Eindexamen economie havo 2011 - I



Vergelijkbare documenten
Examen HAVO. economie. tijdvak 1 vrijdag 27 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 vrijdag 27 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen economie havo I

Eindexamen havo economie oud programma I

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Correctievoorschrift HAVO

Eindexamen economie havo II

Onderzoeks- methode. Het beantwoorden van redenatievragen. Naam: Laura Meijer. Studentnummer: Vak: Algemene Economie.

Examen HAVO. economie 1,2. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO. Economie 1

Eindexamen economie 1 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Examen HAVO - Compex. economie 1

Eindexamen economie havo I

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 dinsdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen economie havo II

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-I

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan euro.

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen vwo economie 2014-I

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend.

Examen VWO. economie. tijdvak 2 woensdag 19 juni uur

Eindexamen economie 1 havo 2004-II

Eindexamen economie 1 vwo 2005-I

Examen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)

Eindexamen economie vwo I

Examen HAVO en VHBO. Economie

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 24 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Eindexamen vwo economie I

Examen HAVO - Compex. economie 1 Compex

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Examen VWO. tijdvak 1 donderdag 27 mei uur

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

Arbeid = arbeiders = mensen

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Examen VWO. economie 1,2

Eindexamen economie 1 vwo 2001-I

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Eindexamen economie 1 vwo 2005-I

Eindexamen economie 1 vwo I

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Examen VWO. economie 1,2. tijdvak 2 woensdag 24 juni uur

Eindexamen economie havo II

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 19 mei uur

Examen VWO. economie 1

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Examen VWO. economie. tijdvak 1 woensdag 30 mei uur

Eindexamen economie 1 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2005-II

Eindexamen economie vwo I

Examen HAVO. Economie 1,2 (nieuwe stijl) en economie (oude stijl)

Examencursus. economie. Voorbereidende opgaven VWO. Korte redeneervragen BBP. Schoenenwinkels. Participatie

Examen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-I

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Examen VWO. economie 1. tijdvak 1 vrijdag 25 mei uur

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Eindexamen economie 1-2 havo 2001-II

Eindexamen economie 1 havo 2002-I

Examen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

Eindexamen economie 1 havo I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie havo II

Eindexamen aardrijkskunde havo 2003-I

20.1 Wat is economische groei?!

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Examen HAVO en VHBO. Economie

Vraag Antwoord Scores

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen economie havo I

2.2 Kinderjaren. De bedragen en percentages uit dit hoofdstuk hoef je niet uit je hoofd te leren. Indien nodig krijg je deze op een proefwerk erbij.

Examen HAVO. Economie 1,2 (nieuwe stijl) en economie (oude stijl)

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-I

Transcriptie:

Opgave 1 AWBZ-zorgen Havo-leerling Dick besluit voor economie een profielwerkstuk te maken over de stijgende uitgaven van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Hieronder staan drie delen van zijn verslag. De AWBZ is een volksverzekering die kosten van langdurige zorg (bijvoorbeeld in verzorgings- en verpleeghuizen) vergoedt. Naar verwachting leidt de vergrijzing in Nederland tot een hogere AWBZ-premie. Nederlanders betaalden vorig jaar 12,2% van het belastbaar inkomen aan AWBZ-premie, het volgende jaar is dat percentage hoger. Bij een belastbaar inkomen in beide jaren van 31.600 komt dat neer op een verhoging van 100. 2p 1 Leg uit dat vergrijzing kan leiden tot een hogere AWBZ-premie. 2p 2 Bereken het percentage van de AWBZ-premie in het volgende jaar. Een hogere AWBZ-premie heeft conjunctureel en structureel nadelige gevolgen voor de Nederlandse economie. conjuncturele nadelige gevolgen Een hogere premie leidt tot een daling van de koopkracht van de burgers en daardoor tot een daling van de consumptieve bestedingen. structurele nadelige gevolgen Een hogere premie leidt door afwenteling tot hogere loonkosten. Die hogere loonkosten leiden tot structuurwerkloosheid. In een tussentijdse bespreking zegt de docent dat Dick bij de conjuncturele gevolgen een fout maakt. De docent stelt dat de nationale bestedingen immers niet hoeven te dalen. 2p 3 Geef een verklaring voor de stelling van de docent. 2p 4 Leg uit dat een hogere AWBZ-premie kan leiden tot structuurwerkloosheid. Er is een manier om op AWBZ-uitgaven te besparen; geef het AWBZ-geld niet rechtstreeks aan de zorginstellingen maar aan burgers die zorg nodig hebben. Die burgers kunnen dan kiezen bij welke zorginstelling zij de zorg kopen. Dat dwingt de zorginstellingen hun efficiëntie te verhogen en dat leidt tot lagere AWBZ-uitgaven. 2p 5 Leg uit hoe het toekennen van budgetten aan burgers de zorginstellingen kan dwingen hun efficiëntie te verhogen. www. - 1 -

Opgave 2 Inflatie moet bestreden worden De Europese Centrale Bank (ECB) heeft als belangrijkste doelstelling de inflatie in het eurogebied te beperken. Als de inflatie in het eurogebied te hoog dreigt te worden, kan de ECB besluiten de rente te verhogen. De ECB neemt dat besluit onafhankelijk van de nationale regeringen. Toch proberen nationale regeringen soms de ECB te beïnvloeden. Stel je de volgende situatie voor. De inflatie in het eurogebied loopt op en de verwachting is dat de ECB de rente gaat verhogen. Eén van de eurolanden heeft echter te maken met een lage economische groei. De regering van dat land roept de ECB op de rente niet te verhogen, maar juist te verlagen om zo de economische groei in dat land te bevorderen. De minister van Financiën van dat land zegt: De ECB zou bij haar rentebeleid minder naar de inflatie moeten kijken en meer aandacht moeten hebben voor de economische groei. Jij leest deze uitspraak in de krant en bent het er niet mee eens. Je besluit een ingezonden brief naar de krant te sturen waarin je eerst uitlegt dat een renteverlaging tot inflatie kan leiden en daarna waarom het belangrijk is inflatie te bestrijden. De brief begint als volgt: Geachte redactie, Met het oog op de ontwikkeling van de inflatie, moet de ECB de rente niet verlagen. Een renteverlaging zal tot gevolg hebben dat de inflatie in het eurogebied oploopt en dat heeft nadelige gevolgen. 6p 6 Schrijf het vervolg van de brief. In de brief moeten de volgende aspecten aan de orde komen: a Het effect van een renteverlaging op de bestedingsinflatie in het eurogebied. b Het effect van een renteverlaging op de wisselkoers van de euro en de gevolgen daarvan voor de kosteninflatie in het eurogebied. Daarnaast moet in de brief naar eigen keuze een van de volgende aspecten aan de orde komen. Kies het aspect dat het best in de brief past. 1 Het gevolg van oplopende inflatie voor de werkgelegenheid via prijscompensatie. 2 Het gevolg van oplopende inflatie voor de groei van de kapitaalgoederenvoorraad via de bereidheid van consumenten om te sparen. 3 Het gevolg van oplopende inflatie voor het reële inkomen van ouderen met een pensioen dat niet waardevast is. Aanwijzingen: De onderdelen van de brief moeten logisch op elkaar aansluiten. Gebruik voor het vervolg van de brief 120 woorden; een afwijking van 20 woorden is toegestaan. www. - 2 -

Opgave 3 De 80/20-ratio Regelmatig vinden er discussies plaats over de vraag of de inkomensverschillen in Nederland groter of kleiner worden. De inkomensverschillen kunnen op diverse manieren worden weergegeven. Een van die manieren is de zogenaamde 80/20-ratio. Deze ratio wordt berekend door het totale inkomen van de mensen in het hoogste quintiel 1) te delen door het totale inkomen van de mensen in het laagste quintiel 2). In figuur 1 is van verschillende categorieën in Nederland de 80/20-ratio weergegeven. noot 1 hoogste quintiel: de 20% van de mensen met de hoogste inkomens noot 2 laagste quintiel: de 20% van de mensen met de laagste inkomens figuur 1 80/20-ratio s in Nederland in 2005 alle categorieen 4 verdeeld naar leeftijd jonger dan 25 jaar 25 tot 45 jaar 45 tot 65 jaar 65 jaar en ouder 4,4 3,8 4,2 3,1 verdeeld naar soort inkomen looninkomen 3,2 inkomen uit eigen onderneming 12,8 uitkering en pensioen 3,5 0 2 4 6 8 10 12 14 In 1995 was de 80/20-ratio bij alle categorieën 3,7. 1p 7 Zijn volgens de 80/20-ratio de inkomensverschillen in Nederland in 2005 ten opzichte van 1995 bij alle categorieën groter of kleiner geworden? Verklaar het antwoord. De hoogste 80/20-ratio is die bij de categorie inkomen uit eigen onderneming. 2p 8 Geef een verklaring voor de relatief grote inkomensverschillen bij deze categorie. www. - 3 -

Een andere manier om de inkomensverdeling weer te geven, is de lorenzcurve. In figuur 2 is voor 2005 de lorenzcurve getekend van een van de inkomenscategorieën uit figuur 1. figuur 2 inkomen 100 (%, cumulatief) 90 80 90;83 70 80;68 60 70;55 50 60;44 40 50;34 30 40;25 20 30;17 10 20;10 10;4 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 personen (%, cumulatief) 2p 9 Van welke inkomenscategorie is in figuur 2 de lorenzcurve getekend? Verklaar het antwoord met een berekening. De lorenzcurve van de categorie inkomen uit eigen onderneming ligt óf links van de lorenzcurve in figuur 2 óf rechts daarvan óf hij valt ermee samen. 2p 10 Waar ligt in de gegeven situatie de lorenzcurve van de categorie inkomen uit eigen onderneming? Verklaar het antwoord. www. - 4 -

Opgave 4 Concurreren met kapitaal of arbeid? Steeds meer landen proberen een sterke positie op de wereldmarkt te veroveren. Om de concurrentiestrijd op de wereldmarkt aan te kunnen, gaan bedrijven in die landen zich specialiseren. In de afgelopen jaren zijn daardoor de internationale handelsstromen ingrijpend veranderd. Enkele voorbeelden: Westerse markten worden overspoeld met textiel en schoenen uit Azië, Amerikaanse softwarebedrijven besteden programmeerwerk uit aan India, Nederlandse boeren vertrekken naar Polen, terwijl Poolse bouwvakkers naar Nederland komen. De onderstaande figuur geeft weer of de export van een economie vergeleken met die van concurrenten meer of minder kapitaalintensief is. China Oost-Europa Verenigde Staten van Amerika Japan relatief laag kapitaalintensiteit relatief hoog 2p 11 Leg uit hoe specialisatie van bedrijven leidt tot internationale handel. 2p 12 Leg uit hoe door specialisatie van bedrijven de welvaart in een land kan toenemen. In China zijn de loonkosten per product lager dan in de concurrerende landen. 2p 13 Geef op basis daarvan een verklaring voor de relatief lage kapitaalintensiteit van de Chinese export. De kapitaalintensiteit van de export van de Verenigde Staten van Amerika (VS) is vergelijkbaar met de kapitaalintensiteit van de export van Oost-Europa. 2p 14 Leg uit dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat de VS en Oost-Europa dezelfde goederen exporteren. www. - 5 -

Opgave 5 Wereldarbeidsmarkt voor jongeren In economische publicaties wordt veel gebruikgemaakt van tabellen en grafieken. Bij de informatie staan 5 statistieken, afkomstig uit een publicatie van de International Labour Organisation (ILO) over de arbeidsmarktpositie van jongeren in de wereld. Met jongeren worden hier personen van 15 tot en met 24 jaar bedoeld. Naar aanleiding van deze statistieken worden in deze opgave 5 vragen gesteld. In statistiek 1 is weergegeven hoe de beroepsgeschikte jongeren in 2005 over de wereld zijn verdeeld. Bij West-Europa is het percentage beroepsgeschikte jongeren niet ingevuld. 2p 15 Bereken dit percentage met behulp van statistiek 2 (in ten minste 1 decimaal). Met participatiegraad wordt in deze opgave bedoeld het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de beroepsgeschikte bevolking. In statistiek 4 is voor 2005 de participatiegraad bij Latijns-Amerika niet ingevuld. 2p 16 Bereken voor 2005 de participatiegraad bij Latijns-Amerika met behulp van statistiek 2. Volgens statistiek 4 is de participatiegraad van jongeren in de wereld gedaald. 2p 17 Uit welke gegevens in statistiek 2 kan die daling worden afgeleid? Licht het antwoord toe. 2p 18 Uit welke statistiek blijkt dat tussen 1995 en 2005 de positie van jongeren ten opzichte van ouderen op de wereldarbeidsmarkt sterker is geworden? Licht het antwoord toe. Uit statistiek 5 blijkt dat ruim 40% van de werklozen in de wereld jongeren zijn. 2p 19 Bereken met behulp van de statistieken 2 en 5 het totale aantal werklozen in de wereld in 2005. www. - 6 -

Informatie bij opgave 5 statistiek 1: verdeling beroepsgeschikte jongeren over de wereld in 2005 West-Europa...% Oost-Europa 6% Latijns-Amerika 9% rest van de wereld 67% Midden-Oosten 7% statistiek 2: beroepsgeschikte jongeren eenheid wereld West- Europa Oost- Europa Latijns- Amerika Midden- Oosten werkzaam in 1995 personen 1) 527,9 57,5 24,5 46,1 17,9 werkzaam in 2005 personen 548,1 56,1 23,8 47,6 24,7 toename / afname 2) 3,8% 2,4% 2,9% 3,3% 38,0% werkloos in 1995 personen 74,3 10,3 6,1 7,7 7,2 werkloos in 2005 personen 85,2 8,5 5,9 9,5 8,5 toename / afname 14,7% 17,5% 3,3% 23,4% 18,1% niet-actief 3) in 1995 personen 421,1 58,7 34,1 41,6 37,6 niet-actief in 2005 personen 524,8 59,9 41,3 48,3 49,7 toename / afname 24,6% 2,0% 21,1% 16,1% 32,2% beroepsgeschikt 4) in 1995 personen 1.023,3 126,5 65,0 95,4 62,7 beroepsgeschikt in 2005 personen 1.158,1 124,5 71,0 105,4 82,9 toename / afname 13,2% 1,6% 9,2% 10,5% 32,2% 1) personen: in miljoenen 2) toename / afname: 2005 vergeleken met 1995 3) niet-actief: niet behorend tot de beroepsbevolking 4) beroepsgeschikt: werkzaam werkloos niet-actief www. - 7 -

statistiek 3 werkloosheidspercentage jonge vrouwen min het werkloosheidspercentage jonge mannen eenheid West- Europa Oost- Europa Latijns- Amerika Midden- Oosten 2005 procentpunten 0,1 0,8 8,4 8,0 statistiek 4 participatiegraad jongeren wereld West-Europa Oost-Europa Latijns-Amerika Midden-Oosten 28,5% 29,8% 37,7% 33,5% 51,6% 47,3% 45,5% 45,1% 48,3%...% 0 10 20 30 40 50 60 percentage Legenda: 1995 2005 statistiek 5 aandeel werkloosheid onder jongeren in totale werkloosheid 60 percentage 50 46,1% 43,7% 49,5% 44,7% Legenda: 51,7% 1995 49,7% 2005 40 30 29,7% 26,2% 34,2% 32,9% 20 10 0 wereld West-Europa Oost-Europa Latijns-Amerika Midden-Oosten www. - 8 -

Opgave 6 Mag het een schijfje meer zijn? Er vinden in Nederland regelmatig discussies plaats over de bedragen die de burgers aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen moeten betalen. Kortheidshalve wordt in deze opgave verder over belasting gesproken. Een politieke partij wil een voorstel indienen om voor inkomens boven 100.000 een extra schijf in te voeren en in die schijf 60% belasting te heffen. De partij stelt dat er nu 50.000 mensen zijn met een belastbaar inkomen van meer dan 100.000; zij gaan meer belasting betalen als het voorstel wordt aangenomen. Volgens de partij zullen de belastinginkomsten van de overheid door dit voorstel met 300 miljoen stijgen. In de onderstaande grafiek zijn de gevolgen van dit voorstel voor de gemiddelde belastingdruk weergegeven. gemiddelde belastingdruk met en zonder extra schijf 60 % 50 41,8 47,9 met extra schijf zonder extra schijf 40 45,2 30 20 10 0 0 50.000 100.000 150.000 200.000 belastbaar inkomen ( ) De bovenstaande grafiek is gebaseerd op een heffingskorting van 3.000 en op de onderstaande schijvenstelsels. schijvenstelsel zonder extra schijf schijf lengte van de schijf schijvenstelsel met extra schijf belastingtarief belastingtarief schijf lengte van de schijf 1 16.000 32% 1 16.000 32% 2 14.000 38% 2 14.000 38% 3 20.000 42% 3 20.000 42% 4 52% 4 50.000 52% 5 60% www. - 9 -

Voor een praktische opdracht economie heeft Patrick het voorstel onderzocht. Patrick noteert in zijn conclusies: a Door het voorstel wordt de progressie bij de inkomstenbelasting vanaf een belastbaar inkomen van 100.000 groter. b Als ik aanneem dat de 50.000 mensen die volgens de partij meer belasting gaan betalen, allemaal een belastbaar inkomen hebben van 150.000, vallen de extra belastinginkomsten veel lager uit dan de partij zegt. c Volgens mij is een van de gevolgen van de invoering van de extra schijf dat het aantal personen met een belastbaar inkomen van meer dan 100.000 zal dalen. Volgens de grafiek is bij een belastbaar inkomen van 150.000 zonder de extra schijf de belastingdruk 45,2%. 2p 20 Toon dat met een berekening aan. Maak daarbij gebruik van de tabel en de heffingskorting. 2p 21 Is conclusie a juist? Licht het antwoord toe met behulp van de grafiek. 2p 22 Bereken de extra belastinginkomsten op basis van de aanname in conclusie b. 2p 23 Geef een argument voor conclusie c. www. - 10 -

Opgave 7 uit een krant (begin 2008): Welk spoor kiest de minister? In 2007 vervoerden de Nederlandse Spoorwegen (NS) 454 miljoen reizigers. De komende jaren groeit volgens de NS het aantal reizigers met 5% per jaar. Dat gaat problemen opleveren aangezien de NS maximaal 545 miljoen reizigers per jaar kan vervoeren (zie figuur). prognose van de vraag naar reizigersvervoer NS 750 reizigers 700 (x 1 miljoen) 650 reizigers per jaar 600 550 capaciteit per jaar 500 450 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 jaren 2p 24 Laat met een berekening zien dat in 2011 de capaciteit van het spoor onvoldoende is. De NS vraagt de minister van Verkeer en Waterstaat 4,5 miljard euro beschikbaar te stellen voor investeringen in het spoor. Een vervoersdeskundige zegt hierover: Er komt geen capaciteitstekort. De vraag naar reizigersvervoer per spoor hangt af van de conjunctuur. De komende jaren wordt laagconjunctuur verwacht, waardoor de vraag naar reizigersvervoer per spoor nauwelijks zal stijgen. Een politicus zegt echter: De overheid heeft goede redenen om zich met het spoor te bemoeien. De minister zou die 4,5 miljard euro bovendien snel beschikbaar moeten stellen. Dat past namelijk goed in een anticyclisch begrotingsbeleid. www. - 11 -

Het reizigersvervoer per spoor is een individueel goed. Volgens de politicus heeft de overheid echter goede redenen zich met het spoor te bemoeien. 2p 25 Leg uit dat reizigersvervoer per spoor een individueel goed is. Het voeren van een anticyclisch begrotingsbeleid is een argument voor overheidsbemoeienis met het reizigersvervoer. 2p 26 Noem een ander argument voor overheidsbemoeienis met het reizigersvervoer per spoor. Licht het antwoord toe. 2p 27 Leg uit dat snel investeren in het spoor in de gegeven situatie goed zou passen in een anticyclisch begrotingsbeleid. www. - 12 -