien te worden. Deze laatste term is, zo overweegt de Hoge Raad, in het wetboek gebruikt om de werkingssfeer van het dwingende cognossementsrecht af te bakenen en 1 Zie over alle mogelijke combinaties van `vervoerders onder cognossement R. van Delden, De overeenkomsten van goederenvervoer over zee, Zwolle 1992 [Teksten vervoerrecht], blz. 141-146. Vgl. voorts H. Boonk, Zeevervoer onder cognossement, Arnhem 1993, blz. 30 e.v.. 2 De vervoerders zijn hoofdelijk aansprakelijk; bovendien kunnen zij elk de rechten uit het cognossement voor het geheel geldend maken. Zie art. 8: 442 BW. 2

is niet van invloed op de vestiging van het bevoorrechte verhaalsrecht op het schip ex art. 8: 217 BW. Men kan de beslissing van de Hoge Raad als volgt kort samenvatten: als de vervrachter een cognossement afgeeft aan de bevrachter(-eerste cognossementshouder), dan is de vervrachter `vervoerder onder cognossement ex art. 8: 361 BW. Het schip waarmee de goederen vervoerd (moeten) worden, is uitwinbaar voor de schulden van deze `vervoerder onder cognossement, ook al is de reder van het schip op generlei wijze als wederpartij van de bevrachter-eerste cognossementshouder te beschouwen. Dat is een vrij vergaande bescherming van de bevrachter-eerste cognossementshouder ten nadele van de reder. De bevrachter heeft een zeker verhaalsobject voor zijn vordering, terwijl de reder zich maar moet zien te verhalen op de vervoerder. Het risico van insolventie van deze laatste ligt dus feitelijk bij de eigenaar van het schip. De uitspraak van de Hoge Raad is opmerkelijk om een drietal redenen. In de eerste plaats omdat onder het oude recht deze vergaande verhaalsmogelijkheid niet bestond. 3 In de tweede plaats omdat de woorden van de nieuwe wet de mogelijkheid van verhaal wel lijken toe te staan, maar bij de parlementaire behandeling van art. 8: 217 BW volstaan werd met verwijzing naar het oude recht (hetgeen dus tegen de verhaalsmogelijkheid lijkt te pleiten). En in de derde plaats omdat de Hoge Raad een motivering voor zijn beslissing geeft, die voor betwisting vatbaar is. Deze laatste bewering verdient uiteraard nadere toelichting. Zoals gezegd lijken de bewoordingen van art. 8: 217 BW de verhaalsmogelijkheid toe te staan. Tijdens de parlementaire behandeling van het artikel werd evenwel volstaan met een verwijzing naar het oude recht, dat deze mogelijkheid niet kende. 4 Dat is een contra-indicatie voor de verhaalsmogelijkheid, maar, zo overweegt de Hoge Raad, "(...) daaruit mag niet worden afgeleid dat de wetgever met deze passage in de toelichting tot uitdrukking heeft willen brengen dat de nieuwe regeling in alle opzichten overeenstemt met de oude regeling". De Hoge Raad geeft hier blijk van een twijfelachtige redenering: alhoewel de wetgever bij een nieuwe regeling verwijst naar de oude, mag daaruit niet worden afgeleid dat de nieuwe regeling geheel gelijk de oude is. Het schijnt mij toe dat als de wetgever een verandering in het recht wil bewerkstelligen die verstrekkende (vermogensrechtelijke) gevolgen heeft, hij zulks expressis verbis aangeeft. Daarom kan de rechter in een geval van twijfel over de vraag wat de wetgever gewild heeft, niet volstaan met het verwerpen van contra-indicaties, maar dient hij in ieder geval ook indicaties te noemen die pleiten voor de verhaalsmogelijkheid. De Hoge Raad vervolgt: "Ook het stelsel van Boek 8 geeft geen aanleiding tot een restrictieve, in de tekst van art. 8: 3 Zie hierover J.A.L.M. Loeff, Vervoer ter zee, Zwolle 1981, nrs. 316-318 en R.E. Japikse, "Vervoer onder cognossement", AAe 1993/5, blz. 76. 4 Zie Parlementaire Geschiedenis Boek 8 NBW, Deventer 1992, blz. 290-291. 3

217 en 461 BW geen steun vindende uitleg van deze bepalingen". Ook dat pleit dus tegen het betoog van Turlib, maar wat pleit nu uiteindelijk voor de uitleg van de Hoge Raad? De Hoge Raad geeft de volgende argumenten. "Dat het schip van de reder verhaalsobject is voor vorderingen van cognossementshouders ook indien de reder niet hun schuldenaar is, strookt met de centrale plaats die Boek 8 aan de reder heeft toegekend en met de door de regeling van art. 8: 461 bereikte versterking van de positie van de cognossementshouder". Dat de reder een centrale plaats inneemt in Boek 8, is juist. Maar in die gevallen genoemd in Boek 8, waaruit deze centrale plaats blijkt, wordt de reder expliciet aansprakelijk gesteld. 5 Dat gebeurt voor wat betreft déze verhaalsmogelijkheid niet. De vaststelling dat de reder een centrale plaats inneemt, kan mijns inziens derhalve slechts dienen als `steun-argument, nooit als zelfstandig argument voor het toekennen van een verhaalsrecht op het schip. Het tweede argument, namelijk dat de verhaalsmogelijkheid strookt met de versterkte positie van de cognossementshouder, is interessanter. Op welke wijze versterkt de regeling van art. 8: 461 BW immers de positie van de cognossementshouder? Het wijst de wederpartij van de cognossementshouder aan: degene die het cognossement afgeeft of voor wie het (bevoegdelijk) wordt afgegeven, en kort gezegd de reder als het gaat om een door de kapitein getekend cognossement. Slechts in geval van een kapiteinscognossement wordt de reder volwaardig wederpartij van de cognossementshouder, en slechts in dat geval ontstaat er dus een versterkte positie van deze houder. Als er een cognossement wordt afgegeven door een ander dan de kapitein (en evenmin namens de kapitein), dan is de reder geen `vervoerder onder cognossement. De versterking van de positie van de cognossementshouder door art. 8: 461 BW geschiedt dus alleen door toedoen van de reder c.q. diens kapitein. Het artikel zelf schept geen automatische aansprakelijkheid van de reder zodra er `iemand een cognossement uitgeeft, nee: de reder treedt toe tot de bevrachting als gevolg van de vertegenwoordigingshandeling van zijn kapitein. De reder kan de bevoegdheid van de kapitein terzake van het tekenen van cognossementen dan ook beperken en deze beperkingen tegenwerpen aan diegenen die er mee bekend zijn. Zie art. 8: 260 jo. 262 BW. In het kader van art. 8: 461 BW heeft de reder dus tot op zekere hoogte de keuze om al of niet toe te treden tot de bevrachting en aldus debiteur van de cognossementshouder te worden. Het is daarom op zijn minst twijfelachtig of aan art. 8: 461 BW een zó sterk argument kan worden ontleend pro verhaalsmogelijkheid ex art. 8: 217 BW, nu dit laatste artikel naar de mening van de Hoge Raad een verhaalsmogelijkheid op het schip in het leven roept, waar de reder zich niet aan kan onttrekken. 5 Vergelijk bijv. aanvaring (art. 8: 544 BW), hulploon (art. 8: 566 BW), en de toetreding tot het cognossement ex art. 8: 461 lid 2 BW. 4

Een sterk argument dat tegen de verhaalsmogelijkheid pleit is mijns inziens het volgende. Turlib heeft het schip in tijdbevrachting gegeven aan Danielsen, die het op zijn beurt in tijdbevrachting heeft gegeven aan Sea-Gull. Als Sea-Gull allerlei cognossementen uitgeeft en vervolgens uitgebreid wanpresteert tegenover de houders ervan, worden deze houders wel geholpen met een verhaalsmogelijkheid op de Ufuk, maar Turlib blijft met een niet onaanzienlijk risico van onverhaalbaarheid zitten. Het is als reder moeilijk om greep te krijgen op dergelijke wanprestanten die zich `verderop in de exploitatieketen bevinden: de reder zal in de bevrachtingen die hij sluit uitgebreide vrijwaringsregelingen dienen op te nemen (evt. met zekerheidstelling versterkt) om zijn financiële positie zoveel als mogelijk veilig te stellen. De verhaalsmogelijkheid zoals de Hoge Raad die thans geaccepteerd heeft, kan om met Japikse te spreken 6 tot zeer vergaande consequenties leiden. Het is ten zeerste de vraag of de consequenties niet té vergaand zijn, nu zonder enig toedoen van de reder diens schip uitwinbaar wordt voor schulden waar hij weinig tot geen greep op heeft. 6 Japikse, t.a.p., blz. 76. 5