Gemeente Middelharnis. bestemmingsplan Kerkgebouw Duivenwaardsedijk. Ontwerp



Vergelijkbare documenten
Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Ruimtelijke onderbouwing kleinschalige uitbreiding olfantenstal Heiderschoor 24 te Mierlo Luchtfoto perceel Heiderschoor 24

Quick scan natuurtoets KuiperCompagnons d.d. 30 november Soortenbescherming

Ruimtelijke onderbouwing. ten behoeve van aanvraag omgevingsvergunning herinrichten tankstation de Zuidpunt

Toelichting 1 Inleiding 2 Beleidskader 3 Beoordeling

Hoofdstuk 5 Milieu en Landschap

GEMEENTE HOOGEVEEN. Wijzigingsplan Buitengebied Noord, deelplan Noorderhoofddiep 16 te Nieuweroord. Vastgesteld

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING Schalkwijkseweg 22

Bouwplan voor het realiseren van een werktuigenberging

NOTITIE WATER. Aanleiding. Opdrachtgever GEM Benedenveer BV io Contactpersoon De heer J. Luykx Werknummer 1407G489 Datum 27 februari 2015

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Realisatie kunstwerk Bestemming Drachten Markeringspunt Noord

Ruimtelijke onderbouwing Clermontstraat 10 te Margraten. Gemeente Eijsden-Margraten

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Oprichten aanduidingsmast McDonald s Vlietweg 16 te Santpoort-Noord

Stedenbouw/welstandsrichtlijnen Aangezien er enkel een interne verbouwing zal plaatsvinden, zal de uiterlijke verschijningsvorm niet wijzigen.

2 e Plan van wijziging Globaal Bestemmingsplan Houten Vinex. Houtensewetering naast 45

Duinkampen 23 te Paterswolde

TOELICHTING. op het wijzigingsplan Dwarsweg 17, behorende bij het bestemmingsplan Horstermeer van de gemeente Wijdemeren

Bestemmingsplan Heiligerlee en Westerlee, plan van wijziging IJsvereniging Heiligerlee V O O R O N T W E R P

WIJZIGINGSPLAN Buitengebied Zuid Herziening 2007, deelplan 3 e Zandwijkje 8 te Hollandscheveld

Ruimtelijke onderbouwing. Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten

Notitie Luchtkwaliteit Bestemmingsplan Hoekse Park

Ruimtelijke onderbouwing Leveroyseweg 14, Heythuysen

Bestemmingsplan Hoofdweg 237 te Paterswolde V O O R O N T W E R P

Gemeente Bergen op Zoom

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 12 februari v3 M. Blankvoort

Ruimtelijke onderbouwing

Oude Tempel Soesterberg Milieukundige onderzoeken luchtkwaliteit en bedrijven en milieuzonering

Verlengen stal op het perceel Dorpsstraat 74 te Zuidlaarderveen

Memo. In totaal worden er maximaal 110 woningen gerealiseerd. Dit kunnen zowel grondgebonden woningen zijn alsook gestapeld woningen.

Luchtkwaliteit Maarsbergen Haarbosch

Gasthuisbergweg 18 te Wijchen

Bestemmingsplan Buitengebied Noord, deelplan Noorder Hoofddiep 15 te Nieuweroord

Aanleg paardenbak Het Zuid 34 Drachten

Wet luchtkwaliteit. Woningbouwlocatie locatie Boterbogten te Steensel

Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van functiewijziging Agrarisch naar Wonen van de boerderij aan de Wergeasterdyk 45 Leeuwarden

Ruimtelijke onderbouwing Schakerpad 5 in Twello

Bijlage 3: Conclusies Milieu- en ruimtelijke aspecten Hotel Wormerland

Ruimtelijke onderbouwing. Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree

Wijzigingsplan Oentsjerk, De Pleats 3 (wijziging bouwvlak)

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 29 maart M. Souren

memo INLEIDING 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening; Gemeente Hof van Twente Johan van der Burg

Format Ruimtelijke Onderbouwing (versie 1, aug 2014) INHOUDSOPGAVE

bestemmingsplan Ammerzoden herziening 2013, Hoge Heiligenweg 12 datum: 5 september 2013 projectnummer: R.2011 gemeente Maasdriel

Burg. J.G. Legroweg 98 te Eelde

Ruimtelijke onderbouwing Hollandseweg 19, Someren. Gemeente Someren

Ruimtelijke onderbouwing. Bouw zeven garageboxen achter Kerkstraat 18 Voorthuizen

memo INLEIDING WETTELIJK KADER aan: Johan van der Burg datum: 26 maart 2013 Luchtkwaliteit parkeerterrein Fort Pannerden project:

Blad 2. Beoordeling verzoek

Omgevingsvergunning Grassavanne Ong.

VASTGESTELD Wijzigingsplan bestemmingsplan Halfweg Hee Hoofdweg, ten westen van de Richel

Laagraven Investment BV, de heer W. Toet Datum 17 mei Projectnummer Luchtkwaliteit Laagraven te Nieuwegein

memo INLEIDING 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening; WETTELIJK KADER Bogor projectontwikkeling

Ruimtelijke onderbouwing voor 4 parkeerplaatsen t.b.v. Medisch Maatschappelijk Centrum, grenzend aan de Schoolstraat 23 te Nieuw-Vennep

3. Gewenste ontwikkeling Milieu Planbeschrijving Inspraak Voorschriften Plankaart 10

Ruimtelijke Onderbouwing verbinding Tramweg-Industrieweg, bedrijventerrein De Smaale (deelproject 2).

BESTEMMINGSPLAN 'STOKEKKERS HAPERT HERZIENING 2013'

BIJLAGE 2: VERANTWOORDING UITBREIDING BOOMSWEG

Wijzigingsplan Zandertje 17 te Breskens. Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zeeland d.d. 24 september 2013 (NL.IMRO.9929.WBZandertje17-VA01)

Bestemmingsplan Haule, Dorpsstraat 56 te Haule V A S T G E S T E L D

Notitie. 1 Inleiding. Figuur 1 Weergave voornemen 1 / 7

WIJZIGINGSPLAN ZORGBOERDERIJ BROEK 4, MARIAHOUT GEMEENTE LAARBEEK. 2 februari 2016 vastgesteld

Beheersverordening Kornputkwartier

Ruimtelijke onderbouwing

memo INLEIDING WETTELIJK KADER aan: Johan van der Burg datum: 7 maart 2012 Luchtkwaliteit heemtuin in Gorsel project:

Afbeelding 1.1. Luchtfoto van de locaties (rood=alternatief, blauw=bestaand)

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 2 november M. Souren

memo INLEIDING 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening; WETTELIJK KADER Gemeente Apeldoorn Johan van der Burg

RO Wielemakersbaan 6 Ride by the Sea

Toelichting. Wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Sumar, Master de Vrieswei 22-22A (wijziging bestemming)

E u r o p e e s w a t e r b e l e i d N a t i o n a a l W a t e r b e l e i d

Westvoorne. Vogelwerende voorziening Trafostation Ommeloopweg Tinte. Ruimtelijke onderbouwing definitief

Toelichting. Wijzigingsplan Sander-Banken, Sander 30

Toelichting bestemmingsplan 1e partiele herziening Veersedijk

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

Ontwerp Wijzigingsplan. Ballumerweg 23 te Nes Ameland

Gemeente. Schijndel. Beleidsnotitie indieningsvereisten. Voor aanvragen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a.

Bestemmingsplan 1e partiële herziening BP Oosteindsepolder en Warmoeziersweg (caravanstalling Oosteindseweg 155b)

Memo INLEIDING. 1 Toets NIBM; 2 Toets grenswaarden in het kader van goede ruimtelijke ordening. WETTELIJK KADER. Gemeente West Maas en Waal

versie: 1.1 datum: 16 mei 2011 Pagina 2 van 6

LUCHTKWALITEITSONDERZOEK ONTWIKKELING LOCATIE AALVANGER EN UITBREIDING GEMEENTEHUIS TE HASSELT GEMEENTE ZWARTEWATERLAND. Auteurs : mro b.v.

Wijzigingsplan i.c. Bestemmingsplan Eastermar It Heechsân 2008, It Heechsân 7A (aanbrengen bouwvlak)

Bestemmingsplan Buitengebied Zundert, vormverandering agrarisch bouwblok Hazeldonksestraat 2B, Rijsbergen. Toelichting/ ruimtelijke onderbouwing

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING Omgevingsvergunning Hollewandsweg 28

N204 - reconstructie ter hoogte van Linschoten. Luchtkwaliteitsonderzoek

Ruimtelijke Onderbouwing vestiging Adriaans Veeg- en Rioolbedrijf op een perceel aan de Tramweg (De Smaale Mierlo).

bijlagen bij de Toelichting

Ruimtelijke onderbouwing speelterrein Netersel

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 21 april x04850 J. van Rooij

Nota inspraak en overleg Bestemmingsplan Schansen e.o.

LUCHTKWALITEITONDERZOEK BESTEMMINGSPLAN SCHOOLSTRAAT-OOST GAMEREN

Vigerend beleid voor ruimtelijke onderbouwingen

3. Gewenste ontwikkeling Milieu Planbeschrijving Inspraak Voorschriften 7

Thematische herziening archeologie

We verzoeken u het ontwerp wijzigingsplan vrij te geven voor inspraak en de voorliggende notitie op te nemen in de toelichting.

Ruimtelijke Onderbouwing. Paal 19,5 en 20

Ruimtelijke onderbouwing. Zorghotel Schipholweg. Haarlem

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Herinrichting parkeerterrein sportpark Rooswijk Rooswijklaan 4 te Velsen-Noord

Oude Badweg 60 Eelderwolde

INHOUDSOPGAVE. Bestemmingsplan Buitengebied Noord, wijzigingsplan Siberië mei 2012 Gemeente Hoogeveen Pagina 2

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw,

Transcriptie:

Gemeente Middelharnis bestemmingsplan Kerkgebouw Duivenwaardsedijk Ontwerp 6 april 2011

Gemeente Middelharnis bestemmingsplan Kerkgebouw Duivenwaardsedijk Ontwerp Inhoud: - toelichting - regels - geometrische plaatsbepaling en een analoge verbeelding hiervan werknummer: 874.300.00 datum: 6 april 2011 bestand: J:\874\300\00\3.projectresultaat\ontwerp\RO-BP-874.300.00-TOTAAL-ON01.pdf Procedureoverzicht Fase Datum Concept 5 maart 2010 Voorontwerp 1 november 2010 Inspraak 20 dec 2010-31 jan 2011 Vooroverleg 20 dec 2010-31 jan 2011 Ontwerp 6 april 2011 Vaststelling KuiperCompagnons BV Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Architectuur, Landschap Rotterdam

Toelichting

Inhoudsopgave van de toelichting 1 Inleiding 1 1.1 Bij het plan behorende stukken 1 1.2 Aanleiding en doel 1 1.3 Ligging plangebied 1 1.4 Vigerende bestemmingsplannen 2 1.5 Leeswijzer 2 2 Beleidskader 3 2.1 Rijksbeleid 3 2.2 Provinciaal beleid 4 2.3 Regionaal beleid 5 2.4 Gemeentelijk beleid 6 2.5 Beleid Waterschap Hollandse Delta 6 2.6 Conclusie 6 3 Analyse plangebied 7 3.1 Functionele analyse 7 3.2 Nieuwe ontwikkelingen 7 4 Sectorale aspecten 9 4.1 Bodemkwaliteit 9 4.1.1 Wettelijk Kader 9 4.1.2 Onderzoek 10 4.1.3 Conclusie 11 4.2. Cultuurhistorie 11 4.2.1 Wettelijk kader 11 4.2.2 Onderzoek 12 4.2.3 Conclusie 13 4.3 Ecologie 13 4.3.1 Kader 13 4.3.2 Onderzoek 15 4.3.3 Conclusie 15 4.4 Externe veiligheid 15 4.4.1 Kader 15 4.4.2 Onderzoek 16 4.4.3 Conclusie 17 4.5 Milieuhinder agrarische bedrijven 17 4.5.1 Kader 17 4.5.2 Onderzoek 18 4.5.3 Conclusie 18 4.6 Mobiliteit 18 4.6.1 Ontsluiting 18 4.6.2 Parkeervoorzieningen 18 4.6.3 Conclusies 19 4.7 Luchtkwaliteit 19 4.7.1 Kader 19

4.7.2 Onderzoek 20 4.7.3 Conclusie 20 4.8 Water 20 4.8.1 Wettelijk kader 20 4.8.1 Onderzoek 26 4.8.3 Conclusie 29 4.9 Wegverkeerslawaai 29 4.9.1 Kader 29 4.9.2 Onderzoek 30 4.9.3 Conclusie 30 4.10 Overige belemmeringen 31 5 Juridische planbeschrijving 32 5.1 Bestemmingsplansystematiek 32 5.2 Verbeelding 32 5.3 Bestemmingsbeschrijving 32 5.3.1 Inleidende regels 32 5.3.2 Bestemmingen 32 5.3.3 Algemene regels 33 5.3.4 Overgangs- en slotregels 33 6 Economische uitvoerbaarheid 34 6.1 Exploitatieverplichting 34 6.2 Anterieure overeenkomst 34 6.3 Risicoanalyse tegemoetkoming in schade 34 6.4 Conclusie 34 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 36 7.1 Plan(vormings)proces 36 7.2 Conclusie 36 7.3 Handhavingaspecten 36 7.3.1 Inleidend 36 7.3.2 Vertaling naar bestemmingsregeling 37 7.4 Voorbereidingsfase 37 Bijlagen - Bijlage 1: Uitdraai NIBM-tool - Bijlage 2: Nota Inspraak en Overleg - Bijlage X: Zienswijzen Separate bijlagen - Verkennend milieukundig Bodemonderzoek Duivenwaardsedijk Nieuwe-Tonge (concept), UDM, 26 maart 2010, Dordrecht - Quick-scan vleermuisverblijfplaatsen aan de Duivenwaardsedijk te Nieuwe-Tonge (concept), Natuur-Wetenschappelijk Centrum, maart 2010, Dordrecht - Planschade risicoanalyse Duivenwaardsedijk Nieuwe Tonge, Stichting Plan & Schade, 27 april 2010, Dordrecht

Afbeelding 1a: ligging plangebied in de kern Nieuwe Tonge Afbeelding 1b: plangebied gelegen aan de Duivenwaardsedijk

1 Inleiding 1.1 Bij het plan behorende stukken Het bestemmingsplan Kerkgebouw Duivenwaardsedijk bestaat uit een verbeelding en regels. De bestemming van de gronden (verbeelding) is geometrisch bepaald 1 door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. 1.2 Aanleiding en doel De Hersteld Hervormde Kerk Nieuwe Tonge (hierna: HHG) is voornemens een nieuw kerkgebouw te realiseren aan de Duivenwaardsedijk, ten westen van de kern Nieuwe Tonge in de gemeente Middelharnis. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan bied een nieuw juridisch / planologisch kader en biedt ruimte voor de beoogde ontwikkeling en is tevens geschikt voor de beheerssituatie. Dit bestemmingsplan vervangt (gedeeltelijk) het vigerende bestemmingsplan Nieuwe Tonge (zie paragraaf 1.4). 1.3 Ligging plangebied Het plangebied is gelegen binnen de kern Nieuwe Tonge in de gemeente Middelharnis, de gronden ter plaatse hebben een recreatieve functie. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de Duivenwaardsedijk, ter hoogte van de kruising met de Duivenwaardseweg, net ten westen van de Generaal Snijdersstraat. Het perceel wordt aan de oost- en zuidzijde begrensd door een watergang. Ook de gronden tussen het perceel en de Duivenwaardsedijk maken deel uit van het plan, zodat de ontsluiting van het perceel op een juiste wijze wordt gewaarborgd. 1 Geografische coördinaten volgens het Rijksdriehoekstelsel bepalen de ligging van een bestemming. Met gebruikmaking van de coördinaten kan exact de plaats van een object in een gebied worden bepaald. 1

1.4 Vigerende bestemmingsplannen Het nieuwe bestemmingsplan vervangt (gedeeltelijk) het vigerende bestemmingsplan Nieuwe Tonge 1992, vastgesteld door de Raad op 5 september 1996, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 15 april 1997. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor Recreatie en voor Groen. 1.5 Leeswijzer Voorliggende toelichting bestaat uit vier delen. Dit deel, deel A, bevat een aantal algemene planaspecten. Hierna volgt deel B, daarin vindt de planbeschrijving plaats en wordt tevens een toelichting gegeven op de bestemmingsmethodiek. Deel C vormt feitelijk de achterliggende onderbouwing voor de keuzes die in deel B worden gemaakt ten aanzien van onder andere, beleidsaspecten, natuur en landschap, water, archeologie en cultuurhistorie en milieu. In deel D, tenslotte, wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, alsmede op het overleg- en inspraaktraject. 2

2 Beleidskader 2.1 Rijksbeleid Nota ruimte Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte, de Planologische Kernbeslissing (PKB) Nationaal Ruimtelijk Beleid, in werking getreden. Deze heeft met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen en vormt samen met de (ontwerp) AMvB Ruimte, zie ook hierna, het nationale ruimtelijke beleid voor de periode 2004 tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De nota bevat geen concrete beleidsbeslissingen maar stelt een aantal beleidsdoelen als leidraad voor de ontwikkelingen in de komende periode. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Specifiek richt het rijksbeleid zich op: - versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, met name door voldoende ruimte te reserveren voor de ontwikkeling van bedrijven in (groot)stedelijk gebied; - krachtige steden en een vitaal platteland; investeren in leefbaarheid en veiligheid; - borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke (natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische) waarden; - borging van de veiligheid; aandacht voor de waterproblematiek en externe veiligheidsaspecten. De Nota Ruimte geeft geen concrete uitspraken over kleinschalige ontwikkelingen. De ontwikkeling is niet strijdig met het beleid uit de Nota Ruimte. AMvB Ruimte Nieuwe structuurvisies, zo ook de Nota Ruimte, moeten volgens de Wro een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB s en de voorgenomen verwezenlijking daarvan worden gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (integratie van Realisatieparagraaf Nota Ruimte en de realisatieparagrafen voor de andere PKB s). Deze zogenoemde AMvB Ruimte zal de ruimtelijke kaders uit de vigerende PKB s bevatten, die daadwerkelijk borging in regelgeving behoeven. Het ontwerpbesluit AMvB Ruimte (d.d. 29 mei 2009) heeft inmiddels ter inzage gelegen. Naar verwachting treedt de AMvB medio 2010 in werking. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet 34 nationale ruimtelijke belangen. Deze omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap, de ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie. Het rijk zet hierbij met name in op een zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (de nationale landschappen en de ecologische hoofdstructuur) en de bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. 3

Het ontwerpbesluit AMvB geeft geen concrete uitspraken over kleinschalige ontwikkelingen. De ontwikkeling is niet strijdig met het beleid uit het AMvB. 2.2 Provinciaal beleid Provinciale structuurvisie; Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen. Het uitgangspunt is lokaal wat kan, provinciaal wat moet. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Op 20 april 2010 heeft GS de definitieve ontwerpen van de structuurvisie en de verordening ruimte (de realisatieparagraaf van de structuurvisie, zie ook hierna) vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen. Van belang voor het plan is de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). Verder dient kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting plaats te vinden, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. Ook is de opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones belangrijk. Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte Om het provinciale ruimtelijke belang, zoals beschreven in de provinciale structuurvisie, te kunnen uitvoeren is, onder meer, de provinciale verordening opgesteld. In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving. De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Op de kaart zijn het stedelijke netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor 4

wonnen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd. Onderhavige ontwikkeling valt binnen de bebouwingscontouren zoals aangegeven door de provincie in zowel de Provinciale Structuurvisie als in de Provinciale Verordening Ruimte. Afbeelding 5: bebouwingscontouren conform Provinciale Verordening Ruimte Nota Regels voor Ruimte De nota Regels voor Ruimte (bijgesteld per 1 januari 2007) is een belangrijk instrument voor het provinciaal ruimtelijk beleid. In de nota zijn beleidsregels opgenomen die de provincie hanteert bij toetsing van ruimtelijke plannen. Gemeenten kunnen met deze nota ruimtelijke plannen tot een bepaald niveau uitwerken zodat bij toetsing aan het provinciaal- en rijksbeleid geen problemen meer worden ondervonden. Samen met de provinciale structuurvisie vormt de nota Regels voor Ruimte het belangrijkste provinciale toetsingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. Binnen het sterk verstedelijkte Zuid-Holland is het van belang dat zuinig met de ruimte wordt omgegaan. Enkele speerpunten die in de nota worden aangehaald zijn het zogenaamde knopen- en locatiebeleid, de infrastructuur en het beheer van de ruimte voor wonen en werken. Het concentreren en zoveel mogelijk koppelen van deze functies aan bestaande infrastructuur worden van groot belang geacht. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid zoals omschreven in de Nota Regels voor Ruimte. 2.3 Regionaal beleid De drie gemeenten op het eiland Goeree-Overflakkee hebben gezamenlijk een eilandelijke structuurvisie opgesteld, de Intergemeentelijke Structuurvisie Goeree-Overflakkee, kortweg ISGO. Deze structuurvisie is een integraal document met de ruimtelijke koers van de regio tot 2030, waarbij bruggen worden geslagen tussen sociaal-culturele en economische aspecten, zoals verscheidenheid aan woonsegmenten. 5

2.4 Gemeentelijk beleid Binnen de gemeente is geen specifiek beleid aanwezig dat zich uitspreekt over de ontwikkeling van een kerkgebouw ten westen van de kern Nieuwe Tonge. Wel zijn in het kader van de planontwikkeling mogelijk randvoorwaarden gesteld die bij de nadere planuitwerking in acht moeten worden genomen. 2.5 Beleid Waterschap Hollandse Delta In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe het Waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het Waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m² naar open water, dient een afwijking te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m² is het beleid van het Waterschap om 10% van de toename te compenseren in de vorm van open water. 2.6 Conclusie De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het vigerend ruimtelijk beleid. 6

3 Analyse plangebied 3.1 Functionele analyse In de huidige situatie is het perceel bestemd als Recreatie, met nadere aanwijzing dierenverbijf toegestaan. De gronden zijn momenteel in gebruik als paardenwei. Op het perceel is een kleine opstal ten behoeve van het huidige gebruik aanwezig, verder is het perceel onbebouwd. Het perceel is gelegen binnen de bebouwde kom, ten westen van de dorpskern van Nieuwe Tonge. Afbeelding 2: zicht op plangebied vanaf de Duivenwaardsedijk 3.2 Nieuwe ontwikkelingen Het voorgestane ontwerp bestaat uit een kerkgebouw met een oppervlakte van circa 600 m² en 265 zitplaatsen. Het kerkgebouw krijgt drie bijzalen, waarvan één zaal de gelegenheid biedt om de kerkzaal uit te breiden met 88 zitplaatsen. Het kerkgebouw zelf heeft een gemiddelde hoogte van circa 10 m en is voorzien van een zadeldak, aan de voorzijde van het gebouw wordt een toren geplaatst van maximaal 16 m. De bijzalen hebben een gemiddelde hoogte van 3,5 m en zijn voorzien van een plat dak. Het plan voorziet op het zuidelijk deel van het terrein parkeerplaatsen en ten noordwesten van het kerkgebouw een fietsenstalling en pastorie. De inrichting van de kavel is voorzien van afschermende bomen en beplanting. Tevens is een voetpad voorzien tussen het perceel en de Generaal Snijderstraat in de kern Nieuwe Tonge. 7

afbeelding 3: achteraanzicht (boven) en zijaanzicht bouwplan afbeelding 4: planopzet in hoofdlijnen De kerk wordt gesitueerd op het midden van het perceel. Hierdoor ontstaat aan de voorzijde (aan de kant van de dijk) een ruimte die ingericht kan worden als kerkplein. Achter de kerk is voldoende ruimte om de parkeerplaatsen te realiseren. Voor eventuele watercompensatie door de toename in verharding is in het zuidwesten van het plangebied een mogelijkheid om een waterpartij te realiseren. 8

4 Sectorale aspecten 4.1 Bodemkwaliteit 4.1.1 Wettelijk Kader Wet bodembescherming Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen: - Een regeling voor de bescherming van de bodem waarin ook staat dat degene die de bodem verontreinigt, zelf verantwoordelijk is voor het verwijderen van de vervuiling. De overheid kan dwingen tot sanering als de verontreiniging na 1987 is ontstaan. - Een bijzondere regeling voor de aanpak van nieuwe bodemverontreiniging die is ontstaan als gevolg van een ongewoon voorval (calamiteit). - Een regeling voor de verontreiniging die is ontstaan voor de Wbb in werking trad in 1987 (historische bodemverontreiniging). Ook in die gevallen geldt dat de vervuiler zelf de verontreiniging verwijdert. Als er geen vervuiler (meer) is, omdat het bedrijf niet meer bestaat en er geen rechtsopvolger is, zal de sanering door de overheid worden uitgevoerd. - Een regeling voor de aanpak van verontreiniging in de waterbodem. Rijkswaterstaat heeft vooral met deze regeling te maken. De regeling geldt voor alle waterbodemverontreiniging, of de vervuiling nu voor of na 1987 is ontstaan. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd. 9

Besluit bodemkwaliteit Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus, laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de handhaving te verbeteren. Relatie Wbb en Woningwet (Ww) Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wbb (2006) is ook artikel 52a van de Woningwet gewijzigd: Als er ontwikkelingen zijn voorzien die gericht zijn op het verblijf van mensen in een gebied en de bodem blijkt verontreinigd te zijn of er bestaat een redelijk vermoeden dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, dan geldt een aanhoudingsplicht. De aanhouding duurt totdat het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan, dan wel dat het heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Er geldt alleen een bodemonderzoekplicht voor bouwwerken waarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist. Een bouwvergunning wordt niet eerder afgegeven dan nadat uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. 4.1.2 Onderzoek In het kader van dit bestemmingsplan is bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd 2, hieronder zijn de resultaten van het conceptrapportage opgenomen. Omdat uit het vooronderzoek geen bijzonderheden naar voren zijn gekomen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging, is de onderzoekshypothese 'onverdacht' aangehouden. De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat tot circa 0,5 m-mv uit (zwak zandige) klei. Hieronder is tot circa 1,6 m-mv zand aangetroffen. In het bodemtraject van circa 1,6 tot 2,5 m-mv (maximaal geboorde diepte) is veen waargenomen. Het grondwater bevond zich ten tijde van de grondwatermonster name op circa 0,7 m-mv. De ph en EC van het grondwater duiden niet op bijzondere omstandigheden in de bodem. Aan het omhoog gebrachte bodemmateriaal 2 Verkennend milieukundig Bodemonderzoek Duivenwaardsedijk te Nieuwe-Tonge (concept), UDM, 26 maart 2010, Dordrecht 10

zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest of andere verontreinigingen. Omdat in de bovengrond plaatselijk één overschrijding van de landelijke achtergrondwaarde (parameter lood) is aangetoond, dient de hypothese 'onverdacht' formeel gezien te worden verworpen. Indien bij eventuele toekomstige graafwerkzaamheden (al dan niet verontreinigde) grond wordt ontgraven en/of moet worden afgevoerd, zijn de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, Afvoer en hergebruik van grond dient vooraf te worden afgestemd met het bevoegd gezag. Afhankelijk van de kwaliteit, hoeveelheid en beoogde bestemming van de vrijkomende grond kan worden overwogen een partijkeuring op de grond uit te voeren om de hergebruiksmogelijkheden te bepalen. Opgemerkt wordt dat het uiteindelijke (eind)oordeel ten aanzien van de bevindingen uit voorliggend rapport is voorbehouden aan het bevoegd gezag. Wij adviseren daarom dit rapport ter beoordeling aan het bevoegd gezag voor te leggen ten behoeve van de aanvraag van de bouwvergunning. Gezien de hoogte van de aangetroffen concentraties behoeft, conform het toetsingskader, geen vervolg onderzoek of sanering te worden uitgevoerd. 4.1.3 Conclusie Op basis van het onderzoeksrapport kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen belemmeringen aanwezig zijn voor onderhavige ontwikkeling. 4.2. Cultuurhistorie 4.2.1 Wettelijk kader Wet op de archeologische monumentenzorg In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: de veroorzaker betaalt. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien. 11

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS). In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid. Nota Belvedere In de Nota Belvedere; Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting (1999) is door het rijk een visie gegeven op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van gebieden en objecten in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in Nederland kan worden omgegaan. Het behoud en de benutting van het cultureel erfgoed is van grote betekenis omdat het kwaliteit toevoegt aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. De voornaamste opgave is dan ook het vinden van een verantwoord evenwicht tussen de diverse ruimtelijke opgaven en de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten. Cultuurplan 2005-2008 (2004) De provincie Zuid-Holland heeft zichzelf de opgave gesteld om de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting te bewaken en ervoor te zorgen dat de provinciale identiteit bewaard blijft. Ze wil bevorderen dat gemeenten cultuur betrekken bij hun beleidsvorming en de vertaling daarvan in ruimtelijke plannen. De ruimtelijke kwaliteit en de identiteit van een gebied kunnen worden versterkt door de cultuur te betrekken bij de planologie. De inbreng vanuit architectuur, vormgeving, cultuurhistorie en kunsten kan ontwerpopgaven verrijken. Het is van belang om vanaf het begin de culturele waarden in Zuid-Holland in de ruimtelijke plannen mee te nemen: boerderijlinten, stads- en dorpsgezichten, molens, verkavelingpatronen, archeologische monumenten, forten, zandwallen enzovoorts. 4.2.2 Onderzoek Archeologie Zoals op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHS, zie afbeelding 7) is te zien, geldt ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde een meldplicht in het geval dat ten tijde van de bouwwerkzaamheden op archeologische waarden wordt gestuit. 12

Afbeelding 7: overzichtkaart archeologische trefkans (plangebied in rood) bron: Cultuurhistorische waardenkaart Zuid Holland Landschap Met betrekking tot lijnelementen geeft de CHS aan dat rondom het plangebied een lijnelement aanwezig is met een redelijk hoge waarde. Het betreft de Duivenwaardsedijk. Van belang is om deze historische landschappelijke lijn te handhaven. Het lijnelement valt buiten het plangebied en ondervind derhalve geen aantasting. Monumenten In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen monumenten gelegen. Een nadere afweging van dit onderwerp is daarom niet benodigd. 4.2.3 Conclusie Het aspect cultuurhistorie in combinatie met archeologie is in het kader van onderhavige ontwikkeling niet relevant. Wel geldt ten allen tijde een meldplicht in het geval dat ten tijde van de bouwwerkzaamheden op archeologische waarden wordt gestuit. 4.3 Ecologie 4.3.1 Kader Soortenbescherming De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen Huismuis, Bruine en Zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd. De Ffw gaat uit van het nee, tenzij -principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten. 13

Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen. De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën. - Meer algemene soorten (tabel 1 Ffw): voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. - Andere, niet algemeen voorkomende soorten (tabel 2 Ffw), met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). - Strikt beschermde soorten (tabel 3 Ffw): voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling altijd ontheffing te worden aangevraagd van de Ffw. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten in tabel 3 die ook op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) voorkomen, wordt ontheffing echter alleen nog maar verleend indien er daarnaast een dwingende reden van groot openbaar belang is; dit is het gevolg van een uitspraak van de Raad van State in augustus 2009 3. - Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese Vogelrichtlijn (VR). Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) 4 geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de VR zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn. Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat voldoende zorg in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. 3 Zie ABRS 21 januari 2009, zaak nr. 200802863/1 4 zie ABRS 13 mei 2009, zaak nr. 200802624/1 14

4.3.2 Onderzoek In het kader van dit bestemmingsplan is flora- en fauna onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd 5, hieronder zijn de resultaten van het conceptrapportage opgenomen. Er dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels. Binnen deze periode (globaal van 15 maart-15 juli, soortspecifiek), maar ook daar buiten, mogen door werkzaamheden geen broedende vogels, hun nesten of jongen verstoord worden. Activiteiten zoals kappen van bomen en slopen van gebouwen, mogen in de broedtijd van vogels niet worden uitgevoerd, tenzij onderzoek door een deskundige heeft uitgewezen dat er van broedgevallen op het moment van slopen of rooien geen sprake is. Voor alle overige soorten geldt een zorgplicht: die houdt in dat alle mogelijke nadelige gevolgen voor (alle) planten en dieren (ook onbeschermde) zoveel mogelijk vermeden moeten worden, bijvoorbeeld door een Egel, die zich op het werkterrein bevindt, te verplaatsen voordat gestart wordt met bepaalde werkzaamheden (hiervoor zal eerst een inspectie te voet van het werkterrein uitgevoerd worden). Er zijn geen bomen aangetroffen die kunnen dienen als vleermuisverblijfplaats. In de paardenstal zijn ook geen ontheffingsplichtige soorten aangetroffen. Eventueel zouden vogels een nest kunnen maken op het terrein in het broedseizoen. Aangenomen mag worden dat er geen beschermde soorten in het gebied zijn gemist, het gebied is hoogstens een niet significant onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen. 4.3.3 Conclusie Het aspect flora- en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 4.4 Externe veiligheid 4.4.1 Kader Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico s, transportrisico s en risico s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden. Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet 5 Quick-scan vleermuisverblijfplaatsen aan de Duivenwaardsedijk te Nieuwe-Tonge (concept), Natuur- Wetenschappelijk Centrum, maart 2010, Dordrecht 15

Afbeelding 9: Ligging gastank ten opzichte van plangebied (plangebied in blauw) Uit bovenstaande afbeelding is af te leiden dat de planontwikkeling is gelegen in het lichtpaarse gebied. Dit betreft het gebied dat wordt begrensd door de 1%-letaliteitscontour. De pastorie en het noordelijke deel van het kerkgebouw (meer dan 250 zitplaatsen) valt binnen dit gebied. In de beleidsvisie is een werkwijze beschreven volgens het zogenoemde PREVAB-zonemodel. Dit model hanteert 5 zones en classificeert per type gebouw het risicoprofiel in de betreffende zone. Op grond van deze werkwijze is af te leiden dat zowel de pastorie en (een deel van het) kerkgebouw zijn gelegen binnen risicoprofiel 1. Bij dit risicoprofiel hoort de omschrijving Object ligt in aandachtsgebied. De locatie is in de veiligheidsvisie en het daarin gehanteerde PREVAPmodel als een aandachtsgebied aangegeven. Met de regionale milieudienst (ISGO) is overleg geweest over mogelijke vervolgstappen. Voor ontwikkelingen die in de zones plaatsvinden dient de VRR om advies te worden gevraagd. De ervaring leert dat bij deze classificatie (aandachtsgebied) weinig eisen door de VRR worden gesteld, vaak alleen randvoorwaarden zoals voldoende bluswatervoorziening in de omgeving van het plangebied. 4.4.3 Conclusie Uit de eerste inventarisatie is naar voren gekomen dat de pastorie en een deel van het kerkgebouw is gelegen binnen de 1%-letaliteitcontour. De ontwikkeling heeft op grond van het PREVAB-zonemodel het risicoprofiel 1 Object ligt in aandachtsgebied. Een exemplaar van het voorontwerp wordt aan het ISGO toegezonden in het kader van het vooroverleg. Aan de hand van dit vooroverleg worden mogelijke vervolgstappen bepaald. 4.5 Milieuhinder agrarische bedrijven 4.5.1 Kader Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In 17

overschreden mag worden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing. Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan de oriëntatiewaarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord. 4.4.2 Onderzoek Ten noorden van het plangebied is een bovengrondse propaantank (inhoud 5 m 3 ) gelegen (zie afbeelding 8). Voor het overige zijn er geen externe veiligheidsaspecten die relevant zijn voor het plangebied zoals hogedruk buisleidingen waardoor of infrastructuur waarover gevaarlijke stoffen worden gevoerd. Afbeelding 8: Uitsnede kaart uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid, d.d. 28 oktober 2008 (plangebied in blauw kader) 16

de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. 4.5.2 Onderzoek Op basis van bijlage 1 van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering heeft een kerkgebouw (SBI-code 9131) een richtafstand voor milieubelastende activiteiten van 30 meter waarbij geluid de maatgevende afstand vormt. Binnen 30 meter uit de rand van het perceel zijn geen geluidgevoelige objecten aanwezig. In de nabije omgeving van de kerk zijn een aantal agrarische bedrijven gelegen met een geurcontour. De kerk is echter niet aan te merken als geurgevoelig object (handreiking luchtkwaliteit en ruimtelijke ordening, module stank, Provincie Zuid-Holland) en heeft geen beperkende werking op de in de omgeving van het gebied aanwezige bedrijven. 4.5.3 Conclusie Voor het aspect Milieuhinder agrarische bedrijven levert de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op. 4.6 Mobiliteit 4.6.1 Ontsluiting Het perceel wordt ontsloten vanaf de Duivenwaardsedijk. Vanaf deze dijk loopt een perceelsontsluitingsweg in zuidelijke richting naar het plangebied. Door de ligging, direct ten westen van Nieuwe Tonge, nabij de kruising Duivenwaardsedijk Duivenwaardseweg, is de locatie goed bereikbaar. Ook met het openbaar vervoer is de locatie goed bereikbaar, Buslijn 138 van Middelharnis naar Herkingen Haven heeft een halte aan de Westdijk/Prinsessestraat (circa 350 meter van de locatie). Ten behoeve van het langzaam verkeer wordt een langzaam verkeerverbinding in de vorm van een voetpad aangelegd in de richting van de Koningin Julianastraat in de dorpskern van Nieuwe Tonge. 4.6.2 Parkeervoorzieningen Parkeren wordt opgelost op eigen terrein, het plan voorziet in de aanleg van een 54-tal parkeerplaatsen. Uitgaande van een norm van 0,1 tot 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats (CROWnorm, publicatie 182) komen 54 parkeerplaatsen overeen met 270 tot 540 zitplaatsen. Het kerkgebouw krijgt 265 tot 353 zitplaatsen. Geconcludeerd kan worden dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. 4.6.3 Effecten voor de verkeersveiligheid Door de realisatie van het plan onstaan er geen verkeersonveilige situaties. Door de aanleg van een voetpad wordt de verkeersveiligheid voor voetgangers verbeterd. 18

Het profiel van de Duivenwaardsedijk en de Duivenwaardseweg zijn in beide gevallen geschikt voor de afwikkeling van het toekomste verkeer. In een eerder uitgevoerde telling (1999) is de etmaalintensiteit voor de Duivenwaardsedijk gesteld op 1.080 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. Inmiddels mag aangenomen worden dat dit aantal beduidend hoger ligt. Uitgaande van een autonome groei van 2% per jaar wordt aangenomen dat het aantal verkeersbewegingen per dag is toegenomen tot 1.370 motorvoertuigen in 2011. De verkeersaantrekkende werking van het kerkgebouw wordt gesteld op 216 verkeersbewegingen, verdeeld over twee kerkdiensten op een zondag. Er mag van uit worden gegaan dat op overige dagen minder verkeer wordt aangetrokken. Woonstraten hebben doorgaans een gemiddelde capaciteit van 3.000 motorvoertuigen per etmaal. De capaciteit van doorgaande routes, zoals de Duivenwaardsedijk, ligt hoger. De capaciteit van de Duivenwaardsedijk en de Duivenwaardseweg wordt daarmee ruim voldoende geacht om het toekomstige verkeer te verwerken. 4.6.4 Conclusies De locatie is zowel per auto als per openbaar vervoer goed bereikbaar. Voor langzaam verkeer wordt de bereikbaarheid verbeterd door de aanleg van een langzaam verkeerverbinding richting de dorpskern van Nieuwe Tonge. 4.7 Luchtkwaliteit 4.7.1 Kader De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO 2 ) en fijn stof (PM 10 ) de belangrijkste zijn. Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO 2 en PM 10 van 40 µg/m 3 aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM 10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO 2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015. Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip niet in betekenende mate bijdrage (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO 2 als PM 10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 µg/m 3 (3% van 40 µg/m 3 ) een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project die NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als: 19

- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL; - de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project; - de gestelde grenswaarden van bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden; - projectsaldering wordt toegepast. 4.7.2 Onderzoek In de regeling Niet in betekenende mate bijdrage (bijlagen 1A en 3A) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren. De voorgenomen ontwikkeling van een kerkgebouw met pastorie valt niet onder één van de hiervoor genoemde functiecategorieën. Op het terrein van de kerk worden 54 parkeerplaatsen aangelegd. Op basis van het aantal parkeerplaatsen wordt de Verkeersaantrekkende werking gesteld op 216 motorvoertuigen per etmaal voor de maatgevende dag, de zondag met twee kerkdiensten. Voor de pastorie wordt uitgegaan van 3 ritten per dag, oftewel 6 verkeersbewegingen. In totaal komt het aantal verkeersbewegingen daarmee op 222 motorvoertuigen per etmaal. Berekeningen NIBM-rekentool Voor kleine ontwikkelingen heeft het ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage. Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool dat de jaargemiddelde concentratie NO 2 maximaal 0,43 µg/m 3 bedraagt en maximaal 0,11 µg/m 3 voor de jaargemiddelde concentratie PM 10. De beide toenamen zijn ruim lager dan de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m 3. In bijlage 1 Uitdraaien NIBM-rekentool zijn de desbetreffende berekeningen opgenomen. 4.7.3 Conclusie Uit de NIBM-rekentool blijkt dat de NIBM norm van 1,2 µg/m 3 niet wordt overschreden. Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat, volgens artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm, het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert. 4.8 Water 4.8.1 Wettelijk kader De Watertoets is een bestuurlijk instrument waarmee ruimtelijke plannen worden getoetst, op de mate waarin ze rekening houden met het beleid, om het water in Nederland meer ruimte te geven. Het instrument is per 1 november 2003 een wettelijk verplicht onderdeel van het bestemmingsplan. In feite is de Watertoets het hele proces van het vroegtijdig informeren en 20

adviseren over waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten, tot en met het afwegen en uiteindelijk beoordelen ervan. Onderhavige waterparagraaf maakt deel uit van dit proces. Rijksbeleid Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan vervangt daarmee op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld. In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de KRW te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m 3 /jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21 e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de 21

waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, vooral op het gebied van wateroverlast en watertekort. Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21 e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouding van waterberging gebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd. Beleid Provincie Zuid-Holland De Provincie Zuid-Holland heeft haar waterbeleid onder meer geformuleerd in de nota Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 (2006). De nadruk ligt hierin op duurzaam stedelijk waterbeheer en het voorkomen van wateroverlast. Wateraspecten zoals waterkwaliteit, riolering/afkoppeling, waterberging, veiligheid, (grond)wateroverlast en ecologische oeverinrichting dienen bij ruimtelijke inrichting en beheer van de openbare ruimte integraal aangepakt te worden. Het grondwaterbeleid van de Provincie voor de komende jaren staat in het Grondwaterplan Zuid-Holland 2007-2013. Hierin zijn ook de kaders beschreven die de Provincie gebruikt bij het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen. In de Verordening Waterbeheer zijn aanvullende regels opgenomen waar de Provincie rekening mee houdt bij het verlenen, wijzigen of intrekken van een onttrekkingsvergunning. Het Grondwaterplan geeft een uitwerking van de hoofdlijnen van het grondwaterbeleid die zijn beschreven in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010. In het Grondwaterplan heeft de Provincie zes speerpunten geformuleerd voor het grondwaterbeleid in de komende periode. Deze speerpunten komen voort uit de eerder genoemde actuele ontwikkelingen en veranderingen in wet- en regelgeving. De speerpunten zijn: verzilting en grondwaterkwantiteit; grondwaterkwaliteit; bodemdaling; concurrentie om de schaarse ruimte; verandering van positie en taken van de Provincie; specifieke gebieden. 22

Op 1 januari 2010 is het Provinciaal Waterplan 2010-2015 in werking getreden. Dit plan vervangt het provinciale Waterhuishoudingplan, dat was opgenomen in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 en in het Grondwaterplan 2007-2013 (zie boven). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de Provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven: waarborgen waterveiligheid; zorgen voor mooi en schoon water; ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening; realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem. In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. In de nota Regels voor Ruimte (2005) stelt de Provincie bij ruimtelijke plannen voor nieuw te ontwikkelen gebieden of stedelijke herstructureringsgebieden voldoende open water als voorwaarde. Als provinciale richtlijn geldt een percentage van 10% van het bruto oppervlak. In overeenstemming met de waterbeheerder kan hiervan worden afgeweken. Alleen in die gevallen waar het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding niet mogelijk is en waar de planvorming maatschappelijk noodzakelijk wordt bevonden, is compensatie buiten het plangebied mogelijk. In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe het Waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het Waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m² naar open water, dient ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m² is het beleid van het Waterschap om 10% van de toename te compenseren in de vorm van open water. Regio In 2008 is door de vier gemeenten op Goeree-Overflakkee, het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) en het Waterschap Hollandse Delta het Waterplan Goeree-Overflakkee opgesteld. Daarin streven de verschillende partijen vooral naar de realisatie van veilig, schoon en aantrekkelijk water en een goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. Het gaat om het ontwikkelen van een gezamenlijke visie en het vaststellen van concrete maatregelen voor de korte en de middellange termijn (2015). In het Waterplan zijn de volgende drie punten geregeld. De inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening (RO) en het 23

waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen. Het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het Waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties. De omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem. 24

Afbeelding 6: Uitsnede Waterlegger WSHD (plangrens in rood) Afbeelding 7: Planopzet in hoofdlijnen 25