Rapport. Datum: 20 februari 2006 Rapportnummer: 2006/057

Vergelijkbare documenten
6. Bij brief van 4 mei 2004 gaf het LBIO een incasso- en executieopdracht aan de deurwaarder.

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 2 mei 2006 Rapportnummer: 2006/178

Rapport. Datum: 13 juli 1998 Rapportnummer: 1998/273

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 20 september 2007 Rapportnummer: 2007/197

Rapport. Datum: 18 december 2007 Rapportnummer: 2007/313

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 3 januari Rapportnummer: 2013/001

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/251

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 20 januari Rapportnummer: 2012/005

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 09 augustus Rapportnummer: 2011/238

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 5 april Rapportnummer: 2012/057

"Ik kan de kinderalimentatie niet langer betalen, wat kan ik doen?

Rapport. Datum: 9 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/309

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 5 september 2011

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/281

Rapport. Publicatiedatum: 15 oktober Rapportnummer: 2014 / /139 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Rapport. Rapport over een klacht over een gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 29 juni 2011

Rapport. Datum: 30 juli 2004 Rapportnummer: 2004/299

Rapport. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk niet gegrond.

Rapport. Datum: 29 mei 2002 Rapportnummer: 2002/174

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gegrond. Datum: 24 juli 2017 Rapportnummer: 2017/089

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 12 april Rapportnummer: 2012/061

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Rotterdam. Datum: 9 december 2013

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit Rotterdam. Datum: 4 augustus 2011

Rapport. Datum: 14 juli 2005 Rapportnummer: 2005/198

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 30 december 2003 Rapportnummer: 2003/499

Rapport. Datum: 29 november 2000 Rapportnummer: 2000/365

Rapport. Datum: 12 april 2006 Rapportnummer: 2006/142

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Rapport over een klacht over de heer mr. H., notaris te M. Rapportnummer: 2011/285

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Samenvatting 1 Klacht 2 Beoordeling 2 Conclusie 4 Aanbeveling 5 Onderzoek 5 Bevindingen 5

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/320

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Beoordeling. h2>klacht

Rapport 1993/563, Nationale ombudsman, 13 augustus 1993

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/020

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/115

Rapport. Datum: 28 april 2006 Rapportnummer: 2006/173

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant te Oss. Datum: 2 oktober Rapportnummer: 2013/138

1.327,20 als hoofdsom in verband met achterstallige verzekeringspremies; 42,49 als tot op dat moment vervallen wettelijke rente over de hoofdsom;

Rapport. Rapport over een klacht over Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/082

Verzoeker klaagt er in dit verband met name over dat het LBIO:

Rapport. Datum: 3 april 2000 Rapportnummer: 2000/133

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het LBIO gegrond.

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 1 juli Rapportnummer: 2014/067

Een onderzoek naar een klacht over het informeren van een burger in het buitenland

RAPPORT 2001/035, NATIONALE OMBUDSMAN, 9 FEBRUARI 2001

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 17 mei 2005 Rapportnummer: 2005/144

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Rapport. Datum: 27 april 2006 Rapportnummer: 2006/168

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 5 juli 2005 Rapportnummer: 2005/183

Rapport. Een kwestie van centen?

Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Rapport over een klacht over het gerechtsdeurwaarderskantoor S. te P. Datum: 17 oktober Rapportnummer: 2012/172

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam.

xxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx,

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Datum: 12 maart Rapportnummer: 2012/036

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Een onderzoek naar de wijze waarop het Landelijk Bureau Inning. Onderhoudsbijdragen (LBIO) tot de beslissing is gekomen om een verzoek

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Samenvatting 1 Klacht 2 Beoordeling 2 Conclusie 6 Onderzoek 6 Bevindingen 7 Achtergrond 7

Rapport Datum: 6 juni 2013 Rapportnummer: 2013/062

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 12 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/440

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

In dit kader klaagt verzoeker er verder over dat het LBIO beslag heeft gelegd op zijn uitkering.

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Rapport 1993/646, Nationale ombudsman, 10 september 1993

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Datum: 24 oktober Rapportnummer: 2011/320

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Openbaar Rapportnummer: 2007/334

Rapport. Datum: 17 mei 2004 Rapportnummer: 2004/171

Rapport. Datum: 25 januari 2001 Rapportnummer: 2001/023

1. Verzoekster, X BV, maakte deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Transcriptie:

Rapport Datum: 20 februari 2006 Rapportnummer: 2006/057

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het LBIO op 9 september 2004 de inning van de door verzoeker verschuldigde kinderalimentatie heeft overgenomen. Ook klaagt verzoeker erover dat het LBIO in zijn brief van 2 juli 2004 onjuiste informatie heeft vermeld over de hoogte van de betalingsachterstand met betrekking tot de door verzoeker verschuldigde kinderalimentatie. Verder klaagt verzoeker erover dat het LBIO zich in zijn brief van 2 december 2004 op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker de stortingskosten niet in mindering mag brengen op de door hem verschuldigde kinderalimentatie. Beoordeling Algemeen 1. Op 17 juni 2004 heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (verder: het LBIO) een verzoek ontvangen van Z., de ex-echtgenote van verzoeker, om de inning van de kinderalimentatie over te nemen. Op het "formulier overname inning kinderalimentatie" (verder: het formulier) heeft Z. bij gegevens over de berekening van de achterstand aangegeven dat de achterstand van verzoeker betrekking heeft op het niet betalen van de jaarlijkse indexering vanaf januari 2004 en het vanaf september 2003 aftrekken van de stortingskosten op het alimentatiebedrag door verzoeker. Tevens heeft Z. aangegeven dat zij 409 in plaats van 413,86 heeft ontvangen, zonder dat zij hierbij heeft vermeld op welke maand(en) dit bedrag betrekking heeft. Onder aan de tabel waar de berekening moet worden ingevuld, staat voorgedrukt "Uw aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als het formulier, dus ook deze tabel, volledig is ingevuld over de afgelopen zes maanden." 2. Het LBIO heeft verzoeker per brief van 2 juli 2004 op de hoogte gesteld van het verzoek van Z. tot overname van de alimentatie, waarbij het LBIO heeft opgemerkt dat het op dat moment niet kon beoordelen in hoeverre de informatie van Z. juist of onvolledig was. Het LBIO schrijft dat het maandelijks te betalen alimentatiebedrag inmiddels is verhoogd tot 424,20. Voorts schrijft het LBIO dat verzoeker nog 413,86 aan alimentatie verschuldigd is over de maand december 2003 en van januari tot en met juni 2004 per maand 424,20, waarmee het totaal verschuldigde bedrag neer zou komen op een bedrag van 2959,06. Omdat verzoeker eenmalig 409 had betaald, komt zijn totale schuld uiteindelijk neer op een bedrag van 2550,06. Verder had het LBIO verzoeker veertien dagen de tijd gegeven om het achterstallige bedrag alsnog rechtstreeks aan Z. over te maken en hem erop gewezen dat het LBIO de inning zou overnemen, tenzij verzoeker binnen 21 dagen zou aantonen dat hij aan zijn betalingsverplichting had voldaan.

3 3. Per brief van 4 juli 2004 heeft verzoeker het LBIO verwezen naar de door hem bijgevoegd kopie van de stortingsbewijzen, waaruit onder meer is gebleken dat verzoeker vanaf december 2003 tot en met juni 2004 maandelijks 409 had gestort, hetgeen neerkwam op een totaalbedrag van 2863. Verzoeker merkt hierbij op dat de stortingskosten hier maandelijks op in mindering zijn gebracht, omdat hij de alimentatie stort op verzoek van Z. De reden van deze stortingen is dat Z. haar adres geheim wil houden voor verzoeker. 4. Op 9 september 2004 heeft het LBIO verzoeker bericht dat het de inning van de kinderalimentatie overneemt, omdat verzoeker niet of onvoldoende zou hebben aangetoond dat er geen sprake was van een betalingsachterstand. 5. In zijn brief van 20 september 2004 aan het LBIO klaagt verzoeker erover dat het LBIO in de brief van 2 juli 2004 een onjuist bedrag had vermeld dat verzoeker verschuldigd zou zijn aan Z. Verzoeker geeft aan dat hij ervan uit was gegaan dat hij met de betalingsbewijzen die hij op 4 juli 2004 aan het LBIO had gestuurd had aangetoond dat er geen sprake was van een betalingsachterstand. Indien het LBIO hem duidelijk had gemaakt dat het achterstallige bedrag de jaarlijkse indexering betrof, zou hij onverwijld deze indexering hebben overgemaakt, zo schrijft verzoeker. Verzoeker vindt het dan ook onterecht dat het LBIO de inning - met de bijbehorende opslagkosten - heeft overgenomen. 6. In reactie op de klachtbrief van verzoeker, schrijft het LBIO verzoeker op 2 december 2004 onder meer het volgende. Ten aanzien van het onjuiste bedrag dat het LBIO in de brief van 2 juli 2004 had vermeld, merkt het LBIO op dat in die brief stond vermeld dat het LBIO op dat moment nog niet kon beoordelen in hoeverre de informatie juist of onvolledig was. Tevens geeft het LBIO aan dat het in de brief van 2 juli 2004 had aangegeven wat het geïndexeerde maandbedrag was. In dit verband heeft het LBIO opgemerkt dat de Nationale ombudsman van mening is dat het het LBIO niet valt aan te rekenen dat een alimentatiegerechtigde onjuiste dan wel onvolledige informatie verstrekt. Verder heeft het LBIO aangegeven dat verrekening van de stortingskosten met de alimentatie niet mogelijk is. Het LBIO heeft hierbij verwezen naar artikel 6:135 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (zie Achtergrond, onder 1.) in samenhang met artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (zie Achtergrond, onder 2.) en naar de uitspraak van het Gerechtshof te 's-hertogenbosch van 2 november 1995 (zie Achtergrond, onder 3.). Daarnaast heeft het LBIO opgemerkt dat Z. het oneens was met de verrekening. Het LBIO heeft zich op het standpunt gesteld dat het de inning terecht heeft overgenomen nu vaststaat dat verzoeker zijn alimentatieverplichting niet volledig was nagekomen, omdat

4 verzoeker de indexering over 2004 niet had voldaan en hij de stortingskosten maandelijks in mindering had gebracht, terwijl dit niet was toegestaan. De klacht is door het LBIO dan ook ongegrond verklaard. 7. In zijn brief van 12 december 2004 aan de Nationale ombudsman, heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij het niet eens is met de reactie van het LBIO op zijn klachten. I. Ten aanzien van het overnemen van de inning Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat het LBIO op 9 september 2004 de inning van de door hem verschuldigde kinderalimentatie heeft overgenomen. 2. In de brief van 11 april 2005 heeft het LBIO de Nationale ombudsman laten weten dat het van mening blijft dat de klacht ongegrond is, nu verzoeker binnen de gestelde termijn alleen had aangetoond dat hij elke maand 409 had betaald. Dit was volgens het LBIO een te laag maandbedrag omdat hierbij geen rekening was gehouden met de wettelijke indexering en bovendien de stortingskosten hierop in mindering waren gebracht. Het LBIO voert verder aan het de juiste te betalen maandbedragen expliciet in de brief van 2 juli 2004 had vermeld, zodat verzoeker hiervan op de hoogte was toen hij de mogelijkheid kreeg om binnen veertien dagen aannemelijk te maken dat hij in zijn betalingsverplichting niet tekort was geschoten. Het LBIO is van mening dat het de inning op terechte gronden heeft overgenomen. 3. In zijn telefonische reactie van 11 mei 2005 heeft verzoeker hierover tegenover de Nationale ombudsman opgemerkt dat hij blijft bij zijn klacht. Beoordeling 4. Het vereiste van administratieve nauwkeurigheid houdt in dat bestuursorganen secuur werken. Dit vereiste komt er voor het LBIO op neer dat bij verzoeken om inning van de alimentatie over te nemen nauwkeurig moet worden beoordeeld of een betalingsachterstand aannemelijk is en - in tweede instantie - of de alimentatieplichtige niet alsnog binnen de daarvoor gestelde termijn heeft aangetoond dat er geen sprake (meer) is van een achterstand. 5. Gelet op de tekst van artikel 1:408 lid 4 BW (zie Achtergrond, onder 1.) behoeft een alimentatiegerechtigde slechts aannemelijk te maken dat in een periode van zes maanden voorafgaande aan het verzoek de alimentatieplichtige in één periodieke betaling tekort is geschoten. Aan de strekking van deze bepaling zou tekort worden gedaan indien het LBIO van een alimentatiegerechtigde zou verlangen dat wordt aangetoond dat er daadwerkelijk sprake is van een achterstand in de betalingen, gesteld al dat dit mogelijk is. Het is immers

5 veel moeilijker aan te tonen dat een bepaald bedrag niet is betaald dan aan te tonen dat wel is betaald. Daarbij komt dat het LBIO een alimentatieplichtige altijd eerst in kennis stelt van het voornemen om tot inning van de alimentatie over te gaan. Betrokkene heeft dan de mogelijkheid zijn/haar zienswijze naar voren te brengen voordat tot incasso wordt overgegaan. De Nationale ombudsman realiseert zich dat het voor een alimentatieplichtige onaangenaam kan zijn te worden geconfronteerd met onterechte aanmaningen. Dat een alimentatiegerechtigde onjuiste dan wel onvolledige informatie aan het LBIO verstrekt, valt het LBIO niet aan te rekenen. 6. De Nationale ombudsman beoordeelt het besluit tot overname van de inning van het LBIO alleen als een niet-behoorlijke gedraging, wanneer de vordering van de ontvangstgerechtigde in zoverre niet aannemelijk is, dat het LBIO niet in redelijkheid tot het besluit tot overname van de inning had kunnen komen. Bezien moet worden of het LBIO in dezen behoorlijk heeft gehandeld. 7. Met hetgeen Z. had ingevuld op het formulier, was voldoende aannemelijk gemaakt dat verzoeker achter was met zijn alimentatiebetalingen, nu daaruit bleek dat zij over bepaalde maanden geen, of in ieder geval te weinig kinderalimentatie had ontvangen wegens het niet betalen van de wettelijke indexering door verzoeker en het inhouden van de stortingskosten. Daarnaast is vast komen te staan dat verzoeker niet alsnog binnen veertien dagen na de brief van 2 juli 2004 de (juiste) achterstallige betaling had overmaakt aan Z. Verzoeker heeft binnen 21 dagen niet aangetoond dat er geen sprake was van een betalingsachterstand. Gelet hierop is het naar het oordeel van de Nationale ombudsman terecht dat het LBIO de invordering van de kinderalimentatie heeft overgenomen. Het LBIO heeft daarmee niet gehandeld in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid. De onderzochte gedraging is behoorlijk. II. Ten aanzien van het vermelden van onjuiste informatie Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat het LBIO in zijn brief van 2 juli 2004 onjuiste informatie heeft vermeld over de hoogte van de betalingsachterstand met betrekking tot de door hem verschuldigde kinderalimentatie. 2. In reactie op de klacht heeft het LBIO de Nationale ombudsman in de brief van 11 april 2005 laten weten de klacht ongegrond te achten. Het LBIO heeft hierbij verwezen naar artikel 1: 408, lid 4 BW (zie Achtergrond, onder 1.), waarin is bepaald dat de ontvangstgerechtigde een achterstand in betalingen aannemelijk dient te maken en de betalingsplichtige dient aan te tonen dat geen sprake is van een achterstand. Het LBIO heeft zich op het standpunt gesteld dat Z. door hetgeen zij had ingevuld op het formulier

6 voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een betalingsachterstand, ook al bleek uit het formulier niet precies welke bedragen zij wanneer had ontvangen. Gelet op de informatie die uit het formulier bleek, was het volgens het LBIO niet mogelijk geweest verzoeker in de brief van 2 juli 2004 specifieker te informeren dan is gedaan. Voorts merkt het LBIO op dat verzoeker er in de brief van 2 juli 2004 op is gewezen dat het LBIO op dat moment nog niet kon beoordelen in hoeverre de door Z. verstrekte informatie juist of onvolledig was. Verder heeft het LBIO gesteld dat de Nationale ombudsman eerder heeft toegestaan dat een verzoek tot inning slechts summier wordt getoetst voordat de alimentatieplichtige wordt aangeschreven en dat het het LBIO niet valt aan te rekenen dat een alimentatiegerechtigde onjuiste informatie verstrekt. 3. Op 11 mei 2005 heeft verzoeker telefonisch aan de Nationale ombudsman in reactie op het standpunt van het LBIO meegedeeld dat hij het onjuist blijft vinden dat het LBIO hem had aangeschreven voor een betalingsachterstand van duizenden euro's, terwijl het uiteindelijk alleen om de indexering bleek te gaan. Beoordeling 4. Het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking houdt in dat bestuursorganen burgers met het oog op de behartiging van hun belangen actief en desgevraagd van adequate informatie voorzien. Dit vereiste betekent dat een bestuursorgaan van derden ontvangen informatie zo goed mogelijk weergeeft in brieven aan betrokkenen. 5. De Nationale ombudsman acht het van belang dat het LBIO, wanneer het aankondigt de inning te zullen overnemen, inzicht geeft in de hoogte en samenstelling van de vermeende achterstand. Een dergelijke toelichting biedt de alimentatieplichtige aanknopingspunten om na te gaan en aan het LBIO uiteen te zetten in hoeverre hij al dan niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. 6. De vraag die de Nationale ombudsman dient te beantwoorden is of het LBIO in dit geval in strijd met het vereiste van (actieve en) adequate informatieverstrekking heeft gehandeld door in de brief van 2 juli 2004 aan verzoeker naar later vast is komen te staan niet het correcte verschuldigde bedrag te hebben genoemd. 7. Wat betreft de feiten en omstandigheden is tijdens het onderzoek vast komen te staan dat de door Z. op het formulier verstrekte informatie niet volstrekt helder was. In de brief van 2 juli 2004 heeft het LBIO gespecificeerd aangegeven welk bedrag verzoeker verschuldigd zou zijn aan Z. Onbetwist is verder dat achteraf is gebleken dat dit bedrag niet correct was. In die brief heeft het LBIO wat betreft de juistheid en volledigheid van de door Z. verstrekte informatie een voorbehoud gemaakt ten opzichte van verzoeker.

7 8. In dit geval is de Nationale ombudsman van mening dat het LBIO er terecht vanuit is gegaan dat Z. met hetgeen zij had ingevuld op het formulier voldoende aannemelijk had gemaakt dat verzoeker achter was met zijn betalingen (zie Beoordeling I.). 9. Om aan verzoeker als alimentatieplichtige vervolgens op afdoende wijze inzicht te kunnen geven in de hoogte en samenstelling van het vermeende verschuldigde bedrag, had het LBIO hierover eerst navraag moeten doen bij Z., eventueel telefonisch. De door Z. op het formulier aangereikte informatie over de hoogte van de achterstand was namelijk dermate onduidelijk, dat die voor meerdere uitleg vatbaar was. 10. Dit geldt temeer nu het LBIO van de alimentatiegerechtigde verlangt dat op het formulier duidelijk wordt aangegeven wat de gestelde achterstand is gelet op de op het formulier vermelde zin "Uw aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als het formulier, dus ook deze tabel, volledig is ingevuld over de afgelopen 6 maanden". Door het formulier van Z. onverkort in behandeling te nemen, lijkt het LBIO in strijd met het eigen beleid op dat punt te hebben gehandeld. 11. Het LBIO heeft wat betreft de juistheid van de genoemde bedragen terecht en begrijpelijkerwijs een slag om de arm gehouden. Een dergelijk voorbehoud neemt echter niet weg dat er op het LBIO in zoverre een onderzoeksplicht rust, dat eerst navraag wordt gedaan bij de alimentatiegerechtigde over het gestelde verschuldigde bedrag indien de op het formulier verstrekte informatie op dit punt tekort schiet, alvorens de alimentatieplichtige hierover wordt aangeschreven. 12. Gelet op het bovenstaande komt de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het LBIO niet adequaat informatie heeft verstrekt aan verzoeker door in de brief van 2 juli 2004 een bedrag te noemen, waarvan het LBIO redelijkerwijs reeds kon vermoeden dat dit niet het juiste bedrag betrof nu dit bedrag was gebaseerd op een onduidelijk ingevuld formulier. Bij de nu gevolgde handelwijze is de alimentatieplichtige, noch de -gerechtigde gebaat geweest. Hiermee heeft het LBIO gehandeld in strijd met het vereiste van (actieve en) adequate informatieverstrekking. Een en ander laat echter onverlet dat de overname van de inning terecht was, nu er sprake was van een betalingsachterstand. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Ten aanzien van de klachtonderdelen I en II merkt de Nationale ombudsman ten overvloede het volgende op. Op grond van artikel 1:408 lid 4 BW (zie Achtergrond, onder 1.) dient de betalingsplichtige te bewijzen dat er geen sprake is van een achterstand. Verzoeker was in de veronderstelling dat hij dit op 4 juli 2004 middels het overleggen van betalingsbewijzen had aangetoond. Echter, verzoeker had kunnen opmerken dat de bedragen die hij maandelijks had gestort niet overeenkwamen met de maandbedragen die gespecificeerd stonden aangegeven in de brief van 2 juli 2004. Ook het totaalbedrag dat verzoeker over de maanden december 2003 tot en met juni 2004 had gestort kwam niet

8 overeen met het door het LBIO genoemde bedrag. Het valt het LBIO niet te verwijten dat verzoeker kennelijk onvoldoende aandacht heeft gehad voor de door het LBIO in de brief van 2 juli 2004 genoemde bedragen, ook al is het totaalbedrag uiteindelijk niet juist gebleken. III. Ten aanzien van het in mindering brengen van de stortingskosten Bevindingen 1. Verzoeker is het er niet mee eens dat het LBIO hem niet toestaat de stortingskosten in mindering te brengen op de door hem verschuldigde kinderalimentatie. Verzoeker is van mening dat er geen sprake is van verrekening, maar dat het een gevolg is van de wens van Z. om haar woonplaats niet bekend te maken aan verzoeker. 2. Het LBIO heeft in zijn brief van 11 april 2005 aangevoerd dat Z. tijdens een in 2003 gedaan verzoek tot overname van de inning van de kinderalimentatie had benadrukt dat haar adres geheim moest blijven voor verzoeker. Het LBIO had verzoeker toen dan ook geen gegevens verstrekt over de verblijfplaats van Z. Omdat verzoeker vervolgens binnen de daartoe gestelde termijn had aangetoond dat hij zijn achterstand alsnog had betaald, had het LBIO de inning destijds niet overgenomen. Verzoeker had die betaling verricht via de balie van de Postbank zonder daarbij de woonplaats van Z. te vermelden. 3. In de brief van 11 april 2005 heeft het LBIO (desgevraagd) uiteengezet dat het voor bankrekeninghouders alleen mogelijk is om kosteloos geld te storten op een postbankrekeningnummer wanneer de woonplaats van de postbankrekeninghouder is vermeld. Ingeval die woonplaats niet bekend is, kan een dergelijke transactie alleen via de balie van de Postbank tegen betaling van stortingskosten gebeuren. Het LBIO heeft uit de door verzoeker toegestuurde stukken afgeleid dat het gaat om een bedrag van 5 per transactie. 4. Verder heeft het LBIO in de reactie van 11 april 2005 opgemerkt dat het door de rechter bepaalde bedrag in dezen, verhoogd met de wettelijke indexering, voor het LBIO leidend is. Hieruit volgt dat verzoeker geen stortingskosten op dat bedrag mag inhouden. In dit verband heeft het LBIO verwezen naar artikel 6:111 BW (zie Achtergrond, onder 1.), waarin is bepaald dat een verbintenis tot betaling van een geldsom naar haar nominale bedrag moet worden voldaan, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling anders voortvloeit. Gelet op het voorgaande heeft het LBIO de Nationale ombudsman laten weten van mening te zijn dat verzoeker ervoor moet zorgen dat Z. maandelijks het volledige bedrag ontvangt. 5. Verzoeker heeft tegenover de Nationale ombudsman op 11 mei 2005 opgemerkt dat hij het onjuist vindt dat het LBIO van mening blijft dat de stortingskosten voor zijn rekening moeten komen. Verzoeker zou graag zien dat Z. bijvoorbeeld gedwongen werd een

9 bankrekening te openen waarnaar hij kosteloos geld kan overmaken of dat er met een derdengeldrekening zou worden gewerkt. Beoordeling 6. Het vereiste van rechtszekerheid houdt onder meer in dat rechterlijke uitspraken door bestuursorganen worden uitgevoerd. Dit vereiste houdt onder meer in dat het LBIO een alimentatieplichtige niet toestaat om in strijd met de wet een lager bedrag aan alimentatiegelden te betalen dan waartoe hij op grond van de uitspraak van de rechter is gehouden. 7. Wat betreft de feiten en omstandigheden is vast komen te staan dat verzoeker per transactie kosten moet betalen en dat hij deze kosten heeft ingehouden op zijn stortingen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten indirect voor rekening van Z. behoren te komen nu het Z.'s keuze is geweest om haar woonplaats niet aan verzoeker bekend te maken. 8. Het LBIO is van oordeel dat verzoeker op grond van het bepaalde in de artikelen 6:135 BW jo. artikel 475c Rv (zie Achtergrond, onder 1. jo. 2.) niet tot verrekening van de stortingskosten mag overgaan, waardoor verzoeker op basis van artikel 6:111 BW (zie Achtergrond, onder 5.) is gehouden ervoor zorg te dragen dat het door de rechter vastgestelde bedrag, vermeerderd met de wettelijke indexering, volledig wordt ontvangen door Z. ten behoeve van hun kinderen. 9. De Nationale ombudsman is van oordeel dat alhoewel verzoeker ontkent dat er sprake is van verrekening, hij dusdanige stortingen heeft verricht dat Z. de alimentatiebedragen heeft ontvangen minus de bedragen aan stortingskosten. Hiermee brengt verzoeker tot uitdrukking dat hij van mening is dat Z. hem de stortingskosten verschuldigd is. Door deze verschuldigde kosten te laten inhouden op de door hem te verrichten betaling, heeft verzoeker deze kosten verrekend met het bedrag dat hij Z. verschuldigd is. 10. De te beantwoorden vraag is of verzoeker deze bedragen mocht verrekenen. Dit is niet het geval. De alimentatie waar het hier om gaat betreft immers de onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen. Als verzorgster en opvoedster van de kinderen ontvangt Z. van verzoeker kinderalimentatie. Naar haar aard dient die alimentatie volledig ten goede te komen van de kinderen. De tegenvordering die verzoeker stelt te hebben wegens de door hem betaalde stortingskosten is echter gericht tegen Z. in privé. Aan het vereiste art. 6:127 BW, dat partijen wederkerig elkaars schuldenaar zijn, wordt derhalve niet voldaan zodat verrekening niet kan plaatsvinden (zie Achtergrond onder 1.). 11. Gelet hierop heeft het LBIO overeenkomstig het vereiste van rechtszekerheid gehandeld door verzoeker voor te houden dat hij de stortingskosten niet mag verrekenen met de alimentatiebedragen en dat hij ervoor moet zorgdragen dat Z. de volledige

10 alimentatiebedragen op haar rekening ontvangt. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van LBIO te Gouda, is gegrond ten aanzien van: het vermelden van onjuiste informatie, wegens schending van het vereiste van (actieve en) adequate informatieverstrekking. niet gegrond ten aanzien van: het overnemen van de inning; het in mindering brengen van de stortingskosten. Onderzoek Op 15 december 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van het LBIO te Gouda. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de directie van het LBIO, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de directie van het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van die gelegenheid gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het LBIO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift van verzoeker van 12 december 2004. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 17 maart 2005. Reactie van het LBIO van 11 april 2005.

11 Telefoonnotitie reactie verzoeker van 11 mei 2005. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond 1. Burgerlijk Wetboek Artikel 1: 408 vierde en vijfde lid "( ) 4. Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan indien de gerechtigde ter gelegenheid van de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. In deze gevallen geschiedt de invordering van bedragen die verschuldigd zijn vanaf een tijdstip van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek. " 5. Alvorens tot invordering met verhaal van kosten over te gaan wordt de onderhoudsplichtige bij brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor, alsmede van het bedrag inclusief de kosten van invordering. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt bevoegd tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief. ( )" Artikel 6:111 "Een verbintenis tot betaling van een geldsom moet naar haar nominale bedrag worden voldaan, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling anders voortvloeit." Artikel 6:127 "1. Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet. 2. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een

12 prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. ( )" Artikel 6:135 "Een schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening: a. voor zover beslag op de vordering van de wederpartij niet geldig zou zijn; ( )" 2. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Artikel 475c, sub f "Een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van: ( ) f. uitkeringen tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud, ( )" 3. Uitspraak gerechtshof te Den Bosch van 2 november 1995, KG 1996, nr. 14 "4. De beoordeling ( ) 4.4. De derde grief faalt. Het hof is van oordeel, dat de door de vrouw te verbeuren dwangsommen niet voor verrekening met de door de man voor de kinderen te betalen onderhoudsbijdragen in aanmerking komen. Als verzorgster en opvoedster van de kinderen ontvangt de vrouw van de man kinderalimentatie. Naar haar aard dient die alimentatie volledig ten goede van de kinderen te komen. De man heeft overigens nooit betwist dat de kinderen behoefte aan die bijdragen hebben. De dwangsommen verbeurt de vrouw echter in privé, dus op persoonlijke titel. Aan het vereiste van art. 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, dat partijen wederkerig elkaars schuldenaar zijn, wordt derhalve in dit geval niet voldaan, zodat verrekening niet kan plaatsvinden. Ook op grond van art. 6:135 van het Burgerlijk Wetboek

13 in samenhang met art. 475c onder e. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is verrekening in dit geval niet mogelijk."