VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003



Vergelijkbare documenten
PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Bestuurssamenstellingen 2. BEDRIJFSLICHAMEN 2 Productschap Pluimvee en Eieren 2 Productschap Vee en Vlees 23

1. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing toezichthouders (PPE) 2010.

Sociaal- Economische Raad

PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Van de redactie 2

BESLUIT ERKENNINGSVOORWAARDEN CONTROLE-INSTANTIES VERORDENINGEN HYGIËNEMAATREGELEN (PPE) 2011

1. Begripsbepalingen. f. voedsters: alle vrouwelijke konijnen die ten minste eenmaal zijn gedekt of geïnsemineerd waaronder niet-gespeende jongen;

Productschap Diervoeder

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Concept wijziging Besluit houders van dieren in verband met de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap Pluimvee en Eieren

VERORDENING VACCINATIE NERTSEN TEGEN HONDENZIEKTE (PPE) 2010

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e

REGLEMENT OP HET GEBRUIK VAN EN TOEZICHT OP HET COLLECTIEVE EI-KEURMERK IKB

VERORDENING TIJDELIJKE EN PREVENTIEVE MAATREGELEN BIJ CALAMITEITEN IN DE PLUIMVEESECTOR (PPE) 2012

VERORDENING VACCINATIE NEWCASTLE DISEASE (PPE) 2006

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het handelen in strijd met de voorschriften uit onderhavige regeling levert op grond van de Wet op de economische delicten een economisch delict op.

PBO-blad. Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Inhoudsopgave. Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN 2

BIJLAGE IIIb: VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN, KOOIHUISVESTING (BEHORENDE BIJ BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN IKB EI)

BIJLAGE 4: KEURMERKREGLEMENT IKB KIP

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD. betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren

Wijziging Regeling vaccinatie Newcastle disease

BIJLAGE 2 REGLEMENT OP HET GEBRUIK VAN EN TOEZICHT OP HET COLLECTIEVE MERK IKB PSB 2010

Samenwerkingsprotocol

1. Ter waarborging van de kwaliteit van het drinkwater voor pluimvee, is de ondernemer verantwoordelijk voor het nemen van de volgende maatregelen:

ALGEMEEN... 3 INRICHTING/DIERENWELZIJN...3

Regeling verplichte financiële bijdragen onderzoeks- en innovatieagenda voor de Nederlandse pluimveesector. Inleiding

Regeling verplichte financiële bijdragen onderzoeks- en innovatieagenda voor de Nederlandse pluimveesector. Inleiding

het EU-depot van het collectieve woord- / beeldmerk IKB is ingeschreven, d.d. 26 mei 2004, onder nummer ;

(98/C 364/02) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN KOOI EN KOLONIEHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5B)

Artikel 1 Voor de toepassing van deze algemene voorwaarden wordt verstaan onder: 1. CBD : CoMore Bedrijfsdiensten B.V. ;

Keurmerkreglement IKB Ei

NOTA VAN TOELICHTING. 1 Het bij koninklijke boodschap van 3 april 2014 ingediende voorstel van wet tot

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: Artikel I, onderdeel D, komt te luiden: Artikel 54, tweede lid, komt te luiden:

Samenwerkingsprotocol. Consumentenautoriteit Stichting Reclame Code

A In artikel 5.5 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding 1. voor het eerste lid.

Het bestuur van de Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (bij afkorting COKZ),

VAN DER MEER. Inwerkingtreding Besluit Huisvesting. Oosterwolde, 11 augustus 2008

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e

Reglement op het gebruik en toezicht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Regeling verplichte registratie en gegevensverstrekking onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector. Inleiding

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

KWALITEITS - CONTROLE - BUREAU

tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (nucleaire drukapparatuur)

Voorstel: Type voorstel: [X] Kaderstellend G Controlerend D Rest

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Regeling agressieve dieren

VERSIE D.D. 11/4/2017 TBV CONSULTATIE

vast te stellen de navolgende Verordening Georganiseerd Overleg Hefpunt

Informatiedocument Leefoppervlaktes in de Intensieve Veehouderij CONCEPT, versie 3 Uitgeprint:

BESLUIT OPGAVE BEDRIJFSGEGEVENS OP ELEKTRONISCHE WIJZE (PPE) 2005

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gelet op de artikelen 16, 16b, onderdeel c, en 16 c, onderdeel c, van het Besluit bedrijfsvergunning en veiligheidscertificaat hoofdspoorwegen;

Beleidsregels aanbesteding van werken 2005

Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Zeist 2011

Het vaccinatieplan tegen NCD

Voor de toepassing van het Programma Zelfcontrole Pluimvee wordt verstaan onder:

Ontwerp-Verordening PT uitvoeringsbepalingen GMO groenten en fruit 2012

Aan geadresseerde. Geachte heer/mevrouw,

DERDE NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

De Minister van Financiën, Besluit: De Tijdelijke regeling invoering Wft wordt als volgt gewijzigd:

No.W /IV 's-gravenhage, 7 december 2007

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Algemene Subsidieregeling 2008

titel Overdracht werkzaamheden pluimvee- en konijnenslachthuizen code PA-40 versie 8 ingangsdatum pag. 1 van 6

Raadsvoorstel. jaar stuknr. Raad

VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING HUISHOUDELIJKE HEFFINGEN PLUIMVEESECTOR (PPE) 2014 (2014-I)

titel Overdracht werkzaamheden pluimvee- en konijnenslachthuizen code PA-40 versie 9 ingangsdatum pag. 1 van 6

Protocol. de Inspectie voor de Gezondheidszorg. de Nederlandse Zorgautoriteit

't Zinkske H.A.W. Bakker Vuurlinie RN NEERKANT. Datum 2 oktober 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet

Model Leegstandverordening

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,

KAMER HANDEL EN VERWERKING

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA 's-gravenhage

Het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur wordt als volgt gewijzigd:

Verordening gegevensverstrekking basisregistratie personen gemeente Olst-Wijhe 2018

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Gemeente Amsterdam Gemeenteraad Gemeenteblad Raadsbesluit R

Verordening op de Raad voor Toezicht

TRIPARTIETE OVEREENKOMST 2015

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25

ALGEMENE VOORWAARDEN IKB PSB (buitenland versie)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

PBO-blad. Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. jaargang 55 1 april 2005 nummer 16. BEDRIJFSLICHAMEN 2 Productschap Vee en Vlees (PVV 17) 2

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

PRODUCTSCHAP DRANKEN VERPAKKINGSVERORDENING PRODUCTSCHAP DRANKEN 2003

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van, 2015,,

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN IKB EI VOOR LEGEINDBEDRIJVEN SCHARRELHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5C)

IN NAAM DER KONINGIN. DE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,

Op dit document zijn de definities van de Algemene Voorwaarden IKB Rund van toepassing.

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 februari 2012

Transcriptie:

INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging i.v.m. de implementatie van de Dienstenrichtlijn 2009, gepubliceerd d.d. 15-01-2010 1) VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003 Het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren heeft, gelet op de artikelen 93, eerste lid, 95 en 102 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, en de artikelen 5, 6, 7 en 8 van de Instellingsverordening Productschap Pluimvee en Eieren 1998-I, op 13 februari 2003 vastgesteld de navolgende VERORDENING 4) Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: a. productschap : Productschap Pluimvee en Eieren; b. bestuur : bestuur van het productschap; c. pluimveehouder : de ondernemer die vleeskuikens of vleeskuikenouderdieren houdt; d. vleeskuikenouderdieren : kippen met een leeftijd van 22 weken of ouder, die bestemd zijn voor de productie van broedeieren ter verkrijging van vleeskuikens; e. opfokvleeskuikenouderdieren : kippen met een leeftijd van 21 weken of jonger, die bestemd zijn voor de productie van broedeieren ter verkrijging van vleeskuikens; f. vleeskuikens : kippen die kennelijk bestemd zijn voor de menselijke consumptie; g. koppel : een groep vleeskuikenouderdieren die in één stal wordt gehouden en waarvan de hennen onderling maximaal zeven dagen in leeftijd verschillen; h. vloeroppervlakte : de horizontale oppervlakte van de bodem van de ruimte die voor vleeskuikenouderdieren vrij beschikbaar is, alsmede de oppervlakte van eventuele plateaus; 1

i. plateau : horizontale houten of kunststoffen vlonder waar geen mest door kan vallen en die ten minste 35 cm boven de bodem van de voor vleeskuikenouderdieren vrij beschikbare ruimte is aangebracht; j. legnest : afgescheiden ruimte die is ingericht voor het leggen van eieren; k. strooisel : houtkrullen, zaagsel, stro, zand, turf of ander materiaal, waarin vleeskuikenouderdieren kunnen stofbaden, scharrelen en bodempikken; l. uitval : de dieren die, anders dan voor normale verkoop, buiten de stal worden gebracht. Artikel 2 Administratie 1. De pluimveehouder dient in zijn administratie dagelijks per koppel nauwgezet de volgende gegevens bij te houden: a. de aantallen aangevoerde hennen en hanen; b. de uitval, gespecificeerd in hennen en hanen; c. de aantallen hennen en hanen die levend worden afgevoerd; d. de al dan niet op advies van of door een dierenarts verstrekte preventieve of curatieve medicaties of vaccinaties; e. de uitgevoerde ingrepen; f. eventuele calamiteiten. 2. De pluimveehouder is verplicht van dag tot dag een zodanige administratie te voeren, dat de gegevens, genoemd in het eerste lid, te allen tijde op een eenvoudige wijze kunnen worden gekend. Artikel 3 Controle door de pluimveehouder 1. De pluimveehouder dient tenminste twee keer per etmaal de gezondheid van de dieren, het goed functioneren van voer- water en alarmvoorzieningen, het stalklimaat en de kwaliteit van het strooisel te controleren. 2. Klinisch zieke dieren worden afgescheiden van klinisch gezonde dieren. In de afgescheiden ruimte dienen de dieren de beschikking te hebben over voldoende voer- en watervoorzieningen en moet per dier meer ruimte beschikbaar zijn dan in de normale stalruimte. 3. Dode dieren dienen zo snel mogelijk uit de stal worden verwijderd. 2

4) Huisvesting Artikel 4 De huisvesting van vleeskuikenouderdieren dient tenminste te voldoen aan de volgende voorwaarden: a. per vleeskuikenouderdier is een vloeroppervlakte van tenminste 1300 cm 2 beschikbaar; b. tenminste 300 cm 2 van de onder a. bedoelde vloeroppervlakte is bedekt met strooisel; c. in de stal zijn horizontaal aangebrachte houten of kunststoffen zitstokken of latten beschikbaar die een lengte hebben van tenminste 7 cm per vleeskuikenouderdier; de zitstokken of latten hebben zowel naar boven als naar beneden een vrije ruimte die naar boven tenminste 35 cm en naar beneden tenminste 10 cm bedraagt; d. het vloeroppervlak is dicht of wordt gevormd door roosters die gemaakt zijn van hout of kunststof. Het gebruik van draadroosters is verboden; e. de ruimte die voor vleeskuikenouderdieren vrij beschikbaar is heeft een vloeroppervlakte van tenminste 2850 cm 2 en een hoogte van tenminste 70 cm; f. eventuele in de stal aangebrachte plateaus dienen voor vleeskuikenouderdieren bereikbaar te zijn en dienen naar boven een vrije voor de vleeskuikenouderdieren beschikbare ruimte te hebben van ten minste 35 cm. 4) Artikel 4a De huisvesting van opfokvleeskuikenouderdieren dient ten minste te voldoen aan de voorwaarde dat per opfokvleeskuikenouderdier met een leeftijd van 10 weken en ouder een vloeroppervlak van ten minste 666 cm² beschikbaar is. 4) Voer Artikel 5 De lengte van de voor de vleeskuikenouderdieren toegankelijke kant of kanten van de voerbak bedraagt per vleeskuikenouderdier tenminste 12,5 cm dan wel, indien het een ronde voerbak betreft, tenminste 5 cm. 4) Artikel 5a Vleeskuikenouderdieren en opfokvleeskuikenouderdieren worden dagelijks voorzien van voldoende voer en water van goede kwaliteit. Artikel 6 Nadere regels Het bestuur van het productschap is bevoegd ter nadere uitvoering van deze verordening bij besluit nadere regelen te stellen. 3

2)3) Artikel 6a 1. De pluimveehouder laat zich jaarlijks ten minste één maal op eigen kosten controleren op de naleving van het bepaalde in deze verordening door een door de voorzitter erkende controle-instantie. 2. De pluimveehouder zorgt er voor dat het rapport van bevindingen van de controle als bedoeld in het eerste lid binnen een maand na de dag van de controle door het productschap is ontvangen. 3. Indien de voorzitter vaststelt dat de pluimveehouder de verordening niet naleeft kan de voorzitter de pluimveehouder schriftelijk aanzeggen/mededelen binnen drie maanden een herstelcontrole te laten uitvoeren door de in het eerste lid bedoelde controle-instantie. 3) Artikel 6b 1. De controle-instantie als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, kan op aanvraag worden erkend door de voorzitter. 2. De te erkennen controle-instantie voldoet aan de criteria voor erkenning zoals deze door het bestuur bij besluit zijn vastgesteld. 5) 3. Aan een erkenning kunnen nadere voorschriften of voorwaarden worden verbonden. De erkenning kan door de voorzitter worden ingetrokken indien is vastgesteld dat niet langer aan de criteria voor erkenning of de aan de erkenning verbonden nadere voorschriften of voorwaarden wordt voldaan. Artikel 7 Toezicht 1. Het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt namens het productschap uitgeoefend door (een) door het bestuur aangewezen dienst(en) of door het bestuur aangewezen personen. 4

2. Ondernemers zijn verplicht: a. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen al die gegevens te verstrekken of te doen verstrekken, die naar diens/hun oordeel nodig is/zijn voor de vervulling van diens/hun taak; b. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden, die naar diens/hun oordeel nodig is voor de vervulling van diens/hun taak; c. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen te allen tijde toegang te geven of te doen geven tot hun bedrijfsruimten en tot die plaatsen of vervoermiddelen, waar c.q. waarin voorraden, tot het bedrijf van de ondernemer behorende, zijn opgeslagen c.q. worden vervoerd; d. te gedogen dat controleurs van de door het bestuur aangewezen dienst of de door het bestuur aangewezen personen monsters nemen uit de voorraden (waaronder begrepen verpakkingsmateriaal) van het bedrijf van de ondernemer, ongeacht de plaats waar of waarin zich die voorraden bevinden en de ondernemer zal alsdan de van hem gevorderde medewerking verlenen overeenkomstig de aanwijzingen en toezicht van die controleurs of aangewezen personen. 3. De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd berechtingsrapporten ten behoeve van tuchtrechtelijke afhandeling op te maken. 3) Artikel 8 Handhaving Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld zoals voorzien in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. Artikel 9 Gegevensverstrekking 1. De door het productschap uit hoofde van deze verordening verkregen gegevens omtrent ondernemingen worden in handen gesteld van de voorzitter van het productschap; zij worden, behoudens aan personeelsleden van het secretariaat van het productschap, alsmede ten behoeve van de handhaving van het bepaalde in deze verordening, niet verder bekendgemaakt. 2. De door het bestuur aangewezen dienst of personen dien(t)(en), ter bescherming van de privacy van de ondernemer, vertrouwelijk en op verantwoorde wijze om te gaan met de uit hoofde van het toezicht verkregen gegevens. 5

Overgangsrecht Artikel 10 1. Artikel 4, aanhef en onderdeel a., alsmede onderdeel e. voor zover dit betrekking heeft op de minimaal vereiste hoogte, is niet van toepassing voor vleeskuikenouderdieren die vóór 1 juni 2008 worden geboren. 2. Artikel 4, aanhef en onderdeel b. is niet van toepassing voor een periode van tien jaar na inwerkingtreding van deze verordening, voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat deze op het moment van inwerkingtreding van deze verordening reeds in gebruik was en nadien niet zijn verbouwd of herbouwd. 3. Artikel 4, aanhef en onderdeel c. is niet van toepassing voor vleeskuikenouderdieren die vóór 1 augustus 2003 worden geboren. 4. Artikel 4, aanhef, onderdeel d. en onderdeel e. voor zover dit betrekking heeft op de eisen ten aanzien van het vloeroppervlak, is niet van toepassing voor een periode van drie jaar na inwerkingtreding van deze verordening, voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat deze op het moment van inwerkingtreding van deze verordening reeds in gebruik was en nadien niet zijn verbouwd of herbouwd. 4) Artikel 10a Ontheffing 1. Op verzoek van de pluimveehouder kan door de voorzitter ontheffing worden verleend van het bepaalde in artikel 4, aanhef en onderdeel a., alsmede onderdeel e. voor zover dit betrekking heeft op de minimaal vereiste hoogte en voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat deze op het moment van inwerkingtreding van deze verordening reeds in gebruik was en nadien niet is verbouwd of herbouwd. 2. De ontheffing is geldig uiterlijk tot 1 januari 2010. 3. De pluimveehouder die aantoont dat de vergunning, zoals vereist op de voet van de Wet ammoniak en veehouderij, vanwege de vereiste huisvestingsaanpassingen niet langer voldoet en een uitbreiding van de vergunde ammoniakemissie niet wordt verkregen, kan op de voet van het eerste lid een ontheffing worden verleend die, in zoverre in afwijking van het tweede lid, geldig is uiterlijk tot 1 juni 2013. 4. De ontheffing wordt verleend onder voorwaarde dat het einde van de periode, genoemd in artikel 10, tweede lid, wordt gelijkgesteld aan het moment waarop voldaan is aan artikel 4, aanhef en onderdeel a., alsmede onderdeel e. voor zover dit betrekking heeft op de minimaal vereiste hoogte. 6

5. Aan een ontheffing kunnen voorts nadere voorschriften of voorwaarden worden verbonden. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. De ontheffing kan te allen tijde worden ingetrokken. Artikel 11 Slotbepaling 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003. 2. Zij treedt in werking op de dag na die van haar afkondiging in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Voor het bestuur, drs. J.J. Ramekers, voorzitter, drs. S.B.M. Jongerius, secretaris. 7

1) TOELICHTING BIJ DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003 ALGEMEEN De discussie over het welzijn van vleeskuikenouderdieren loopt al ongeveer tien jaar. Kritiekpunten zijn het beperkt voeren van en het daardoor ontstane hongergevoel bij vleeskuikenouderdieren tijdens de opfokfase en de hoge uitval tijdens de productieperiode. Toen in een later stadium, met het oog op het terugbrengen van de ammoniakemissie, alternatieve huisvestingssystemen werden ontwikkeld en in die systemen de hoeveelheid strooisel voor een belangrijk deel of geheel werd gereduceerd, was het ontbreken van strooisel ook een kritiekpunt. De kritiek op het houden van vleeskuikenouderdieren is in het midden van de negentiger jaren van de vorige eeuw voor de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) aanleiding geweest om een werkgroep te formeren die tot taak had om een streefbeeld voor de huisvesting en verzorging van vleeskuikenouderdieren te formuleren. In de werkgroep waren vertegenwoordigd het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ID-DLO (thans ID-Lelystad), de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP), het Praktijkonderzoek Pluimveehouderij, de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (Dierenbescherming), een deskundige ethologie en de Raad voor Dierenaangelegenheden. De werkgroep heeft medio 1996 een streefbeeld opgeleverd aan de RDA en deze Raad heeft het streefbeeld in een op 29 oktober 1996 gehouden vergadering vastgesteld. Het streefbeeld is vervolgens een basis voor het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij het opstellen van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) met betrekking tot de huisvesting van vleeskuikenouderdieren. In 1998 constateerde de toenmalige minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de heer J.J. van Aartsen, dat in de sector een ontwikkeling aan de gang is om over te gaan naar strooiselloze huisvestingssystemen. Zoals hiervoor al is aangegeven was de hoofdreden daarvan dat met deze nieuwe systemen, die overigens een Groen Labelcertificaat hebben ontvangen, de ammoniakemissie uit stallen voor vleeskuikenouderdieren aanzienlijk kan worden teruggebracht. De minister vond dat pluimvee voor het uitvoeren van scharrel- en stofbadgedrag strooisel nodig heeft en dat het huisvesten van pluimvee in systemen zonder strooisel een evidente welzijnsverslechtering is. In dat verband heeft hij in juli 1998 aan de Tweede Kamer laten weten dat in de komende regelgeving voor de huisvesting van pluimvee een minimum strooiseloppervlakte zal worden opgenomen. Op 9 september 1999 heeft minister Brinkhorst daarover nog weer een brief aan de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij geschreven. Hij stelt daarin dat de RDA het belang van strooisel voor het welzijn van vleeskuikenouderdieren heeft onderzocht en daarbij tot de conclusie is gekomen dat het voor het welzijn van de dieren noodzakelijk is in de gelegenheid gesteld te worden te scharrelen en te stofbaden en dat hij op grond daarvan voornemens is het gebruik van strooisel verplicht te stellen. In het streefbeeld van de RDA staat echter dat bij de nieuwe huisvestingssystemen de effecten op het welzijn nog grotendeels onbekend zijn en dat met name onduidelijk is of de dieren een normaal scharrel- en stofbadgedrag kunnen vertonen. 8

De door minister Brinkhorst aangekondigde AMvB, het Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren is op 20 maart 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden. In de AMvB wijkt de minister op diverse punten af van het streefbeeld dat door de RDA is opgesteld. Voor dertig leden van de Tweede Kamer is dat aanleiding om in een brief van 11 april 2000 te verzoeken op de inwerkingtreding van de AMvB bij wet te regelen. De regering heeft vervolgens het betreffende voorstel van wet op 22 juli 2000 bij de Tweede Kamer ter overweging aangeboden. Voor de Dierenbescherming en de NOP was het voorstel van de regering aanleiding om in een gezamenlijke brief d.d. 28 september 2000 aan minister Brinkhorst aan te geven dat beide organisaties nog steeds achter het streefbeeld van de RDA staan. In de brief doen zij diverse voorstellen en suggesties tot aanpassing van het Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren. De Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij had ook de nodige kritiek en heeft diverse vragen gesteld. In een verslag, gedateerd 15 februari 2001 heeft de Commissie die ter kennis van de regering gebracht. Daarna wordt gedurende meer dan anderhalf jaar niets meer vernomen van de regering totdat de opvolger van de heer Brinkhorst, de heer ir. C. Veerman in oktober 2002 laat weten het door het kabinet Kok II ingediende voorstel van wet te zullen intrekken. Vervolgens heeft de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de heer ir. B.J. Odink in een op 11 oktober 2002 gehouden overleg tussen hem en het dagelijks bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) aan het PPE gevraagd om regelgeving op te stellen op het gebied van de huisvesting en verzorging van vleeskuikenouderdieren, waarbij die regelgeving gebaseerd zou moeten zijn op het door de RDA vastgestelde streefbeeld. Deze verordening voorziet daarin. De onderhavige verordening richt zich uitsluitend op vleeskuikenouderdieren in de productiefase en niet op vleeskuikenouderdieren in de opfokfase. De reden hiervoor is dat het RDA streefbeeld aangeeft dat de voerbeperking c.q. de hongergevoelproblematiek bij vleeskuikenouderdieren in de opfokfase weliswaar een structureel probleem is, maar dat eerst nader onderzoek noodzakelijk is naar mogelijke oplossingen. Als mogelijke oplossingsrichting wordt voerverdunning genoemd, maar ook op dat gebied is nog nader onderzoek noodzakelijk. De overheid, de mengvoederindustrie en het pluimveebedrijfsleven hebben inmiddels het initiatief genomen om onderzoek naar de geschetste problematiek uit te voeren. Eind 2002 zullen daarvan de eerste resultaten bekend worden. Omdat de beschikbare ruimte per vleeskuikenouderdier en het kunnen vertonen van scharrel- en stofbadgedrag in de opfokfase geen knelpunt vormen, is vooralsnog afgezien van het vastleggen van regelgeving voor vleeskuikenouderdieren die jonger zijn dan 22 weken. Zodra meer duidelijkheid is verkregen over de wijze waarop de voerbeperking c.q. het hongergevoel in de opfokfase kan worden voorkomen, zonder dat daarmee de technische bedrijfsresultaten op de vleeskuikenouderdierbedrijven ernstig negatief worden beïnvloed, zal één en ander in regelgeving kunnen worden vastgelegd. Over de inhoud van de verordening is overleg gevoerd met de NOP, de Dierenbescherming en met vertegenwoordigers van bouwers en gebruikers van groepskooisystemen. In overleg met deze groeperingen is de ontwerp-verordening op enkele onderdelen aangepast. Genoemde partijen hebben laten weten inhoudelijk in te stemmen met de verordening. 9

Bovendien is over de tekst van de verordening contact onderhouden met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en ook die contacten hebben geleid tot enkele aanvullingen. De doelstellingen die worden nagestreefd en de te verwachten (neven)effecten van de verordening Met de verordening worden criteria gesteld waaraan door pluimveehouders moet worden voldaan en die ertoe leiden dat vleeskuikenouderdieren in Nederland zodanig worden gehuisvest en verzorgd dat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Verwacht wordt dat de verordening het algemene welzijnsniveau waarop vleeskuikenouderdieren in Nederland worden gehouden, zal verhogen. Bovendien wordt met de verordening aangegeven dat de reproductiesector verantwoording neemt voor het op een welzijnsvriendelijke wijze houden van vleeskuikenouderdieren. Met de verordening kunnen via het tuchtrecht eventuele excessen op welzijnsgebied worden bestreden en aan de kaak worden gesteld. De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Met name vanuit de maatschappelijke groeperingen is reeds een aantal jaren kritiek geuit op de wijze waarop vleeskuikenouderdieren worden gehouden. Die kritiek werd ook geuit door verschillende politieke partijen en is voor het kabinet Kok II aanleiding geweest om regelgeving te stellen voor de huisvesting en verzorging van vleeskuikenouderdieren. Door weerstand van de Tweede Kamer is de voorgestelde regelgeving niet van kracht geworden, waarna het opvolgende kabinet Balkenende heeft besloten het ingediende wetsvoorstel in te trekken en aan het PPE te vragen de regelgeving in een verordening vast te leggen. Om er zeker van te zijn dat de in het streefbeeld genoemde welzijnsaspecten door alle, ongeveer 350 bedrijven met vleeskuikenouderdieren in Nederland ter harte zullen worden genomen is publieke regelgeving noodzakelijk. De afweging ten opzichte van private alternatieven Indien de door de RDA aangeven criteria via een private regelgeving aan de sector opgelegd zouden worden, kan niet uitgesloten worden c.q. mag verwacht worden dat een deel van de bedrijven zich niet aan die regelgeving zal houden. Opname van de regelgeving in het Integrale Keten Beheersingssysteem (IKB) van het Productschap voor Pluimvee en Eieren zou een mogelijkheid zijn maar er zijn enkele vermeerderingsbedrijven die niet aan IKB deelnemen. Voor andere bedrijven zou het een reden kunnen zijn om niet langer aan IKB deel te nemen. Daarbij kan met name gedacht worden aan bedrijven die broedeieren produceren voor de export. De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Bij besluit zullen één of meerdere controle-instanties worden aangewezen om de naleving van de bij de verordening gestelde regels te controleren. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan erkende controle-instanties die ook voor de controle van andere publieke of private regelingen reeds op de vleeskuikenouderdierenbedrijven komen. Daarmee wordt het aantal controleurs dat op de bedrijven komt klein gehouden en dat is met het oog op het overbrengen van ziekteverwekkers c.q. zoönosen van groot 10

belang. Bovendien is een combinatie met controles die in het kader van andere regelingen moeten worden uitgevoerd efficiënter en goedkoper. Pluimveehouders die de handelen in strijd met de bepalingen in de verordening kunnen via tuchtrecht bestraft worden. De financiële gevolgen van de verordening Voor vleeskuikenouderdierbedrijven met een traditioneel huisvestingssysteem zal de verordening nauwelijks financiële consequenties hebben. Bedrijven met een alternatief huisvestingssysteem zullen voor een deel thans niet voldoen aan de gestelde eisen. In de verordening zijn echter overgangsbepalingen opgenomen die het mogelijk maken dat alle bestaande alternatieve huisvestingssystemen nog gedurende tien jaren na inwerkingtreding van de verordening mogen worden gebruikt. De huisvestingssystemen zullen dan bedrijfseconomisch zijn afgeschreven, zodat ook op die bedrijven de financiële gevolgen gering zullen zijn. De verordening kan wel tot gevolg hebben dat door de gestelde eisen toekomstige alternatieve huisvestingssystemen duurder zullen zijn dan de huidige alternatieve systemen. De controle op de naleving van de verordening en de handhaving zullen met kosten gepaard gaan. Die kosten zullen moeten worden opgebracht door de betrokken pluimveehouders. De verhouding tot andere wetgeving en tot bestaande en komende internationale en communautaire regelingen Door de Europese Unie is geen regelgeving op het gebied van het houden en verzorgen van vleeskuikenouderdieren vastgesteld en dergelijke regelgeving is ook niet in voorbereiding. Wel heeft de Europese Unie regelgeving vastgesteld voor het welzijn van leghennen en is regelgeving voor het welzijn van vleeskuikens in voorbereiding. In Nederland wordt op 1 januari 2003 de implementatie van de EU-regelgeving voor het welzijn van leghennen van kracht. Het PPE heeft voorts regelgeving in voorbereiding ten aanzien van het welzijn van vleeskalkoenen, konijnen en nertsen. Via deze verordening wordt regelgeving gegeven ten aanzien van het welzijn van vleeskuikenouderdieren. De verordening sluit aan bij de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Buiten Nederland zijn er voor zover bekend nauwelijks of geen EU-lidstaten waar welzijnsregelgeving voor vleeskuikenouderdieren van kracht is. Notificatie van technische voorschriften Onderhavige verordening bevat geen technische voorschriften in de zin van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). 11

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 Dit artikel bevat de definities. Wat betreft de definitie van vloeroppervlakte wordt het volgende opgemerkt. De oppervlakte van de voor de vleeskuikenouderdieren vrij beschikbare ruimte wordt berekend door de oppervlakte van die ruimte (lengte x breedte) en de oppervlakte van de eventueel aanwezige plateaus (lengte x breedte) bij elkaar op te tellen. De legnesten bevinden zich in de vrij beschikbare ruimte, waardoor de oppervlakte van de legnesten al is meegerekend in de oppervlakte van de vrij beschikbare ruimte. Het oppervlak van de legnesten mag dan niet nog een keer extra worden meegeteld. Dat mag ook niet indien de vleeskuikenouderdieren zich vrijelijk kunnen bewegen op of onder de legnesten. Indien boven de legnesten een plateau is gemonteerd en boven dit plateau nog een vrij ruimte aanwezig is van tenminste 35 cm, mag de oppervlakte van dit plateau wel worden meegenomen als extra vloeroppervlakte. Artikel 2 Op grond van dit artikel is de pluimveehouder verplicht een aantal zaken die betrekking hebben op de gezondheid van de op zijn bedrijf aanwezige vleeskuikenouderdieren, dagelijks in zijn administratie vast te leggen. Artikel 3 Op grond van dit artikel is de pluimveehouder verplicht tenminste twee maal per etmaal controles uit te voeren op zijn bedrijf. Eventuele tekortkomingen dient hij zo spoedig mogelijk te verhelpen. Er is echter van afgezien dit in de verordening vast te leggen omdat dit niet alleen in het belang is van het welzijn van de vleeskuikenouderdieren, maar vooral ook in het belang van de pluimveehouder. Met betrekking tot het registreren van de uitval (artikel 2, onderdeel b) wordt het volgende opgemerkt. In het RDA streefbeeld is opgenomen dat gestreefd moet worden naar een uitvalpercentage wegens gezondheidsproblemen bij hennen van minder dan 5% en bij hanen van minder dan 10%. De meeste dieren verlaten het productieproces echter via selectie op vruchtbaarheid. Omdat het om relatief kleine groepen dieren gaat en de prijs die voor de dieren kan worden ontvangen zeer gering is, worden uitgeselecteerde dieren veelal op het pluimveebedrijf gedood. Controletechnisch is daardoor geen onderscheid te maken tussen uitval wegens gezondheidsredenen en uitval wegens selectie. Om die reden is het opnemen van een bepaling over uitval wegens gezondheidsproblemen in de verordening niet zinvol. In de opfokfase kan met het nemen van bepaalde maatregelen de uitval op latere leeftijd worden verminderd. Daarbij moet gedacht worden aan het laten wennen van de dieren aan hoogteverschillen in de stal en aan het bijvoeren op de vloer. Het tijdens de opfokfase laten wennen aan hoogteverschillen is ook in het economisch belang van de pluimveehouder die vleeskuikenouderdieren houdt, en behoeft niet in regelgeving te worden vastgelegd. Het bijvoeren op de grond dient via voorlichting gerealiseerd te worden. Omdat controle op het naleven van een eventuele verplichting nauwelijks mogelijk is, wordt afgezien van het opnemen van een verplichting tot het bijvoeren op de grond in de opfokfase. In het RDA-streefbeeld wordt aandacht besteed aan de beschadiging van het verenpak en de huid bij hennen. Door het treden door de hanen raakt het verenpak en de huid van de hennen dikwijls beschadigd, hetgeen als een welzijnsprobleem moet worden aangemerkt. 12

Het toekomstige verbod op het knippen van de binnenteen en het verwijderen van de sporen bij de hanen, dat voorzien is in het Ingrepenbesluit, zal deze problematiek nog vergroten. Op dit moment is onvoldoende bekend op welke wijze de genoemde welzijnsproblematiek kan worden verminderd of worden opgelost. Nader onderzoek is daarvoor noodzakelijk. Het opleggen van regels die ertoe kunnen leiden de beschadigingen te beperken is daardoor thans nog niet mogelijk. Artikel 4 In dit artikel worden de minimumeisen vastgesteld waaraan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren dient te voldoen. De in de onderdelen a tot en met d gestelde normen zijn met één uitzondering conform de normen die door de Dierenbescherming en de NOP in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden geadviseerd. De uitzondering heeft betrekking op de vrije ruimte onder en boven de zitstokken, c.q. latten. Door Dierenbescherming en NOP wordt geadviseerd een verplichte vrije ruimte boven en onder de zitstokken op te nemen van 25 cm. In de onderhavig artikel is de verplichting opgenomen dat de ruimte boven de zitstokken, c.q. latten 35 cm moet zijn en onder de zitstokken, c.q. latten 10 cm. Van de geadviseerde norm is afgeweken omdat enerzijds vleeskuikenouderdieren, vanwege hun gewicht niet graag op zitstokken, c.q. latten gaan zitten die tenminste 25 cm verwijderd zijn van het onderliggende oppervlak. Bovendien worden in traditionele stallen de latten van de beun gebruikt als zitstok, c.q. lat. Tegen het einde van de productieperiode is de ruimte onder de beun gevuld met mest en de vrije ruimte onder de latten bedraagt dan minder dan 25 cm terwijl de functie van de latten op de beun als zitstok niet wijzigt. Het wordt daarom verantwoord geacht om af te wijken van de geadviseerde norm. In het overleg dat tussen de sector en de maatschappelijke organisaties is gevoerd is afgesproken dat nader onderzoek zou moeten worden uitgevoerd naar de zitstoklengte waarover vleeskuikenouderdieren moeten kunnen beschikken. In dat verband heeft het productschap in overleg met de Dierenbescherming en de sector een dergelijk onderzoek in gang gezet. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de thans opgenomen lengte van 7 cm zitstok per vleeskuikenouderdier onvoldoende is, zal in overleg met de betrokken organisaties de minimaal voorgeschreven zitstoklengte desgewenst worden aangepast. In onderdeel e. wordt een minimum vloeroppervlakte genoemd van 2850 cm 2 en een minimum hoogte van 70 cm. De norm voor het minimum oppervlakte houdt in feite een verbod in op het gebruik van kleine kooien waarin slechts één of twee vleeskuikenouderdieren kunnen worden gehuisvest. Een dergelijk verbod was ook de intentie van het Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren en het instellen van een dergelijk verbod is onderschreven door de NOP en de Dierenbescherming in hun hiervoor reeds genoemde gezamenlijke brief van 28 september 2000. De minimum hoogte van 70 cm is opgenomen om te voorkomen dat vleeskuikenouderdieren gehuisvest gaan worden in systemen met een geringere hoogte hetgeen niet wenselijk wordt geacht. In dit kader wordt opgemerkt dat met de hoogte de afstand bedoeld wordt tussen de bodem en de bovenkant c.q. het dak van de ruimte waarin de vleeskuikenouderdieren worden gehouden. Eventuele aangebrachte plateaus spelen bij de bepaling van de hoogte geen rol. 13

In onderdeel f worden nadere eisen gesteld aan de eventueel aangebrachte plateaus. Plateaus zijn bedoeld op het vloeroppervlak waarover vleeskuikenouderdieren kunnen beschikken te vergroten en om de beschikbare ruimte beter te benutten. Om de voorkomen dat plateaus ook daadwerkelijk de ruimte beter benutbaar te maken is geregeld dat de plateaus voor de vleeskuikenouderdieren bereikbaar moeten zijn en dat de vrije ruimte boven de plateaus tenminste 35 cm moet bedragen. In de definitie van plateau is voorts aangegeven dat de plateaus tenminste 35 cm boven de bodem moeten zijn aangebracht waardoor is zeker gesteld dat met het aanbrengen van een plateau de voor de vleeskuikenouderdieren vrij beschikbare ruimte op de bodem niet wordt verkleind. Uit hygiëneoverwegingen is bepaald dat er geen mest door een plateau mag kunnen vallen. Omdat niet verlangd kan worden dat aan alle gestelde eisen voldaan kan worden op het moment van inwerkingtreding van de verordening, is voor een aantal eisen overgangsrecht van toepassing. Dit is nader in artikel 10 geregeld. Artikel 5 In het Besluit Huisvesting vleeskuikenouderdieren waren eisen opgenomen omtrent de voor de vleeskuikenouderdieren beschikbare voerbaklengte. De Dierenbescherming en de NOP hebben die eisen in hun brief van 28 september 2000 onderschreven. Om die reden zijn dezelfde eisen ten aanzien van de voerbaklengte in deze verordening opgenomen. Artikel 6 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7 De voorzitter van het productschap is bevoegd personen aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van onderhavige verordening. Pluimveehouders dienen medewerking te verlenen aan de toezichthouders bij de uitvoering van hun werkzaamheden. Bij constatering van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening is de toezichthouder onder meer bevoegd een berechtingsrapport op te stellen ten behoeve van tuchtrechtelijke vervolging. Artikel 8 De naleving van onderhavige verordening zal worden verzekerd door middel van tuchtrecht. Artikel 9 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 10 Om de pluimveehouders voldoende tijd te geven de nodige voorzieningen te treffen en om voor de thans aanwezige stalinrichting normale afschrijvingstermijnen aan te houden, zijn in de verordening overgangstermijnen opgenomen: a. De eis ten aanzien van de minimaal beschikbare vloeroppervlakte (1300 cm 2 per vleeskuikenouderdier) en de minimaal vereiste hoogte (70 cm) wordt van toepassing op vleeskuikenouderdieren die na 1 juni 2008 worden geboren. De Raad voor Dierenaangelegenheden heeft het streefbeeld Huisvesting en verzorging vleeskuikenouderdieren vastgesteld op 29 oktober 1996. In een brief 14

van 28 september 2000 adviseren de Dierenbescherming en de NOP aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om de oppervlakte-eis van 1300 cm 2 in te voeren op 29 oktober 2006 (Tien jaar nadat het streefbeeld is vastgesteld). Inmiddels zijn weer twee jaar verstreken waarbij de sector in onzekerheid is gelaten. Met de datum die nu wordt voorgesteld wordt die twee jaar onzekerheid opgeteld bij de termijn die in 2000 voorgesteld is door de Dierenbescherming en de NOP. Een datum van 29 oktober 2008 zou dan voor de hand liggen. Om te voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat of koppels die enige tijd voor die datum worden opgezet al dan niet volgens de nieuwe eisen moeten worden gehuisvest, is ervoor gekozen om de geboortedatum van de vleeskuikenouderdieren als uitgangspunt te nemen. Vleeskuikenouderdieren worden op 21 à 22 weken leeftijd verplaatst van een opfokbedrijf naar een productiebedrijf. Om de nieuwe oppervlakte-eis materieel in te laten gaan op 29 oktober 2008 is bepaald dat de nieuwe eis van toepassing is op alle vleeskuikenouderdieren die na 1 juni 2008 worden geboren. b. De eis ten aanzien van de minimaal met strooisel bedekte oppervlakte (300 cm 2 per vleeskuikenouderdier) is voor een periode van tien jaar na het inwerkingtreden van deze verordening niet van toepassing voor huisvestingssystemen die op het moment van inwerkingtreden reeds aantoonbaar in gebruik waren en nadien niet zijn verbouwd of herbouwd. Voor deze overgangstermijn is gekozen om pluimveehouders in de gelegenheid te stellen huisvestingssystemen die niet aan de eisen voldoen te blijven gebruiken gedurende een periode van maximaal tien jaren. Aangenomen mag worden dat de systemen dan bedrijfseconomisch zijn afgeschreven. Vanaf dat moment mag verlangd worden dat het huisvestingssysteem wordt vervangen door een systeem dat wel aan de gestelde eisen voldoet. De Dierenbescherming heeft er op gewezen op dat de minister van LNV in een brief van 9 juli 1997 aan de Tweede Kamer al een verbod op batterijkooien voor vleeskuikenouderdieren heeft aangekondigd. Op grond daarvan is de Dierenbescherming van mening dat de overgangstermijn voor een minimaal met strooisel bedekte oppervlakte tien jaar na 9 juli 1997, zijnde 9 juli 2007 zou moeten eindigen. c. De eisen ten aanzien van het beschikbaar zijn van houten of kunststoffen zitstokken of latten en het verbod op het gebruik van draadroosters treden in werking voor vleeskuikenouderdieren welke op of na 1 augustus 2003 worden geboren. Deze dieren worden op of na 1 januari 2004 22 weken oud. Materieel zal de eis ten aanzien van zitstokken of latten derhalve ingaan op 1 januari 2004. In huisvestingssystemen die nog niet voldoen aan deze eisen kan voor het opzetten van het eerstvolgende koppel voorzien worden in de gevraagde zitstokken, c.q. latten. Omdat alle vermeerderingsbedrijven in de regel tenminste één keer per jaar een nieuw koppel ouderdieren opzetten, is de datum van 1 januari 2004 als uiterste datum gekozen waarop de maatregel materieel in alle huisvestingssystemen moet zijn ingevoerd. Teneinde onduidelijkheid te voorkomen is ervoor gekozen de datum van ingang te verbinden aan de geboortedatum van de vleeskuikenouderdieren. d. Het verbod op het gebruik van draadroosters en het gebruik van kooisystemen met een vloeroppervlakte kleiner dan 2550 cm 2 is, conform de dienaangaande bepaling in het Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren en conform het advies van Dierenbescherming en NOP, niet van toepassing voor een periode van drie jaren na inwerkingtreding van deze verordening. 15

Artikel 11 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Zoetermeer, 13 februari 2003 drs. J.J. Ramekers, voorzitter, drs. S.B.M. Jongerius, secretaris. 2) TOELICHTING BIJ DE VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN NERTSEN (PPE) 2003, DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKALKOENEN 2003 EN DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003 (2004-I) De Verordening welzijnsnormen nertsen (PPE) 2003, de Verordening welzijnsnormen vleeskalkoenen 2003 en de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 zijn van kracht sinds mei 2003. Ten einde de naleving van de in deze welzijnsverordeningen opgenomen bepalingen beter te kunnen volgen wordt iedere ondernemer die nertsen, vleeskalkoenen of vleeskuikenouderdieren houdt, met onderhavige wijziging verplicht zich één maal per jaar op eigen kosten te laten controleren. De gegevens die tijdens de door de ondernemer geëntameerde controles worden gegenereerd kunnen aanleiding zijn tot het uitoefenen van toezicht. Het niet voldoen aan de verplichting zich periodiek te laten controleren is een feit dat tuchtrechtelijk kan worden gehandhaafd. De artikelen I, II en III voorzien in de wijziging van de Verordening welzijnsnormen nertsen (PPE) 2003, de Verordening welzijnsnormen vleeskalkoenen 2003 en de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 door invoeging van een artikel waarbij de ondernemer wordt verplicht tot een jaarlijkse controle op de naleving van de betrokken verordening door een door het bestuur aangewezen controle-instantie op zijn kosten. Uitgangspunt voor de selectie van controle-instanties moet het beginsel van vrije marktwerking zijn. Gelet op de beperkte beschikbaarheid van deskundige en onafhankelijke controle-instanties in de huidige (ontwikkelings)fase is, gegeven het belang van de naleving van onderhavige welzijnsverordeningen de aanwijzing van controle-instanties door het bestuur gerechtvaardigd. Om in deze fase te verzekeren dat in te schakelen controle-instanties ten minste moeten voldoen aan eisen als onder meer onafhankelijkheid, gewaarborgde procedures, voldoende benodigde expertise en accreditatie van het voldoen aan bepaalde EN-normen, worden de in te schakelen controle-instanties op dit moment nog aangewezen. In een volgende fase, indien er meerdere gekwalificeerde en geëquipeerde controle-instanties voorhanden zijn en als de verschillende welzijnseisen en de controles hierop voldoende ingang hebben gevonden, zal worden overgestapt naar een systeem van erkenning van controle-instanties aan de hand van vastgestelde erkenningsvoorwaarden. 16

Het besluit waarbij de controle-instanties worden aangewezen wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zoals hierboven toegelicht zal dit besluit te zijner tijd worden vervangen door een besluit waarbij erkenningsvoorwaarden zijn geformuleerd. Artikel IV voorziet in de inwerkingtreding. De inwerkingtreding is bepaald op de tweede dag na de dag van dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin de verordening wordt geplaatst. 3) TOELICHTING BIJ DE VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN NERTSEN (PPE) 2003, DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKALKOENEN 2003 EN DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003 (2006-I) De Verordening welzijnsnormen nertsen (PPE) 2003, de Verordening welzijnsnormen vleeskalkoenen 2003 en de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 zijn van kracht sinds mei 2003. Ten einde de naleving van de in deze welzijnsverordeningen opgenomen bepalingen beter te kunnen volgen is iedere ondernemer die nertsen, vleeskalkoenen of vleeskuikenouderdieren houdt, met de vorige wijziging van deze verordeningen (2004-I) verplicht gesteld zich één maal per jaar op eigen kosten te laten controleren door een door het bestuur bij besluit aangewezen controle-instantie. Gelet op de beperkte beschikbaarheid van deskundige en onafhankelijke controleinstanties was, gegeven het belang van de naleving van onderhavige welzijnsverordeningen, aanwijzing van controle-instanties door het bestuur gerechtvaardigd. Nu er meerdere gekwalificeerde en geëquipeerde controle-instanties voorhanden zijn en de verschillende welzijnseisen en de controles hierop voldoende ingang hebben gevonden, wordt overgestapt naar een systeem van erkenning van controle-instanties aan de hand van bij besluit vastgestelde erkenningsvoorwaarden. De artikelen I, II en III van deze wijzigingsverordening voorzien hierin door de verplichting de jaarlijkse controle te laten uitvoeren door een door het bestuur aangewezen controle-instantie te wijzigen in een door de voorzitter erkende controle-instantie. Voorts betreft de verwijzing in de drie verordeningen naar de tuchtrechtelijke maatregelen zoals voorzien in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 een juridisch-technische aanpassing. Artikel IV voorziet in de inwerkingtreding. De inwerkingtreding is bepaald op de tweede dag na de dag van dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin de verordening wordt geplaatst. Tegelijk met de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening treedt het besluit in werking waarbij de erkenningsvoorwaarden voor de controle-instanties zijn geformuleerd. 17

4) TOELICHTING BIJ DE VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003 (2008-I) De Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 is van kracht sinds mei 2003. In het kader van de artikel 106, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie voorgeschreven vierjaarlijkse heroverweging van de bestaansgrond van de verordening, is vastgesteld dat de verordening dient te worden gehandhaafd, maar dat er aanleiding is tot enkele wijzigingen. Deze verordening voorziet daarin. De belangrijkste wijziging betreft de mogelijkheid voor de pluimveehouder om een ontheffing te krijgen van de in artikel 4 opgenomen huisvestingsverplichting. Per 22 weken na 1 juni 2008 dient te zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 4. Aan de ontheffing zijn voorwaarden en een geldigheidsduur verbonden. Tegenover het krijgen van ontheffing staat dat de pluimveehouder op de datum waarop de ontheffing eindigt, ook, en daarmee eerder dan in het overgangsrecht is bepaald, voldoet aan de voorwaarde van artikel 4, onder b., die strekt tot een verplichte hoeveelheid strooisel. Aanleiding tot het bieden van de mogelijkheid tot ontheffing is dat een aantal bedrijven met kooihuisvesting niet tijdig kan voldoen aan de vereisten. Oorzaak daarvan is de uitbraak van Aviaire Influenza in 2003 waarbij vooral broedeiproducerende bedrijven grote financiële verliezen hebben geleden. Rond de jaarwisseling 2005/2006 is door sterke media-aandacht rond Aviaire Influenza de consumptie van pluimveevlees in Europa tijdelijk met 15 tot 20% teruggelopen. Daardoor is een broedeioverschot ontstaan en hebben de betreffende ondernemers opnieuw financiële verliezen geleden. Het resultaat hiervan is dat de pluimveehouders die vleeskuikenouderdieren houden in een kooihuisvestingssysteem financieel nog niet in de gelegenheid zijn geweest het huisvestingssysteem boekhoudkundig volledig af te schrijven. Het onthouden van een ontheffing zou leiden tot onnodige kapitaalvernietiging. Door de ontheffing krijgen ondernemers een jaar langer de tijd om het huisvestingssysteem zodanig aan te passen dat per vleeskuikenouderdier meer ruimte beschikbaar is zodat voldaan kan worden aan de in artikel 4 opgenomen norm van 1300 cm 2 vloeroppervlakte per dier. Evenwel moet het huisvestingssysteem tegelijk met de aanpassing van de vloeroppervlakte zodanig aangepast worden dat van genoemde 1300 cm 2 ten minste 300 cm 2 bedekt is met strooisel, zoals is vereist in artikel 4, aanhef en onderdeel b. Door het gebruik van strooisel neemt de ammoniakemissie toe. Indien ondernemers op grond van de verleende milieuvergunning de ammoniakemissie van hun bedrijf niet mogen doen toenemen en de vergunningverlener niet bereid is om de vergunde ammoniakemissie te verhogen, kan aan hen uiterlijk tot 1 juni 2013 ontheffing worden verleend van het gestelde in artikel 4 aanhef en onderdeel a. Het doorvoeren van enkele wijzigingen is daarnaast aangewezen aangezien tijdens de voorbereiding van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 is afgesproken om, in afwachting van een nog uit te voeren onderzoek, het opnemen van bepalingen ten aanzien van de voeding van opfokvleeskuikenouderdieren op te schorten. Genoemd onderzoek is inmiddels uitgevoerd. In overleg met de NOP, NVP en Dierenbescherming is besloten de bepalingen ten aanzien van de voeding van opfokvleeskuikenouderdieren thans ook op te nemen. Voorts is besloten van de gelegenheid gebruik te maken om ook ten aanzien van de opfokvleeskuikenouderdieren een bepaling op te nemen aangaande een minimumvloeroppervlakte. 18

Artikel I In onderdeel A. (artikel 1) is voorzien in een toevoeging van een definitie van opfokvleeskuikenouderdieren. Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om in artikel 1 redactionele aanpassing te plegen. In de onderdelen B. en D. is voorzien in een aanpassing van de aanduiding van het hoofdstuk, zodat de inhoud van het hoofdstuk niet wordt beperkt tot vleeskuikenouderdieren, maar (ten dele) ook geldt ten aanzien van opfokvleeskuikenouderdieren. In onderdeel C. (artikel 4a) is voorzien in de invoeging van een bepaling met daarin opgenomen de voorwaarde van een minimumvloeroppervlakte voor opfokvleeskuikenouderdieren. In onderdeel E. (artikel 5a) is voorzien in de invoeging van een bepaling waarbij de pluimveehouder wordt verplicht om de opfokvleeskuikenouderdieren en de vleeskuikenouderdieren dagelijks te voorzien van voldoende voer en water van goede kwaliteit. Voorheen gebeurde dat ten aanzien van de opfokvleeskuikenouderdieren vanwege de gunstige effecten op de productie niet dagelijks, hetgeen onder andere leidde tot eerdergenoemde hongergevoelproblematiek. In onderdeel F. is voorzien in de invoeging van een nieuw hoofdstuk terzake van ontheffing van de in artikel 4 genoemde voorwaarden. In onderdeel G. (artikel 10a) is voorzien in de invoeging van een artikel waarin ontheffing en daaraan verbonden nadere voorwaarden met betrekking tot het bepaalde in artikel 4, aanhef en onderdeel a., alsmede onderdeel e. voor zover dit betrekking heeft op de minimaal vereiste hoogte, wordt geregeld. Artikel II Hierin is de inwerkingtreding geregeld. De inwerkingtreding is bepaald op de tweede dag na de dag van dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin de verordening wordt geplaatst. Zoetermeer, 12 juni 2008 drs. J.J. Ramekers, voorzitter, ir. B.M. Dellaert, secretaris. 19

5) TOELICHTING BIJ VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DIVERSE VERORDENINGEN IN VERBAND MET DE IMPLEMENTATIE VAN DE DIENSTENRICHTLIJN (PPE) 2009 ALGEMEEN Op 28 december 2006 is Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn) in werking getreden. Doel van de Dienstenrichtlijn is een vrije Europese dienstenmarkt. Teneinde dat doel te bereiken dienen belemmerende regels en procedures voor de vrijheid van vestiging van dienstverleners en het vrije verkeer van diensten tussen de lidstaten te worden afgeschaft of vereenvoudigd. Dienstverleners, waaronder laboratoria en controlediensten, kunnen daardoor gemakkelijker overal in de EU aan de slag. Op 28 december 2009, drie jaar na de inwerkingtreding van de Dienstenrichtlijn derhalve, moet in de EU-lidstaten de Dienstenrichtlijn nationaal zijn geïmplementeerd. In Nederland geschiedt dat door middel van de Dienstenwet en een Aanpassingswet. Ook alle reeds bestaande regelgeving en procedures die onder de Dienstenrichtlijn vallen dienen vóór 28 december 2009 in overeenstemming te zijn gebracht met de Dienstenrichtlijn. In verband daarmee is alle regelgeving van het productschap, voor zover die wordt geraakt door de Dienstenrichtlijn, gescreend op eventuele strijdigheden met de Dienstenrichtlijn. De uitkomst daarvan is dat van een aantal verordeningen en een besluit, de bepalingen betrekking hebbend op de erkenning van laboratoria en controlediensten, dienen te worden aangepast. De verordeningen betreft Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij (PPE) 2007 en Verordening hygiënevoorschriften pluimveeverwerkende industrie (PPE) 2007, Verordening welzijnsnormen konijnen (PPE) 2006, Verordening welzijnsnormen nertsen (PPE) 2003, Verordening Welzijnsnormen vleeskalkoenen 2003 en Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003. Deze verordening voorziet in de benodigde aanpassingen. Het besluit zal worden aangepast door middel van een wijzigingsbesluit. De inhoud van de aanpassingen van bovengenoemde verordeningen komt op hetzelfde neer en houdt verband met het in de betreffende regelgeving opgenomen systeem van erkenning van laboratoria respectievelijk controlediensten. Slechts een overeenkomstig de betreffende regelgeving erkend laboratorium of controledienst, mag een in de regelgeving beschreven activiteit uitoefenen. Dit systeem van verlening van erkenningen valt onder een vergunningstelsel zoals bedoeld in de Dienstenrichtlijn. Eén van de bepalingen ten aanzien daarvan is dat aan een verleende vergunning slechts onder bepaalde voorwaarden een beperkte geldigheidsduur mag worden verbonden. In de genoemde verordeningen van het productschap is onder andere bepaald dat een erkenning tijdelijk, en derhalve met een beperkte geldigheidsduur, kan worden verleend. Bij de screening van de regelgeving op overeenstemming met de Dienstenrichtlijn is echter vastgesteld dat op onderdelen van de regeling van erkenningen sprake is van strijdigheid met de Dienstenrichtlijn. Met deze verordening worden de verordeningen in overeenstemming gebracht met de Dienstenrichtlijn door de mogelijkheid van het verlenen van een tijdelijke erkenning te laten vervallen. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel I tot en met VI In de respectieve bepalingen is opgenomen dat een erkenning tijdelijk kan worden verleend. Met onderhavige wijzigingen zijn de bepalingen geherformuleerd zodanig dat de mogelijkheid van een tijdelijke erkenning is komen te vervallen. 20