PLAN VOOR EEN SCHEEPSTOCHT OM BUIT TE BEHALEN (ANNO 1600) DOOR DR. R. E. J. WEBER DE zeeoorlog, dien Engeland in het tijdperk van koningin EÜsabeth tegen het Spaansch Imperium voerde, heeft een ruime plaats in de wereldgeschiedenis gekregen en trekt nog immer de aandacht van het lezend publiek door den geest van grandioos avontuur, die ons tegemoet treedt uit de verhalen over vermetele plundertochten en de jacht op kraken en zilverschepen. Wij Nederlanders kennen eveneens een periode van avontuur als zeevarende natie, waartoe de daden van de Oost- Indische Compagnie als zeemogendheid in Azië behooren. Evenwel verschijnen deze ons in een ander licht dan de tochten der Engelschen, die zonder onderling verband, in de hoop op onmiddellijk groot gewin, waren opgezet. Slechts den oorlog tegen Spanje in de Amerikaansche wateren, die door onze West-Indische Compagnie werd georganiseerd, kan men eenigszins vergelijken met de jacht der Engelschen op de Spaansche schatten. Vóór dat de groote compagnieën aan onze maritieme ondernemingen een vasteren gang gaven, hebben de Hollanders en Zeeuwen reeds de oceanen bevaren, en dat niet slechts met commercieele oogmerken; conflicten met de Spanjaarden, die zich opwierpen als meesters der wereld en alleenbezitters van haar rijkdommen, kunnen niet uitgebleven zijn. Wij weten dat er tochten zijn gedaan naar de West, maar hoe die verliepen is ons niet bekend; wij weten dat er roofexpedities zijn beraamd en in zee gebracht - seckere exploicten van oorloge", zooals zij vaag aangeduid werden - en dat het Land daarin somtijds participeerde, gelijk de Engelsche regeering dit placht te doen*); ook vermelden bronnen uit het jaar 1599 een plan tot een Engelsch-Nederlandschen tocht 2). Edoch, zoo omvangrijk als het materiaal is over de 1) Vgl. J. H. de Stoppelaar, Balthasar de Moucheron. 's Gravenhage, 1901; blz. 157. 2) Vgl. Haak, R. G. P. 80, n. 272. 91
Engelsche scheepstochten, zoo mager is dat over de Nederlandsche. Wanneer hier te lande voor het eerst dergelijke ondernemingen zijn aangevat, of hun aantal belangrijk is en hoe zij verloopen zijn - dit alles ligt geheel in het duister. Het request van kapitein Hartman, dat hieronder is afgedrukt, prikkelt onze nieuwgierigheid in dit opzicht nog meer. Het doet ons weer een plan kennen voor een roofexpeditie, doch ook niet meer dan een plan. Een Rotterdamsch zeekapitein doet in dit stuk een voorstel tot een tocht tegen den Spanjaard met Staatsche oorlogschepen, en in het bijzonder wordt onze aandacht getroffen door de mededeeling van den suppliant, dat hij wil varen in het zog van de beroemdste Engelsche zeevaarders, en dat hij in dienst van Sir Francis Drake (f 1596) ervaring daartoe heeft opgedaan. De levensgeschiedenis van kapitein Hendrick Hartman is ons - onvolledig als onze kennis van deze geheele periode nu eenmaal is - niet in bijzonderheden bekend. Wij vinden zijn naam genoemd bij enkele krijgsbedrijven en wij weten, dat hij tijdens den wapenstilstand hotelhouder werd, bij wien het Schilt van Vranckrijck" uithing *). Reeds eerder moet hij in goeden doen zijn geweest; daarvan getuigt het portret dat men in Boymans kan vinden. Het draagt het jaartal 1605 en de vermelding, dat de geportretteerde toen 42 jaar oud was. In een inzet is daarbij afgebeeld een schip van oorlog uit deze periode. De commentaar van de Rotterdamsche Admiraliteit op het verzoek van Hartman brengt ons midden in de gebeurtenissen van den zeeoorlog. In 1599 had de Republiek een grootscheepsche actie tegen den vijand ingezet. Men had eenige schepen gebouwd van een buitengewoon groot charter en van een grooten diepgang ^). Een enorme vloot was vervolgens in zee geloopen^), doch de resultaten waren nihil ge- 1) Res. S. G. 3 Maart 1618. 2) Zie: Johan E. Elias, De Vlootbouw in Nederland, 1596-1655. Amsterdam, 1933; blz. 9. Het te Rotterdam gebouwde schip mat 300 last, hetgeen weldra een gebruikelijke grootte zou zijn voor onze Oost-Indiëvaarders. Twee decenniën later telde de oorlogsvloot wederom eenige schepen van die tonnage, doch deze laatste hadden waarschijnlijk een ander model en minder diepgang. 3) Tot de kapiteins in deze vloot behoorde ook Hartman. Zie: Bijdr. Vad. Gesch. Reeks 5, deel 8, blz. 20. 92
weest. Thans ondervond men de naweeën van die dagen van al te groote inspanning. De admiraliteitskassen waren leeg, de vloot was in een slechten staat, de pas gebouwde schepen van geweld" bleken onbruikbaar te zijn voor den gewonen wachtdienst, en overal, op de kusten en binnenduins, harasseerden de gewapende schepen der Spaanschen de onzen. Een actie van vijandelijke galeien in de Zeeuwsche wateren wekte hier te lande groote bezorgdheid. De Rotterdamsche Admiraliteit mat dit alles breed uit. Zij wilde zich geheel op den verdedigenden oorlog concentreeren, daartoe haar schip van geweld" verkoopen, en de door Hartman gepropageerde actie overlaten aan particuliere ondernemers. De admiraliteitsheeren betoogden, genoodzaakt te zijn, om den dienst van den lande nyet te verachteren, drie oft ten minsten twee nieuwe schepen om jegens den somer te gebruycken - op stapel te stellen ende bouwen, daertoe alreede hout gecocht is op hope om deselve te vervallen ende becostigen uyte penningen die van de vercoopinge van 't voornoemde groote schip souden procedeeren, twelck wy nyet en meenen uyter hant te werpen maer wel te vercoopen, alsoo diversche persoonen daer naer sijn vernemende, ende (wy) mitsdien achten dat 't zelve wel gelden sal, Ö#? /# fe W & gyg, soo heurluyder commissien ende bestellingen sijn mede brengende*), soodat allessints den voornoemden viandt gecrenct soude werden". Deze zinsnede toont wederom dat de rooftochten onzer zeevaarders een tot nu toe niet vermoeden omvang hadden. Hartman zelf heeft zijn voornemen misschien wel met particulier kapitaal volvoerd, want in 1605 ontving hij van de Staten-Generaal commissie om met een schip en een jacht avontuur te gaan zoeken" *) "Aen sijn Princelijcke Excellencie, Geeft met alle reverencie te kennen Uwe Princelijcke Excellencie dienstwillige capiteyn Henrick Hartman, i) Dergelijke commission vindt men in: Archief S. G., loketkas Spanje n. 5. 2) Ress. S. G. 20 Sept., 12 Nov. 1605. 93
hoe dat hy remonstrant verstaen heeft, dat de E. Heeren ter Admiraliteyt tot Rotterdam van meyninge zijn te vercoopen het groot, nyeuw gebout schip genaempt den Leeuw, twelck gebout is ten oirloghe, en alzoe onbequaem om eenige coopluyden te dienen, ten ware zij tzelve cochten voor eenen vilen prijs, tot groote schade van tlandt. En alzoe den remonstrant vastelijcken verhoept metten voirschreven Leeuw, mits daerby hebbende het schip genaempt den Oraengen, met twee bequaeme, wel bezeylde jachten, geëquippeert ende wel versien ten oirloge, merckelijcke goede diensten te doen teghen den Coninck van Spaegnen ende zijn adherenten, om zijn tirannigen hoochmoet ende bloedige inquisitssche resolutie te beletten teghens onse visscherye, Westersche vaert ende ongehoorde slavernye vande galeyen; ende ter contrarien hem alle affbreuck in alle oerden te veroorsaecken tot verlossinge van vroeme luyden, sittende onder hun Castillaens ge welt; Soe bidt den suppliant oytmoedelijcken, dat Uwe Princelijcke Excellencie gelieve alzulcke goederthieren voersieninge te willen doen, byde Ed. Mog. Heeren Staten Generael, dat hy de voornoemde schepen gemonteert mach crijgen in manieren alsboven, op een derdepart vande proffijten, mits versorgende de montcosten voerden tijt van anderhalf? jaer voorde nombre van omtrent IIIc. hooftden, twelck ten minsten costen sal over de IXm. gulden, op een derde part; behalven dat hij oock sal versorgen de gagien voor tvoirschreven volck op een gelijcke derde part vande voirschreven proffijten. Alle twelck - sonder roemen - met Godes helpe strecken sal tot grooten affbreuck vande onversadige tirannye des vyands gelijck gebleken is van Sr. Francisco Draeck - loffelijcker gedachtenisse - metten wekken den suppliant eenige avonture heeft versocht, ende van Sr. Candis, die nyet alleenlijck groote schatten in Engelandt gebrocht hebben, maer den tyran van Spaegnen zoe beschadicht ende bedwongen, dat d'engelssche, gevangen zijnde, nyet meer opde galeyen geset en werden, maer ter contrarien dzelve onderhouden ende met gelegentheyt thuys gesonden (worden). 94
Verhoepende den suppliant ten aensien vande redenen voornoemd, dat uwe Princelijcke Excellencie -om de Christelijcke fame deser Landen te vermeerderen - op al tghene voorschreven, de goede handt zal aenhouden, om hierop corte expeditie te ontfanghen. (Bijlage bij brief van de Admiraliteit op de Maze aan de Staten Generaal, dd. 25-, ree. 27 Oct. 1600 Archief S. G., Lias Loopende Oct.-Dec. 1600). KERMISVERMAAK Op huyden den 24en Augusty anno 1669 compareerde voor mijn, Nicolaes van CleefT, notaris publycq... Catharina Leenderts, huysvrouwe van Joannes Tetar... dewelcke ter requisitie ende instantie van Pieter Jansz. Breet, dienaer van de justitie alhier, deposeerde bij waarheyt... dat den requirant op jonghstleden Woensdach nademiddag bij haer attestante op de stadtsveste alhier is gekomen, alwaer sij deposante was sittende ende liet werpen met dobbelsteenen om messe met silvere hegten; de requirant werpende de tweede mael sooveel oogen op de steenen, dat hij een mes met silvere hegten hadde geworpen, gelijck de deposante dienvolgens aen den requirant het mes bij hem geworpen met haer eygen handen (alsoo het aen een root lintge aen haer tafeltge vast was gebonden) losmaeckte ende aen hem overgegeven heeft; den requirant oock voor het werpen aen de deposante volkomentlijck heeft betaelt ende voldaan... 95