ADVIES OVER DE HANDLEIDING BEOORDELING VERENIGBAARHEID BEDRIJFSAFVALWATER MET RWZI-EXPLOITATIE (ZGN. AFKOPPELINGSBELEID)

Vergelijkbare documenten
Advies over het voorontwerp van besluit inzake een aantal nieuwe basismilieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater

BETEKENIS VAN HET AFKOPPELINGSBELEID VOOR P-BEDRIJVEN NA DE RECENTE AANPASSING VAN 4 JULI 2003

D/2000/4665/6. Gedrukt door Goekint Graphics, Oostende

Verwerkbaarheid en contractuele sanering van bedrijfsafvalwaters via openbare zuiveringsinfrastructuur herbekeken

Adviesvraag: voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en van de Vlaamse Codex

Standpunt van de sociale partners i.v.m. het actieplan van de Vlaamse regering inzake leven lang leren

Brussel, 24 juni _Advies uniek loket bouw- en milieuvergunning. Advies. Uniek loket bouw- en milieuvergunning

Sterk door overleg. Adviesfunctie

ADVIES OVER HET VOORONTWERPDECREET MILIEU- EN VEILIGHEIDSRAPPORTAGE

Advies. Subsidiebesluit. Brussel, 12 december SERV_ADV_ _algemeneregelssubsidies.docx

Advies. Voorontwerp van decreet houdende wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid

Advies. Ervaringsfonds - aanvraagprocedures. Brussel, 6 juli 2015

12/02/2014. Bewonersvergadering Bouwen waterzuiveringsinstallatie omgeving Herentalsebaan en Dijkstraat te Zandhoven

Advies Startnota winkelen in Vlaanderen SERV_ADV_ _Startnota_Winkelen.doc

Bewonersvergadering Afkoppeling bedrijven in de Industrieweg, Energieweg, Nijverheidsstraat, Ambachtsstraat, Industriezone en De Delften te Malle

Advies. Zesde Staatshervorming & diverse bepalingen WSE. Brussel, 27 februari 2017

Advies. Conceptnota tripartite overlegstructuur voor het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid. Brussel, 26 mei 2015

Briefadvies. Het vaststelling. van een. Datum

36008/127/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

Advies. BVR kwaliteits- en registratiemodel. Brussel, 1 april 2019

Doortocht Itegem - Aanleg riolering en wegenis - Voorstelling bewonersvergadering 25 april 2013

Verbindingsriolering Langestraat, Winkelveldbaan Katrin Duerinckx - bekkenverantwoordelijke Joan Deckers - Projectleider

nr. 306 van GWENNY DE VROE datum: 9 februari 2018 aan JOKE SCHAUVLIEGE Gescheiden rioleringen - Stand van zaken

Project te Zoersel: Brakenberg Lage Weg - Aanleg Riolering en wegenis - Voorstelling bewonersvergadering 11 september 2013

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen

AMV/ /1024. Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd;

Advies. Wijzigingsbesluit strategisch basisonderzoek en FWO-Vlaanderen. Brussel, 29 januari 2018

Rioleringsproject Kiezel

12/02/2014. Bewonersvergadering Bouwen waterzuiveringsinstallatie omgeving Herentalsebaan en Dijkstraat te Zandhoven

Advies. Aanwervingsstimulans: perspectief voor langdurig werkzoekenden. Brussel, 12 december 2016

Briefadvies. Complex Project Tussennota Complex Project Havengebied Antwerpen. Brussel, 24 juli 2018

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING,

VR DOC.0432/1

Brussel, 8 juli _SERV-advies projecten VSDO. Advies. Projecten Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 november 2012

Advies. Verplicht outplacement - Sanctie. Brussel, 30 oktober 2017

Advies. Decreet ondersteuning sociale economie. Brussel, 28 september SERV_ADV_ _ondersteuning_soc_economie

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 21 december

Brussel, 10 september _AdviesBBB_Toerisme_Vlaanderen. Advies. Oprichtingsdecreet Toerisme Vlaanderen

Hemelwater Wat moet? Wat mag?

09/06/2015. Bewonersvergadering Wegenis- en rioleringswerken in de Akkerstraat (deel) te Malle

Advies. Uitvoeringsbesluiten Rekendecreet

Project K : Verbindingsriolering Waterstraat (R. Delbekestraat) Aquafin - Aanleg riolering en wegenis -

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

MEMORIE VAN TOELICHTING

Vlaamse Regering.::sm~~= '~ = " " AMV/ /1009

Afkoppelen: naar een

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Advies. Voorontwerp van Brusseldecreet. Brussel, 17 september 2018

Vlaamse Regering.^SLT

Advies. Wijziging energieheffing. Brussel, 5 september 2016

VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2011/2 over de aanpassing van het Decreet ouderenbeleidsparticipatie

Advies. betreffende de nieuwe anti-crisismaatregelen van de federale regering en minister van Werk

AGENDAPUNT VAN DE GEMEENTERAAD VAN HAMME IN ZITTING VAN 28/02/2007

Louis Huybrechtsstraat - Aanleg riolering en wegenis -

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. bij

Hanepad. HidroRio Brecht 24/03/2016

Infovergadering Afkoppeling bedrijven in de Industrieweg, Energieweg, Nijverheidsstraat, Ambachtsstraat, Industriezone en De Delften te Malle

ADVIES. 15 september 2016

36008/11/5/W/3. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

veranderen door uitbreiding met : - de lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering (R 3.3.);

Standpunt Conceptnota Permanente milieu/omgevingsvergunning

contactpersoon ons kenmerk Brussel Wim Knaepen SERV_BR_ _programmadecreet_begroting2015_wkit 13 oktober 2014

Pidpa Riolering in Malle: Leegstede - Eertbolweg - Aanleg riolering -

Minderhoutsestraat. HidroSan Hoogstraten 01/02/2016

Advies Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet integraal waterbeleid met het oog op de omzetting van de Europese overstromingsrichtlijn

ADVIES. 24 april 2019

Aanbeveling over het communautair initiatief EQUAL voor de periode en de toepassing ervan in Vlaanderen

Advies. Uitzendarbeid. Brussel, 21 maart 2016

Brussel, 15 december _Aanbeveling Brussels Airport. Aanbeveling. ontwerp actieplan omgevingslawaai voor de luchthaven Brussels Airport

Advies Ontwerp van besluit tot wijziging van Vlarem I en II naar aanleiding van het vaststellen van de zoneringsplannen

De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

2 de uitwerking en uitvoering van de in artikel 8 bedoelde openbare dienstverplichtingen

Vlaamse overheid Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35, bus Brussel

ADVIES. Strategische uitvoerbaarheidsstudie betreffende de vestiging van een biomethanisatie-eenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Vorselaar Noord fase 2 - Vroegeinde, Niemandshoek, Pallaaraard, Groenstraat, Klissenhoek, Maashoek-

Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de cofinanciering van onderzoek en ontwikkeling in het kader van overheidsopdrachten

Infovergadering project Hogeweg. Afkoppelen hemelwater

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST. protocol nr

Aansluiting Molenhoek en sanering Dorpsbeek

Heraanleg van de Maciebergstraat, Meulemanstraat en Voldersstraat

ADVIES. 10 maart 2014

GEDEELTELIJKE WIJZIGING VAN HET GBP GGB 15 HEIZEL ONTWERP LASTENBOEK BETREFFENDE DE UITWERKING VAN EEN AANVULLING VOOR HET MILIEUEFFECTENRAPPORT

Advies over het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XIII. advies

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT, BRUSSELSE AANGELEGENHEDEN EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING,

Dorsthoeveweg en Brouwersdreef - Aanleg Riolering en wegenis -

Inhoudstafel INLEIDING...2

Formulier voor het bekomen van een premie voor de aanleg van een individuele zuiveringsinstallatie

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 30 september

MEMORIE VAN TOELICHTING

Advies. Besluit haalbaarheidsstudie alternatieve energiesystemen

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn;

ADVIES OVER HET ONTWERP VAN DECREET BETREFFENDE DE OPENBAARHEID VAN BESTUUR

SECTORCOMITE XVIII VLAAMSE GEMEENSCHAP EN VLAAMS GEWEST. protocol nr

Aquafin en de gemeente plannen werken in uw buurt Infoavond

Advies. Ontbinding IWT. Brussel, 19 oktober 2015

Transcriptie:

ADVIES OVER DE HANDLEIDING BEOORDELING VERENIGBAARHEID BEDRIJFSAFVALWATER MET RWZI-EXPLOITATIE (ZGN. AFKOPPELINGSBELEID) 14 maart 2001 SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN Jozef II-straat 12-16 1000 Brussel Tel. : (02)209 01 11 Fax : (02)217 70 08 E-mail : serv@serv.be Http : //www.serv.be

Advies over de handleiding beoordeling verenigbaarheid bedrijfsafvalwater met RWZI-exploitatie (zgn. afkoppelingsbeleid) advies Brussel, 14 maart 2001

D/2001/4665/11 Gedrukt door Goekint Graphics, Oostende

inhoud 1. Samenvatting 5 2. Situering van de adviesvraag en het advies 7 3. Historiek van het afkoppelingsbeleid 9 4. Opmaak van een handleiding en overleg 13 5. Beoordeling van de krachtlijnen van de handleiding 15 6. Nood aan een meer toegankelijke handleiding 21 7. Bijlage: uittreksel SERV-advies van 1995 27 3

4

samenvatting 1. Samenvatting De Vlaamse minister van leefmilieu en landbouw vroeg de SERV om advies over een handleiding inzake beoordeling verenigbaarheid bedrijfsafvalwater met RWZI-exploitatie. Deze handleiding zal in de toekomst worden gehanteerd door de diensten en instellingen van het Vlaamse gewest die betrokken zijn bij het afvalwaterbeleid, en betreft de principes en modaliteiten voor afkoppeling/aansluiting van het bedrijfsafvalwater van grotere lozers op de riolering en rioolwaterzuiveringsinstallaties. Omdat de handleiding niet los kan worden gezien van een aantal andere beleidsdiscussies waarover de SERV vandaag nog niet of onvoldoende werd geïnformeerd, is het advies van de SERV beperkt tot een eerste beoordeling van de ontwerphandleiding. Na de geplande provinciale informatiedagen en de reactie van de minister zal de Raad bekijken of het opportuun is om een meer omstandig advies te formuleren. De opmaak van een handleiding voor het zgn. afkoppelingsbeleid is, nog los van de concrete inhoud ervan, volgens de SERV een goede zaak. De handleiding geeft immers eindelijk meer duidelijkheid over de doelstellingen en te hanteren criteria inzake afkoppeling/aansluiting van bedrijfsafvalwater op RWZI s, en laat toe om het beleid en de discussie daarover te objectiveren en te stroomlijnen. Wel meent de Raad dat moet worden bekeken voor welke onderdelen van de handleiding tevens een vertaling in wetteksten aangewezen of noodzakelijk is. 5

De kernvraag in het bredere debat, namelijk hoe het best kan worden gewaarborgd dat ongeacht de oorsprong van het afvalwater (huishoudelijk, industrieel, agrarisch) wordt gekozen voor een zuivering met het hoogst mogelijk milieurendement tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kostprijs, en welke aanpassingen aan het bestaande beleids- en wettelijk kader daarvoor nodig zijn, wordt niet in de voorgelegde handleiding behandeld. De handleiding is beperkter. Zij betreft enkel de optimalisatie van RWZI s en neemt het bestaande beleidsmatig en wettelijk kader grotendeels als gegeven. De Raad vraagt dat dit bredere debat wordt gevoerd, en de toekomstige handleiding wordt aangepast aan de uitkomsten van dit debat. Binnen het bestaande beleidsmatig en wettelijk kader is de handleiding een stap voorwaarts. De handleiding getuigt duidelijk van een nieuwe benadering van het afkoppelingsbeleid, met meer kansen voor een beter afgewogen beoordeling van de verenigbaarheid van bedrijfsafvalwater met de RWZI-exploitatie. Dit neemt niet weg dat nog aanpassingen nodig zijn. Zo geeft de handleiding geen antwoord voor alle bestaande probleemgevallen en is bijvoorbeeld de rol van een goede prijszetting sterk onderbelicht in de handleiding. Tot slot is de handleiding moeilijk toegankelijk, en dikwijls onduidelijk over de manier waarop de verenigbaarheid van bedrijfsafvalwater met de RWZI-exploitatie concreet zal worden beoordeeld. Om echt als handleiding te fungeren, is een redactionele herwerking van de voorgelegde ontwerptekst noodzakelijk. Dit gebeurt best voordat de geplande provinciale informatiedagen van start gaan. 6

advies 2. Situering van de adviesvraag en het advies Op 19 februari 2001 vroeg de Vlaamse minister van leefmilieu en landbouw de SERV om advies over de handleiding inzake beoordeling verenigbaarheid bedrijfsafvalwater met RWZI-exploitatie. Deze handleiding zal in de toekomst worden gehanteerd door de diensten en instellingen van het Vlaamse gewest die betrokken zijn bij het afvalwaterbeleid, en betreft in hoofdzaak het te voeren beleid inzake de optimalisatie van de rioolwaterzuiveringsinstallaties of RWZI s. Hiermee wordt een beleid bedoeld, gericht op het afkoppelen van grotere lozers, de zogenaamde P-bedrijven, van de riolering om hen te verplichten een eigen zuiveringsinstallatie op te zetten. De handleiding betreft dus de afkoppeling van het bedrijfsafvalwater van grotere lozers van de riolering en de RWZI s, en niet de afkoppeling van regenwater van de riolering. De handleiding is een product van het deelproject beleidsaanpak bedrijfsafvalwater in functie van optimalisatie RWZI s en gevaarlijke stoffen van het strategisch project Integraal Waterbeheer van de Minister van leefmilieu en landbouw, maar is nog niet definitief. Naast de adviesvragen aan SERV en MiNa-Raad, zal de handleiding namelijk ook aan de doelgroepen worden voorgesteld op vijf provinciale informatiedagen 1. Deze vinden plaats in de periode eind maart begin april 2001. De bedoeling van deze informatiedagen is niet alleen om informatie te verstrekken over het voorgenomen beleid, maar ook om hierover met de doel- 1 Ter informatie werd aan de Raad tevens de ontwerptoespraak van de Minister voor deze provinciale informatiedagen bezorgd, met het oog op een vergelijking ervan met de handleiding opgesteld door de betrokken diensten en instellingen van het Vlaamse gewest. 7

groepen in dialoog te treden en op basis hiervan de handleiding aan te passen of verder uit te werken. In deze context is het voorliggende advies van de SERV beperkt tot een eerste beoordeling in hoofdlijnen van de ontwerphandleiding zelf. Er wordt nu nog niet ten gronde ingegaan op de meer fundamentele vraag hoe het best kan worden gewaarborgd dat ongeacht de oorsprong van het afvalwater (huishoudelijk, industrieel, agrarisch) wordt gekozen voor een zuivering met het hoogst mogelijk milieurendement tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kostprijs. Deze discussie hangt trouwens samen met een aantal lopende beleidsdiscussies waarover de SERV vandaag nog niet of onvoldoende werd geïnformeerd, zoals de organisatie van het waterzuiveringsbeleid en de afbakening van bevoegdheden tussen Aquafin, de VMM en de gemeenten, en de herziening van het milieuheffingenbeleid en van de financieringsstructuur voor de waterzuivering. Na de provinciale informatiedagen en de reactie van de minister zal de Raad bekijken of het opportuun is om een meer omstandig advies te formuleren. Hierna wordt eerst kort de historiek van het afkoppelingsbeleid geschetst. Daarna wordt de handleiding beoordeeld vanuit drie invalshoeken: de handleiding als vehikel voor het vastleggen van het afkoppelingsbeleid, de krachtlijnen van de handleiding, en de opbouw en redactie van de handleiding. In dit laatste deel worden tevens een aantal puntsgewijze inhoudelijke opmerkingen geformuleerd bij de verschillende delen van de handleiding. 8

3. Historiek van het afkoppelingsbeleid In veel RWZI s vindt vandaag een gemeenschappelijke zuivering van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater plaats. Deze situatie is historisch zo gegroeid. Bedrijven konden steeds lozen op een riool/rwzi. Dit was zo voor 1971, toen de gemeenten verantwoordelijk waren inzake afvalwaterzuivering en ook na 1971 toen de opdrachten van de gemeenten in theorie beperkt werden tot het aanleggen en exploiteren van riolen en alle andere bevoegdheden werden verschoven naar drie parastatale waterzuiveringsmaatschappijen, één voor elk van de voornaamste hydrografische bekkens van België. De wet van 1971 voorzag daartoe expliciet financiële bijdragen van de gezinnen (via de provincies) en van bedrijven die niet zelf hun afvalwater zuiverden (in principe bedrijven met een lozing op riool), ter compensatie van de kosten van het beheer en de werking (met inbegrip van de afschrijvingen) van de infrastructuur. Het effluent moest steeds voldoen aan bepaalde eisen (lozingsnormen) om te mogen worden geloosd in de riool. Juridisch wordt deze situatie bevestigd door de bestaande Vlaamse en Europese wetgeving. Volgens de wettelijke definitie is stedelijk afvalwater namelijk huishoudelijk afvalwater en/of bedrijfsafvalwater en/of afvloeiend hemelwater 2 en dient de overheid een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater te voorzien 3. De wetgeving voorziet dus dat RWZI s ook bedrijfsafvalwater mogen behandelen 4. 2 Art. 1.1.2. Vlarem II. 3 Art. 2.3.6.3. Vlarem II. 4 Zie bv. art. 5.3.2.2. Vlarem II. 9

Deze situatie heeft in de praktijk echter tot problemen geleid. Bedrijven die zelf (gedeeltelijk) het afvalwater zuiveren, kunnen niet steeds vlot weg met de effluenten (bv. als er geen geschikte waterloop in de nabijheid aanwezig is), met als gevolg dat soms verregaand gezuiverd bedrijfsafvalwater op riool wordt geloosd waardoor het RWZI-influent wordt verdund en een normale RWZI-exploitatie wordt bemoeilijkt. Bovendien bevatten de effluenten van bedrijven soms nog stoffen die door de RWZI niet of moeilijk afbreekbaar zijn of niet of slechts gedeeltelijk absorbeerbaar zijn in het slib of waarvan fixatie het slib zwaar belast. In een aantal gevallen werd door bedrijven ook geopteerd voor een gedeeltelijke zuivering waarbij enkel de renderende zuiveringsstappen werden doorgevoerd, en de zuivering van de restlozing aan de RWZI werd overgelaten (bv. nutriëntverwijdering). In andere gevallen hebben sommige bedrijven ervoor geopteerd om hun afvalwater volledig zelf te zuiveren, waardoor als het om belangrijke volumes gaat een RWZI die werd gedimensioneerd om ook dit afvalwater mee te zuiveren in de problemen komt. Bovendien is een goed uitgebouwde collectieve waterzuiveringsinfrastructuur nooit ontstaan. Met een aansluitingsgraad van minder dan 30% van de bevolking aan het eind van de jaren 80 was het duidelijk dat een inhaaloperatie zich opdrong. 10 Daarom ontstond gelijktijdig met de hervorming van de administratieve taakverdeling en de hervorming van het systeem van milieuheffingen begin jaren 90, de visie bij de Vlaamse overheid dat de RWZI s in principe enkel voor huishoudelijk en daarmee gelijkgesteld afvalwater zijn bedoeld, en niet voor bedrijfsafvalwater. Zuivering van bedrijfsafvalwater dient zoveel mogelijk door de bedrijven zelf aan de bron te gebeuren, via een installatie op maat. Deze visie werd ondersteund door een gevoelige uitbreiding en verhoging van de afvalwaterheffing begin jaren 90, waardoor vele grote lozers zijn overgegaan tot zelfzuivering, en door het zgn. afkoppelingsbeleid. Dit laatste werd in 1994 door de Vlaamse Milieumaatschappij geformuleerd in de context van de ontwerp AWP-II s. Dit beleid situeer-

de zich in de context van de voorziene aanpassing van de milieuvergunningen. Eén van de richtlijnen bij deze aanpassing was dat de zgn. prioritaire bedrijven of P-bedrijven zouden worden losgekoppeld van het rioleringsstelsel en zelf dienden in te staan voor de zuivering van het afvalwater. Met dit afkoppelingsbeleid werd aanvankelijk vrij rechtlijnig omgegaan door de Vlaamse overheid. In de ontwerp AWP II s werd het afkoppelingsbeleid onvoorwaardelijk toegepast en zouden alle P-bedrijven die op riool lozen afgekoppeld worden van het rioleringsnet tegen 1998. Dit gebeurde vnl. via het opleggen van bijzondere voorwaarden in het kader van herzieningen van milieuvergunningen, onder meer op grond van art 21 6 1 van Vlarem I dat bepaalt dat de VMM de verenigbaarheid van de aangevraagde lozing met het AWP moet beoordelen en op grond van het voorzorgbeginsel en het preventieprincipe (voorkomingsbeleid). Tegen deze rechtlijnige benadering werd heel wat kritiek geuit. Onder meer de SERV somde in een advies uit 1995 een aantal situaties op waarin de aansluiting van bedrijven, ook van zgn. P-bedrijven, op een RWZI aangewezen is of kan zijn (bv. wanneer er zuiveringstechnisch een duidelijke synergie mogelijk is tussen het zuiveren van huishoudelijk en industrieel afvalwater). Algemeen werd gevraagd het gevoerde afkoppelingsbeleid te herzien om een zuiveringsoplossing te kunnen realiseren met het hoogst mogelijke milieurendement tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kostprijs. De SERV formuleerde zelf een voorstel om aan de hand van criteria een afgewogen beslissing te kunnen nemen over afkoppeling van bedrijfsafvalwater. Mede hierdoor werd het gevoerde afkoppelingsbeleid een eerste maal genuanceerd door de Vlaamse overheid. Het afkoppelingsbeleid zou niet blind worden toegepast, maar geval per geval worden bekeken. Nadien werd het afkoppe- 11

lingsbeleid een tweede maal genuanceerd. Een P-bedrijf zou niet moeten afkoppelen wanneer het geen geschikt oppervlaktewater of regenwaterafvoer in de buurt heeft, of als het bedrijf om bijvoorbeeld stedenbouwkundige redenen geen vergunning krijgt om een eigen waterzuivering te exploiteren. Tot vandaag blijft het afkoppelingsbeleid echter in vele kringen omstreden, niet in het minst omwille van het gebrek aan transparantie en eenduidigheid bij de individuele beslissingen om bepaalde bedrijven wel en andere niet te verplichten om hun afvalwater zelf te zuiveren, alsook omwille van het uitblijven van een open dialoog over dit beleid. 12

4. Opmaak van een handleiding en overleg Uit de hiervoor geschetste historiek van het afkoppelingsbeleid blijkt duidelijk dat, nog los van de concrete inhoud, de opmaak van een handleiding die in de toekomst zal worden gehanteerd door de diensten en instellingen van het Vlaamse gewest die betrokken zijn bij het afvalwaterbeleid, een goede zaak is. Een handleiding komt immers tegemoet aan een aantal tekortkomingen in de huidige praktijk. Het geeft eindelijk meer duidelijkheid over de doelstellingen en te hanteren criteria inzake afkoppeling van bedrijfsafvalwater, en laat dus toe om het beleid en de discussie over het afkoppelingsbeleid te objectiveren en te stroomlijnen. Het geeft tevens aan welke de contouren zullen zijn waarbinnen het geplande overleg met het betrokken bedrijf dat aan elke afkoppelingsbeslissing zal voorafgaan, zal gebeuren. Ook de adviesvraag en de geplande provinciale informatiedagen voorafgaand aan de definitieve goedkeuring van de handleiding worden door de Raad verwelkomd. De Raad rekent erop dat dit een open dialoog tussen overheden en doelgroepen mogelijk maakt en de gelegenheid biedt om op basis hiervan de handleiding verder uit te werken. Om echt als handleiding te fungeren, is volgens de Raad wel een herwerking van de structuur van de voorgelegde ontwerptekst noodzakelijk. Ook inhoudelijk zijn nog aanpassingen nodig. Hierop wordt verder in dit advies ingegaan. 13

Bovendien meent de Raad dat, met het oog op de coherentie van het beleid en de regelgeving, de rechtszekerheid en gelijkheid, moet worden bekeken voor welke onderdelen van de voorliggende handleiding een vertaling in wetteksten aangewezen of noodzakelijk is (bv. waterdecreet, milieuvergunningsdecreet, Vlarem, ). De huidige wetgeving bevat immers reeds een aantal regels die bepalen onder welke voorwaarden bedrijfsafvalwater mag worden geloosd in riool en/of op een RWZI 5. Bovendien kan de vraag worden gesteld of de onverkorte toepassing van de handleiding momenteel wel mogelijk is zonder aanpassingen aan het bestaande juridisch kader 6. 14 5 Zie bijvoorbeeld art. 5.3.2.2. en art. 5.3.2.4. Vlarem II. 6 Bijvoorbeeld voor de toepassing van de principes inzake integrale kostentoerekening.

5. Beoordeling van de krachtlijnen van de handleiding Zoals vermeld heeft de SERV in een advies uit 1995 een reactie gegeven op het geformuleerde afkoppelingsbeleid (zie bijlage 7 ). Daarin heeft de Raad een rechtlijnige benadering van het afkoppelingsbeleid afgewezen, en gevraagd naar een benadering die erin bestaat dat ongeacht de oorsprong (huishoudelijk, industrieel, agrarisch) wordt gekozen voor een zuivering met het hoogst mogelijk milieurendement tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kostprijs, ook voor P-bedrijven. Concreet opteerde de Raad voor een meer marktconforme benadering, binnen een vastliggend voorwaardenkader voor het RWZI-gebruik. Slechts wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kan het bedrijf (wanneer het dit wenst) aansluiten en zijn afvalwater door de RWZI laten zuiveren op basis van een juiste kostentoerekening. De Raad suggereerde dat daartoe een langlopend contract zou worden afgesloten met de RWZI in kwestie. In dit licht is de voorliggende handleiding ook inhoudelijk een stap voorwaarts. De handleiding getuigt inhoudelijk duidelijk van een nieuwe benadering van het afkoppelingsbeleid, met meer kansen voor een beter afgewogen beoordeling van de verenigbaarheid van bedrijfsafvalwater met de RWZI-exploitatie. 7 Omdat enkel het advies van de MiNa-Raad en niet het SERV-advies wordt geciteerd door de Minister van leefmilieu en landbouw en de betrokken administraties die de handleiding hebben opgesteld, heeft de Raad een uittreksel van dit advies in bijlage opgenomen. 15

Nochtans wordt de inhoudelijke beoordeling van de handleiding bemoeilijkt door twee factoren. Ten eerste kan de handleiding volgens de Raad niet los worden gezien van een aantal andere beleidsdiscussies waarover de SERV vandaag nog niet of onvoldoende werd geïnformeerd. Concreet is er een duidelijk verband tussen de handleiding en de nieuwe visie omtrent de organisatie van het waterzuiveringsbeleid en de afbakening van bevoegdheden tussen Aquafin, de VMM en de gemeenten. Ook is het logische verband met de geplande herziening van het milieuheffingenbeleid en van de financieringsstructuur voor de waterzuivering opvallend afwezig in de handleiding (zie verder). Ten tweede is de handleiding niet steeds duidelijk over de manier waarop de beoordeling van de verenigbaarheid van bedrijfsafvalwater met de RWZI-exploitatie nu concreet zal gebeuren. Hierop wordt uitgebreid ingegaan in deel 6 van dit advies. Daarom kan de Raad momenteel enkel de algemene uitgangspunten van de handleiding onderschrijven. Voor een uitspraak over de inhoud van de criteria en de concrete modaliteiten en procedures is meer informatie noodzakelijk. Vandaar dat de Raad zoals reeds vermeld na de provinciale informatiedagen zal bekijken of het opportuun is om hierop gedetailleerd in te gaan. Niettemin wenst de Raad nu reeds volgende opmerkingen te formuleren. 16 Uitgangspunt. Het uitgangspunt van de handleiding is de optimalisatie van RWZI s, en bij de uitwerking ervan heeft men het bestaande beleids- en wettelijk kader grotendeels als gegeven beschouwd. Binnen de huidige context is dit begrijpelijk, omdat een van de doelstellingen van de handleiding erin bestaat om op korte termijn meer duidelijkheid te bieden over de modaliteiten en bijsturingen van het afkoppelingsbeleid dat vandaag reeds wordt gevoerd. Een ander uitgangspunt zou echter de vraag kunnen zijn hoe het best kan worden gewaarborgd dat ongeacht de oorsprong van het afvalwater (huishoudelijk, industrieel, agrarisch) wordt

gekozen voor een zuivering met het hoogst mogelijk milieurendement tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kostprijs, en welke aanpassingen aan het bestaande beleids- en wettelijk kader daarvoor nodig zijn. De Raad vraagt dat dit bredere debat wordt gevoerd, en de toekomstige handleiding wordt aangepast aan de uitkomsten van dit debat. Toepassingsgebied. Het afkoppelingsbeleid geldt volgens de handleiding voor zgn. P-bedrijven. Voor de Raad is het echter niet duidelijk (1) waarop de criteria om bedrijven al dan niet te beschouwen als P-bedrijf zijn gebaseerd, (2) of het afkoppelingsbeleid betrekking heeft op alle P-bedrijven of enkel op een selectie daarvan (nl. de P-bedrijven die de forfaitaire N1, N2 of N3 drempels overschrijden, zie verder onder deel 6 van dit advies), en (3) welk beleid zal worden gevoerd ten aanzien van niet P-bedrijven. Bovendien wijst de Raad erop dat afhankelijk van de regels die zullen gelden voor bedrijven die niet onder het toepassingsgebied van de handleiding vallen, zich problemen kunnen stellen met het gelijkheidsbeginsel. Onopgeloste probleemgevallen. De Raad vraagt zich af welk beleid zal worden gevoerd ten aanzien van bedrijven die niet beantwoorden aan de criteria inzake de samenstelling van het afvalwater, en die dus moeten afkoppelen, maar omwille van ruimtegebrek of weigering van een vergunning om stedenbouwkundige redenen geen eigen waterzuivering kunnen exploiteren, of waarvan het gezuiverde afvalwater niet langer mag worden geloosd worden in de riolering op plaatsen waar er geen gescheiden rioleringsstelsels bestaat en waar het bedrijf niet gelegen is naast een gracht of waterloop met groot debiet. De handleiding biedt voor dergelijke probleemdossiers geen antwoord. Het eerste probleem (geen geschikte plaats) komt in de handleiding niet aan bod. Het tweede probleem (geen geschikte afvoer) wordt in de handleiding voor een 17

deel doorgeschoven naar de gemeenten, die de verantwoordelijkheid hebben om RWA 8 -leidingen aan te leggen. Daarnaast voorziet de handleiding dat Aquafin ten laste van de onderneming leidingen kan aanleggen. Ook deze voorstellen vormen wellicht niet voor alle problemen een afdoende oplossing, gezien de betrokken bedrijven weinig of geen invloed hebben op (het tempo van) de aanleg van RWA-leidingen door de gemeenten enerzijds en gezien de financiële kosten voor de betrokken ondernemingen van aparte leidingen en de mogelijke problemen om de nodige vergunningen te krijgen anderzijds, in het bijzonder indien het gaat om een persleiding over grote afstand. Rol van vergoedingen en heffingen. De rol van een goede prijszetting als instrument voor kostentoerekening, voor de verdeling van de beschikbare zuiveringscapaciteit en voor beslissingen over de schaal van bestaande en nieuwe RWZI s, is ten eerste sterk onderbelicht in de handleiding. Zo is het onduidelijk hoe een bedrijf zal kunnen beslissen om al dan niet een overeenkomst inzake uitbreiding van een RWZI-capaciteit af te sluiten, indien een cruciaal aspect ervan, nl. de te betalen prijs voor de zuivering, niet contractueel kan worden vastgelegd (dit zal nl. worden verrekend via de vigerende afvalwaterheffing) 9. Ten tweede creëert de handleiding een vreemde of op zijn minst complexe situatie die zeker op termijn moeilijk houdbaar is doordat de rol van de afvalwaterheffing en van aparte vergoedingen niet duidelijk uitgeklaard is. Zo zal in het kader van overeenkomsten voor de uitbreiding van de RWZI-capaciteit de integrale kost van de investeringen (expliciet) door het bedrijf moeten worden betaald, en zullen de exploitatiekosten (impliciet) verrekend worden via de vigerende afvalwaterheffing. Het is onduidelijk hoe dit zich zal vertalen in het toekomstige retri- 18 8 RegenWaterAfvoer. 9 Andere voorbeelden waar de mogelijke rol van prijszetting als ondersteunend instrument onderbelicht is, zijn de toewijzing van beschikbare restcapaciteit (r387ev.), het vermijden van piekbelastingen (r678ev), de samenstelling van het influent (r181ev, r266ev), enz.

butiesysteem dat naar verluidt door de Minister van leefmilieu en landbouw wordt gepland. Voor RWZI-verbonden exploitatieovereenkomsten (per definitie zonder bijkomende investeringen) zullen de (additionele) exploitatiekosten overigens wél via vergoedingen gebaseerd op integrale kostprijsaanrekening gebeuren. Het is onduidelijk waarom dit hier wél en bij overeenkomsten voor de uitbreiding van de RWZI-capaciteit nièt zal gebeuren. Verder is het de vraag of het rechtvaardig is dat bedrijven die het geluk hebben aangesloten te zijn of te kunnen worden op een RWZI met restcapaciteit enkel de (additionele) exploitatiekosten moeten betalen, terwijl bedrijven die niet aangesloten zijn of kunnen worden op een RWZI met restcapaciteit de integrale kost van uitbreidingsinvesteringen moeten betalen. Ten derde is het niet duidelijk op welke manier de integrale kostentoerekening die op verschillende plaatsen van de handleiding terugkomt, concreet zal gebeuren. Er bestaan immers verschillende kostenallocatie- en prijszettingsmethodes met uiteenlopende kenmerken en effecten. Deze zijn niet onbelangrijk voor de discussie. 19

20

6. Nood aan een meer toegankelijke handleiding Volgens de Raad is een redactionele herwerking van de handleiding aangewezen. De huidige versie heeft immers een ondoorzichtige structuur, bevat overbodige herhalingen en zelfs tegenstrijdigheden. Daardoor is de handleiding niet alleen moeilijk toegankelijk, maar ook soms onduidelijk over de manier waarop de verenigbaarheid van bedrijfsafvalwater met de RWZI-exploitatie zal worden beoordeeld. Deze redactionele herwerking gebeurt best voordat de provinciale informatiedagen van start gaan. Hierna formuleert de Raad een aantal voorstellen ter bijsturing. Voorstel voor alternatieve structuur Concreet suggereert de Raad de tekst om te vormen tot een beter leesbare handleiding, waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de vragen: - voor wie geldt het afkoppelings/aansluitingsbeleid; - wanneer kan bedrijfsafvalwater (nog) worden geloosd in een RWZI (kwalitatieve en kwantitatieve criteria); - hoe zal afkoppeling/aansluiting concreet zal uitvoering krijgen (vergunningenbeleid, contracten, ). Daarbij moeten verschillende situaties duidelijk worden onderscheiden, en minimaal: (1) bestaande RWZI, capaciteit onvoldoende, uitbreiding gepland; (2) bestaande RWZI, capaciteit voldoende, geen restcapaciteit, (3) bestaande RWZI met restcapaciteit, (4) nieuwe RWZI 21

In de huidige tekst gebeurt de behandeling van zowel de vermelde vragen als van de te onderscheiden situaties door mekaar. Hierdoor is de handleiding weinig toegankelijk en wordt de boodschap onduidelijk. Verdere vragen en concrete suggesties voor herstructurering - Deel 1 van de voorliggende handleiding bevat de algemene situering van de problematiek en de beleidsaanpak voor lozingen van bedrijfsafvalwater. - Deel 2 omschrijft het toepassingsgebied. Hier is het onduidelijk of het afkoppelingsbeleid dat verder in de handleiding wordt uiteengezet betrekking heeft op alle P-bedrijven, zoals vermeld in r78 e.a. (r181, r344, r373, ), of op een selectie daarvan, nl. de P-bedrijven die de forfaitaire N1, N2 of N3 drempels overschrijden, zoals vermeld in r154. De Raad vraagt dus of de interpretatie correct is dat het afkoppelingsbeleid geldt voor àlle P-bedrijven. - Deel 3 bevat de kwalitatieve criteria om de aanvaardbaarheid van bedrijfsafvalwater op RWZI s te beoordelen. Behalve voor de verhouding tussen BZV, CZV, N en P en verdunning zijn de criteria echter niet concreet ingevuld (r204ev). Het is dan ook de vraag hoe de overheid met deze criteria zal omgaan. Het kan alleszins niet de bedoeling zijn dat via deze criteria in een handleiding voor het afkoppelingsbeleid een reeks àndere beleidsmaatregelen wordt doorgevoerd en normen worden opgelegd die op zich niets te maken hebben met het optimaliseren van RWZI s (bv. uitvoering IPPC 10 ). 22 10 Integrated Pollution and Prevention Control, cf. Richtlijn 96/61/EG.

- Deel 4 is getiteld onaanvaardbaarheid voorgezuiverde afvalwaters. Dit deel betreft echter eveneens kwalitatieve criteria, en lijkt daarom eerder thuis te horen onder deel 3. Overigens wordt in r256 expliciet gesteld dat behandelingstechnieken aanvaardbaar zijn, wanneer zij na voorbehandeling een afvalwater geven waarvan de karakteristieken voldoen aan de basiscriteria zoals uiteengezet onder punt 3. Bovendien moeten beide delen op mekaar worden afgestemd. Verplichte buffering (deel 3, r233) van bedrijfsafvalwater op het bedrijfsterrein bijvoorbeeld dient omwille van geurhinder vaak te worden belucht, waardoor men in problemen kan komen met de voorwaarden van deel 4. - Deel 5 heeft betrekking op de kwantitatieve criteria om de aanvaardbaarheid van bedrijfsafvalwater op RWZI s te beoordelen. Deel 5.1. bevat echter geen criteria, maar is eerder een situering van de problematiek en hoort daarom veeleer thuis onder deel 1. Deel 5.2. bevat de eigenlijke criteria, maar is onvolledig en daardoor ook onduidelijk. Hier zouden minimaal de vier hoger vermelde situaties duidelijker moeten worden onderscheiden: bestaande RWZI, capaciteit onvoldoende, uitbreiding gepland (r341); bestaande RWZI, capaciteit voldoende, geen restcapaciteit (komt hier niet aan bod, maar pas in deel 6.3 r494ev); bestaande RWZI met restcapaciteit (r349); nieuwe RWZI (komt hier niet aan bod, maar pas in deel 5.3., r377). Bovendien is het beleid terzake niet duidelijk: in het geval van een bestaande RWZI met onvoldoende capaciteit waar uitbreiding is gepland wordt op de ene plaats gesteld dat P- bedrijven niet zouden kunnen aansluiten (r344) en op een andere plaats dat dit wel zou kunnen (r380). Deel 5.3. betreft de wijze waarop de toewijzing van de restcapaciteit zal gebeuren. Hier is het voor de Raad onduidelijk of een toewijzing van de bestaande restcapaciteit op een RWZI onder de in aanmerking komende P-bedrijven proportioneel met de effectief geloosde vrachten (r387 e.v.) in de praktijk realistisch is. Deel 5.4. betreft de definitie van zuiveringscapaciteit en hoort daarom eerder thuis aan het begin van deel 5. 23

24 - Deel 6 is getiteld Nuancering afkoppelingsbeleid ; maar betreft in feite de vraag hoe afkoppeling/aansluiting concreet zal gebeuren. Deel 6.1. bevat het principe van bronsanering dat aan het afkoppelingsbeleid ten grondslag ligt, en hoort daarom eerder thuis in deel 1. Deel 6.2. betreft de gemeenschappelijke zuivering van bedrijfsafvalwater. Dit heeft echter weinig of niets te maken met de vraag hoe aan afkoppeling/aansluiting van RWZI s concreet uitvoering zal worden gegeven. Het gaat eerder over een te overwegen alternatief voor lozingen op een RWZI. Overigens is deze piste volgens de Raad inderdaad belangrijk voor de toekomst en moet hieraan duidelijk meer aandacht worden gegeven bij de ontwikkeling en inrichting van bedrijfsterreinen. De Raad vraagt dan ook dat dit onderdeel verder zou worden uitgewerkt. Delen 6.3. en 6.4. behandelen de hoe? -vraag. Zowel milieuvergunningen als heffingen, vergoedingen als contracten komen hier aan bod, maar op een onzorgvuldig gestructureerde manier. Zo is het niet meteen duidelijk dat er wordt voorgesteld om in feite met drie verschillende soorten contracten te werken: contracten inzake de uitbreiding van RWZI-capaciteit (r516ev), contracten voor de aanwending van bedrijfsafvalwater als grondstof in het RWZI-zuiveringsproces (de aparte bilaterale overeenkomsten van r561) en contracten inzake exploitatie (zonder uitbreidingsinvesteringen, het gelijkaardig contract van r575). Daarnaast is het onduidelijk of alle (P-?) bedrijven die lozen op een RWZI een exploitatiecontract zullen moeten afsluiten en hiervoor naast de afvalwaterheffing op hun effluent ook een zuiveringsvergoeding zullen moeten betalen (r578), dan wel of deze vergoeding de afvalwaterheffing vervangt. In dit verband is het tevens vreemd dat voor RWZI-verbonden exploitatieovereenkomsten (per definitie zonder bijkomende investeringen) de (additionele) exploitatiekosten via vergoedingen gebaseerd op integrale kostprijsaanrekening moeten worden betaald (r578), terwijl voor overeenkomsten inzake de uitbreiding van de RWZI-capaciteit de exploitatiekosten via de afvalwaterheffing zullen worden gefinancierd (r544).

- Deel 7 gaat over de aanleg van afvoerleidingen en effluentleidingen en wil een oplossing bieden voor enkele problemen die te maken hebben met de ruimtelijke inplanting. Dit deel heeft opnieuw weinig te maken met RWZI s, maar gaat net zoals deel 6.2. betreffende de gemeenschappelijke zuivering van bedrijfsafvalwater over een alternatief voor lozingen op een RWZI. Deze delen kunnen dan ook beter samen worden behandeld. - Deel 8 betreft vrachtbeperkingen. In feite gaat het om een kwantitatieve voorwaarde voor lozingen op RWZI s die samenhangt met het capaciteitsvraagstuk. Dit onderdeel wordt dan ook beter behandeld in deel 5. - Deel 9 gaat over de aanpak van calamiteiten. - Deel 10 betreft de minimalisatie van de vergunde debieten. Dit wordt echter gezien de inhoudelijke samenhang beter samen behandeld met deel 8 (vrachtbeperkingen) en deel 7 (aanleg van afvoerleidingen en effluentleidingen). - Deel 11 bevat overgangstermijnen voor afkoppelingen. Hierin staat echter ook een passage over de taken van de administratieve opvolgingscommissie die veel ruimer is (r778). Dit wordt beter in een apart onderdeel opgenomen, samen met de andere passages in de handleiding die gaan over deze opvolgingscommissie (r19-r39). 25

- Tot slot kan worden vastgesteld dat doorheen de handleiding uitspraken worden gedaan over de te volgen procedure bij afkoppelingsdossiers (te volgen stappen, overleg met het bedrijf,, r82ev, r154ev, r278ev, r580ev, r615ev, r759ev). Ook deze worden omwille van de duidelijkheid best in een afzonderlijk deel samen behandeld 11. 26 11 Enkele andere tekstuele opmerkingen: r383 ev: taalkundig niet correct; r421: leepste?; r440: scheiding van hemelwater en afvalwater kan zonder probleem doorgevoerd worden?; r633 wat wordt bedoeld met progressief opvolgen?; r688ev staat niet op zijn plaats.

7. Bijlage: uittreksel SERV-advies van 1995 In 1994 werd door de Vlaamse Milieumaatschappij in de context van de ontwerp AWP-II s het zgn. afkoppelingsbeleid geformuleerd of het zelfzuiveringsbeleid ten aanzien van de prioritaire bedrijven. Dit beleid situeerde zich in de context van de voorziene aanpassing van de milieuvergunningen. Als één van de richtlijnen bij deze aanpassing gold de optie dat de zgn. prioritaire bedrijven zouden worden losgekoppeld van het rioleringsstelsel en zelf dienden in te staan voor de zuivering van het afvalwater. In de AWP II s werd deze optie onvoorwaardelijk toegepast en zouden alle P-bedrijven die op riool lozen afgekoppeld worden van het rioleringsnet tegen 1998. In zijn advies van 8 maart 1995 over het ontwerp-sectoraal milieubeleidsplan oppervlaktewater en het ontwerp-awp-ii Dender en Mark reageerde de SERV hierop vooreerst procedureel: Volgens de Raad kunnen geen fundamentele (strategische) beleidswijzigingen - zoals bv. het afkoppelingsbeleid, ( ) - worden vastgesteld in een AWP II. Hiervoor zijn hoedanook hogere planfiguren (milieubeleidsplan, sectoraal plan oppervlaktewater, AWP I) vereist of - indien deze nog niet bestaan - moeten hogere (gewestelijke) beleidsniveaus worden ingeschakeld in het beslissingsproces. dat het plan fundamentele beleidsopties omvat die niet op het niveau van een AWP II kunnen worden vastgelegd, ( )is niet alleen onverstandig in het kader van de structurering van de planning ( ), maar ook in het kader van het overleg zelf. Zo heeft men in het bekkencomité Dender en Mark het principe van bv. het 27

afkoppelingsbeleid moeten vernemen via het ontwerp-awp II Dender en Mark, lang voordat het sectoraal beleidsplan oppervlaktewater werd bekendgemaakt. Bepaalde maatregelen werden dus concreet ingezet als oplossing terwijl deze nog niet wettelijk bestaan, noch in bovenschikkende beleidskaders zijn opgenomen. Dergelijke aanpak heeft ervoor gezorgd dat de maatschappelijke discussie reeds van bij de aanvang aan sereniteit heeft verloren. Inhoudelijk noemde de SERV dergelijke benadering eenzijdig en ongewenst. De Raad meende dat een correct uitgangspunt ten aanzien van waterzuivering erin bestaat dat ongeacht de oorsprong (huishoudelijk, industrieel, agrarisch) wordt gekozen voor een zuivering met het hoogst mogelijk milieurendement (milieu-effectiviteit) tegen de laagst mogelijke kostprijs (kostenefficiëntie). Dit moet zowel bekeken worden op micro-niveau (bv. wat de industrie betreft op bedrijfsniveau) als op macro-niveau (over de doelgroepen heen). Concreet formuleerde de SERV volgend standpunt: Ten aanzien van het industrieel afvalwater stelt zich het discussiepunt van de aansluitbaarheid op RWZI s van het afvalwater van zgn. P-bedrijven. Voor de Raad zijn P-bedrijven bedrijven met een kwantitatief en/of kwalitatief belangrijke vuilvracht binnen de context van het gebied in kwestie. De omschrijving van het begrip P-bedrijf zoals in het ontwerp-awp II Dender en Mark verdient volgens de Raad een nadere omschrijving; de afbakening wordt door de Raad niet voldoende afgewogen bevonden. 28 Ook voor de categorie P-bedrijven stelt zich de vraag naar een zuiveringsoplossing met het hoogst mogelijke milieurendement (milieu-effectiviteit in het licht van de gestelde milieukwaliteitsdoelstellingen) tegen de laagst mogelijke kostprijs (kostenefficiëntie). Voor het afvalwater van deze bedrijven stelt zich in concreto de keuze tussen een zuivering door een (bestaand of gepland) openbaar

RWZI enerzijds en een individuele zelfzuivering of gemeenschappelijke zuivering met andere naburige bedrijven anderzijds. In plaats van de in beide voorliggende documenten voorgestelde eenzijdige en veralgemeende afkoppeling van (of aansluitingsverbod op) de RWZI s voor deze P-bedrijven, opteert de Raad voor een meer marktconforme benadering, weliswaar binnen een vastliggend voorwaardenkader voor wat het RWZI-gebruik betreft: 1. de primaire invalshoek voor de inplanting en basisdimensionering van de RWZI s en de bijbehorende infrastructuur is de behoefte aan zuivering van huishoudelijk en (in deze context) daarmee gelijkgesteld afvalwater in een bepaalde regio. Daarnaast (en in tweede orde) dient de mogelijkheid voorzien te worden dat ook de zgn. P-bedrijven aansluiten op deze RWZI s. Dit dient per bedrijf in kwestie onderzocht; 2. op zuiveringstechnisch vlak mag de aard en de hoeveelheid van het industrieel afvalwater geen hypotheek leggen op het zuiveringsproces van de RWZI; 3. op het vlak van de ruimtelijke ordening moet het mogelijk zijn (bij de uitbreiding of dimensionering van de RWZI is dit een aandachtspunt, maar ook de aanleg van rioleringen/persleidingen over grote afstanden van bedrijf naar RWZI kan ecologisch/ruimtelijk onwenselijk zijn). Slechts wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kan het bedrijf (wanneer het dit wenst) aansluiten en zijn afvalwater door de RWZI laten zuiveren op basis van een juiste kostentoerekening. Hiertoe kan een langlopend contract worden afgesloten met de RWZI in kwestie 12. Deze contracten hebben voor de overheid ondermeer het voordeel dat een bepaalde toevoer van afvalwater wordt verzekerd en/of dat de betalingen voor het betrokken aandeel in de kosten blijven gewaarborgd. Voor de bedrijven die een contract hebben afgesloten is het 12 De overheid zal hiertoe wellicht een aanpassing van de wetgeving terzake dienen door te voeren. 29

voordeel gelegen in een verzekerde afvoermogelijkheid van het afvalwater en in de tarieven die op een voorspelbare wijze worden vastgelegd. Aandachtspunten bij deze contractuele afspraken zijn ondermeer het voorzien in een oplossing voor fluctuaties in de vuilvracht tijdens de looptijd van het contract en voor gevallen van faillissement of bedrijfssluiting. 30 Overigens stipt de Raad een aantal voorbeelden aan waar het gebruik ook door zgn. P-bedrijven van het collectieve net (binnen de hierboven gestelde voorwaarden) aangewezen is: - wanneer het voor een op te richten of aan te passen RWZI vanuit economische en/of zuiveringstechnische redenen aangewezen is het huishoudelijk en het industrieel afvalwater gezamenlijk te zuiveren. De kosten van de gezamenlijke zuivering kunnen per gezuiverde eenheid vuilvracht lager liggen dan een gescheiden zuivering omdat installaties met een grotere capaciteit kunnen worden ingeplant (schaalvoordelen). Op zuiveringstechnisch vlak kan de gezamenlijke zuivering efficiënter zijn omdat een afvalwatermengsel wordt bekomen dat leidt tot een beter zuiveringsrendement; - wanneer het nuttig en wenselijk is voor de efficiënte werking van een bestaand RWZI (bv. wanneer het RWZI hiervoor gedimensioneerd is, er is m.a.w. nog restcapaciteit) en wanneer de inbreng van het bedrijfsafvalwater kwalitatief gunstig is voor het zuiveringsproces; - wanneer er geen voor lozing geschikt oppervlaktewater in de nabijheid is; anders zouden er immers nieuwe persleidingen moeten gelegd worden naast de bestaande rioleringen, wat aanzienlijke ecologische effecten kan veroorzaken evenals trouwens economische kosten voor het betrokken bedrijf; - wanneer de aanleg van een eigen zuiveringsstation voor het bedrijf niet mogelijk is omwille van ruimtelijke ordening. Dit kan het geval zijn voor bv. bedrijven zonder uitbreidingsmogelijkheden, ingekneld in een stedelijk gebied;

- wanneer reeds vroeger gedane toezeggingen door de overheid op het bedrijf van toepassing zijn of wanneer er reeds een overeenkomst geldt tussen de uitbater van de RWZI en het bedrijf die niet zonder meer kan opgezegd worden. Ook in gevallen waarin een individueel bedrijf reeds aanzienlijke investeringen in het verleden heeft uitgevoerd (om bv. aan de normen voor lozing op riool te voldoen) en een bijkomende reductie van de resterende vrachten op economisch en/of zuiveringstechnisch vlak op individueel bedrijfsniveau niet onmiddellijk haalbaar is, moet een aansluiting op het collectieve net (binnen de hierboven gestelde voorwaarden) overwogen worden. De Raad meent dat het bovenstaande door haar geschetste kader meer garanties inhoudt dat de milieudoelstellingen inzake waterzuivering worden gehaald en dat bovendien de zuiveringsinfrastructuur, zowel de RWZI s als de private installaties, beter zullen worden benut. 31

Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen: Samenstelling Leden Voorgedragen door de representatieve werknemersorganisaties: Clauwaert Annick, Clauwaert Alain, Dielen Ilse, Harding Ton, Jonckheere Fernand, Peeters Vital, Slabbinck Lutgart, Verboven Xavier, Vercamst Jan, Wijckmans Ferre Voorgedragen door de representatieve organisaties van de werkgevers, de middenstand en de landbouw: De Pril Wilson, Dillen Marc, Hofkens Frans, Leemans Patricia, Muyters Philippe, Neyt Regine, Peeters Kris, Sauer Dirk, Van Havere Kathleen, Veris Sabine Plaatsvervangende leden: Voorgedragen door de representatieve werknemersorganisaties: Callaert Jan, Daemen André, De Baene Jean-Marie, De Batselier Georges, Engelen Hugo, Hamelinck Luc, Reniers Chris, Rosvelds Sandra, Van Sevenant Siska, Vercammen Sandra Voorgedragen door de representatieve organisaties van de werkgevers, de middenstand en de landbouw: Bode Agnes, Bortier Johan, Bosch Claire, Gotzen Rudi, Meeussen Emiel, Michiels Michel, Muyldermans Herwig, Penne Katrien, Tan Barbara, Vermeylen Eric Dagelijks Bestuur Voorzitter: Peeters Vital (ACV) Ondervoorzitter: Muyters Philippe (VEV) Leden: Peeters Kris (UNIZO), Verboven Xavier (ABVV) Wonen de vergadering bij met raadgevende stem: Administrateur-generaal SERV: Kerremans Pieter Adjunct-administrateur-generaal SERV: Deman Esther 32

De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) is het overleg- en adviescollege van de Vlaamse sociale partners. In de SERV zetelen tien vertegenwoordigers van de Vlaamse werkgevers- en tien vertegenwoordigers van de Vlaamse werknemersorganisaties. Het dagelijks bestuur van de SERV bestaat uit een vertegenwoordiger van de vier grootste sociale partners (ABVV, ACV, UNIZO en VEV) plus, met raadgevende stem, uit de administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal van de SERV. Het voorzitterschap wisselt jaarlijks: elk jaar is, volgens een beurtrol, een vertegenwoordiger van een andere partner voorzitter of ondervoorzitter van zowel de SERV als het dagelijks bestuur. De voorzitter en ondervoorzitter komen nooit tegelijkertijd uit de werkgevers- of de werknemersgroep. De SERV adviseert over alle belangrijke sociale en economische aangelegenheden waarvoor de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest bevoegd zijn, of waarbij ze worden betrokken. Dat doet de Raad op eigen initiatief, op vraag van het Vlaams Parlement, de Vlaamse regering of een lid van de Vlaamse regering. Elk jaar brengt de SERV verplicht advies uit over het Vlaamse begrotingsbeleid. Daarnaast formuleert de Raad aanbevelingen en standpunten, maakt studies en verzorgt publicaties. Naast deze adviesopdracht vervult de SERV een overlegfunctie. Aan de ene kant omvat dit de voorbereiding en het secretariaat van het drieledige overleg met de Vlaamse regering binnen het kader van het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC). Aan de andere kant omvat dit het overleg tussen de sociale partners onderling. Van bij zijn oprichting in 1985 huisvest de SERV de Stichting Technologie Vlaanderen (STV), inmiddels STV- Innovatie & Arbeid. Die onderzoekt de maatschappelijke gevolgen van technologische vernieuwingen in het bedrijfsleven en begeleidt in dat verband de sociale partners. Ook bestaan binnen de SERV enkele autonome commissies. Hun samenstelling en werking vallen niet automatisch samen met die van de SERV. Het gaat om: de Vlaamse Havencommissie (VHC), de Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen (VOV), de sectorale commissies goederenvervoer, metaalverwerking, textiel en confectie, welzijns- en gezondheidszorg en hout en bouw, de erkenningscommissie voor uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest, de erkenningscommissie voor outplacement, wervings- en selectiebureaus en bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling in het Vlaamse Gewest. Eveneens bestaan in de schoot van de SERV de Commissie Milieu en Economie en de Vlaamse Wegencommissie. Sinds 1997 heeft SERV ook een onderzoeksproject naar de kwalificatiebehoeften in diverse sectoren en beroepen