COMMISSIE VOOR ATOOM ENERGIE Nr. 44556 1 s-gravonhage, 24 januari 1956 Aan de Minister-President. Op het gebied van de Europese samenwerking "betreffende kernenergie "bestaan momenteel twee verschillende voorstellen, waaromtrent de Nederlandse regering op korte termijn een (althans voorlopig) standpunt zal dienen te bepalen; II. Het (in december 1955 gepubliceerde) rapport van de O.E.E.C. inzake samenwerking op het gebied van de kernenergie. Zakelijke vergelijking tussen de voorstellen van OEEC en van de studiecommissie te Brussel. I. Het rapport van de Commissie voor Kernenergie, ingesteld door de Studieconferene te Brussel. (D rapport draagt slechts een voorlopig karakter, aangezien het nog door het Comé Directeur dient te worden beoordeeld, alvorens aan de regeringen te worden voorgelegd), In direct verband hiermede dient in beschouwing te v/orden genomen de resolue en gemeenschappelijke verklaring van het Ace-Comé voor een Verenigd Europa, onder voorzierschap van de heer J.Monnet, gepubliceerd te Parijs op 20 januari j. l. Wat betreft de onderwerpen, die zich voor samenwerking lenen, en de technisch/wetenschappelijke, (zakelijk) organisatorische en financiële aspecten daarvan, bestaan tussen beide rapporten praksch geen verschillen. De behandelde onderwerpen vallen in de. volgend hoofdgroepen ueen % 1. opleiding en research; algemene ontwikkelings- en investoringsprogramma 1 s ; 2. gemeenschappelijke bouw en exploae van bepaalde fabrieken on installaes; 3. vesging van een gemeenschappelijke markt voor grondstoffen, apparaten, installaes, etc.; 4. controle op het gebruik van splijtstoffen voor vreedzame doeleinden; wetgeving op het gebied van openbare gezondheid, veiligheid; vesgings- en exploaevoorwaarden; 6. normaliäae en standaardisae.
Verschil in principiële benadering der problemaek. Zoals voor de hand ligt, kan het essenële verschil tussen de opvaingen der OEEC en van de studiecommissie te Brussel als vo]gb worden geresumeerd: (a) Het rapport der OEEC beperkt zich tot coördinae en tot verstrekking van gegevens, volgens door de betrokken regeringen aangegane verplichngen. Wat betreft de controle op het gebruik van splijtstoffen, usluend voor vreedzame doeleinden, suggereert het OEEC-rapport dan ook een "secury-control" voor gemeenschappelijk geproduceerde splijtstoffen, ongeveer naar analogie van de controlemaatregelen, c, q. inspece, die door de OEEClanden onder de Marshall-hulp aan de V.S. werden toegestaan. Daarnaast valt rekening te houden met bestaande (< toekomsge)controle-bepalingen in bilaterale overeenkomsten, of mullateraal verband (WEU;UN). (b) Het rapport van de Commissie voor Kernenergie te Brussel spreekt daarentegen van een Europees orgaan, dat in het algemeen leiding aan de samenwerking zal geven en (met name t.a.v. de controle op het gebruik van splijtstoffen) met een eigen gezag ( en financiële middelen) is bekleed. Of de bevoegdheden ("des pouvoirs appropriés") van het orgaan van intergouvernementele, dan wel van supra-naonale aard dienen te zijn, wordt door de Commissie als een polieke beslissing der regeringen beschouwd, welke buen haar competene valt. ï.a.v. de structuur van het execueve orgaan laat het rapport dan ook de keuze tussen twee opvaingen, welke ter gedachtenbepaling het beste kunnen worden aangeduid als: (1) een Raad van Commissarissen, die doet denken aan de bewapeningscommissie, resp. het controle-agentschap van de West-Europose Unie; (2) een college, vergelijkbaar met de Hoge Autore van de Kolen- en Staalgemeenschap. Van de keuz-e tussen deze alternaeven hangt af, of er - wanneer ueindelijk een communis opinio tussen de Zes regeringen is bereikt - gesproken kan worden van een fundamenteel verschil tussen de samenwerking in het kader der "Zes" en van de OEEC. Hiervan zal mede afhangen, of de betrekkingen tussen de "Zes" en de OOEC kunnen worden gerégeld op grond van arkel H van het OEEC-verdrag, dan v/ei naar analogie van de verhouding tussen EGKS en OEEC.
De consequenes van de structuur, die wordt aanvaard, zullen zioh "bij ustek doen gevoelen t.a.v. de onderwerpen, welke in aanhef dezes werden genoemd, sub 1 % 4. In direct verband hiermede staat de belangrijke vraag, of een Europees orgaan de t.a.v. deze materie usluende bevoegdheden dient te bezi en; en in het bijzonder of het orgaan alléén bevoegd zal zijn overeenkomsten met niet-leden te sluen, c.q. het usluend beschikkir^rucht over splijtstoffen toekomt. Het is begrijpelijk, dat in de concepe van de OEJEC noch het een, noch het ander past. D slu niet u, dat een aantal landen vrijwillig overeen kan komen zich tegenover elkaar sterker te binden, dus eventueel met toepassing van arkel 14 OEEC. De Commissie voor Kernenergie te Brussel geeft op de meeste, in deze paragraaf gestelde vragen géén ondubbelzinnig antwoord. Het is duidelijk, dat hieromtrent slechts concrete voorstellen kunnen worden ugewerkt, nadat de zes regeringen, na zorgvuldige overweging der op het spel staande naonale en Europese belangen zelf een polieke beslissing zullen hebben genomen, die niet voor tweeërlei uleg vatbaar is. Hierbij dient te worden bedacht, dat polieke oplossingen, die met het oog op de éénwording van Europa opportuun zijn, niet steeds ipso facto in het belang behoeven te zijn van de ontwikkeling van de vreedzame toepassingen der kernenergie in engere zin. De problemaek hiervan is slechts in geringe mate vergelijkbaar met die der EGKS. Bovendien rijst de vraag, of de instuonele opzet en de bevoegdheden van de organisae, mede afhankelijk is van het totstandkomen van een algemene integrae (gemeenschappelijke markt). De ueindelijke vorm zal dus worden bepaald door de mate, waarin polieke en zakelijke argumenten door de betrokken regeringen tegen elkaar worden afgewogen, in het besef van de consequenes, die daaru t,a.v. de diverse, hiervoor genoemde onderwerpen voortvloeien. Daarentegen doet het Ace-Comé van de heer Monnet een duidelijke keuze voer een Europese Gemeenschap voor Kernenergie, waarvan de structuur overeenkomt (en gedeeltelijk samenvalt.) met die van de EGKS (Execuef Orgaan; Ministerraad, Assemblee; Hof").
In deze concepe wordt door de iniaefnemers een polieke beslissing genomen, waardoor bij voorbaat een antwoord gegeven wordt t.a.v. enkele essenële punten, die in het rapport van de Commissie voor Kernenergie te Brussel nog ter beoordeling door de regeringen der Zes landen openstaan, n.l.; (a) de Gemeenschap zal het usluend eigendoms- en beschikkingsrecht over alle splijtbaar materiaal (invoer; produce en gebruik) hebben; (b) de bouw en-de exploae van kernenergie-installaes is onderworpen aan een vergunning van de Gemeenschap; (c) de Gemeenschap zal de usluende bevoegdheid hebben overeenkomsten met niet-leden aan te gaan. Bestaande overeenkomsten met niet-leden zullen op de Gemeenschap overgaan, behoudens goedkeuring van de betrokken verdragspartner(s). Omtrent deze en andere punten, die in het rapport van de Commissie voor Kernenergie te Brussel vragenderwijs v/orden opgesomd, is het intern beraad der zes regeringen afzonderlijk nog niet beëindigd. nog Van een gemeenschappelijk standpunt kan dan ook niet worden gesproken.h Op grond van openbare en vertrouwelijke inlichngen, dient het volgende te worden vastgesteld: Volgens de huidige stand van zaken toont de regering der Bondsrepubliek 'de meeste reserves t.a.v. de voorstellen, vervat in het rapport van Brussel. Het is duidelijk, dat in de Bondsrepubliek grote weerstanden bestaan tegen een structuur, die herinneringen oproept aan de E.D.G. (discriminae ta;v. Dusland), terwijl men in 1) Afgezien van noodzakelijkerwijs, vage beginselverklaringen, waardoor de bestaande principiële tegenstellingen tot dusverre werden verdoezeld. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de resolue van Messina, waarin het woord "autoré" ingevolge een eis van Frankrijk werd vervangen door "organisaon européenne", In overeenstemming hiermee worden in het rapport van de Commissie voor Kernenergie te Brussel udrukkingen als "supra-naonaal" en "(Hoge) Autore" vermeden.
industriële kring wars is van alles wat zweemt naar dirigisme, De houding der Franse regering was tot dusver dubbelzinnig. Enerzijds toonde zij voorkeur voor ugebreide bevoegdheden van een Europees orgaan, in zoverre daardoor een betere controle op de Bondsrepubliek kan worden verkregen. Anderzijds bleef zij voorstandster van grote soepelheid t.a.v, research, gemeenschappelijke installaes e.d., teneinde de mogelijkheid van samenwerking met een zo ugebreid mogelijk aantal landen open te houden. Bovendien behoudt de Franse regering zich voor milair gebruik van kernenergie te maken. De conclusie, dat momenteel tussen de Franse en Duse regeringen blijkbaar nog geen overeenstemming bestaat, is van veel betekenis; immers, in het kader der "Zes" is het belang van beide landen bij de ontwikkeling en toepassing der kernenergie zo overwegend (in vergelijk met Benelux en Italië), dat vermoedelijk zonder overdrijving kan worden gezegd, dat de ueindelijke structuur der samenwerking zal worden bepaald door de bilaterale overeenstemming, die Frankrijk en de Bondsrepubliek hieromtrent kunnen bereiken. Het lijkt weinig waarschijnlijk, dat de regeringen "te Parijs en te Bonn door pressie van hun KSG--partners als het ware "over de streep zouden kunnen worden" geduwd die zij mogelijkerwijs niet kunnen passeren. Hierbij komt, dat de tegengestelde houdingen van de Verenigde Staten resp. het Verenigd KoninMjk, ten aanzien van de samenwerking in Europa voorlopig ook aan poli eke druk van buenaf het volle effect ontneemt, dat daarvan onder andere omstandigheden wellicht had mogen worden verwacht. In de laatste maanden hebben de V.S. langs di plomaeke weg doen blijken van de "grote sympathie", die bij de President en het Congres leeft voor een vorm van samenwerking op kernenergie-gebied, waardoor de eenheid van Europa wordt bevorderd. Ugaande van de gedachte, dat controle op splijtstoffen in supra-naonaal verband betere garanes biedt, meent het State Department, dat in zodanig geval met meer gemak toezeggingen door het Amerikaanse. Congres zullen kunnen worden gedaan. Hoever het Congres hierin zal willen gaan, valt intussen nog niei te zeggen. Overigens wordt medewerking, in geval van een andere vorm van samenwerking2) geenszins ugesloten. Evenmin acht men te Washington samenwerking der "Zes" (vlg. analoge gang van zaken t.a.v.weu, na de verwerping van het EDG-verdrag)
en in het kader van OEEC onverenigbaar, doch veeleer el- kaars complement ( "by no means mutually exlusive; there will be opportunies for both to develop"). Het Verenigd Koninkrijk daarentegen heeft doen weten, dat het aan een Europese samenwerking, als beoogd in het rapport van Brussel,niets in de weg zal leggen, doch anderszins volkomen zich vrijheid voorbehoudt t.a.v. een eventuele overeenkomst met de "Zes" of de individuele leden daarvan. De voorkeur van het V.K. gaat duidelijk u naar de OEEC, dat het aangewezen kader wordt geacht voor mul- en bilaterale samenwerking. Conclusie. De Commissie voor Atoom Energie meent, dat volgens het gevesgde standpunt der Nederlandse regering er in beginsel geen enkele tegenstelling behoeft te bestaan tussen de samenwerking der "Zes" en die in de OEEC. D geldt haars inziens in het bijzonder voor het gebied der kernenergie, waar reeds tussen enkele regeringen der "Zes" en andere ÖSEC-leden bilaterale banden bestaan en voorts juist de samenwerking met het V.K*, i n enigerlei vorm, van groot belang is. Zolang de "Zes", ter concresering van het te Messina genomen iniaef, echter geen posief, gemeenschappelijk standpunt hebben bepaald ( en aangenomen, dat d niet door polieke tegenslagen ad calendas graecas wordt verschoven), dient er echter tegen te worden gewaakt, dat door medewerking aan de uvoering van bepaalde suggeses in het rapport van de OEEC als het ware een "hypotheek" wordt gelegd op het werk der "Zes". In de komende maanden zal de OEEC zich moeten bepalen tot technische en financiële studies, die geheel idenek zijn met de studies der experts te Brussel. Men kan zelfs zeggen, dat op wetenschappelijk niveau het onderscheid tussen de "Zes" en.mdere West-Europese landen niet valt te maken: wat betreft de isotopen-scheiding ^ b.v. zijn de experts te Brussel- praksch dezelfde geleerden als diegenen, die voor de "Zes" ziing hebben in de "European Atomic Energy Society", waarin hetzelfde onderwerp wordt behandeld.3; ^Hierin zijn vertegenwoordigd: het V.K., Noorwegen, Zweden, Denemarken, Frankrijk, Zwserland, België, Italië Nederland en Portugal.
Wat de organisatorische zijde betreft, zal Werkgroep, die het OEEC-rapport heeft opgesteld, vermoedelijk in de komende weken bepaalde vraagstukken nader analyseren, teneinde desgewenst de Ministers jdens de Raadsziing van ind Februari a.s. te kunnen voorlich- ten. Ondergetekenden kunnen zich dan ook volledig aansluen bij de richtlijn, bestemd voor de Nederlandse vertegenwoordigers in de OEEC, neergelegd in het advies dd. 4januari 1956 van de Minister van Buenlandse Zaken en zijn Ambtgenoot zonder Portefeuille, aan de Ministerraad, luidende:» M H De Nederlandse regering juicht het totstandkomen van het OEEC-rapport toe. Zij acht d een nuige en construceve bijdrage tot de volstrekt noodzakelijke samenwerking op atoomgebied in Europa. Zij zal daarom van harte meewerken aan de uwerking van d rapport en zij hoopt, dat het zal leiden tot levensvatbare samenwerking op d gebied.zij moet echter de aandacht van de OEEC vragen voor het fe, dat volgens de resolue van Messina daalfde onderwerp aan de orde is in Brussel. De discussies in Brussel zouden kunnen leiden tot het oprichten van een supra-naonale atoomgemeenschap. Wanneer d het geval zou blijken te zijn, dan zouden de zes landen, welke in Brussel bijeen zijn, op een bepaald moment optreden als één geheel. Wanneer dat het geval zou zijn, dan zal Nederland het standpunt innemen, dat het van het grootst belang is, dat de relae tussen deze gemeenschap en de OEEC op zo construcef mogelijke wijze wordt gekegeld. Of daarbij kan worden volstaan met het toepassen van arkel 14, valt thans nog niet te overzien. Mochten de besprekingen in Brussel niet leiden tot het ontstaan van een gemeenschap, maar tot het besluen tot samenwerking op atoomgebied, welke samenwerking vergelijkbaar is met die welke in de OEEC plaats vindt, dan zal Nederland het standpunt innemen, dat een dergelijke samenwerking in de OEEC moet plaats vinden." Daarnaast acl de Commissie voor Atoom Energie zich verplicht erop te wijzen, dat haars inziens t.a.v. de samenwerking in Europa op het gebied van de kernenergie, in tegenstelling met de praksche vormgeving aan de de jd-factor een zeer belangrijk element "marché commun" is Een voortgezee, langdurige studie betreffende de gemeenschappelijke markt, belet in geen enkel opzicht de tradionele amenwerking der "Zes" met de overige Wesn bilateraal of mullateraal europe se landen verband. Op het gebied der kernenergie zal echter, om zwaarwegende, zakelijke moeven, binnen redelijke jd
door dc Zes regeringen een aantal "beslissingen moeten worden genomen, teneinde te vermijden, dat aan de ontwikkeling van de kernenergie in Europa afbreuk wordt gedaan. Het risico is niet denkbeeldig, dat het overleg der "Zes", indien d niet vrij spoedig tot concrete resultaten leidt, een paralyserende invloed zal hebben op de naonale programma's alsmede op de samenwerking in bilateraal verband en in het kader der OEEC. De mogelijkheden van technisch-wetenschappelijke samenwerking, gezondheid, veiligheid, en t a.v. de bouw en - xploae van kernenergie-installaes in West-Europa zijn velerlei; u eei&akelijk oogpunt is het grondgebied"van het "kleine Europa" bepaald beperkt te noemen.^' Voor wat Nederland betreft, hangt de uvoering van het naonale programma in belangrijke mate af van de beoogde bilaterale samenwerking met de Verenigde Staten en met het Verenigd Koninkrijk. Nederland bevindt zich momenteel in d opzicht in een veel minder gunsge posie dan België, dat - dank zij eigen uraniumvoorraden - belangrijke verdragen met de USA en Engeland heeft afgesloten (welke stellig niet zonder meer ten goede komen aan een Europese kernen^rgiepool)» Bovendien heeft België reeds op eigen grondgebied een reactor, met bijbehorende laboratoria, woonruimten, etc, gebouwd, terwijl de aankoop van nog twee reactoren vrijwel vaststaat. Onze Beneluxpartner zal dus bij een vorm van Europese samenwerking welke dan ook, aanvankelijk een vrijwel onaantastbare posie hebben, waardoor België zich (zelfs met de beste wil) slechts geleidelijk aan de zeggenschap van een Europees orgaan zal kunnen onderwerpen. r 'Bij de in studie zijnde diffusiefabriek spelen de kosten van electrice een overwegende rol. In de landen van de groep van zes is de capace van de goedkoopste bron voor elektricesopwekking, namelijk de waterkracht, lang niet voldoende om in de bestaande behoeften te voorzien. Een dif fusief abriek moet dus daar noodzakelijkerwijs door middel van thermische, dus met kolen, bruinkolen of olie gestookte, centrales van elektrice worden voorzien. In Noorwegen daarentegen is de disponibele waterkracht nog voor lange jd in voldoende mate aanwezig. Het ware dus raoneel om eventueel een dergelijke fabriek in Noorwegen te bouwen. Daar komt bij, dat Noorwegen ervoor geïnteresseeerd zou zijn,dat een dergelijke fabriek binnen haar landsgreaaen zou worden gescht. I
Juist wegens de huidige onzekerheid omtrent het totstandkomen van een (supra-naonale) Gemeenschap voor kernenergie (waarmee in elk geval een langdurige r a t i f i caeprocedure gemoeid zal zijn) is het in het bijzonder voor Nederland een eminent belang, dat de uvoering van onze eigen plannen onverkort voortgang vindt. D betekent (a) voortzeing van onze samenwerking met Noorwegen, en (b) afsluing, indien mogelijk, van de beoogde bilaterale overeenkomsten met de V.S. en het V.K. Het instellen van een "moratorium" t.a.v. het voltooien van naonale programma's en van de onderhandelingsvrijheid met andore mogendheden heeft nimmer in de bedoeling gelegen van de studiecommissie te Brussel. Een bewijs hiervan is, dat een Belgisch-Brse overeenkomst (voor de duur van en jaren!) eerst werd afgesloten op 19 november 1955. Er is geen enkele aanleiding voor Nederland zich door de loop der omstandigheden tot werkeloos afwachten te laten verleiden; door onze eventuele verdragspartners kan d ook niet met een schijn van redelijkheid worden verwaoht. De overeenkomsten met de V.S. en het V.K. zullen vermoedelijk.slechts een loopjd hebben van 3 tot 5 jaren, waarna herziening of opzegging mogelijk is. Daartegenover is er geen sprake van, dat een Europese Gemeenschap voor Kernenergie binnen de eerste vijf jaren volledig "op gang" zal zijn. Eventuele bilaterale Nederlandse afspraken kunnen dan ook nauwelijks nadelig zijn voor een Europese samenwerking; veeleer zullen wij daardoor in staat zijn te gelegener jd een eigen "inbreng" aan know-how te leveren. Inmiddels ware, naar de mening van de Cie.voor Atoom Energie,op zo kort mogelijke termijn in het kader van de z.g. Commissie-Beyen (waarin de Commissie voor Atoom Energie is vertegenwoordigd) een advies u te werken t.a.v. het standpunt, dat door de Nederlandse regering naar aanleiding van het rapport van de Studiecommissie te Brussel, c.q. de gemeenschappelijke verklaring van het Comé d'acon pour los E.U.d'Europe, dient te worden ingenomen, waarbij kennisneming van het advies dd. 4 januari j l., ugebracht door het "Reactor Centrum Nederland" aan de Minister van Economische Zaken, van belang zal zijn. Hierbij ware in hot bijzonder aandacht te schenken aan de vragenlijst, voorkomende aan het slot van het rapport van de studiecommissie te Brussel (zie bijlage dezes). Naar valt aan te nemen, zullen de regeringen jdens de eerstkouende bijeenkomst van het Ministers-Comé (vermoedelijk medio februari as.) omtrent deze vragen in de eerste plaats een uspraak moeten doen. De Voorzier van de Commissie voor Atoom Energie, p/8 \*m/* L~ ï