met bijdragen van gerard boreel martijn van haasteren afra koopman boukje overbeek liesbeth smits julie van kerckhove



Vergelijkbare documenten
Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Een archeologische begeleiding op het Marktplein te Geldermalsen, briefrapport.

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Archeologisch booronderzoek voor het plangebied Utrechtseweg 82 te Zeist. K oen Hebinck

Archeologische begeleiding Alphen aan den Rijn-Bospark. met een bijdrage van: Koen Hebinck

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel)

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

Zuidnederlandse Archeologische Notities

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

memo Locatiegegevens: Inleiding

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

4 Archeologisch onderzoek

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

Halle, Duezstraat Proefsleuvenonderzoek

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Bavikhove, Eerste Aardstraat

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

Rotterdamseweg 202 in Delft

PLAN VAN AANPAK. Pagina 1 van 7 LOCATIE. Knegsel, gemeente Eersel PROJECT

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding

Archeologische MonumentenZorg

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Gerrit Rietveld College

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

PROGRAMMA VAN MAATREGELEN AARTSELAAR LINDENBOSLAAN

Nota van wijziging: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795

Archeologische Quickscan

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

CHECKLIST. vooronderzoek. Omdat ook voor archeologische opgravingen een PvE verplicht is, is

Quickscan Archeologie. Forellenvisvijvers De Huif Aan de Uilenweg 2 Lelystad, gemeente Lelystad

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Vrouwenhof. Proefsleuf

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

Archeologische Begeleiding Plangebied Plofsluis Gemeente Nieuwegein

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden

Realisatie van appartementen langsheen de Arkenvest Halle

30 sept OU

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

Waarderend archeologisch onderzoek door middel van proefsleuven aan het Fabriekslaantje in de gemeente Tiel. Diederick Habermehl/Gerard Boreel (eds)

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Heesch - Beellandstraat

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat het besluit neemt of de vergunning verleent.

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

CHECKLIST. en Wetenschap aan instellingen die hebben aangetoond bekwaam te zijn tot het doen van

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Bijlage 3. Vrijstellingen

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Poperinge - Afkoppeling Vleterbeek HB Programma van Maatregelen

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

Advies Archeologische Monumentenzorg 2013 nr. 83

Plangebied Koningstraat 10

Administratieve gegevens

Pagina 1 van 7. Archeologie West-Friesland Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Ede, Roekelse Bos (gem. Ede)

Archeologienota Baron Descampslaan 44 te Wijgmaal (Vlaams-Brabant).

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

CHECKLIST. Beoordeling standaard rapport IVO-waarderend

Landgoed de Heihorsten. Plan van Aanpak archeologie.

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Archeologische Quickscan

Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272

PLAN VAN AANPAK ARCHEOLOGISCH INVENTARISEREND ONDERZOEK H023 OOST, HAARLEM

Bijlage 5a. De AMZ-cyclus op land

Transcriptie:

Definitief archeologisch onderzoek naar een grafveld uit de Romeinse tijd en een woonterp uit de Nieuwe Tijd in het ontwikkelingsgebied Medel 1A, gemeente Neder-Betuwe valentijn van den brink johan van kampen jan van renswoude met bijdragen van gerard boreel martijn van haasteren afra koopman boukje overbeek liesbeth smits julie van kerckhove Zuidnederlandse Archeologische Notities 331 Amsterdam 2014 VUhbs Archeologie

De serie Zuidnederlandse Archeologische Notities is een uitgave van VUhbs Archeologie Colofon Opdrachtgever: Project: Plaats documentatie: Industrieschap Medel Tiel-Medel 1A VUhbs archeologie, dependance Beesd. Na deponering: Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van Gelderland. TL-M1A-13 Objectcode: CIS-code: 58977 Coördinaten: zuidwest: 160.615 / 435.490 zuidoost: 160.860 / 435.575 noordwest: 160.390 / 435.815 noordoost: 160.845 / 435.920 Status: Definitief Redactie: V.B. van den Brink, drs. J.C.G. van Kampen en drs. J. van Renswoude Bijdragen: drs. G.L. Boreel, M. van Haasteren Ma, A.A. Koopman Ba., ing. B. Overbeek (Gelders Genootschap), dr. E. Smits (Ancient Bones), drs. J. Van Kerckhove Illustraties: V.B. van den Brink, M. van Haasteren Ma., drs.j.c.g. van Kampen, ing. B. Overbeek (Gelders Genootschap). Omslagontwerp: Mikko Kriek ISBN: 978-90-8614-286-6 VUhbs Amsterdam, juli 2014 VUhbs Archeologie De Boelelaan 1105 1081 HV Amsterdam

inhoud samenvatting... 1 1 inleiding... 3 1.1 aanleiding... 3 1.2 locatie van het ontwikkelingsgebied... 3 1.3 huidig en toekomstig gebruik... 3 1.4 opbouw van het rapport... 4 2 vooronderzoek... 5 2.1 bureau- en booronderzoek... 5 2.2 aanvullend booronderzoek... 6 2.3 proefsleuvenonderzoek... 8 3 doel van het onderzoek... 11 4 onderzoeksstrategie... 13 4.1 vindplaats 1, het grafveld... 13 4.1.1 de ligging van de werkputten... 13 4.1.2 de veldwerkmethode... 15 4.2 vindplaats 2, de woonterp... 16 4.2.1 de ligging van de werkputten... 16 4.2.2 de veldwerkmethode... 17 5 fysische geografie... 19 5.1 inleiding en methode... 19 5.2 achtergrond... 19 5.3 resultaten... 21 5.3.1 vindplaats 1 (grafveld)... 21 5.3.2 vindplaats 2 (de woonterp)... 24 5.3.2 vindplaats 2 (de woonterp)... 25 5.4 conclusie... 25 6 sporen, structuren en fasering... 26 6.1 het grafveld... 26 6.1.1 inleiding... 26 6.1.2 de graven... 27 6.1.3 grafstructuren... 29 6.1.4 overige sporen... 31 6.1.5 datering en fasering van het grafveld... 32 6.1.6 interpretatie van het grafveld... 33 6.2 de woonterp... 42 6.2.1 inleiding... 42 6.2.2 sloten 6001 en 6002... 42 6.2.3 de opbouw van de terp... 42 6.2.4 structuur 8001, boerderij groot stapel... 43 6.2.5 bijgebouwen... 45 6.2.6 putten... 47 6.2.7 kuilen... 49 6.2.8 de fasering van de woonterp... 51 6.2.8 de woonterp van medel in vergelijking tot andere woonterpen... 51 7 bouwhistorie... 54 7.1 inleiding... 54 7.2 boerderij 'de stapel'... 54 7.3 aangetroffen bouwkundige restanten... 57

7.3.1 voorhuis... 57 7.3.2 tegelfragment... 57 7.3.3 achtergevel... 58 7.3.4 rechter zijgevel... 59 7.3.5 schuur... 60 7.4 conclusie... 61 8 de materiële cultuur... 62 8.1 aardewerk uit vindplaats 1, het grafveld... 62 8.1.1 inleiding... 62 8.1.2 resultaten... 62 8.1.3 conclusies... 71 8.2 aardewerk uit vindplaats 2, de woonterp... 71 8.2.1 inleiding... 71 8.2.2 resultaten... 71 8.2.3 aardewerk uit de ophogingslagen... 82 8.2.4 conclusie... 83 8.3 keramische objecten... 83 8.4 wandtegels... 84 8.5 metaal... 85 8.5.1 inleiding... 85 8.5.2 metaal uit de ijzertijd... 86 8.5.3 metaal uit de romeinse tijd... 87 8.5.3.1 fibulae... 87 8.5.3.2 armbanden... 89 8.5.3.3 overig metaal... 89 8.5.4 middeleeuws metaal... 90 8.5.5 nieuwtijds metaal... 90 8.5.6 conclusie... 91 8.6 glas... 92 8.6.1 inleiding... 92 8.6.2 vindplaats 1... 92 8.6.3 vindplaats 2... 96 8.6.4 conclusie... 101 8.7 bouwmateriaal... 101 8.8 natuursteen... 102 8.8.1 inleiding en methode... 102 8.8.2 resultaten... 102 8.8.3 conclusie... 104 8.9 schelp... 104 8.10 dierlijk bot... 104 8.10.1inleiding en methode... 104 8.10.2 resultaten... 105 8.10.3 conclusie... 107 8.11 menselijk bot... 108 8.11.1 inleiding en methode... 108 8.11.2 werkwijze... 111 8.11.3 resultaten crematieresten onderzoek... 111 9 beantwoording van de onderzoeksvragen... 116 10 besluit... 124 11 catalogus van de graven... 126

11.1 toelichting op de catalogus... 126 11.2 beschrijving van de graven en hun inventaris... 127 literatuur... 148 bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Overzicht archeologische perioden Profielen over de woonterp Sporenlijst Vondstenlijst Determinatielijst nieuwtijds aardewerk Determinatielijst kleipijpen Determinatielijst metaal Determinatielijst glas Rapport dendrochronologisch onderzoek

afkortingen BAR Int. Ser. British Archaeological Reports, International Series BROB Berichten van de ROB CCvD Centraal College van Deskundigen Archeologie EVE estimated vessel equivalent F geslacht vrouw g gewicht (grammen) juv juveniel K geslacht onbepaald, kind KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie M geslacht man MAI minimum aantal individuen max lft maximum leeftijd min lft minimum leeftijd n aantal (fragmenten) NAP Normaal Amsterdams Peil NOaA Nationale Onderzoeksagenda Archeologie PPGRMT Publikaties van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum, Tongeren PvE Programma van Eisen RAM Rapportage Archeologische Monumentenzorg sp spoor UvA Universiteit van Amsterdam vn vondstnummer volw leeftijd niet precies te bepalen, maar volwassen VU Vrije Universiteit, Amsterdam wp werkput ZAN Zuidnederlandse Archeologische Notities ZAR Zuidnederlandse Archeologische Rapporten

samenvatting In het najaar van 2013 heeft VUhbs archeologie in opdracht van het Industrieschap Medel een archeologisch onderzoek in de vorm van een opgraving verricht in het ontwikkelingsgebied Medel 1A. Binnen het plangebied zal een bedrijfshal worden gerealiseerd. Bij de werkzaamheden die hiermee gepaard zullen gaan, worden in de bodem aanwezige archeologische resten verstoord. Het vooronderzoek had uitgewezen dat er binnen het plangebied sprake was van twee vindplaatsen. Vindplaats 1 betrof een grafveld uit de Romeinse tijd en vindplaats 2 bestond uit een woonterp uit de Nieuwe Tijd. 1 Beiden vindplaatsen zijn door het bevoegde gezag, zijnde de Provincie Gelderland, als behoudenswaardig aangemerkt. De beide vindplaatsen dienden te worden gedocumenteerd en hiermee ex situ veilig te worden gesteld. De omvang van de twee vindplaatsen was op voorhand nog niet geheel duidelijk. Voorafgaand aan de opgraving was door VUhbs archeologie op basis van het Programma van Eisen, een Plan van Aanpak opgesteld waarin de te volgen veldwerkprocedure was vastgelegd. Dit PvA was zo ingestoken dat de vragen uit het PvE op een zo efficiënt mogelijke manier beantwoord konden worden. Een van de wijzen waarop dit is bewerkstelligd is een zeer flexibele omgang met het op te graven oppervlak per vindplaats. Omdat voorafgaand aan het veldwerk het niet duidelijk was wat de omvang van de beide vindplaatsen was moest dit tijdens de opgraving worden vastgesteld. Zo zijn werkputten bij het onderzoek naar het grafveld telkens uitgebreid wanneer er een nieuw graf werd gevonden. Het onderzoek was er op voorhand al op gericht binnen gemaximaliseerde budgetten tot de meest efficiënte onderzoeksstrategie te komen. Door de gerichte onderzoeksstrategie naar de kern van de bewoning op de woonterp, was het in een betrekkelijk vroeg stadium van het onderzoek mogelijk om delen van vindplaats 2 te laten vervallen zonder dat hiermee belangrijke informatie verloren is gegaan. Uiteindelijk is op deze wijze 6594 m 2 van het terrein archeologisch onderzocht. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek bestond de verwachting dat het grafveld op vindplaats 1 een zeer klein en voor de regio afwijkend grafveld was. In totaal zijn negentien (mogelijke) graven onderzocht en kan dit beeld enigszins worden bijgesteld. De graven lagen in een tweetal clusters die op basis van de beschikbare dateringen niet alleen in ruimte, maar ook in tijd van elkaar gescheiden waren. Het zuidelijke cluster graven dateert in de vroeg-romeinse tijd. Het noordelijke cluster vanaf de tweede helft van de midden-romeinse tijd. Gebleken is dat het grafveld echter niet zo afwijkend is voor de regio als eerst werd gedacht. De verschijningsvorm van het grafveld blijkt namelijk goed te rijmen met enkele andere voorbeelden. Gebleken is dat in het rivierengebied grafvelden van verschillende formaten en met verschillende vormen in het zelfde gebied en binnen dezelfde periode naast elkaar voorkomen. Dit in tegenstelling tot eerdere ideeen waarbij men er vanuit ging dat er min of meer een standaard verschijningsvorm van grafvelden bestond. Het grafveld van Medel 1a vindplaats 1 behoort tot de kleinste verschijningsvorm van de grafvelden. De kerngrafvelden waarbij meerdere nederzettingen in één groot communaal grafveld hun doden begraven behoren tot de grootste verschijningsvorm. Ook is er een tussenvorm geïdentificeerd. Uiteindelijk luidt de conclusie van het onderzoek dat het grafritueel, of in ieder geval de vorm van de grafvelden, in het rivierengebied zeer veel overeenkomsten vertoont met Zuid-Nederland. Het is interessant om deze mogelijke relatie in de toekomst verder te onderzoeken. Voor het vergelijkingsmateriaal van vindplaats 2 geldt feitelijk hetzelfde. Er zijn slechts enkele onderzoeken uitgevoerd en gepubliceerd die betrekking hebben op dergelijke vindplaatsen. Hiermee blijkt het onderzoek van vindplaats 2 een belangrijke aanvulling op onze kennis over dergelijke woonplaatsen. Aangetoond is dat de bewoning op vindplaats 2 aanvangt aan het einde van de 17de 1 Voor woonterpen wordt in Gelderland ook wel de naam "pol" gebruikt. Voor het West-Gelderse rivierengebied is deze naam echter niet correct (mondelinge mededeling drs. E.M.P. Verhelst). In dit rapport wordt de neutralere term "woonterp" gehanteerd.

eeuw na Chr. Vermoedelijk was het hoofdgebouw in de eerste fase al uitgevoerd in steen. In latere fasen wordt de terp opgehoogd en evenals de bebouwing uitgebreid. Enkele van deze fasen konden gekoppeld worden aan historische bronnen. Het zelfde geldt voor sommige sporen en structuren op het erf. Verder is uit het onderzoek gebleken dat er geen aanwijzingen zijn om de in het rapport van het vooronderzoek veronderstelde rijkdom van de bewoners te ondersteunen aan de hand van het beschikbare vondstmateriaal. Dit wijst eerder in de richting van een regulier boerenbedrijf. Na afloop van het veldwerk is het terrein vrijgegeven voor verdere ontwikkeling waarna deze kort daarop in gang is gezet. Fig. 1.1. Tiel-Medel 1A. De locatie van het ontwikkelingsgebied Tiel-Medel 1A, met als inzet de locatie van het dorp Echteld in Nederland. Schaal 1:50.000 (Bron: Topografische Dienst Nederland). 2

1 inleiding 1.1 aanleiding In opdracht van het Industrieschap Medel heeft VUhbs archeologie in het najaar van 2013 een definitieve archeologische opgraving uitgevoerd in het ontwikkelingsgebied Medel 1A (fig. 1.1). Het Industrieschap Medel is een samenwerkingsverband van de gemeenten Neder-Betuwe en Tiel ten behoeve van de ontwikkeling van het regionaal bedrijventerrein Medel. Het archeologische onderzoek is uitgevoerd in het kader van de uitbreiding bedrijventerrein Medel fase 1A. Het bevoegd gezag bij dit onderzoek is de Provincie Gelderland, vertegenwoordigd door Sigrid van Roode en de provinciaal archeologe Petra Heeren-Hoff. Het onderzoek vond plaats onder supervisie van de gemeentes Tiel en Neder-Betuwe. Deze waren vertegenwoordigd door respectievelijk gemeentelijk archeologe Ilse Schuuring (Tiel) en adviseur namens de Gemeente Neder-Betuwe, Channa Cohen Stuart. Het veldwerk vond plaats tussen 4 november en 4 december 2013. Binnen het plangebied waren op basis van het vooronderzoek twee vindplaatsen onderscheiden. Vindplaats 1 bestaat uit een grafveld uit de Romeinse tijd en ligt in het centrale deel van het ontwikkelingsgebied Medel 1A. Vindplaats 2 ligt centraal langs de noordelijke grens van het ontwikkelingsgebied en betreft een huisterp uit de Nieuwe Tijd. Voorafgaand aan het definitieve onderzoek was de begrenzing van het grafveld nog niet duidelijk. Er werd uitgegaan van een zone van 25 m rond de twee graven uit het vooronderzoek waarbij op basis van voortschrijdend inzicht het definitieve onderzoek uitgebreid zou worden. 2 De omvang werd geschat op 2500 m 2. Uiteindelijk is 6594 m 2 van het terrein archeologisch onderzocht, 3207 m 2 op vindplaats 1 en 3387 m 2 op vindplaats 2 (fig. 1.2). Binnen deze oppervlaktes zijn, waar nodig, meerdere vlakken aangelegd met een maximum van vier. De vlakken 3 en 4 zijn relatief beperkt van omvang en zijn enkel op vindplaats 2 aangelegd. 1.2 locatie van het ontwikkelingsgebied Het ontwikkelingsgebied ligt 1.700 m ten westen van het centrum van Echteld en 4.000 m ten noordoosten van het centrum van Tiel. Het adres van de voormalige boerderij op de woonterp is Medelsestraat 9 te Echteld. Enkele honderden meters naar het westen ligt de meest oostelijke uitloper van het regionaal bedrijventerrein Medel. Direct ten noorden, aan de overzijde van de Medelsestraat, ligt het ontwikkelingsgebied Medel 2. 1.3 huidig en toekomstig gebruik Vindplaats 1 bestaat uit akkerland. Vindplaats 2 bestaat uit een woonterp waar tot aan het begin van de 21ste eeuw na Chr. boerderij 'Groot Stapel' heeft gestaan. Bij aanvang van het onderzoek waren er nog enkele fruitbomen en heesters op het terrein aanwezig. Daarnaast was het overgroeid met bramen. De beplanting is bij aanvang van het onderzoek in opdracht van het Industrieschap Medel verwijderd. Het ontwikkelingsgebied vormt een uitbreiding van het regionaal bedrijventerrein Medel. Aan de vraag naar grote kavels kan binnen het bestaande bedrijventerrein niet meer voldaan worden. De ontwikkeling van Medel 2 is echter nog in een te vroeg stadium om deze vraag op te kunnen vangen. 2 Schuuring 2013, 18. 3

1.4 opbouw van het rapport De opbouw van dit rapport is als volgt. In het nu volgende, tweede hoofdstuk, wordt ingegaan op de resultaten van het vooronderzoek. Hoofdstuk 3 en 4 zijn gewijd aan respectievelijk de doelstellingen, en de strategie van het onderzoek. In hoofdstuk 5 worden dan de geologie en historische ontwikkeling behandeld en in hoofdstuk 6 de aangetroffen sporen en structuren. Hoofdstuk 7 bevat het verslag van de bouwhistorische opname van de aangetroffen resten muurwerk. Vervolgens komt in hoofdstuk 8 de materiële cultuur aan bod. In hoofdstuk 9 worden de onderzoeksvragen beantwoord en in hoofdstuk 10 worden alle onderzoeksresultaten samengevat in de synthese. Hoofdstuk 11 omvat tenslotte de catalogus van de aangetroffen graven. 4

2 vooronderzoek Het ontwikkelingsgebied Medel 1A kent een betrekkelijk lange onderzoeksgeschiedenis (tabel 2.1). Het eerste onderzoek werd in 2007 uitgevoerd door ARC en bestond uit een bureau- en booronderzoek. In 2011 werd het gevolgd door een aanvullend booronderzoek, uitgevoerd door RAAP. Tenslotte is er in 2012 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door Archol b.v. aard van het onderzoek jaar van uitvoering archis2 onderzoeksnummer publicatie bureau- en booronderzoek 2007 25269 Wullink 2010 aanvullend booronderzoek 2011 47201 Verhelst/Willemse 2011 proefsleuvenonderzoek 2012 50401 Van der Linde 2012 Tabel 2.1. Tiel-Medel 1A. Overzicht van het eerder uitgevoerd onderzoek. 2.1 bureau- en booronderzoek Fig. 2.1. Tiel-Medel 1A. Boorpuntenkaart van het onderzoek uit 2007 (naar Wullink 2010, bijlage 12; ondergrond: Topografische Dienst Nederland). Schaal 1:5.000. A grens onderzoeksgebied; B vindplaats 1 (Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd); C vindplaats 2 (Vroege en Late Middeleeuwen); D losse vondst; E geen vondst. 5

Het eerste bureau- en booronderzoek is uitgevoerd in opdracht van SAB als onderdeel van een stedenbouwkundige verkenning. 3 De uitkomst van het bureauonderzoek was dat voor het ontwikkelingsgebied een hoge archeologische trefkans gold. Om de verwachting te toetsen en om de bodemopbouw in kaart te brengen zijn er vervolgens 198 boringen gezet. In de boringen zijn weinig archeologische indicatoren aangetroffen. Rondom elke boringen werd het maaiveld afgezocht waarbij de vondsten aan de boring werden gekoppeld. In tegenstelling tot de boringen werd aan het oppervlak wel veel vondstmateriaal aangetroffen. Als verklaring hiervoor is geopperd dat het gehele oorspronkelijke vondstniveau in de bouwvoor zou zijn opgenomen. Op basis van de vondstverspreiding zijn vervolgens twee vindplaatsen onderscheiden, één uit de Vroege tot Late Middeleeuwen en één uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Aardewerk uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd werd wel aan de oostzijde van het ontwikkelingsgebied aangetroffen maar was niet voldoende geclusterd om het tot een vindplaats te rekenen. Er werd aanbevolen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om de aard en omvang van de vindplaatsen vast te stellen. 2.2 aanvullend booronderzoek RAAP is vervolgens in 2011 gevraagd om de conclusies en aanbevelingen uit het eerste bureau- en booronderzoek op waarde te schatten en concrete aanbevelingen te doen voor het vervolg. De manier waarop de resultaten in het te toetsen rapport gepresenteerd waren maakten dit immers niet voldoende mogelijk. Een nieuwe interpretatie op basis van de boorstaten bleek ook niet uitvoerbaar, de gegevens waren te summier en het aantal onderscheiden bodemlagen leek te gering. 4 Geadviseerd werd om diagonaal over het terrein, haaks op de bekende paleogeografie, een nieuwe boorraai uit te zetten en op basis van de boringen een profiel te construeren. De boringen uit 2007 zouden vervolgens op basis van dit profiel opnieuw geïnterpreteerd kunnen worden en de eerdere aanbevelingen getoetst en/of aangepast. Uiteindelijk zijn er vier boorraaien met een tussenafstand van 50 m gezet. Waar nodig zijn de raaien aangevuld met tussenliggende boringen. In 18 van de 41 boringen werden archeologische indicatoren aangetroffen. Bij negen boringen betreft dit houtskool, in vier gevallen ging het om een loopvlak (een bodem met aanwijzingen voor betreding) en vijf boringen bevatten meerdere soorten archeologische indicatoren (fig. 2.2). Voorafgaand aan het booronderzoek werd een beperkte bronnenstudie uitgevoerd. De maaiveldhoogte zoals geregistreerd in het Actueel Hoogtebestand Nederland deed vermoeden dat er in het noorden van het onderzoeksgebied een of meerdere huisterpen aanwezig waren. Om dit vermoeden te toetsen is ten noorden van plaats waar boerderij 'Groot Stapel' heeft gestaan één gerichte boring gezet. Tot een meter onder het maaiveld werden een aantal lagen opgebrachte grond gedocumenteerd. Het vermoeden dat er een woonterp in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied aanwezig was werd hiermee bevestigd. Op basis van de boringen en de geraadpleegde bronnen is voor het onderzoeksgebied een geomorfogenetische kaart opgesteld. Uit de interpretatie van de gegevens blijkt dat de Echteldse stroomgordel, actief tussen 830 voor en 121 na Chr., aanvankelijk de oude beddingafzettingen van de Ochtense stroomgordel heeft gevolgd. Deze oudste fase van de stroomgordel heeft noordelijk van een aantal relatief hooggelegen pleistocene terrasresten gestroomd. Ter hoogte van het onderzoeksgebied raakte de Echteldse stroomgordel een zandkop. Gevoed door deze zandbron werd een grote meanderbocht in noordelijke richting uitgebouwd. De rivierrestgeul in het uiterste noordoostelijke deel van het onderzoeksgebied is een restant uit deze fase. 3 Wullink 2010. 4 Verhelst/Willemse 2011. 6

Fig. 2.2. Tiel-Medel 1A. Geomorfogenetische kaart van het onderzoeksgebied met de aanvullende boringen uit 2011 (naar Verhelst/Willemse 2011, fig. 2; ondergrond: Topografische Dienst Nederland). Schaal 1:5.000. A grens onderzoeksgebied; B crevassegeul; C pleistocene terrasrest? D rivierrestgeul; E kronkelwaard (oever-op-bedding); F verspoelde flank terrasrest (oever-op-zand); G huisterp; H boring met meerdere archeologische indicatoren; I boring met houtskool; J boring waarin een loopvlak werd aangetroffen; K overige boringen. Het aanwezige zand in de terrasresten en de hoogteligging zorgden ervoor dat de stroomgordel erg gevoelig was voor doorbraken. Gedurende deze eerste fase is de rivier dan ook diverse keren door haar oeverwallen gebroken. De crevassegeul die centraal door het onderzoeksgebied loopt getuigt van deze gebeurtenissen. Uiteindelijk heeft de rivier zich na de laatste doorbraak verlegd. In de tweede fase stroomde de Echteldse stroomgordel ten zuiden van de pleistocene terrasresten. Ter hoogte van het onderzoeksgebied kon door het ondiep gelegen pleistocene zand ook in deze fase een grote meanderbocht in noordelijke richting uitbouwen. De rivierrestgeul langs de zuidwestelijke rand van het onderzoeksgebied stamt uit deze fase. Nadat de Waalstroomgordel stroomafwaarts van Tiel in de laat-romeinse tijd (ca. na 325 na Chr.) een deel van de Rijnafvoer heeft overgenomen wordt er over het oudere rivier- en terrassenlandschap een pakket oeverafzettingen afgezet. In de top van dit pakket heeft zich een bodem kunnen vormen. Het is in deze bodem, vaak direct onder de dunne bouwvoor, dat de aanwijzingen voor betreding in een aantal boringen is gedocumenteerd. 7

Op basis van deze gegevens werd het onderzoeksgebied ingedeeld in vijf zones met elk een specifieke verwachting. Zone 1 bestaat uit de huisterp, gedateerd in de Late Middeleeuwen of nieuwe tijd. De tweede zone bestaat uit de crevassegeul. Hierin waren twee vondstlagen met een onbekende datering herkend. Zone 3 bestaat uit de pleistocene terrasrest. Ook hier werden twee vondstlagen aangetroffen waarvan de jongste gedateerd werd in de Late Prehistorie of vroeg-romeinse tijd. De vierde zone wordt gevormd door de rivierrestgeul langs de zuidwestelijke rand van het ontwikkelingsgebied. Voor dit deel werd een middelhoge verwachting uitgesproken voor oeverbeschoeiingen en verkavelingsgreppels uit de Romeinse tijd. De laatste zones, zone 5/6, bestaat uit de overige delen van het onderzoeksgebied. Hier gold een middelhoge verwachting voor perifere sporen uit diverse perioden. De resultaten van het aanvullende booronderzoek spreken de conclusies van het eerdere booronderzoek tegen. Onder de dunne bouwvoor zijn op een groot deel van het terrein een of meerdere vondstniveaus aanwezig. De oppervlaktevondsten waarop de in het eerste booronderzoek gedefinieerde vindplaatsen gebaseerd waren worden verklaard als bemestingsvondsten. Die van vindplaats 2, uit de Vroege en Late Middeleeuwen, vanuit het middeleeuwse dorp Medel en die van vindplaats 1, uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe Tijd, vanuit de woonterp in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied. Voor vervolgonderzoek werden proefsleuven geadviseerd in zones 1 tot en met 4. Aangezien er binnen de zones verschillende verwachtingen golden kreeg elke zone een eigen specifiek puttenplan en onderzoeksintensiteit. Voor zone 5/6 werd aanbevolen 10% aan proefsleufoppervlak te reserveren. Deze sleuven zouden dan later op basis van voortschrijdend inzicht in zone 5/6 of in een van de andere zones ingezet kunnen worden. Voor het gehele terrein werden twee vlakken aanbevolen aangezien er op grote delen van het onderzoeksterrein twee vondstlagen waren aangetroffen. 2.3 proefsleuvenonderzoek Het geadviseerde puttenplan is grotendeels gehandhaafd bij het proefsleuvenonderzoek in 2012 (fig. 2.3). Aan de zuidelijke zijde van het ontwikkelingsgebied kwamen er acht proefsleuven te vervallen. Zij konden niet aangelegd worden vanwege de ligging in de bermstrook van De Diepert met daarin een bermsloot en diverse kabels en leidingen. Zij zijn langs de noordelijke rand van het onderzoeksgebied ingezet om de dekkingsgraad binnen zone 5/6 te verhogen. Op de woonterp bleek het door beplanting en bestaande bebouwing niet mogelijk het voorgestelde puttenplan aan te houden. De ligging van de uiteindelijke werkputten is in het veld bepaald op basis van toegankelijkheid. In zone 5/6 zijn twee extra sleuven van respectievelijk 40 en 80 m lengte aangelegd om de geologische opbouw van het landschap te bestuderen. Daarnaast is een derde extra put ingezet om rondom twee crematiegraven het grafveld te kunnen begrenzen. In totaal is er ca. 700 m 2 proefsleuf extra aangelegd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn 151 sporen gedocumenteerd. Het grootste gedeelte hiervan, 80 stuks, bestaat uit greppels die verspreid over het gehele onderzoeksgebied werden aangetroffen. Zij behoren tot greppelsystemen die in verschillende richtingen zijn aangelegd. Een aantal van deze greppels kon gerelateerd worden aan historisch kaartmateriaal. In het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied, binnen zone 3, werden 35 kuilen gedocumenteerd. Deze kuilen zijn geïnterpreteerd als zandwinningkuilen, hoewel bij enkele kuilen een relatie met houtskoolproductie niet uitgesloten kon worden. 8

Fig. 2.3. Tiel-Medel 1A. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek (naar van der Linde 2012, figuur 5.6 en 5.11; ondergrond: Topografische Dienst Nederland). Schaal 1:5.000. A greppels; B kuilen; C paalkuil of staak; D crematiegraf; E recente verstoring; F; bouwpuin; G waterput; H vindplaats 1; I vindplaats 2. Centraal binnen het onderzoeksgebied werden twee crematiegraven uit de Romeinse Tijd aangetroffen. Het eerste graf bestaat uit twee kuilen die waarschijnlijk bij elkaar horen. Dit graf werd aangetroffen in een van de noordelijke werkputten uit zone 3. Na het aantreffen van dit graf is er gericht gezocht met bredere werkputten om de ligging van een eventueel grafveld te bepalen. In de tweede bredere werkput werd op 13 m afstand van het eerste graf een tweede ontdekt. Om het grafveld te sparen is de verdere aanleg van de werkput direct gestaakt. De graven dateren tussen 150 en 200 na Chr. Ze bestaan uit grafkuilen met brandstapelresten waaromheen geen randstructuur is aangelegd. In de noordelijke proefsleuf over de woonterp zijn drie ophogingfases herkend in het profiel. De eerste fase wordt vertegenwoordigd door een kleilaag met een vuil grijsbruin uiterlijk. Deze laag wordt afgedekt door een zwarte, zeer vondstrijke ophogingslaag. Deze laag is geïnterpreteerd als ofwel een ophoging met stadsafval uit Tiel, ofwel een laag waarin veel vondstmateriaal is gekomen bij de afbraak van een bakstenen voorganger van de boerderij 'Groot Stapel'. Tot slot is er direct onder de bouwvoor een opvallend schone ophogingslaag aangetroffen die sterk op de natuurlijke oeverafzettingen leek. De laag die de eerste fase van ophoging vertegenwoordigd werd niet in het zuidelijke deel van de woonterp aangetroffen. 9

Hoewel er op de plaats waar de boerderij gestaan heeft een concentratie bouwpuin aanwezig was werd er geen muurwerk aangetroffen. Twee andere belangrijke sporen bestaan uit een greppel en een grote kuil die als waterput of vijver geïnterpreteerd werd. De greppel wordt door de kuil oversneden. De kuil wordt afgedekt door de ophogingslaag van de tweede fase. Beide sporen zijn van belang voor de datering van de aanleg van de woonterp. Op basis van de gegevens uit het proefsleuvenonderzoek wordt de begrenzing van de woonterp verkleind. Het kon echter niet uitgesloten worden dat er ten westen van de woonterp, onder de toen nog bestaande bebouwing, een tweede woonterp is opgeworpen. Het grafveld en de woonterp zijn als behoudenswaardige vindplaatsen aangemerkt. Geadviseerd werd de vindplaatsen in situ te behouden of door middel van een opgraving veilig te stellen. 10

3 doel van het onderzoek Uit het vooronderzoek is naar voren gekomen dat er binnen het plangebied sprake is van twee behoudenswaardige vindplaatsen. Het betreft een grafveld uit de Romeinse tijd en een woonterp uit de Nieuwe Tijd. De ontwikkeling van het plangebied zou betekenen dat deze vindplaatsen verstoord worden. Om deze reden is besloten de archeologische waarden ex situ te behouden. Hiermee wordt de wetenschappelijke informatie van de archeologische vindplaatsen veiliggesteld. Als uitgangspunt voor het onderzoek gelden hoofdstuk 18, De Romeinse tijd in het Midden- Nederlandse rivierengebied en het Zuid-Nederlandse dekzand- en lössgebied, en hoofdstuk 21, Het rivierengebied in de Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, van de NOaA. Daarnaast is de Provinciale Kennisagenda Rivierengebied van de provincie Gelderland van belang. Op basis van deze agenda's zijn in het PvE de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 5 vindplaats 1 (grafveld) 1. Is er binnen het onderzoeksareaal een horizontale begrenzing van het grafveld aan te wijzen? In welke richting breidt het grafveld zich uit? 2. Welke elementen kunnen in verband gebracht worden met de infrastructuur van en rond het grafveld: is er bijvoorbeeld sprake van kavels, greppels of wegen? 3. Welke grafkuiltypen kunnen onderscheiden worden? Kunnen grafgreppeltypen onderscheiden worden (geen, rond, vierkant/rechthoekig, combinaties van greppels, anders)? Zijn er aanwijzingen voor grafmonumenten? Zijn er aanwijzingen voor grafmarkeringen van natuursteen? 4. Welke elementen uit het crematieritueel zijn aanwezig en welke ontbreken? Zijn brandstapels of palenconfiguraties bewaard gebleven, grafheuvelzolen of rituele kuilen? 5. Welke aanknopingspunten levert het onderzoek op m.b.t. de reconstructie van het lokale crematieproces? 6. Wat kan gezegd worden over de populatie van het grafveld aan de hand van het fysisch antropologisch onderzoek van de crematieresten? Wat is de leeftijd en het geslacht van de individuen? Welke aanwijzingen zijn er voor pathologieën? Zijn er aanwijzingen voor dubbelbegravingen of gebruik van een brandstapel voor meer dan 1 individu? 7. Welke bijgiften van anorganisch materiaal zijn meegegeven? Welke zijn onverbrand, welke verbrand en welke zijn (mogelijk) per ongeluk in de grafkuil terechtgekomen? 8. Welke bijgaven van vlees (dierenbot) en/of ander organisch materiaal zijn meegegeven op de brandstapel dan wel in de grafkuilen? 9. Welke soorten deposities zijn er behalve de grafkuilen, en op welke locaties komen deze voor (excentrisch binnen grafgreppel, in grafgreppel, buiten grafmonument in loopvlak of in kuil)? 6 10. Zijn er aanwijzingen voor inhumatiegraven? Hoe verhouden deze zich tot de populatie van het crematiegrafveld? Wat is de leeftijd en het geslacht van de individuen? Welke aanwijzingen zijn er voor pathologieën? Zijn er aanwijzingen voor grafmarkeringen? Wat kan er gezegd worden over het inhumatieproces? 11. Hoe dateren de graven/ grafveldsporen? 12. Bestaan er verschillen in samenstelling van het vondstmateriaal in de grafkuilen en daarbuiten? Wat zijn deze? 13. Welke informatie levert onderzoek naar het houtskool op (het gebruikte hout voor de brandstapel of meeverbrande houten voorwerpen)? 14. Is er een begrenzing tussen openbare ruimte en grafveld? 5 Schuuring 2013, 13-15. 6 Naar Verhelst 2011. 11

15. Is er sprake van alleen grafveldsporen uit de periode 150-200 n. Chr., of zijn er nog andere gebruiksperioden van het terrein? Licht toe in welke periode welke activiteiten hebben plaatsgevonden. 16. Vormen de post-depositionele processen een verklaring voor de mate van gaafheid van de grafveldresten? vindplaats 2 (pol) 17. Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het plangebied eruit? 18. Wat is de begrenzing van de pol/ophogingspakketten? 19. Wat is de datering van de sporen? Is er sprake van verschillende bewonings- of gebruiksfasen? Wat is de begindatering van de pol? Levert het onderzoek aanwijzingen op voor de specifieke activiteiten van de eerste bewoners? 20. In hoeveel fasen is de pol opgehoogd? Kan worden bepaald wanneer de pol is aangelegd? Is er sprake van een eenmalige aanleg, of is er nog sprake van een fasering hierin? Wat is de dikte en de eventuele stratigrafie van de ophogingspakketten? Waaruit bestaan de ophogingspakketten? 21. Zijn er sporen en structuren in de directe nabijheid van de pol, die bij deze horen (waterkuilen, sloten, perceleringsgreppels, akkerlagen en ploegsporen ed.?) Wat is de aard en functie van deze structuren? 22. In het vooronderzoek wordt gesuggereerd dat het vondstmateriaal aantoont dat de bewoners welgesteld waren. Blijkt dit ook uit de opgraving? Geldt dit in gelijke mate voor iedere bewoningsfase? 23. In het vooronderzoek wordt een mogelijke relatie met Huis Medel geopperd. In hoeverre kan een relatie met Huis Medel worden gelegd? Zo ja, waaruit bestaat deze relatie? 24. In het vooronderzoek wordt gesteld dat een vroegere houtbouwfase op de pol niet kan worden uitgesloten. Is er sprake van een (vroegere) houtbouwfase? Wat is de datering? Wat was de omvang van de houtbouwfase? Hoe stak deze constructief in elkaar? Welke houtsoort is gebruikt? Is gebruik gemaakt van lokale bomen/boomsoorten? 25. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig, wat is de datering en hoe is de conserveringstoestand? Welke uitspraken kunnen gedaan worden over de vondstspreiding? 26. Hoe verhoudt de pol zich tot haar directe omgeving? 27. Is er sprake van oudere bewoning binnen de vindplaats (bv Romeins)? 28. In welke mate is het onderzoeksgebied aangetast door recente verstoringen? Verklaar. 29. Is het perceleringssysteem afwijkend van het huidige? 30. Zijn sporen van oogstopslagplaatsen (hooibergen/kringgreppels en resten van bijgebouwen aanwezig? 31. Op wat voor wijze vormt het archeologisch erfgoed een aanvulling op de historische bronnen? Is de koppeling te maken met historische bronnen? algemeen 32. Kan op basis van de opgraving van de twee vindplaatsen verfijning worden aangebracht in de kennis die wij bezitten over grafvelden en pollen in het rivierengebied? 33. Leidt het onderzoek naar de vindplaatsen tot concrete onderzoeksvragen voor toekomstig onderzoek? Zo ja, welke? 34. Wat is de relatie tussen de aangetroffen resten, de vastgestelde stratigrafie, de bodemgesteldheid en het landschap (geomorfologie en reliëf)? Wat is de geologische context van de aangetroffen archeologische resten? 35. Bestaat er een relatie tussen verschillende vondstconcentraties (vindplaatsen uit verschillende perioden of gelijktijdig gebruik / ensemblewaarde), zowel op de onderzoekslocatie als in de omgeving? Het al dan niet kunnen beantwoorden van de onderzoeksvragen dient voldoende onderbouwd te zijn. Een ja/nee antwoord volstaat nimmer. 12

4 onderzoeksstrategie Tijdens het veldwerk zijn er zestien werkputten aangelegd met een totaaloppervlak van 6.594 m 2 (fig. 4.1). Uitgesplitst per vindplaats is dat 3.207 m 2 op vindplaats 1 en 3.387 m 2 op vindplaats 2. Binnen dit oppervlak zijn, voor zover nodig, tot vier vlakken aangelegd. Vlakken 3 en 4 werden alleen aangelegd op vindplaats 2, de woonheuvel. De werkputten zijn afwisselend op beide vindplaatsen aangelegd. In de werkputnummering is geen onderscheid gemaakt tussen de vindplaatsen, de nummers geven de volgorde van aanleg weer. 4.1 vindplaats 1, het grafveld 4.1.1 de ligging van de werkputten Men is het onderzoek begonnen met de aanleg van werkput 1 op vindplaats 1, het grafveld. De reden om de eerste werkput op vindplaats 1 aan te leggen is dat het onderzoeken van een graf over het algemeen meer tijd kost dan het onderzoeken van een regulier archeologisch spoor. Daarnaast zijn graven notoir gevoelig voor vandalisme. Op basis van het vooronderzoek kon de begrenzing van het grafveld niet bepaald worden. Het uitgangspunt voor de ligging van werkput 1 was het centrale punt op een as die getrokken is tussen de ligging van de twee graven die tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn aangetroffen. Rondom dit punt is een werkput van 625 vierkante meter, oftewel 25 bij 25 m, getrokken gericht op de ligging van de proefsleuven. Deze werkput is vervolgens vergroot met het cumulatieve aantal vierkante meters die reeds onderzocht waren tijdens het vooronderzoek en binnen de werkput vielen. Hier was verder onderzoek immers niet noodzakelijk. Het resultaat was een vierkante werkput met ca. 625 m 2 nog niet eerder onderzocht oppervlak. Deze werkput bleek aan te sluiten op werkputten 28 en 34 uit het proefsleuvenonderzoek. Deze ligging van de werkput bood statistisch gezien de grootste kans op het aantreffen van nieuwe graven. Verdere uitbreiding van het definitieve archeologisch onderzoek zou in overleg met het bevoegd gezag en de opdrachtgever na de aanleg steeds opnieuw bepaald worden waarbij het uitgangspunt was dat er een oppervlak van 2500 m 2 onderzocht zou worden en de verwachting van het totaal aantal nog aan te treffen graven tussen de vijf en de tien lag. Bij het aanleggen van vlak 1 van werkput 1 werden ten oosten van graf 2 vier verspreid liggende graven aangetroffen. Naderhand is de werkput 15 m in noordoostelijke richting uitgebreid om in die richting de begrenzing van het grafveld op te zoeken. Hierbij werd slechts één extra graf aangetroffen. De vooraf vastgestelde bufferzone was hiermee bereikt en het onderzoek hoefde niet in deze richting uitgebreid te worden. 7 Op basis van de boringen uit het aanvullende booronderzoek is oorspronkelijk de conclusie getrokken dat in grote delen van het ontwikkelingsgebied minimaal twee sporenniveaus verwacht konden worden. 8 Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn dan ook in de werkputten die binnen die 7 Schuuring 2013, 18. 8 Verhelst/Willemse 2011, 13. 13

Fig. 4.1. Tiel-Medel 1A. De ligging van de werkputten. Schaal 1:1.250. 14

delen vielen twee vlakken aangelegd. 9 In tegenstelling tot de verwachting werd er binnen deze delen slechts één sporenniveau aangetroffen die dicht onder de huidige bouwvoor ligt. Graf 1 werd echter afgedekt door een grijze bufferlaag terwijl graf 2 direct onder de bouwvoor werd aangetroffen. 10 In het PvE is dan ook de eis opgenomen op vindplaats 1 een controlevlak aan te leggen. 11 Op deze manier kan het missen van graven of randstructuren voorkomen worden. Bij het aanleggen van dit controlevlak in werkput 1 werden er tussen de reeds aangetroffen graven zes verdere graven aangetroffen. Deze graven moeten zijn ingegraven in de natuurlijke laag die op het eerste vlakniveau is waargenomen (zie paragraaf 5.3.1), ze waren echter op dit niveau niet zichtbaar. De aangetroffen graven lagen min of meer centraal langs de zuidoostelijke putwand. Aan de drie andere zijden was de vooraf bepaalde bufferzone wel bereikt. Werkput 5 is langs de zuidoostelijke zijde van werkput 1 aangelegd om hier een nieuwe buffer te creëren. Werkput 5 leverde geen nieuwe graven op. Bij de aanleg werden er echter handgevormde scherven en scherven van Romeins importaardewerk gevonden en werd losse crematieresten waargenomen. De mogelijkheid bestond dat dit vondstmateriaal afkomstig is uit verstoorde graven. Om deze reden is in overleg met het bevoegd gezag en de opdrachtgever besloten het onderzoek verder richting het zuidoosten uit te breiden. Op het eerste vlak van deze nieuwe werkput, werkput 6, werden vier graven en twee plekken met crematieresten die de plaats van verstoorde graven aangaven gevonden. In eerste instantie lag de noordwestelijke grens van werkput 6 ter hoogte van die van werkput 5. Aangezien de aangetroffen graven en grafrestanten tegen deze putgrens aanlagen is de werkput in noordwestelijke richting uitgebreid. In de uitbreiding werden geen graven aangetroffen. Het was duidelijk dat er richting het zuidoosten een nieuwe bufferzone aangelegd moest worden. Direct ten zuidoosten van werkput 6 was tijdens het vooronderzoek echter een proefsleuf aangelegd. Om deze reden is de volgende put op vindplaats 1, werkput 8, op een afstand van 5 m ten opzichte van werkput 6 aangelegd. In deze nieuwe put werden enkel kuilen die te maken hebben met zandwinning aangetroffen. Wel werden er bij de aanleg langs de noordwestelijke putgrens ter hoogte van de graven in werkput 6 scherven van Romeins importaardewerk gevonden. Tussen werkputten 6 en 8 is vervolgens ter hoogte van de aanlegvondsten en de al dan niet verstoorde graven werkput 13 aangelegd. Aan weerskanten van de voormalige proefsleuf werden ernstig verstoorde graven aangetroffen. Aansluitend is aan de noordzijde van het grafveld werkput 14 Hoewel niet met zekerheid gesteld kan worden dat de begrenzing van het grafveld bereikt was lieten de resultaten uit de laatste twee werkputten zien dat verder onderzoek weinig zin had. Het grafveld kent dusdanige verstoringen dat de begrenzing niet meer met zekerheid vast te stellen is. In overleg met het bevoegd gezag en de opdrachtgever is besloten het onderzoek op vindplaats 1 te staken. 4.1.2 de veldwerkmethode De werkputten zijn aangelegd met behulp van een graafmachine met een gladde bak. De aanleg geschiedde onder toezicht van een senior KNA-archeoloog. Na iedere haal van de graafbak is de ondergrond afgezocht met een metaaldetector, hierbij is het op het oog zichtbare, niet-metalen vondstmateriaal verzameld. 12 Romeins aardewerk evenals glas- en metaalvondsten zijn driedimensionaal ingemeten om een eventuele relatie met de onderliggende graven vast te kunnen stellen. 9 Van der Linde 2012, 15. 10 Van der Linde 2012, 38-41. 11 Schuuring 2013, 18. 12 Er is gebruik gemaakt van een Tesoro Lobo. 15

Het eerste vlak is aangelegd op het eerste sporenniveau. Als een graf al op een hoger niveau herkend werd aan bijvoorbeeld een concentratie verbrand bot en/of schervenmateriaal is ter plaatse niet verder verdiept en is het graf als een eiland in het vlak blijven staan. De aangetroffen sporen zijn ingemeten met behulp van een GPS-apparaat of een Robotic Total Station. 13 Aangezien van elk ingemeten punt op het vlak de hoogteligging wordt geregistreerd is er slechts op plaatsen met een lage spoordichtheid de vlakhoogte gedocumenteerd. Hierbij is in alle gevallen de minimaal vereiste dekkingsgraad van één meting per 25 vierkante meter bereikt. 14 Alle sporen hebben een individueel spoornummer gekregen en zijn ingevuld in een sporenlijst. De hoogte van het spoor ten opzichte van het NAP is door het inmeten van het spoornummer verkregen. Op de sporenlijst wordt de spoordefinitie, de kleur van het spoor, het aantal lagen, het tekeningnummer van de coupe, de diepte en eventuele vondstnummers bijgehouden. In principe zijn alle coupes van sporen getekend, tenzij het zeer ondiepe sporen betrof. Nadat het vlak is aangelegd, ingemeten, beschreven en gefotografeerd zijn de graven onderzocht conform de methode Hiddink. 15 Deze methode is al uitgebreid gepubliceerd en zal hier enkel kort omschreven worden. 16 Aan weerszijden het graf worden meetpennen uitgezet die driedimensionaal worden ingemeten. Na het handmatig opschaven van het spoor wordt een detailfoto genomen en een vlaktekening op schaal 1:10 vervaardigd. Het graf wordt gecoupeerd waarbij eventueel aanwezige bijgiften of crematierestendepots worden vrijgelegd. Tijdens het couperen worden de vullingen in hun geheel geborgen om later gezeefd te worden. De coupe wordt vervolgens getekend op schaal 1:10. De aanwezige elementen en de vullingen worden tot slot in het geheel geborgen en naderhand gezeefd over een maaswijdte van 2.5 mm. De overige sporen zijn op de gebruikelijke wijze onderzocht. Vervolgens is er een controlevlak aangelegd op een dieper niveau. Dat dit noodzakelijk was bleek direct al op het tweede vlak van werkput 1. Op dit vlak werden zes graven aangetroffen die niet zichtbaar waren op het eerste vlak. Na afloop van het onderzoek zijn de werkputten machinaal gedicht. 4.2 vindplaats 2, de woonterp 4.2.1 de ligging van de werkputten Er is begonnen met de aanleg van werkput 2, een smalle werkput die haaks staat op de lengterichting van de begrenzing zoals waargenomen tijdens het proefsleuvenonderzoek. De werkput loopt in westelijke richting door tot in de begrenzing die verondersteld werd op basis van de gegevens uit het aanvullende booronderzoek. Het doel van deze werkput was inzicht te verkrijgen in de opbouw van de woonterp. Langs de noordelijke zijde is het volledige putwandprofiel gedocumenteerd. Vervolgens is haaks hierop werkput 3 aangelegd. In deze werkput is het putwandprofiel aan de oostelijke zijde geheel gedocumenteerd in combinatie met het profiel van de tegenoverliggende putwand in werkput 10 en het profiel van werkput 2 is hiermee een kruislinks profiel over de gehele woonterp verkregen. De oorspronkelijke strategie voor de overige werkputten bestond uit het om en om aanleggen van 10 m brede putten. Deze opgravingsmethode is door VUhbs, destijds ACVU-HBS ontwikkeld bij het onderzoek Tiel-Passewaaij en later verfijnd tijdens het onderzoek in Geldermalsen-Hondsgemet. Oorspronkelijk is deze methode gericht op onderzoek naar restgeulen, ze is echter breder toepasbaar zoals bij onderzoek naar woonterpen. Door de werkputten om en om aan te leggen en daarbij de 13 Er is gebruik gemaakt van een Sokkia GRX-1 en een Sokkia SRX-5 in combinatie met een RC-PR4 Control Unitr. 14 CCvD 2010, Protocol 4004 Specificatie OS6. 15 Hiddink 2003b, 97-104. 16 Zie o.a. Hiddink 2003b, 97-104; Hiddink 2006, 8; Hiddink/De Boer 2011, 80-82; Wesdorp 2012, 12-13. 16

wandprofielen te documenteren kan het overzicht in complexe situaties behouden blijven. De opbouw van de woonterp bleek echter niet al te complex, bij de aanleg van werkputten 10 en 11 is dan ook van deze methode afgeweken. Tijdens het veldwerk is aan het bevoegd gezag verzocht een wijziging in het PvE goed te keuren met betrekking tot het puttenplan op de woonterp en een uitbreiding van de putten in het grafveld. 17 Dit plan hield in dat er verschillende putten van het oorspronkelijke puttenplan voor vindplaats 2 kwamen te vervallen en dat de hierbij 'vrijgekomen' meters ingezet konden worden bij het onderzoek naar het grafveld op vindplaats 1. De reden hiervoor was dat één van de belangrijkste onderzoeksdoelen, i.e. het onderzoek naar de genese van de woonterp, bereikt was met de tot dan toe aangelegde putten en dat verder onderzoek van de vindplaats geen wezenlijke bijdrage zou leveren aan de kennis over de geschiedenis van de woonterp. Als gevolg van dit voorstel en de goedkeuring ervan zijn de werkputten 7 en 9 ingekort. Een laatste wijziging ten opzichte van het vooraf opgestelde puttenplan wordt gevormd door werkput 16. Deze put is aangelegd naar aanleiding van de vondst van een laat-romeinse fibula in een oude akkerlaag die onder de woonterp doorliep. Hierbij werden echter geen verdere vondsten of sporen uit de laat-romeinse tijd aangetroffen. 4.2.2 de veldwerkmethode Ook op vindplaats 2 zijn de werkputten aangelegd met behulp van een graafmachine met een gladde bak onder toezicht van een senior KNA-archeoloog. De metaalvondsten zijn driedimensionaal ingemeten. Het overige vondstmateriaal is in het geval van grotere spoor- en laagvullingen verzameld in vakken van 2 bij 2 m. Het eerste vlak is aangelegd op het eerste sporenniveau. Gaandeweg het onderzoek werd er meer grip verkregen op de opbouw van de woonterp en zijn de eerste vlakken dieper aangelegd. Zichtbare sporen zijn in dat geval tijdens de aanleg ingemeten en beschreven. De metingen zijn gedaan met behulp van een GPS-apparaat of een Robotic Total Station. 18 Aangezien van elk ingemeten punt op het vlak de hoogteligging wordt geregistreerd is er slechts op plaatsen met een lage spoordichtheid de vlakhoogte gedocumenteerd. Hierbij is in alle gevallen de minimaal vereiste dekkingsgraad van één meting per 25 vierkante meter bereikt. 19 Alle sporen hebben een individueel spoornummer gekregen en zijn ingevuld in een sporenlijst. De hoogte van het spoor ten opzichte van het NAP is door het inmeten van het spoornummer verkregen. Op de sporenlijst wordt de spoordefinitie, de kleur van het spoor, het aantal lagen, het tekeningnummer van de coupe, de diepte en eventuele vondstnummers bijgehouden. In principe zijn alle coupes van sporen getekend, tenzij het zeer ondiepe sporen betrof. Tekeningen van sporen zijn overwegend op schaal 1:20. Muurwerk is gefotografeerd en getekend op schaal 1:10. De muurresten zijn in het veld opgenomen door een bouwhistoricus, de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek worden gepresenteerd in hoofdstuk 7. Het muurwerk is steeds bemonsterd waarbij de meest informatieve bakstenen uitgezocht zijn. Na het onderzoek van het eerste vlak is het volgende vlak aangelegd dat op dezelfde wijze behandeld is. Er zijn zoveel vlakken als nodig aangelegd. Na afloop van het onderzoek zijn de resterende stukken muurwerk gesloopt en zijn de werkputten machinaal gedicht. 17 Intern document VUhbs 2014. 18 Er is gebruik gemaakt van een Sokkia GRX-1 en een Sokkia SRX-5 in combinatie met een RC-PR4 Control Unit. 19 CCvD 2010, Protocol 4004 Specificatie OS6. 17

18

5 fysische geografie Gerard Boreel 5.1 inleiding en methode Tijdens de opgraving op Tiel-Medel 1A is onderzoek gedaan naar de landschappelijke context van de vindplaats. Hierbij zijn ten behoeve van het fysisch geografisch onderzoek enkele profielen aangelegd (fig. 1). Alle profielen zijn met de hand opgeschaafd, ingekrast en gedocumenteerd. Hierbij zijn zowel lithologische lagen als archeologisch relevante lagen onderscheiden. Hierbij moet gedacht worden aan vegetatieniveaus, vondstlagen, cultuurlagen en eventuele sporen. Alle lagen zijn bemonsterd en beschreven op textuur, kleur, het gehalte organische stof, andere lithologische en bodemkundige verschijnselen en eventuele insluitsels van natuurlijke of archeologische aard. 20 Naast de profielen zijn tijdens de opgraving fysisch geografische waarnemingen verricht door bijvoorbeeld te ondersteunen bij de vlakaanleg of door enkele diepe kijkgaten met de hand of de machine te graven. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn eerder al archeologische boringen verricht en proefsleuven aangelegd. Als achtergrond zal in de volgende paragraaf eerst een beknopte schets worden gegeven van de resultaten van dit vooronderzoek. In paragraaf 5.3 zullen de resultaten van dit onderzoek worden gepresenteerd en vergeleken met die van de vooronderzoeken. In paragraaf 5.4 zal antwoord gegeven worden op de gestelde vragen. 5.2 achtergrond Het eerste onderzoek dat plaatsvond in het plangebied Tiel-Medel 1A is in 2007 uitgevoerd door het ARC in de vorm van een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek. 21 Het beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt vormt eigenlijk een bevestiging van de reeds bestaande aardkundige kaarten. Het plangebied bevindt zich op de meandergordel van Echteld (actief van 830 voor Chr. tot 121 na Chr.) en bestaat voor het grootste deel uit kleiige tot zandige oeverafzettingen over beddingzand. In het oostelijk deel van het terrein bevindt het beddingzand zich direct onder de bouwvoor en leek het profiel te zijn afgetopt door bijvoorbeeld egalisatie of ploegen. Langs de westelijke begrenzing van het plangebied werd de restgeul aangeboord die in verschillende kaarten te herkennen is. Op basis van de 41 boringen die zijn gezet tijdens het tweede booronderzoek door RAAP konden twee profielen worden vervaardigd, haaks op elkaar en haaks op de bekende paleogeografische landschapselementen. 22 De aanvullende boringen maakten het mogelijk de ARC-boringen opnieuw te interpreteren en een geomorfogenetische kaart te vervaardigen voor het plangebied. Ook hierin wordt ter plaatse van de westelijke begrenzing - de Ooijse Wetering - een restgeul gekarteerd. In de zuidoostelijke hoek van het plangebied bevindt zich een zandopduiking, die als pleistoceen terrasrest wordt geïnterpreteerd. Dit pleistocene terras zou de zandbron geweest zijn, die de ruime noordelijke meanderbocht ten noorden van het plangebied mogelijk maakte. De opduiking van het zand duikt in noordelijke en westelijke richting scherp weg, wat zou duiden op erosie. Deze erosie wordt in verband gebracht met een crevassegeultje dat van zuidwest naar noordoost door het plangebied loopt. Het fossiele landschap van beddingafzettingen, terrasresten en restgeulen wordt afgedekt door 20 Beschreven is volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB, Bosch 2007), dat gebaseerd is op de NEN5104 (Nederlands Normalisatie Instituut 1989). 21 Wullink 2007. 22 Verhelst/Willemse 2011. 19