EUROPEES PARLEMENT. Zittingsdocument

Vergelijkbare documenten
EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

EUROPEES PARLEMENT C6-0179/2007. Gemeenschappelijk standpunt. Zittingsdocument 2005/0040(COD) 21/06/2007

16185/1/03 REV 1 CS/lm DG G II

13740/1/00 REV 1 ADD 1 die/jel/nj 1 DG J

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 2 september 2008 (10.09) (OR. en) 12600/08 Interinstitutioneel dossier: 2008/0030 (COD) LIMITE

EUROPEES PARLEMENT. Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen. Voorstel voor een besluit (COM(2003) 54 C5-0060/ /0025(COD))

De rapporteur, mevrouw Katerina BATZELI (PES - EL), heeft namens de Commissie cultuur en onderwijs een verslag met vijf amendementen ingediend.

De rapporteur, mevrouw Katerina BATZELI (PES - EL), heeft namens de Commissie cultuur en onderwijs een verslag met vijf amendementen ingediend.

P7_TA(2010)0160 Europees Vluchtelingenfonds voor de periode (wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG) ***I

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 december 2006 (OR. en) 16647/06 Interinstitutioneel dossier: 2006/194 (CNS) REGIO 70 FIN 673

BESCHIKKING VAN DE RAAD VAN 5 MAART 2007 TOT INSTELLING VAN EEN FINANCIERINGSINSTRUMENT VOOR CIVIELE BESCHERMING. (PB L71/9 tot 17 van

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 9 december 2002 (OR. en) 14052/2/02 REV 2 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2001/0046 (COD)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 juni 2003 (06.06) (OR. en) 8642/03 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2002/0303 (COD) EDUC 79 CODEC 518 OC 348

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

6182/1/17 REV 1 ADD 1 eer/gra/cg 1 DRI

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 maart 2018 (OR. en)

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

TREE.1 EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT. Brussel, 14 maart 2019 (OR. en) 2019/0030 (COD) PE-CONS 55/19

PE-CONS 56/1/16 REV 1 NL

10728/4/16 REV 4 ADD 1 cle/mak/ev 1 DRI

10729/4/16 REV 4 ADD 1 cle/mak/fb 1 DRI

Verordening (EG) nr. 1968/2006 van de Raad. van 21 december 2006

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

9975/16 mak/cle/sv 1 DRI

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

7566/17 eer/gys/sl 1 DGG 3B

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/1973 VAN DE COMMISSIE

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 22 oktober 2004 (28.10) (OR. en) 13824/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0198 (COD)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

EUROPEES PARLEMENT. Zittingsdocument

13395/2/01 REV 2 ADD 1 gys/hb/dm 1 DG I

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 april 2016 (OR. en)

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT ACP 105 COAFR 81 CODEC 816

PUBLIC LIMITE NL RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 11 september 2006 (12.09) (OR. en) 8082/1/06 REV 1. Interinstitutioneel dossier: 2005/0104 (COD)

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 129,

bron : Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PB C 177 E van 27/06/2000

15414/14 van/mak/sv 1 DG D 2A

PUBLIC 11642/01 Interinstitutioneel dossier: 2001/0109 (CNS)

AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

17217/2/10 REV 2 bar/lep/mv 1 DG I 1A

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

LIFE.1.C EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT. Brussel, 14 maart 2019 (OR. en) 2019/0019 (COD) PE-CONS 62/19 SOC 114 EMPL 81 PREP-BXT 62 CODEC 500

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

- Politiek akkoord over een gemeenschappelijk standpunt

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 8 december 2008 (OR. fr) 16242/08 Interinstitutioneel dossier: 2008/0058 (C S) LIMITE FISC 171

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 31 mei 2010 (OR. en) 9925/10 Interinstitutioneel dossier: 2010/0006 (NLE) SIRIS 83 SCHENGEN 42 COMIX 372

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT 2004/0045 (COD) PE-CONS 3601/05 ENV 16 CODEC 22 OC 5

14899/09 HD/mm DG H 2 A

De meeste delegaties steunden de compromistekst en onderstreepten daarbij hun bereidheid om te streven naar een akkoord bij de eerste lezing.

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 3 november 2000 (15.11) (OR. fr) 12957/00 LIMITE MIGR 89 COMIX 785

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 24 oktober 2008 (28.10) (OR. fr) 14533/08. Interinstitutioneel dossier: 2007/0192 (C S)

RAAD VA DE EUROPESE U IE, Brussel, 8 juli 2011 (18.07) (OR. en) 12667/11 Interinstitutioneel dossier: 2011/0111 (C S)

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 23 november 2006 (OR. en) 12131/6/06 REV 6 ADD 1. Interinstitutioneel Dossier: 2006/0005 (COD) ENV 429 CODEC 826

NL Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 13/2001. door de Raad vastgesteld op 26 februari 2001

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 9 februari 2010 (10.02) (OR. fr) 6290/10 Interinstitutioneel dossier: 2010/0011 (NLE) HR 8 CORDROGUE 25

Advies nr. 6/2014. (uitgebracht krachtens artikel 325 VWEU)

P7_TA(2011)0207 Toekenning van macrofinanciële bijstand aan Georgië ***I

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 12 februari 2014 (OR. en) 5600/14 Interinstitutioneel dossier: 2011/0184 (APP)

10667/16 oms/hh 1 DGG 2B

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 september 2001 (06.09) (OR. fr) 11580/01 Interinstitutioneel dossier: 2001/0186 (COD)

10765/11 ADD 1 oms/rts/dp 1 DG C I

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 september 2006 (OR. en) 12758/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0204 (CNS) ASIM 63 OC 655

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. tot wijziging van

9011/1/15 REV 1 jwe/van/sl 1 DG B 3A

ONTWERP- NOTULEN. van de 2185e zitting van de Raad (JEUGDZAKEN) gehouden te Brussel op 27 mei 1999

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Publicatieblad van de Europese Unie L 357/3

PUBLIC. Brussel, 2 juli 2004 (06.07) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE /04 Interinstitutioneel dossier: 2002/0254 (COD) LIMITE

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 februari 2002 (01.03) (OR.en) 6445/02. Interinstitutioneel dossier: 2000/0236 (COD) 2000/0237 (COD)

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

(98/C 364/02) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag

11263/08 ADD 1 mak/gar/hd 1 DG I - 2 B

8194/18 JVS/sht DGC 2A. Raad van de Europese Unie Brussel, 14 mei 2018 (OR. en) 8194/18. Interinstitutioneel dossier: 2018/0102 (NLE)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 november 2007 (04.12) (OR. en) 14449/07 JUSTCIV 281

***I ONTWERPVERSLAG. NL In verscheidenheid verenigd NL 2011/0449(COD)

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument COM(2005) 526 definitief.

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

PUBLIC. Brussel, 24 oktober 2008 (30.10) (OR. fr) RAAD VA DE EUROPESE U IE 14625/08. Interinstitutioneel dossier: 2008/0058 (C S) 2008/0059 (C S)

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

EUROPEES PARLEMENT C7-0051/2010. Standpunt van de Raad in eerste lezing. Zittingsdocument 2009/0026(COD) 11/03/2010

EUROPEES PARLEMENT C6-0114/2007. Gemeenschappelijk standpunt. Zittingsdocument 2006/0018(COD) 24/04/2007

Raad van de Europese Unie Brussel, 7 november 2016 (OR. en)

Jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen wat micro-entiteiten betreft ***I

(98/C 364/01) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 september 2014 (OR. en)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 15 januari 2002 (OR. en) 14759/01 JEUN 67 SOC 510

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Transcriptie:

EUROPEES PARLEMENT 2004 ««««««««««««Zittingsdocument 2009 C6-0089/2007 2005/0037A(COD) 12/03/2007 Gemeenschappelijk standpunt Gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld op 5 maart 2007 met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" Doc. 16367/1/2006 06483/2007 Verklaringen COM(2007)0102

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 maart 2007 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2005/0037 A (COD) 16367/1/06 REV 1 SOC 601 JAI 676 CODEC 1487 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT door de Raad vastgesteld op 5 maart 2007 met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" 16367/1/06 REV 1 CS/hd

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 1, Gezien het advies van het Comité van de Regio's 2, Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag 3, 1 2 3 PB C 69 van 21.3.2006, blz. 1. PB C 192 van 16.8.2006, blz. 25. Standpunt van het Europees Parlement van 5 september 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van. (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van het Europees Parlement van. (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). 16367/1/06 REV 1 CS/hd 1

Overwegende hetgeen volgt: (1) In het Verdrag is bepaald dat bij de omschrijving en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden verzekerd. In artikel 3, lid 1, onder p), van het Verdrag is bepaald dat het optreden van de Gemeenschap een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid omvat. (2) Het optreden van de Gemeenschap moet een aanvulling vormen op nationale beleidsmaatregelen die gericht zijn op de verbetering van de volksgezondheid en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de menselijke gezondheid. (3) Fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen of dreiging daarmee, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, zowel in het openbare leven als in de privé-sfeer, vormen een inbreuk op hun recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld. Dergelijk geweld doet zich zo erg gevoelen in de gehele Gemeenschap dat het een echte schending van de grondrechten betekent, een echte plaag voor de gezondheid is en een beletsel voor veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap vormt. (4) Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet de loutere afwezigheid van ziekte of handicap. Volgens een resolutie die tijdens de Algemene Vergadering van de WHO in 1996 is aangenomen, is geweld een van de belangrijkste mondiale problemen op het gebied van de volksgezondheid. In haar verslag over geweld en gezondheid van 3 oktober 2002 beveelt de WHO aan elementaire preventieve acties te bevorderen, meer maatregelen te nemen ten behoeve van slachtoffers van geweld en de samenwerking en uitwisseling van informatie over het voorkomen van geweld te intensiveren. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 2

(5) Deze beginselen worden erkend in talrijke overeenkomsten, verklaringen en protocollen van belangrijke internationale organisaties en instellingen zoals de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), de Wereldvrouwenconferentie en het Wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen voor commerciële doeleinden. (6) De bestrijding van geweld moet worden geplaatst in de context van de bescherming van de grondrechten 1 zoals die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede de begeleidende toelichtingen, met inachtneming van de status ervan, waarin onder andere het recht op menselijke waardigheid, gelijkheid en solidariteit wordt erkend. Het omvat een aantal specifieke artikelen betreffende de bescherming en de bevordering van lichamelijke en geestelijke integriteit, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de rechten van het kind en non-discriminatie alsmede artikelen waarbij het verbod van onmenselijke of vernederende behandelingen, slavernij, dwangarbeid en kinderarbeid wordt erkend. In het Handvest wordt erkend dat bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid noodzakelijk is. (7) De Commissie is door het Europees Parlement verzocht om actieprogramma's ter bestrijding van dergelijk geweld op te stellen en uit te voeren, onder andere in de resoluties van het Europees Parlement van 19 mei 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel 2, van 20 september 2001 over genitale verminking van vrouwen 3, van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en tegen seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen 4, en van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties 5. 1 2 3 4 5 PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1. PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307. PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126. PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 75. PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 66. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 3

(8) Het communautaire actieprogramma dat is opgezet bij Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het Daphne-programma) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen 1, heeft bijgedragen tot een grotere bewustwording van deze problematiek in de Europese Unie en heeft geleid tot een grotere en hechtere samenwerking tussen de organisaties die in de lidstaten actief zijn op het gebied van geweldbestrijding. (9) In het communautaire actieprogramma dat is opgezet bij Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne IIprogramma) 2, is voortgebouwd op de resultaten die reeds in het kader van het Daphneprogramma zijn bereikt. Op grond van artikel 8, lid 2, van Besluit nr. 803/2004/EG treft de Commissie de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse kredieten stroken met het nieuwe financiële kader. (10) Het is wenselijk te zorgen voor continuïteit voor de projecten die in het kader van de Daphne en Daphne II-programma's werden ondersteund. (11) Het is belangrijk en noodzakelijk om de ernstige onmiddellijke en langetermijngevolgen te erkennen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid, de psychologische en sociale ontwikkeling, de gelijke kansen van de betrokkenen en voor personen, gezinnen en gemeenschappen, alsook om de hoge sociale en economische kosten ervan voor de maatschappij in haar geheel te erkennen. 1 2 PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1. PB L 143 van 30.4.2004, blz. 1. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 4

(12) Geweld tegen vrouwen kent vele vormen, gaande van huiselijk geweld, dat in alle lagen van de maatschappij heerst, tot schadelijke traditionele praktijken, zoals genitale verminking en eermisdrijven, die met uitoefening van geweld tegen vrouwen gepaard gaan en een bijzondere categorie van geweld tegen vrouwen vormen. (13) Kinderen, jongeren of vrouwen die er getuige van zijn dat een naast familielid geweld wordt aangedaan, moeten als slachtoffers van geweld in de zin van het bij dit besluit vastgestelde programma ("het programma") worden beschouwd. (14) Op het gebied van de preventie van geweld, met inbegrip van misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, jongeren en vrouwen en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen, kan de Europese Unie een meerwaarde geven aan de acties die hoofdzakelijk door de lidstaten worden ondernomen door de volgende maatregelen te nemen: de verspreiding en uitwisseling van gegevens, ervaring en beproefde methoden; de bevordering van een innoverende benadering; de gezamenlijke vaststelling van prioriteiten; de ontwikkeling van de nodige netwerken; de selectie van projecten in de gehele Gemeenschap, zoals projecten voor gratis telefonische hulpdiensten voor kinderen en een alarmnummer voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen; het motiveren en mobiliseren van alle betrokken partijen, en Europabrede bewustmakingscampagnes tegen geweld. Deze acties moeten ook ondersteuning omvatten van kinderen, jongeren en vrouwen die het slachtoffer zijn van mensenhandel. (15) Aangezien de oorzaken en gevolgen van geweld vaak door regionale organisaties, in samenwerking met hun tegenhangers in andere lidstaten, op doeltreffende wijze kunnen worden aangepakt, moet in het programma het nodige gewicht worden toegekend aan preventieve maatregelen en acties ter ondersteuning van slachtoffers op lokaal en regionaal niveau. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 5

(16) Daar de doelstellingen van het besluit, namelijk het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de behoefte aan gegevensuitwisseling op communautair niveau en aan verspreiding van beproefde methoden in de gehele Gemeenschap beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, aangezien een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is en rekening houdende met de omvang of de gevolgen van het programma, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. (17) Dit besluit stelt voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer 1. 1 PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 6

(18) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen 1 (hierna "het Financieel Reglement" genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad, die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap 2 beschermen, moeten worden toegepast, waarbij moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan. (19) Tevens moeten passende maatregelen worden getroffen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en moeten de nodige stappen worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen terug te vorderen overeenkomstig de Verordening van de Raad (EG, Euratom) nr. 2988/95 van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen 3, Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden 4, en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) 5. 1 2 3 4 5 PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Gecorrigeerde versie in PB L 25 van 30.7.2003, blz. 43. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1). PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1. Gecorrigeerde versie in PB L 36 van 10.2.1998, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1248/2006 (PB L 227 van 19.8.2006, blz. 3). PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2. PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 7

(20) Krachtens het Financieel Reglement is voor exploitatiesubsidies een basisbesluit vereist. (21) De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie 1 verleende uitvoeringsbevoegdheden. (22) Een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen in het besluitvormingsproces is een sleutelelement in de totstandbrenging van materiële gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De lidstaten moeten daarom bij de samenstelling van het comité, bedoeld in artikel 10, in de mate van het mogelijke een evenwicht tussen mannen en vrouwen nastreven, BESLUITEN: Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied 1. Bij dit besluit wordt een specifiek programma vastgesteld ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne III-programma), dat het beleid en de doelstellingen van de programma's Daphne en Daphne II voorzet, (hierna "het programma" genoemd), als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie", teneinde bij te dragen tot een hoog niveau van bescherming tegen geweld en aldus de lichamelijke en geestelijke gezondheid beter te beschermen. 1 PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11). 16367/1/06 REV 1 CS/hd 8

2. Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013. 3. Voor de toepassing van dit programma heeft de term "kinderen" betrekking op de leeftijdscategorie van 0 tot 18 jaar overeenkomstig internationale instrumenten betreffende de rechten van het kind. 4. Projecten met acties die specifiek worden opgezet voor doelgroepen als "tieners" (13-19 jaar) of 12- tot 25-jarigen worden echter beschouwd als acties die voor de categorie "jongeren" bestemd zijn. Artikel 2 Algemene doelstellingen 1. Dit programma heeft ten doel bij te dragen tot de bescherming van kinderen, jongeren en vrouwen tegen alle vormen van geweld, en een hoog niveau van gezondheidsbescherming, welzijn en sociale samenhang te bereiken. 2. Onverminderd de doelstellingen en bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, dragen de algemene doelstellingen van het programma, met name als het gaat om kinderen, jongeren en vrouwen, bij tot de ontwikkeling van communautaire beleidsmaatregelen, en meer in het bijzonder tot die welke verband houden met de volksgezondheid, mensenrechten en gelijkheid van mannen en vrouwen, alsmede de bescherming van de kinderrechten en de strijd tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 9

Artikel 3 Specifieke doelstelling Het programma heeft specifiek ten doel bij te dragen tot de voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld die zich in de openbare en in de privésfeer voordoen tegen kinderen, jongeren en vrouwen, waaronder seksuele uitbuiting en mensenhandel, door preventief op te treden en steun en bescherming te verlenen aan slachtoffers en risicogroepen. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door middel van de volgende transnationale acties of andere soorten acties als bedoeld in artikel 4: a) op dit gebied actieve niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en andere organisaties bijstaan en aanmoedigen, in de zin van artikel 7; b) acties ontwikkelen en uitvoeren om specifieke doelgroepen, zoals bepaalde beroepen, bevoegde autoriteiten, bepaalde delen van het grote publiek en risicogroepen, meer bewust te maken van geweld, met als doel, enerzijds, het inzicht in geweld te verbeteren en de toepassing van nultolerantie tegenover geweld beter ingang te doen vinden, en anderzijds, de ondersteuning van slachtoffers en de melding van gevallen van geweld bij de bevoegde autoriteiten aan te moedigen; c) de in het kader van de Daphne- en Daphne III-programma's verkregen resultaten verspreiden, met inbegrip van hun aanpassing, overdracht en gebruik door andere begunstigden of in andere geografische gebieden; 16367/1/06 REV 1 CS/hd 10

d) acties vaststellen en versterken die bijdragen tot een positieve behandeling van mensen die het risico lopen slachtoffer te worden van geweld, namelijk door te kiezen voor een aanpak die zowel tot respect voor deze personen aanzet als hun welbevinden en persoonlijke ontplooiing bevordert; e) multidisciplinaire netwerken uitbouwen en ondersteunen, met het oog op een versterkte samenwerking tussen NGO's en andere organisaties die op dit gebied actief zijn; f) de verdere ontwikkeling garanderen van wetenschappelijk onderbouwde informatie en van de kennisbasis, de uitwisseling van informatie en de vaststelling en verspreiding van beproefde methoden, met name door onderzoek, opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel; g) bewustmakings- en onderwijsmateriaal inzake het voorkomen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen ontwikkelen en testen, en het reeds voor gebruik beschikbare materiaal aanvullen en aanpassen ten behoeve van andere geografische gebieden of andere doelgroepen; h) vraagstukken in verband met geweld en de gevolgen daarvan, zowel voor de slachtoffers als voor de maatschappij in haar geheel, bestuderen, ook met betrekking tot de kosten voor de gezondheidszorg, de maatschappij en de economie, teneinde de onderliggende oorzaken van geweld op alle niveaus van de maatschappij te bestrijden; i) ondersteuningsprogramma's voor slachtoffers en potentiële slachtoffers ontwikkelen en uitvoeren, alsmede interventieprogramma's voor daders, waarbij de veiligheid van de slachtoffers moet worden gewaarborgd. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 11

Artikel 4 Soorten acties Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 aangegeven algemene en specifieke doelstellingen worden in het kader van het programma, onder de in het jaarlijkse werkprogramma's gestelde voorwaarden, de volgende soorten acties ondersteund: a) specifieke acties van de Commissie zoals studies en onderzoek; opiniepeilingen en enquêtes; ontwikkeling van indicatoren en methodologieën; verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken; seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen; op het publiek gerichte campagnes en evenementen; ontwikkeling en onderhoud van een helpdesk en websites; opstelling en verspreiding van voorlichtingsmateriaal (met inbegrip van computertoepassingen en de ontwikkeling van pedagogische instrumenten); instelling en facilitering van een denktank van rechtstreeks betrokkenen, voor deskundigenadvies inzake geweld ondersteuning van andere netwerken van nationale deskundigen en analyse, monitoring en evaluatiewerkzaamheden; b) specifieke transnationale projecten in het belang van de Gemeenschap waarbij ten minste twee lidstaten zijn betrokken, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden; c) activiteiten van NGO's of andere organisaties die overeenkomstig de in lid 2 vermelde algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's gestelde voorwaarden. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 12

Artikel 5 Deelname van derde landen De volgende landen kunnen aan de acties van het programma deelnemen: a) landen waarmee de Europese Unie een Toetredingsverdrag heeft ondertekend; b) de kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en de algemene voorwaarden voor deelname van deze landen aan communautaire programma's, die respectievelijk in de kaderovereenkomst en het besluit van de associatieraden zijn vastgesteld; c) EVA-staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van die overeenkomst; d) de landen van de westelijke Balkan, overeenkomstig de regelingen die met die landen moeten worden vastgesteld in het kader van de kaderovereenkomsten over de algemene beginselen voor hun deelname aan communautaire programma's. Bij de projecten kunnen kandidaat-lidstaten worden betrokken die niet aan het programma deelnemen, wanneer het tot hun voorbereiding op toetreding zou bijdragen, of andere derde landen die niet aan het programma deelnemen, wanneer het de doelstellingen van de projecten dient. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 13

Artikel 6 Begunstigden en doelgroepen 1. Het programma komt ten goede aan kinderen, jongeren en vrouwen die het slachtoffer van geweld zijn of dreigen te worden. 2. De belangrijkste doelgroepen van het programma zijn onder meer gezinnen, leraren en onderwijzend personeel, maatschappelijk werkers, politie en grenswacht, lokale, nationale en militaire autoriteiten, medisch en paramedisch personeel, gerechtelijk personeel, NGO's, vakorganisaties en religieuze gemeenschappen. Artikel 7 Toegang tot het programma Het programma staat open voor particuliere of openbare organisaties en instellingen (plaatselijke autoriteiten op het passende niveau, universiteitsfaculteiten en onderzoekscentra) die actief zijn op het gebied van de preventie en bestrijding van geweld ten aanzien van kinderen, jongeren en vrouwen of die bescherming bieden tegen dergelijk geweld of die hulp verlenen aan slachtoffers dan wel gerichte acties uitvoeren om de afwijzing van dergelijk geweld te bevorderen of attitude- en gedragswijzigingen ten opzichte van kwetsbare groepen en slachtoffers van geweld aan te moedigen. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 14

Artikel 8 Financieringsvormen 1. Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen: subsidies; overheidsopdrachten. 2. Behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen of indien de begunstigde wegens zijn kenmerken als enige voor een bepaalde actie in aanmerking komt, worden communautaire subsidies toegekend na onderzoek van de aanvragen ingevolge een oproep tot het indienen van voorstellen. Communautaire subsidies worden toegekend in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies aan acties. Het maximale medefinancieringspercentage wordt in de jaarlijkse werkprogramma's vastgesteld. 3. Voorts kunnen middelen voor uitgaven voor aanvullende maatregelen ter beschikking worden gesteld door middel van overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop dekt van diensten en goederen die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van het programma. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, uitvoering, monitoring, controles en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving. Artikel 9 Uitvoeringsmaatregelen 1. De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig het Financieel Reglement van de Raad. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 15

2. Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen van het programma, een jaarlijks werkprogramma vast met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 8 beoogde begeleidende maatregelen en eventueel een lijst van andere acties. In het jaarlijkse werkprogramma wordt het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies bestemde uitgaven vastgesteld. 3. Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 10, lid 2. 4 De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot alle overige onderwerpen worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure van artikel 10, lid 3. 5. Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies voor acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria: a) de in de artikelen 2 en 3 uiteengezette doelstellingen en de maatregelen op de in artikel 3 bedoelde gebieden, alsmede conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma; b) de kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten; c) het bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de kosteneffectiviteit ervan ten opzichte van de verwachte resultaten; 16367/1/06 REV 1 CS/hd 16

d) het effect van de verwachte resultaten op de in de artikelen 2 en 3 omschreven doelstellingen en op de maatregelen op de in artikel 3 bedoelde gebieden; e) innovatie. 6. De aanvragen voor de in artikel 4, punt c), bedoelde exploitatiesubsidies worden beoordeeld op grond van de volgende punten: a) de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma; b) de kwaliteit van de geplande activiteiten; c) het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op de burgers; d) de geografische uitstraling van de activiteiten; e) de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen; f) de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten. Artikel 10 Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 17

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan. 4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 11 Complementariteit 1. Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma's "Veiligheid en bescherming van de vrijheden" en "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en de programma's met betrekking tot gezondheidsbescherming, "Werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit - PROGRESS", en "Veiliger internet plus". Ook zal er worden gestreefd naar complementariteit met het toekomstige Europese Genderinstituut. Statistische gegevens over geweld zullen in samenwerking met de lidstaten worden opgesteld, zo nodig aan de hand van het communautair statistisch programma. 2. Middelen van het programma kunnen worden gecombineerd met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name de algemene programma's "Veiligheid en bescherming van de vrijheden", "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" en het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, om acties uit te voeren die aan de doelstellingen van alle programma's beantwoorden. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 18

3. Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand van andere financiële instrumenten van de Gemeenschap verleend. De Commissie ziet erop toe dat de begunstigden van dit programma haar in kennis stellen van financiering die zij uit de algemene begroting van de Europese Unie en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen. Artikel 12 Financiering 1. De financiële toewijzing voor de uitvoering van dit besluit bedraagt voor de in artikel 1 vermelde periode 116,85 miljoen EUR. 2. De middelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van het financiële kader. Artikel 13 Monitoring 1. Voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties ziet de Commissie erop toe dat de begunstigde technische en financiële voortgangsverslagen indient. Tevens wordt binnen drie maanden na de beëindiging van de actie een eindverslag ingediend. De Commissie bepaalt vorm en inhoud van deze verslagen. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 19

2. De Commissie ziet erop toe dat de uit de uitvoering van het programma voortvloeiende contracten en overeenkomsten met name voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig door controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, en controles door de Rekenkamer. 3. Gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, vraagt de Commissie van de begunstigde van financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie te houden. 4. Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles past de Commissie, indien nodig, de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen aan. 5. De Commissie doet al het nodige om te verifiëren dat de gefinancierde acties correct en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd. Artikel 14 Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap 1. De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig de Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EG) nr. 1073/1999. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 20

2. Ten aanzien van in het kader van dit programma gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van inbreuken op een in het kader van dit programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Unie of de door de Unie beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave. 3. De Commissie vermindert de voor een actie toegekende financiële bijstand, schorst de uitbetaling ervan of vordert deze terug indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project. 4. Indien de termijnen niet in acht werden genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële bijstand gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, verzoekt de Commissie de begunstigde om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, kan de Commissie de rest van de financiële bijstand schrappen en de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen eisen. 5. Alle onverschuldigd uitbetaalde bedragen worden aan de Commissie terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 21

Artikel 15 Evaluatie 1. Om de uitvoering van de in het kader van dit programma geplande activiteiten te kunnen volgen, wordt dit programma regelmatig aan monitoring onderworpen. 2. De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma. 3. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in: a) uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma, vergezeld van een lijst van de gefinancierde projecten en maatregelen; b) uiterlijk op 31 mei 2012, een mededeling over de voortzetting van dit programma; c) uiterlijk op 31 december 2014, een verslag over de evaluatie achteraf van de uitvoering en de resultaten van het programma. Artikel 16 Publicatie van projecten De Commissie publiceert jaarlijks een lijst van de projecten die in het kader van dit programma zijn gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project. 16367/1/06 REV 1 CS/hd 22

Artikel 17 Overgangsmaatregelen Besluit nr. 803/2004/EG wordt ingetrokken. Op acties die vóór 31 december 2006 op grond van Besluit nr. 803/2004/EG zijn aangevat, blijft tot de beëindiging ervan Besluit nr. 803/2004/EG van toepassing. Artikel 18 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement De Voorzitter Voor de Raad De Voorzitter 16367/1/06 REV 1 CS/hd 23

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 maart 2007 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2005/0037 A (COD) 16367/1/06 REV 1 ADD 1 SOC 601 JAI 676 CODEC 1487 MOTIVERING VAN DE RAAD Betreft: Gemeenschappelijk standpunt door de Raad goedgekeurd op 5 maart 2007 met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne III) voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" MOTIVERING VAN DE RAAD 16367/1/06 REV 1 ADD 1 ier/bar/hd 1

I. IEIDING Op 13 april 2005 heeft de Commissie een op artikel 152 van het Verdrag gebaseerd voorstel ingediend voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne III) voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie". Nadat evenwel in januari 2006 de ad hoc Groep grondrechten en burgerschap van de Raad zich over dit programma had uitgesproken, en de Commissie Rechten van de vrouw van het Europees Parlement de wens had geuit dat het Daphne-programma gescheiden zou worden van het drugspreventieprogramma, heeft de Commissie op 24 mei 2006 een gewijzigd voorstel ingediend tot vaststelling van twee specifieke programma s. Het Europees Economisch en Sociaal comité heeft op 19 januari 2006 advies uitgebracht. Het Comité van de Regio s heeft op 16 februari 2006 advies uitgebracht. Het Europees Parlement heeft op 5 september 2006 zijn advies in eerste lezing uitgebracht. De Raad heeft op 5 maart 2007 overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag een gemeenschappelijk standpunt aangenomen. II. DOELSTELLING Met dit besluit wordt een zevenjarenprogramma opgesteld, dat loopt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013, en dat ten doel heeft geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden, en slachtoffers en risicogroepen te beschermen (Daphne III). Het programma vormt een onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" en het sluit aan op het beleid en de doelstellingen die voor het eerste Daphne-programma en voor het Daphne II-programma werden bepaald. 16367/1/06 REV 1 ADD 1 ier/bar/hd 2

De specifieke doelstellingen van het programma zijn de voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld, met inbegrip van seksuele uitbuiting en mensenhandel, zowel in het openbare als in het particuliere domein. Om deze doelstellingen te bereiken beschikt het programma in totaal over een begrotingsbedrag van 116,85 miljoen euro, hetgeen ten opzichte van het Daphne II-programma, waaraan voor een periode van 5 jaar 50 miljoen euro was toegewezen, een aanzienlijke toename betekent. III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 1. Algemene opmerkingen Tijdens informeel driepartijenoverleg in de vorm van onderhandelingen tussen de respectieve fungerende voorzitterschappen, de co- en de schaduwrapporteurs en de Commissievertegenwoordigers kon over het gemeenschappelijk standpunt overeenstemming worden bereikt. Op 1 december 2006 bereikte de Raad EPSCO een politiek akkoord over deze tekst, waarbij hij, als deel van de compromisovereenkomst met het Parlement, instemde met een verklaring van de Raad en het Europees Parlement waarin de Commissie wordt verzocht na te gaan of een initiatief kan worden genomen voor een Europees jaar ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen 1. 2. De amendementen van het Europees Parlement Tijdens zijn eerste lezing op 5 september 2006 heeft het Europees Parlement 53 amendementen aangenomen. 2.1 Amendementen van het Europese Parlement die door de Raad zijn aanvaard In zijn gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad rekening gehouden met 32 amendementen. Hiervan heeft de Raad: - evenals de Commissie in haar gewijzigde voorstel, 7 amendementen volledig overgenomen; dit betreft de amendementen 6, 13, 22, 25, 30, 50 en 65; 1 Doc. 15869/06. 16367/1/06 REV 1 ADD 1 ier/bar/hd 3

- 17 amendementen in beginsel of gedeeltelijk aanvaard, waarbij hij zich grotendeels gehouden heeft aan de door de Commissie op dit punt gevolgde aanpak (nrs. 3, 5, 15, 23, 27, 29, 31, 34, 38, 39, 43, 45, 46, 55, 56, 61, 66); - een compromis met het Europees Parlement bereikt over 8 andere amendementen (nrs. 4, 32, 33, 35, 70, 59, 63, 64). 2.2 Amendementen van het Europees Parlement die voor de Raad niet aanvaardbaar waren De Raad kon, om dezelfde redenen die door de Commissie in haar gewijzigde voorstel worden uiteengezet, niet instemmen met 19 amendementen (nrs. 14, 17 & 67, 18, 19, 24, 26, 36, 37, 40, 41, 68, 42, 44, 51, 53, 54, 58, 60 and 74). De Raad heeft de amendementen 20 en 69 & 72 betreffende het Europees netwerk van ombudsmannen voor kinderen (ENOC) evenmin kunnen aanvaarden, aangezien hij er de voorkeur aan geeft alle organisaties die voor werkingssubsidies in aanmerking wensen te komen, op gelijke voet te behandelen. Daarom heeft de Raad ook overweging 13 en artikel 4, onder d), en artikel 9, lid 6, van het gewijzigde Commissievoorstel geschrapt, aangezien daarin ook naar een specifieke organisatie werd verwezen. 3. Andere door de Raad aangebrachte wijzigingen Bij de aanneming van zijn gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad in het gewijzigde voorstel van de Commissie nog een aantal andere wijzigingen aangebracht, waarvan vele puur op het technische vlak liggen. De overige, grotere wijzigingen betreffen het volgende: Overweging 13: Aangezien de Raad amendement 20 niet heeft overgenomen, heeft hij deze overweging uit het Commissievoorstel geschrapt, maar deze is wel vervangen door een verwijzing naar de rol die lokale en regionale organisaties kunnen spelen bij de bestrijding van de diepere oorzaken en de gevolgen van geweld. 16367/1/06 REV 1 ADD 1 ier/bar/hd 4

Artikel 2 (Algemene doelstellingen): De Raad heeft er, liever dan eerst te verwijzen naar de bredere doelstelling om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, de voorkeur aan gegeven zich rechtstreeks te richten op de bescherming van kinderen, jongeren en vrouwen tegen alle vormen van geweld. Artikel 3 (Specifieke doelstelling): Ten behoeve van de duidelijkheid heeft de Raad de structuur van dit artikel gewijzigd, in die zin dat er slechts een enkele specifieke doelstelling is, die gevolgd wordt door een lijst van de diverse transnationale acties. Artikel 4 bis (Soorten acties): De Raad heeft er de voorkeur aan gegeven terug te keren naar de situatie in Daphne II, waar voor transnationale projecten van communautair belang geldt dat daarbij deelnemende organisaties uit tenminste twee in plaats van drie lidstaten betrokken moeten zijn. Artikel 5 (Deelname van derde landen): De structuur is gewijzigd ten einde de formulering in overeenstemming te brengen met die welke onlangs gebruikt werd in Besluit 771/2006/EG betreffende het Europees jaar van gelijke kansen voor iedereen (2007) 1. Artikel 6 (Begunstigden en doelgroepen): De Raad heeft het Commissievoorstel gewijzigd om onderscheid te maken tussen degenen aan wie het programma ten goede komt (kinderen, jongeren, en vrouwen, die het slachtoffer van geweld zijn of dreigen te worden) en de voornaamste doelgroepen van het programma, zoals gezinnen, leraren, maatschappelijk werkers, NGO's, en dergelijke. Artikel 9, lid 2 (Uitvoeringsmaatregelen): Opdat een voldoende groot deel van de begroting gebruikt wordt voor de financiering van transnationale projecten, is thans in lid 2 bepaald dat het minimumpercentage van de jaarlijkse uitgaven dat voor subsidies is bestemd, in het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld. 1 PB L 146 van 31mei 2006, blz. 1 16367/1/06 REV 1 ADD 1 ier/bar/hd 5

Artikel 9, leden 3 en 3bis (Uitvoeringsmaatregelen) en artikel 10 (Comité): De Raad heeft er de voorkeur aan gegeven terug te keren naar de gemengde comitéprocedure die in het Daphne II-programma is gebruikt, volgens welke het jaarlijkse werkprogramma wordt aangenomen overeenkomstig de procedure van het beheerscomité, terwijl andere maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het besluit worden aangenomen via de procedure van het adviescomité. Artikel 11 (Complementariteit): de Raad achtte het passend een verwijzing in te voegen naar het onlangs aangenomen programma van de Gemeenschap voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit - PROGRESS. 1 Artikel 13, lid 3 (Monitoring): de anti-fraudebepalingen in lid drie zijn vervangen door een standaardoverweging (nr. 17 bis), waarin verwezen wordt naar diverse verordeningen van de Raad betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, naar controles en verificaties ter plaatse, en naar de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding. Tevens dient te worden opgemerkt dat in het kader van de gebruikelijke bijwerking door de juristen-vertalers van beide instellingen een aantal andere technische wijzigingen in de tekst is aangebracht. IV. CONCLUSIE De Raad acht het gemeenschappelijk standpunt over het geheel genomen in overeenstemming met de basisdoelstellingen van het gewijzigde Commissievoorstel, en meent dat tijdens het informele overleg met het Europese Parlement een goed compromis is bereikt. 1 PB L 315 van 15 november 2006, blz. 1 16367/1/06 REV 1 ADD 1 ier/bar/hd 6

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 22 februari 2007 (27.02) (OR. fr) Interinstitutioneel dossier: 2005/0037a (COD) 6483/07 ADD 1 CODEC 125 SOC 65 JAI 84 NOTA I/A-PUNT - ADDENDUM van: het secretariaat-generaal van de Raad aan: het COREPER/de Raad nr. Comv.: 8210/05 JAI 138 CADREFIN 78 CORDROGUE 23 DROIPEN 21 JUSTCIV 77 CODEC 293, 10534/06 JAI 311 CADREFIN 195 CORDROGUE 54 DROIPEN 40 CODEC 647 SOC 318 Betreft: Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (Daphne III) als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" [eerste lezing] - Aanneming (gs + v) a) van het gemeenschappelijk standpunt b) van de motivering van de Raad - Verklaring VERKLARING VAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Geweld en het dreigen met geweld vormen een inbreuk op het recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en zijn een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld. De gevolgen van dergelijk geweld doen zich in de gehele Gemeenschap sterk voelen en houden een echte schending van de grondrechten en een echte aantasting van de gezondheid in en beletten dat iedereen een veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap kan genieten. Het programma Daphne III moet geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen voorkomen en bestrijden en slachtoffers en risicogroepen beschermen. Om de verwezenlijking van deze doelstellingen dichter bij te brengen, verzoeken het 6483/07 ADD 1 pau/lep/lm 1 JUR

Europees Parlement en de Raad de Europese Commissie om te zien of er een initiatief kan worden genomen voor een Europees Jaar voor de bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen. 6483/07 ADD 1 pau/lep/lm 2 JUR

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 12.3.2007 COM(2007) 102 definitief 2005/0037A (COD) MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma Geweldbestrijding (DAPHNE III) voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie

2005/0037A (COD) MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma Geweldbestrijding (DAPHNE III) voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie 1. CHRONOLOGISCH OVERZICHT Toezending van het voorstel aan het EP en de Raad (document COM([2006])[230] def. [2005]/[037A]COD): 24 mei 2006 : (gewijzigd voorstel na de splitsing van de programma s Geweldbestrijding (Daphne III) en Drugspreventie en -voorlichting. Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: 19 januari 2006 Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: 5 september 2006 Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: 5 maart 2007 2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE DAPHNE III is een financieringsprogramma waaraan 116,85 miljoen euro is toegewezen voor de periode 2007-2013 en waarvan de doelstellingen zijn: voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, zowel in het openbare leven als in de privé-sfeer door preventief op te treden en steun te verlenen aan slachtoffers en risicogroepen; bevordering van transnationale acties die gericht zijn op het uitbouwen van multidisciplinaire netwerken, de verdere ontwikkeling van kennis, bewustmaking van het publiek, het bestuderen van vraagstukken in verband met geweld, en onderzoek naar en bestrijding van de onderliggende oorzaken van geweld op alle niveaus van de maatschappij. 3. OPMERKINGEN OVER HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt de essentie van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie behouden en wordt rekening gehouden met de belangrijkste door het Europees Parlement in eerste lezing aangenomen amendementen. 2

Het overleg tussen het Parlement, de Raad en de Commissie heeft een compromistekst mogelijk gemaakt waarop het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is gebaseerd. De inhoudelijke verschillen tussen het gemeenschappelijk standpunt en het oorspronkelijke voorstel van de Commissie luiden als volgt: De programma s Daphne III en Preventie van drugsverslaving en voorlichting worden van elkaar losgemaakt. (Deze splitsing werd door de Commissie zelf voorgesteld in haar gewijzigd voorstel van 24 mei 2006. Artikelen 2 en 3: de algemene en specifieke doelstellingen van het programma werden geherformuleerd met het oog op meer duidelijkheid.) Artikel 4, onder b): een specifiek projectvoorstel komt voor financiering in aanmerking wanneer het door ten minste twee lidstaten wordt ingediend (in plaats van 3 lidstaten in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie). Artikel 4, onder d): de uitdrukkelijke vermelding van de Europese Federatie voor verdwenen en seksueel uitgebuite kinderen, om haar een exploitatiesubsidie toe te kennen, werd geschrapt. Artikel 10: wat comitologie betreft gaat de compromistekst uit van de dubbele comitéprocedure (beheerscomité voor de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma en raadgevend comité voor de andere kwesties), terwijl het oorspronkelijke voorstel van de Commissie slechts voorzag in een raadgevend comité. In een verklaring van het Europees Parlement en de Raad wordt de Commissie verzocht de mogelijkheid te overwegen van een initiatief voor een Europees jaar tegen geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen. Andere amendementen van het Parlement betreffende redactionele wijzigingen om de tekst te verbeteren, werden ook overgenomen. 4. CONCLUSIES De Commissie aanvaardt het gemeenschappelijk standpunt dat alle kernpunten bevat van haar oorspronkelijke voorstel en van haar gewijzigd voorstel van 24 mei 2006, alsook de belangrijkste amendementen van het Europees Parlement. 3