PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Van de redactie 2

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Van de redactie 2"

Transcriptie

1 PBO-blad Sociaal- Economische Raad M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e I n h o u d s o p g a v e jaargang mei 2003 num mer 34 Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Van de redactie 2 Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN 3 Productschap Pluimvee en Eieren (PPE 26 tot en met 29) 3 Productschap Tuinbouw (PT 19 tot en met 23) 36 Productschap Vee en Vlees (PVV 24 en 25) 43

2 Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Van de redactie Herplaatsing Door een technische oorzaak, gelegen in de reproductieapparatuur, ontbreken in het PBO-blad van 23 mei 2003 (nummer 33) vrijwel alle leestekens (punten, puntkomma's e.d.). Aangezien de gepubliceerde tekst van verordeningen beschouwd wordt als de geldende tekst, is het van belang dat de tekst correct wordt geplaatst. Daarom is besloten de in het Verordeningenblad van 23 mei (nummer 33) opgenomen verordeningen opnieuw te publiceren. Het voorliggende nummer bevat (uitsluitend) een herplaatsing van de in Verordeningenblad nummer 33 opgenomen verordeningen.

3 Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN Productschap Pluimvee en Eieren PPE 26 Uitvoeringsbesluit verordening verhandelen van Eieren 2002 Het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren heeft, gelet op de Verordening verhandelen van Eieren 2002, op 12 december 2002 vastgesteld het navolgende Artikel 1 BESLUIT 1. Een vergunning, als bedoeld in artikel 3 van de verordening, dient te worden aangevraagd op een door het Productschap verstrekt formulier, dat op verzoek van belanghebbende door het Productschap zal worden verstrekt. 2. De vergunning wordt verleend indien het pakstation van de ondernemer voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van de verordening bedoelde voorwaarden. Artikel 2 Indien uit een onderzoek van de door het bestuur aangewezen dienst blijkt dat een pakstation, aan de houder waarvan vergunning is verleend, niet meer voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, van de verordening bedoelde voorwaarden, kan de Voorzitter van het Productschap de vergunning intrekken. Artikel 3 Als kenteken bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de verordening wordt aangewezen het kenteken opgenomen in bijlage 1. Artikel 4 De modellen bedoeld in artikel 3, zesde lid, zijn opgenomen in bijlage 2 en zijn als volgt: a. etiket bedoeld in artikel 11 voor de eieren van klasse A van de E.E.G.-verordening nr. 1907/90, juncto artikel 21 van de E.E.G.-verordening 1274/91, is model a; b. etiket bedoeld in artikel 11 voor eieren andere klassen dan klasse A van de E.E.G.- verordening nr /90, juncto artikel 21 van de E.E.G.-verordening 1274/91, is model b; c. het etiket, bedoeld in artikel 22 van de E.E.G.-verordening 1274/91, is model c; d. het etiket, bedoeld in artikel 23 van de E.E.G.-verordening 1274/91, is model d;

4 e. het etiket, bedoeld in artikel 25 voor eieren van klasse A van de E.E.G.-verordening 1274/91, is model e; f. het etiket, bedoeld in artikel 25 voor eieren van andere klassen dan klasse A van de E.E.G.-verordening 1274/91, is model f; g. het etiket, bedoeld in artikel 26 voor eieren van klasse A van de E.E.G.-verordening 1274/91, is model g; h. het etiket, bedoeld in artikel 26 voor eieren van andere klassen dan klasse A van de E.E.G.-verordening 1274/91, is model h; Artikel 5 1. Dit besluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit verordening verhandelen van Eieren Dit besluit zal worden gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn publicatie. Voor het bestuur J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris Toelichting bij het uitvoeringsbesluit verordening verhandelen van eieren 2002 Algemeen Naar aanleiding van de medebewindsopdracht van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren de verordening verhandelen van Eieren 2002 opgesteld. Onderhavig besluit dient ter uitvoering van hetgeen in artikel 3 van genoemde verordening bepaald is. Inhoudelijk Er is geen sprake van inhoudelijke wijziging van hetgeen voorheen in het Uitvoeringsbesluit verordening verhandelen kippe-eieren E.E.G is bepaald. Zoetermeer, 12 december 2002 J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris

5 en w* \s i f" ^^ i^.» "O_ Q) "O TJ ^ "D_ Q) SJ Q) Q) Q) Q) Q) :r Q> Q) Q) Q) >-t O- r+ -+ <-+ r-» W C W W W W < dl < < < < o.i o o o o -«B3 -t -l -«-l D)?f Q) Q) Q) Q) 0> S Q) QJ 0) Q) 3 g D D 3 D 0- Q C r-+ C C C C a 2. E o.' o.' 5.' D' CO 3' 3' D' D' (Q ^ CQ CQ (Q CQ 0- S CQ Q) n TJ Q> CD 0) ü) Q) c S g ^ > g- 3 > ö 5L w ^ jp-». J S os- 3 TT < D 3 S S i Q) w O q lu (p D -3 CD -o g 3" Q) CD O Q) - C ^ M Q. CT Q) Q) -^ rr CD CX + 0 T3 CO 0) (Q 0) O. < CD' CO "53 i» - 1\$ 3? ' IV (4) (5) A CQ^9 i «i. > * V VI X.^1 1 Jt 1 ^^. IXNI ^^ ^B ^ Tenminste houdbaar tot: (6) Consumentenadvies: Na aankoop gekoeld bewaren.? l f o) ro ro 5T (O CD

6 Model b co Q. O CO CL l Reg.No.(1). in (2). (3). (1) plaats voor aanduiding pakstationnummer (2) plaats voor aanduiding naam en woonplaats (3) plaats voor aanduiding aantal eieren (4) plaats voor aanduiding gewichtsklasse (5) plaats voor aanduiding kwaliteitsklasse (6) plaats voor aanduiding verpakkingsdatum

7 Model c AFZENDER: NAAM. ADRES EIEREN VOOR DE LEVENS MIDDELENINDUSTRIE AANTALEIEREN... Model d AFZENDER: NAAM. ADRES INDUSTRIE-EIEREN NIET GESCHIKT VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMMING: NAAM... ADRES...

8 Model e AFZENDER: NAAM... ADRES... REG.NO. PAKSTATION... AANTAL EIEREN... Tenminste houdbaar tot... Kwaliteitsklasse A Gewichtsklasse... Opnieuw gesorteerde eieren Model f AFZENDER: NAAM... ADRES... REG.NO. PAKSTATION... AANTAL EIEREN... Verpakt op... Kwaliteitsklasse... Gewichtsklasse... Opnieuw gesorteerd...

9 Model g AFZENDER: NAAM... ADRES... REG.NO. PAKSTATION... AANTAL EIEREN... tenminste houdbaar tot... Kwaliteitsklasse Gewichtsklasse A Omgepakte eieren door pakstation no.... Model h AFZENDER: NAAM... ADRES... REG.NO. PAKSTATION... AANTAL EIEREN... Verpakt op... Kwaliteitsklasse Gewichtsklasse Omgepakt... door pakstation no....

10 PPE 27 Besluit merkteken gewassen/gereinigde eieren 2002 De Voorzitter van het Productschap Pluimvee en Eieren heeft, gelet op artikel 3, onder b. van de Verordening hygiënevoorschriften eieren 2002, op 1 2 december 2002 vastgesteld het navolgende BESLUIT Artikel 1 1. Dit besluit neemt de terminologie, als omschreven in artikel 1 van de Verordening hygiënevoorschriften eieren 2002, over. 2. In deze verordening wordt daarnaast verstaan onder: grootverpakkingen: containers of andere verpakkingen met meer dan 36 eieren. Artikel 2 1. Als merkteken als bedoeld in artikel 3 van de Verordening wordt vastgesteld het model-merkteken zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit. 2. Het merkteken dient in een gele ondergrond met zwart gedrukte letters uitgevoerd te zijn, waarbij de letters "gewassen/gereinigde eieren" ten minste 1 centimeter hoog zijn en de rest van de letters voldoende leesbaar in het merkteken zijn aangebracht. 3. Het merkteken dient aangebracht te worden op grootverpakkingen. Artikel 3 1. Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit merkteken gewassen/gereinigde eieren 2002". 2. Dit besluit zal worden gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn publicatie. J.J. Ramekers voorzitter 10

11 Bijlage Model: GEWASSEN/GEREINIGDE EIEREN AANTAL: DATUM: AF7FNHFR: NAAM: ADRES: 11

12 PPE 28 Verordening welzijnsnormen vleeskalkoenen 2003 Het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren heeft, gelet op de artikelen 93, eerste lid, 95 en 102 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, en de artikelen 5, 6,7 en 8 van de Instellingsverordening Productschap Pluimvee en Eieren , op 13 februari 2003 vastgesteld de navolgende VERORDENING Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: productschap: bestuur: pluimveehouder: vleeskalkoenen: ouderdieren: bezettingsgraad: uitval: uitvalpercentage: koppel: Productschap Pluimvee en Eieren; bestuur van het productschap; de ondernemer die vleeskalkoenen of ouderdieren houdt; kalkoenen, bestemd voor de productie van pluimveevlees; kalkoenen, bestemd voor de productie van broedeieren ter verkrijging van vleeskalkoenen; de hoeveelheid dieren die, uitgedrukt in kilogrammen levend gewicht, op een bepaalde staloppervlakte, die voor de dieren beschikbaar is, gehouden mag worden; de dieren die, anders dan via normale verkoop, het productieproces verlaten; de uitval uitgedrukt als een percentage van het aantal dieren dat aan het begin van het productieproces is opgezet; een groep vleeskalkoenen van hetzelfde geslacht die maximaal zeven dagen in leeftijd verschillen; erkende pluimveedierenarts: dierenarts die voldoet aan de criteria voor erkende pluimveedierenarts, zoals die zijn vastgesteld door de Stichting Veterinair Kwaliteitsorgaan; omgevingsverrijking: stalklimaat: andere objecten dan objecten die gewoonlijk in een stal aanwezig zijn, die door de dieren kunnen worden aangeraakt en die bedoeld zijn om de dieren afleiding te geven; de atmosferische omstandigheden in een stal, inclusief de temperatuur, het zuurstofgehalte, de luchtsnelheid, de relatieve vochtigheid en het stofgehalte. 12

13 Administratie Artikel 2 1. De pluimveehouder dient in zijn administratie dagelijks per koppel nauwgezet de volgende gegevens bij te houden: a. de aantallen aangevoerde vleeskalkoenen en ouderdieren; b. de aantallen vleeskalkoenen en ouderdieren die wegens sterfte buiten de stal worden gebracht; c. de aantallen vleeskalkoenen en ouderdieren die levend worden afgevoerd; d. de al dan niet op advies van of door een dierenarts verstrekte preventieve of curatieve medicaties of vaccinaties; e. de uitgevoerde ingrepen; f. eventuele calamiteiten. 2. De pluimveehouder dient per afgeleverd koppel vleeskalkoenen binnen een maand na aflevering, het uitvalspercentage te berekenen en in de administratie vast te leggen. 3. De pluimveehouder dient per naar de slachterij afgeleverd koppel vleeskalkoenen of ouderdieren, binnen twee weken na aflevering het totaal afgeleverd levend gewicht van het betreffende koppel in zijn administratie vast te leggen. 4. De pluimveehouder is verplicht van dag tot dag een zodanige administratie te voeren, dat de gegevens, bedoeld in deze verordening, te allen tijde op een eenvoudige wijze kunnen worden gekend. Artikel 3 Controle door de pluimveehouder 1. De pluimveehouder dient tenminste twee keer per etmaal de gezondheid van de dieren, het goed functioneren van voer- water en alarmvoorzieningen, het stalklimaat en de kwaliteit van het strooisel te controleren. 2. Klinisch zieke dieren te worden afgescheiden van klinisch gezonde dieren. In de afgescheiden ruimte dienen de dieren de beschikking te hebben over voldoende voeren watervoorzieningen en moet per dier meer ruimte beschikbaar zijn dan in de normale stalruimte. 3. Dode dieren dienen zo snel mogelijk uit de stal worden verwijderd. Artikel 4 Maximale bezettingsgraad De maximale bezettingsgraad bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden en het bepaalde in artikel 6: a. voor mannelijke vleeskalkoenen 58 kg/m 2 beschikbare staloppervlakte; b. voor vrouwelijke vleeskalkoenen 48 kg/m 2 beschikbare staloppervlakte; c. voor mannelijke ouderdieren in een opfokstal 56 kg/m 2 en in een vermeerderingsstal 46 kg/m 2 ; d. voor vrouwelijke ouderdieren in een opfokstal 49 kg/m 2 en in een vermeerderingsstal 29 kg/m 2. 13

14 2. In geval van een calamiteit of een overmachtssituatie is het toegestaan dat de maximale bezettingsgraad wordt overschreden. De pluimveehouder dient in voorkomend geval: a. alle maatregelen te treffen die nodig zijn om overschrijding zo kort mogelijk te laten voortduren; b. tijdstip en aard van de calamiteit of overmachtssituatie schriftelijk in zijn administratie vast te leggen. Artikel 5 Uitvalpercentage 1. De pluimveehouder streeft naar een uitvalpercentage dat niet hoger is dan 6% bij vrouwelijke vleeskalkoenen en niet hoger is dan 10% bij mannelijke vleeskalkoenen. 2. Indien het uitvalspercentage van een koppel vrouwelijke vleeskalkoenen hoger is dan 6%, of indien het uitvalspercentage van een koppel manlijke vleeskalkoenen hoger is dan 10%, dient de pluimveehouder de oorzaak van deze overschrijding in zijn administratie vast te leggen. 3. Indien het uitvalspercentage, gemeten over 4 van 5 achtereenvolgens afgeleverde koppels vrouwelijke vleeskalkoenen gemiddeld hoger is dan 6%, dient de pluimveehouder advies inwinnen van een erkende pluimveedierenarts over welke maatregelen moeten worden genomen om het uitvalpercentage te verlagen. De pluimveehouder legt de inhoud van het advies vast in zijn administratie. 4. Indien het uitvalspercentage, gemeten over 4 van 5 achtereenvolgens afgeleverde koppels mannelijke vleeskalkoenen gemiddeld hoger is dan 10%, dient de pluimveehouder advies in te winnen van een erkende pluimveedierenarts welke maatregelen moeten worden genomen om het uitvalpercentage te verlagen. De pluimveehouder legt de inhoud van het advies vast in zijn administratie. 5. Bij de berekening van het gemiddelde uitvalspercentage mag van vijf achtereenvolgende koppels van hetzelfde geslacht, het koppel met het hoogste uitvalspercentage buiten beschouwing worden gelaten. 6. Het is toegestaan dat naast een erkende pluimveedierenarts ook andere deskundigen betrokken worden bij het aan de pluimveehouder schriftelijk uit te brengen advies. De erkende pluimveedierenarts blijft in dat geval eindverantwoordelijk voor het advies. Indien daar redenen voor aanwezig zijn, mag de erkende pluimveedierenarts in overleg met de eventuele andere adviseurs een schriftelijk gegeven advies aanpassen. De pluimveehouder legt de inhoud van het advies vast in zijn administratie. 7. De pluimveehouder is verplicht het uitgebrachte advies gedurende tenminste het eerstvolgende opgezette koppel aantoonbaar op te volgen en na te leven. Daarna moet het resultaat van het opvolgen van het advies geëvalueerd worden door de pluimveehouder en de personen die bij het uitgebrachte advies betrokken zijn geweest. De pluimveehouder legt de naar aanleiding van het advies genomen maatregelen, alsmede de conclusie van de evaluatie, vast in zijn administratie. 14

15 Verrijking van de leefomgeving Artikel 6 Het is toegestaan omgevingsverrijking in een stal aan te brengen. Indien het aantal verrijkingsobjecten zodanig groot is dat tenminste 10% van het aantal dieren in de stal zich tegelijk met die objecten kan bezighouden, wordt, voor zover het vleeskalkoenen betreft, de maximale bezettingsgraad met 1 kg/m 2 verhoogd. Artikel 7 Strooisel 1. De totale voor de dieren beschikbare staloppervlakte, uitgezonderd het oppervlak direct onder de voer- en watervoorzieningen, dient van strooisel te zijn voorzien. Als strooisel kunnen al dan niet gehakseld stro of houtkrullen worden gebruikt. 2. Het strooisel in de stal moet droog en rul zijn en mag geen verontreiniging bevatten. De strooisellaag dient zodanig dik te zijn dat de dieren stofbadgedrag goed kunnen vertonen, uitwerpselen goed worden geabsorbeerd en de stalvloer in voldoende mate wordt geïsoleerd. 3. Als het strooisel de stal in wordt gebracht dient het tenminste een droge stofgehalte te hebben van 80%. Artikel 8 Stalklimaat 1. Het stalklimaat dient te zijn afgestemd op de leeftijd en de gezondheid van de dieren. 2. In stallen met mechanische ventilatie dient de luchtverversingscapaciteit tenminste 3 m 3 /kg levend gewicht/uur te bedragen. In mechanisch geventileerde stallen die na 1 juni 2003 worden gerenoveerd of in gebruik worden genomen, dient de luchtverversingscapaciteit tenminste 4 m 3 /kg levend gewicht/uur te bedragen. 3. Bij de opzet van kuikens streeft de pluimveehouder ernaar in het lokaal en onder een verwarmingselement een temperatuur van ongeveer 38 Celsius te bereiken. Mede afhankelijk van de buitentemperatuur dient de staltemperatuur, naarmate de leeftijd van de dieren toeneemt, worden afgebouwd. 4. De pluimveehouder streeft naar een relatieve luchtvochtigheid in de stal van %, een ammoniakconcentratie van maximaal 30 ppm en een kooldioxydeconcentratie van maximaal ppm. Artikel 9 Licht 1. De pluimveehouder streeft naar een verlichtingssterkte op dierniveau van tenminste 20 lux. Ter bestrijding van verenpikken en kannibalisme is het toegestaan gedurende korte tijd een lagere verlichtingssterkte hanteren. 15

16 2. Om te bevorderen dat opgezette kuikens de drink- en voervoorzieningen in een stal kunnen vinden, bedraagt de verlichtingssterkte de eerste 5 dagen na de opzet aanzienlijk hoger dan 20 lux. 3. 's Avonds en 's nachts hebben de dieren een aaneengesloten rustperiode van tenminste acht uren per etmaal, waarbij de stal niet of nauwelijks kunstmatig wordt verlicht. De verlichtingssterkte dient regelbaar te zijn. Artikel 10 Voer en water 1. De pluimveehouder draagt ervoor zorg dat de dieren dagelijks de beschikking hebben over voldoende voer en water van goede kwaliteit. In uitzonderingsgevallen is het toegestaan dat de dieren gedurende enkele uren verstoken blijven van voer of water. 2. De voer- en watervoorzieningen dienen goed bereikbaar te zijn voor de dieren. Artikel 11 Vangen en laden 1. Bij de afvoer van de dieren worden de dieren gevangen en geladen door deskundige personen. 2. Vleeskalkoenen die zwaarder zijn dan 7 kg mogen uitsluitend in containers worden vervoerd. Artikel 12 Nadere regels Het bestuur van het productschap is bevoegd ter nadere uitvoering van deze verordening bij besluit nadere regelen te stellen. Artikel 13 Toezicht 1. Het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt namens het productschap uitgeoefend door (een) door het bestuur aangewezen dienst(en) of door het bestuur aangewezen personen. 2. Ondernemers zijn verplicht: a. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen al die gegevens te verstrekken of te doen verstrekken, die naar diens/hun oordeel nodig is/zijn voor de vervulling van diens/hun taak b. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden, die naar diens/hun oordeel nodig is voor de vervulling van diens/hun taak; 16

17 c. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen te allen tijde toegang te geven of te doen geven tot hun bedrijfsruimten en tot die plaatsen of vervoermiddelen, waar c.q. waarin voorraden, tot het bedrijf van de ondernemer behorende, zijn opgeslagen c.q. worden vervoerd; d. te gedogen dat controleurs van de door het bestuur aangewezen dienst of de door het bestuur aangewezen personen monsters nemen uit de voorraden (waaronder begrepen verpakkingsmateriaal) van het bedrijf van de ondernemer, ongeacht de plaats waar of waarin zich die voorraden bevinden en de ondernemer zal alsdan de van hem gevorderde medewerking verlenen overeenkomstig de aanwijzingen en toezicht van die controleurs of aangewezen personen. 3. De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd berechtingsrapporten ten behoeve van tuchtrechtelijke afhandeling op te maken. Artikel 14 Handhaving 1. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld. 2. De tuchtrechtelijke maatregelen zijn: a. een berisping, welke bestaat uit een schriftelijk of mondeling vermaan tot de ondernemer, in verband met het begane feit; b. een geldboete van ten hoogste 4.500,-, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd; c. openbaarmaking van de tuchtbeschikking op kosten van de veroordeelde. Artikel 15 Gegevensverstrekking 1. De door het productschap uit hoofde van deze verordening verkregen gegevens omtrent ondernemingen worden in handen gesteld van de voorzitter van het productschap; zij worden, behoudens aan personeelsleden van het secretariaat van het productschap, alsmede ten behoeve van de handhaving van het bepaalde in deze verordening, niet verder bekendgemaakt. 2. De door het bestuur aangewezen dienst of personen dien(t)(en), ter bescherming van de privacy van de ondernemer, vertrouwelijk en op verantwoorde wijze om te gaan met de uit hoofde van het toezicht verkregen gegevens. 17

18 Slotbepaling Artikel Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening welzijnsnormen vleeskalkoenen Zij treedt in werking op de dag na die van haar afkondiging in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Voor het bestuur J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 2 mei TOELICHTING BIJ DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKALKOENEN 2003 ALGEMEEN In september 1998 heeft het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) gevraagd om een streefbeeld op te stellen voor de kalkoenhouderij op het primaire bedrijf. De RDA heeft daarop aan het toenmalige Informatie- en Kenniscentrum Landbouw (IKC) gevraagd een startnotitie op te stellen die als basisdocument zou kunnen dienen voor nader overleg over het streefbeeld. Vervolgens heeft de RDA een werkgroep kalkoenhouderij geformeerd om het gevraagde streefbeeld op te stellen. In de werkgroep waren de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders NOP), ID-Lelystad, de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (Dierenbescherming), het Praktijkonderzoek Pluimveehouderij, het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de kalkoenintegratie Plukon Poultry B.V., het IKC en de RDA vertegenwoordigd. Eind 2000 is het door de werkgroep kalkoenhouderij uitgebrachte Advies over de huisvestings- en verzorgingsnormen van kalkoenen besproken en vastgesteld in de 34 e vergadering van de Raad voor Dierenaangelegenheden, waarna het advies is aangeboden aan de opdrachtgever, i.c. het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Pas in een op 11 oktober 2002 gehouden overleg tussen de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de heer ir. B.J. Odink en het dagelijks bestuur van het PPE heeft de staatssecretaris aan het PPE gevraagd regelgeving op te stellen op het gebied van de huisvesting en verzorging van kalkoenen, waarbij die regelgeving gebaseerd zou moeten zijn op het door de RDA vastgestelde advies. Door de staatssecretaris is daarbij als voorwaarde gesteld dat het PPE ook voor de handhaving van de regelgeving zorg moet dragen. Deze verordening voorziet in het verzoek van de staatssecretaris. 18

19 In het RDA-advies over de huisvestings- en verzorgingsnormen van kalkoenen is ook vastgelegd dat er nader onderzoek zal plaatsvinden naar de relatie tussen bezetting, gedrag, welzijn, omgevingsverrijking en andere weizijns- en gezondheidsasapecten. In dat verband zou de overeengekomen bezettingsgraad voor 5 jaar moeten worden vastgesteld en tijdig voor afloop van die 5 jaar zou een evaluatie moeten worden gemaakt en een nieuw advies over de bezettingsgraad worden vastgesteld. In het overleg dat over de verordening is gevoerd met de Dierenbescherming is door die organisatie aangegeven dat het maken van goede afspraken over het opzetten van genoemd onderzoek en het uitvoeren van de overeengekomen evaluatie zeer belangrijk worden gevonden. Daarnaast moet naar de mening van de Dierenbescherming ook nader overleg met de sector gevoerd worden over het invoeren van een zogenaamd kuikenpaspoort en over het eventueel toekennen van een keurmerk aan bepaalde kalkoenrassen. De vertegenwoordigers van de kalkoensector hebben laten weten tot een dergelijk overleg bereid te zijn. Het productschap zal binnenkort het initiatief nemen voor bedoeld overleg. Op voorwaarde dat genoemd nader overleg tot stand komt kan de Dierenbescherming inhoudelijk instemmen met de verordening. De NOP heeft eveneens laten weten geen bezwaren tegen de verordening te hebben. De doelstellingen die worden nagestreefd en de te verwachten (neven)effecten van de verordening Met de verordening worden criteria gesteld waaraan door pluimveehouders moet worden voldaan en die ertoe leiden dat kalkoenen in Nederland zodanig worden gehuisvest en verzorgd dat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Verwacht wordt dat de verordening het algemene welzijnsniveau waarop kalkoenen in Nederland worden gehouden, zal verhogen. Bovendien wordt met de verordening aangegeven dat de kalkoensector verantwoording neemt voor het op een welzijnsvriendelijke wijze houden van kalkoenen. Met de verordening kunnen via het tuchtrecht eventuele excessen op welzijnsgebied worden bestreden en aan de kaak worden gesteld. De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Met name vanuit de maatschappelijke groeperingen is reeds een aantal jaren kritiek geuit op de wijze waarop kalkoenen worden gehouden. Die kritiek werd ook geuit door verschillende politieke partijen en is voor het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aanleiding geweest om aan de RDA te vragen een streefbeeld op te stellen. Om er zeker van te zijn dat de in het streefbeeld genoemde welzijnsaspecten door alle, ongeveer 130, kalkoenbedrijven in Nederland ter harte zullen worden genomen is publieke regelgeving noodzakelijk. De afweging ten opzichte van private alternatieven Indien de door de RDA aangeven criteria via een private regelgeving aan de sector opgelegd zouden worden, kan niet uitgesloten worden c.q. mag verwacht worden dat een klein deel van de bedrijven zich niet aan die regelgeving zal houden. Opname van de regelgeving in het Integrale Keten Beheersingssysteem (IKB) van het Productschap Pluimvee en Eieren zou een mogelijkheid zijn maar er zijn enkele kalkoenbedrijven die niet aan IKB deelnemen en diverse andere bedrijven, die de kalkoenen leveren aan Duitse slachterijen, die zonder veel problemen de deelname aan IKB zouden kunnen beëindigen. 19

20 De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Bij besluit zullen één of meerdere controle-instanties worden aangewezen om de naleving van de bij de verordening gestelde regels te controleren. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan erkende controle-instanties die ook voor de controle van andere publieke of private regelingen reeds op de kalkoenbedrijven komen. Daarmee wordt het aantal controleurs dat op de bedrijven komt klein gehouden en dat is met het oog op het overbrengen van ziekteverwekkers c.q zoönosen van groot belang. Pluimveehouders die de handelen in strijd met de bepalingen in de verordening kunnen via tuchtrecht bestraft worden. De financiële gevolgen van de verordening De bepalingen uit de verordening kunnen op kalkoenbedrijven ertoe leiden dat minder dieren aan een slachterij kunnen worden afgeleverd dan tot dusver gebruikelijk is. Omdat welzijnsregelgeving voor kalkoenen in vrijwel in geen enkele andere EU-lidstaat van kracht is, kan een gering concurrentienadeel ontstaan. De vertegenwoordigers van de kalkoenhouders hebben evenwel aangegeven dat dit mogelijke concurrentienadeel minder zwaar weegt dan de te verwachten positieve effecten van de in de verordening voorziene welzijnsnormen. De controle op de naleving van de verordening en de handhaving zullen met kosten gepaard gaan. Die kosten zullen moeten worden opgebracht door de betrokken pluimveehouders. De verhouding tot andere wetgeving en tot bestaande en komende internationale en communautaire regelingen Door de Europese Unie is geen regelgeving op het gebied van het houden en verzorgen van kalkoenen vastgesteld en dergelijke regelgeving is ook niet in voorbereiding. Wel heeft de Europese Unie regelgeving vastgesteld voor het welzijn van leghennen en is regelgeving voor het welzijn van vleeskuikens in voorbereiding. In Nederland wordt op 1 januari 2003 de implementatie van de EU-regelgeving voor het welzijn van leghennen van kracht. Het PPE heeft voorts regelgeving in voorbereiding ten aanzien van het welzijn van vleeskuikenouderdieren, konijnen en nertsen. Via deze verordening wordt regelgeving gegeven ten aanzien van het welzijn van kalkoenen. De verordening sluit aan bij de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Buiten Nederland zijn er voor zover bekend nauwelijks of geen EU-lidtstaten waar welzijnsregelgeving voor kalkoenen van kracht is. De Raad van Europa heeft een richtlijn met aanbevelingen opgesteld met betrekking tot het houden van kalkoenen. Notificatie van technische voorschriften Onderhavige verordening bevat geen technische voorschriften in de zin van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). 20

21 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 In de definitie van erkende pluimveedierenarts wordt de Stichting Veterinair Kwaliteitsorgaan (VKO) genoemd. Deze stichting is op 10 juli 2002 op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde opgericht. Het VKO is de onafhankelijke houder van alle diergeneeskundige kwaliteitsregelingen. De overige definities behoeven geen toelichting. Artikel 2 Op grond van dit artikel is de pluimveehouder verplicht een aantal zaken die betrekking hebben op de gezondheid van de op zijn bedrijf aanwezige dieren, dagelijks in zijn administratie vast te leggen. Artikel 3 Op grond van dit artikel is de pluimveehouder verplicht tenminste twee maal per etmaal controles uit te voeren op zijn bedrijf. Er is van afgezien te bepalen dat eventuele tekortkomingen zo spoedig mogelijk verholpen mogen worden omdat dit niet alleen in het belang is van het welzijn van de kalkoenen maar vooral ook in het belang is van de pluimveehouder. Artikel 4 In dit artikel is de maximale bezettingsgraad opgenomen. In geval van overmacht of een calamiteit is het toegestaan de maximale bezettingsgraad tijdelijk te overschrijden. De pluimveehouder zal er in voorkomend geval voor dienen te zorgen dat hij alle maatregelen treft om er voor te zorgen dat de overschrijding van de bezettingsgraad zo kort mogelijk duurt. Bij het beoordelen of sprake is van een overmachtsituatie of calamiteit wordt ervan uitgegaan dat een overschrijding van de maximale bezettingsgraad wegens een overmachtsituatie of een calamiteit zich normaliter minder dan eens per twee jaar zal voordoen. In het advies van de RDA wordt een maximale bezettingsgraad aanbevolen van 57 kg/m 2 voor hanen en van 47 kg/m 2 voor hennen. Voorts wordt in het advies van de RDA voorgesteld om inspanningen om het uitvals- en selectiepercentage omlaag te brengen, mogelijk te maken door een verhoging van de maximale bezettingsgraad toe te staan indien een regeling ter beperking van de uitval en selectie in de regelgeving is opgenomen. Door de vertegenwoordigers van de kalkoensector in de werkgroep van de RDA is daarbij gepleit voor een verhoging met 2 kg/m 2 terwijl de vertegenwoordigers van de Dierenbescherming meenden dat volstaan zou moeten worden met een verhoging van 1 kg/m 2 In artikel 5 is regelgeving vastgelegd die ertoe moet leiden dat het uitval- en selectiepercentage binnen aanvaardbare grenzen blijft. Op grond hiervan is in artikel 4 een bezettingsgraad van 58 kg/m 2 voor hanen en van 48 kg/m 2 voor hennen als maximum bezettingsgraad vastgelegd. Daarbij is derhalve het voorstel van de Dierenbescherming in de RDA-werkgroep gevolgd en niet het voorstel van het kalkoenbedrijfsleven. Artikel 5 In dit artikel worden regels gesteld die beogen om het aantal dieren dat wegens uitval of selectie het productieproces voortijdig verlaat te verkleinen. In het uitgebrachte RDA-advies wordt gesteld dat voor de uitval een streefwaarde opgenomen moet worden die gelijk is aan het gemiddelde van de uitval van de 25% beste bedrijven. Dat gemiddelde komt neer op een uitvalspercentage van 5% voor hennen en 9% voor hanen. 21

22 Op basis van de definitie van uitval (artikel 1) wordt onder uitval niet alleen de uitval bedoeld waarvan in het RDA-advies sprake is, maar worden ook de kalkoenen meegenomen die wegens selectie (wegens slechte groei) het productieproces voortijdig verlaten. Om die reden zijn in artikel 5 de uitvalspercentages van 6 en 10% opgenomen voor hennen respectievelijk hanen. Bepaald is dat een overschrijding van het gestelde uitvalspercentage door de pluimveehouder vastgelegd moet worden wat de oorzaak van de overschrijding is. Voorts is bepaald dat indien bij vier van vijf achtereenvolgends afgeleverde koppels vleeskalkoenen van hetzelfde geslacht het na te streven uitvalspercentage is overschreden er advies moet worden ingewonnen van een erkende pluimveedierenarts. Die dierenarts mag zich desgewenst laten bijstaan door andere deskundigen maar blijft eindverantwoordelijk voor het uit te brengen advies. Bij het voorbereiden van het uit te brengen advies kan onder andere kennis genomen worden van de door de pluimveehouder aangegeven oorzaken van de overschrijding van de streefwaarde. De pluimveehouder is verplicht om het uitgebrachte advies tenminste gedurende het eerstvolgende koppel aantoonbaar op te volgen en na te leven. Artikel 6 In het advies van de RDA wordt aangegeven dat verrijking van de leefomgeving in onderzoek is en hoewel tot dusver niet gebleken is dat een verrijking van de leefomgeving een gunstig effect heeft op pikkerij vindt de RDA dat introductie van verrijking van de leefomgeving in de praktijk wenselijk is. Om die verrijking te stimuleren wordt voorgesteld toe te staan dat de maximale bezettingsgraad met 1 kg/m 2 wordt verhoogd indien omgevingsverrijkende elementen in de stal worden gebracht. In artikel 6 wordt hierin voorzien. Om zeker te stellen dat er voldoende verrijkende lementen in de stal beschikbaar zijn om gebruik te kunnen maken van de toegestane verhoging van de maximale bezettingsgraad is vastgelegd dat tenminste 10% van het aantal dieren in de stal zich tegelijk met de objecten kan bezighouden. Artikel 7 Het gebruik vans strooisel is niet verplicht direct onder de voer- en watervoorzieningen en in eventuele tot de dieren ter beschikking staande ruimtes buiten de stal zoals een wintertuin of een uitloop. Artikel 8 Ten aanzien van de mechanische ventilatie wordt in het RDA advies aangegeven dat in de zomerperiode een luchtverversingscapaciteit van 4 m 3 lucht / kg levend gewicht / uur moet bedragen. Door bedrijfsdeskundigen wordt thans bij nieuwbouw echter een capaciteit van 3,6 m 3 lucht / kg levend gewicht / uur geadviseerd terwijl in bestaande stallen vaak niet meer dan 3 m 3 lucht / kg levend gewicht / uur aanwezig is. In artikel 8 is gekozen voor een constructie waarbij in bestaande, mechanisch geventileerde stallen volstaan kan worden met 3 m 3 lucht / kg levend gewicht / uur terwijl voor stallen die na 1 juni 2003 worden gerenoveerd of in gebruik worden genomen een capaciteit van 4 m 3 lucht / kg levend gewicht / uur aanwezig moet zijn. Enkele dagen na de opzet moet begonnen worden met het terugbrengen van de staltemperatuur. Omdat de buitentemperatuur hierbij ook van belang is, is afgezien van het opnemen van verplichte temperaturen. Als richtlijn moet echter een traject van Celsius worden aangehouden, 's Zomers en 's winters zal hiervan echter, afhankelijk van de buitentemperatuur van kunnen worden afgeweken. 22

23 In het advies van de RDA worden waarden aangegeven voor de aan te houden relatieve vochtigheid, de ammoniakconcentratie en de kooldioxideconcentratie. Omdat deze kengetallen voor een deel afhankelijk zijn van de klimatologische omstandigheden buiten de stal en het voorts nauwelijks te controleren is in hoeverre de pluimveehouder zich houdt aan de door de RDA genoemde waarden, is afgezien om de betreffende waarden als een verplichting op te nemen. Omdat het ook in het belang is van de pluimveehouder dat genoemde kengetallen zich binnen bepaalde grenzen bewegen wordt volstaan met het aangeven van de streefwaarden. Voor de relatieve luchtvochtigheid moet gestreefd worden naar een percentage van 60-80% terwijl de ammoniakconcentratie en de CO2-concentratie niet boven de 30 ppm, respectievelijk ppm mogen uitkomen. Artikel 9 Als richtlijn moet in de eerste 5 dagen na de opzet een verlichtingssterkte van ongeveer 100 lux worden aangehouden. Artikel 10 In uitzonderingsgevallen kan het voorkomen dat de dieren geen beschikking hebben over water. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij logistieke problemen bij de voerleverancier, bij storingen en ten gevolge van management maatregelen zoals het nuchter zetten van de dieren in de periode voor de afvoer naar de slachterij. Artikel 11 Bij voorkeur maakt de pluimveehouder gebruik van een professioneel vang- en laadbedrijf. Artikel 12 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 13 De voorzitter van het productschap is bevoegd personen aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van onderhavige verordening. Pluimveehouders dienen medewerking te verlenen aan de toezichthouders bij de uitvoering van hun werkzaamheden. Bij constatering van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening is de toezichthouder onder meer bevoegd een berechtingsrapport op te stellen ten behoeve van tuchtrechtelijke vervolging. Artikel 14 De naleving van onderhavige verordening zal worden verzekerd door middel van tuchtrecht. Artikel 1 5 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 16 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Zoetermeer 13 februari 2003 J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris 23

24 PPE 29 Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003 Het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren heeft, gelet op de artikelen 93, eerste lid, 95 en 102 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, en de artikelen 5, 6,7 en 8 van de Instellingsverordening Productschap Pluimvee en Eieren op 13 februari 2003 vastgesteld de navolgende VERORDENING Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: productschap: bestuur: pluimveehouder: vleeskuikenouderdieren: vleeskuikens: koppel: vloeroppervlakte: plateau: legnest: strooisel: uitval: Productschap Pluimvee en Eieren; bestuur van het productschap; de ondernemer die vleeskuikens of vleeskuikenouderdieren houdt; kippen met een leeftijd van 22 weken of ouder, die bestemd zijn voor de productie van broedeieren ter verkrijging van vleeskuikens; kippen die kennelijk bestemd zijn voor de menselijke consumptie; een groep vleeskuikenouderdieren die in één stal wordt gehouden en waarvan de hennen onderling maximaal zeven dagen in leeftijd verschillen; de horizontale oppervlakte van de bodem van de ruimte die voor vleeskuikenouderdieren vrij beschikbaar is, alsmede de oppervlakte van eventuele plateaus; horizontale houten of kunststoffen vlonder waar geen mest door kan vallen en die tenminste 35 cm boven de bodem van de voor vleeskuikenouderdieren vrij beschikbare ruimte is aangebracht; afgescheiden ruimte die is ingericht voor het leggen van eieren; houtkrullen, zaagsel, stro, zand, turf of ander materiaal, waarin vleeskuikenouderdieren kunnen stofbaden, scharrelen en bodempikken; de dieren die, anders dan voor normale verkoop, buiten de stal worden gebracht. 24

25 Administratie Artikel 2 1. De pluimveehouder dient in zijn administratie dagelijks per koppel nauwgezet de volgende gegevens bij te houden: a. de aantallen aangevoerde hennen en hanen; b. de uitval, gespecificeerd in hennen en hanen; c. de aantallen hennen en hanen die levend worden afgevoerd; d. de al dan niet op advies van of door een dierenarts verstrekte preventieve of curatieve medicaties of vaccinaties; e. de uitgevoerde ingrepen; f. eventuele calamiteiten. 2. De pluimveehouder is verplicht van dag tot dag een zodanige administratie te voeren, dat de gegevens, genoemd in het eerste lid, te allen tijde op een eenvoudige wijze kunnen worden gekend. Artikel 3 Controle door de pluimveehouder 1. De pluimveehouder dient tenminste twee keer per etmaal de gezondheid van de dieren, het goed functioneren van voer- water en alarmvoorzieningen, het stalklimaat en de kwaliteit van het strooisel te controleren. 2. Klinisch zieke dieren worden afgescheiden van klinisch gezonde dieren. In de afgescheiden ruimte dienen de dieren de beschikking te hebben over voldoende voeren watervoorzieningen en moet per dier meer ruimte beschikbaar zijn dan in de normale stalruimte. 3. Dode dieren dienen zo snel mogelijk uit de stal worden verwijderd. Artikel 4 Huisvesting vleeskuikenouderdieren De huisvesting van vleeskuikenouderdieren dient tenminste te voldoen aan de volgende voorwaarden: a. per vleeskuikenouderdier is een vloeroppervlakte van tenminste 1300 cm 2 beschikbaar; b. tenminste 300 cm 2 van de onder a. bedoelde vloeroppervlakte is bedekt met strooisel; c. in de stal zijn horizontaal aangebrachte houten of kunststoffen zitstokken of latten beschikbaar die een lengte hebben van tenminste 7 cm per vleeskuikenouderdier; de zitstokken of latten hebben zowel naar boven als naar beneden een vrije ruimte die naar boven tenminste 35 cm en naar beneden tenminste 10 cm bedraagt; d. het vloeroppervlak is dicht of wordt gevormd door roosters die gemaakt zijn van hout of kunststof. Het gebruik van draadroosters is verboden; e. de ruimte die voor vleeskuikenouderdieren vrij beschikbaar is heeft een vloeroppervlakte van tenminste 2850 cm 2 en een hoogte van tenminste 70 cm; 25

26 f. eventuele in de stal aangebrachte plateaus dienen voor vleeskuikenouderdieren bereikbaar te zijn en dienen naar boven een vrije voor de vleeskuikenouderdieren beschikbare ruimte te hebben van ten minste 35 cm. Artikel 5 Voervoorzieningen De lengte van de voor de vleeskuikenouderdieren toegankelijke kant of kanten van de voerbak bedraagt per vleeskuikenouderdier tenminste 12,5 cm dan wel, indien het een ronde voerbak betreft, tenminste 5 cm. Artikel 6 Nadere regels Het bestuur van het productschap is bevoegd ter nadere uitvoering van deze verordening bij besluit nadere regelen te stellen. Artikel 7 Toezicht 1. Het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt namens het productschap uitgeoefend door (een) door het bestuur aangewezen dienst(en) of door het bestuur aangewezen personen. 2. Ondernemers zijn verplicht: a. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen al die gegevens te verstrekken of te doen verstrekken, die naar diens/hun oordeel nodig is/zijn voor de vervulling van diens/hun taak b. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden, die naar diens/hun oordeel nodig is voor de vervulling van diens/hun taak; c. aan de door het bestuur aangewezen dienst of aan de door het bestuur aangewezen personen te allen tijde toegang te geven of te doen geven tot hun bedrijfsruimten en tot die plaatsen of vervoermiddelen, waar c.q. waarin voorraden, tot het bedrijf van de ondernemer behorende, zijn opgeslagen c.q. worden vervoerd; d. te gedogen dat controleurs van de door het bestuur aangewezen dienst of de door het bestuur aangewezen personen monsters nemen uit de voorraden (waaronder begrepen verpakkingsmateriaal) van het bedrijf van de ondernemer, ongeacht de plaats waar of waarin zich die voorraden bevinden en de ondernemer zal alsdan de van hem gevorderde medewerking verlenen overeenkomstig de aanwijzingen en toezicht van die controleurs of aangewezen personen. 3. De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd berechtingsrapporten ten behoeve van tuchtrechtelijke afhandeling op te maken. 26

27 Handhaving Artikel 8 1. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld. 2. De tuchtrechtelijke maatregelen zijn: a. een berisping, welke bestaat uit een schriftelijk of mondeling vermaan tot de ondernemer, in verband met het begane feit; b. een geldboete van ten hoogste 4.500,--, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd; c. openbaarmaking van de tuchtbeschikking op kosten van de veroordeelde. Artikel 9 Gegevensverstrekking 1. De door het productschap uit hoofde van deze verordening verkregen gegevens omtrent ondernemingen worden in handen gesteld van de voorzitter van het productschap; zij worden, behoudens aan personeelsleden van het secretariaat van het productschap, alsmede ten behoeve van de handhaving van het bepaalde in deze verordening, niet verder bekendgemaakt. 2. De door het bestuur aangewezen dienst of personen dien(t)(en), ter bescherming van de privacy van de ondernemer, vertrouwelijk en op verantwoorde wijze om te gaan met de uit hoofde van het toezicht verkregen gegevens. Artikel 10 Overgangsrecht 1. Artikel 4, aanhef en onderdeel a., alsmede onderdeel e. voor zover dit betrekking heeft op de minimaal vereiste hoogte, is niet van toepassing voor vleeskuikenouderdieren die vóór 1 juni 2008 worden geboren. 2. Artikel 4, aanhef en onderdeel b. is niet van toepassing voor een periode van tien jaar na inwerkingtreding van deze verordening, voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat deze op het moment van inwerkingtreding van deze verordening reeds in gebruik was en nadien niet zijn verbouwd of herbouwd. 3. Artikel 4, aanhef en onderdeel c. is niet van toepassing voor vleeskuikenouderdieren die vóór 1 augustus 2003 worden geboren. 4. Artikel 4, aanhef, onderdeel d. en onderdeel e. voor zover dit betrekking heeft op de eisen ten aanzien van het vloeroppervlak, is niet van toepassing voor een periode van drie jaar na inwerkingtreding van deze verordening, voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat deze op het moment van inwerkingtreding van deze verordening reeds in gebruik was en nadien niet zijn verbouwd of herbouwd. 27

28 Slotbepaling Artikel Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren Zij treedt in werking op de dag na die van haar afkondiging in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Voor het bestuur J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 2 mei TOELICHTING BIJ DE VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003 ALGEMEEN De discussie over het welzijn van vleeskuikenouderdieren loopt al ongeveer tien jaar. Kritiekpunten zijn het beperkt voeren van en het daardoor ontstane hongergevoel bij vleeskuikenouderdieren tijdens de opfokfase en de hoge uitval tijdens de productieperiode. Toen in een later stadium, met het oog op het terugbrengen van de ammoniakemissie, alternatieve huisvestingssystemen werden ontwikkeld en in die systemen de hoeveelheid strooisel voor een belangrijk deel of geheel werd gereduceerd, was het ontbreken van strooisel ook een kritiekpunt. De kritiek op het houden van vleeskuikenouderdieren is in het midden van de negentiger jaren van de vorige eeuw voor de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) aanleiding geweest om een werkgroep te formeren die tot taak had om een streefbeeld voor de huisvesting en verzorging van vleeskuikenouderdieren te formuleren. In de werkgroep waren vertegenwoordigd het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ID-DLO (thans ID-Lelystad), de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP), het Praktijkonderzoek Pluimveehouderij, de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (Dierenbescherming), een deskundige ethologie en de Raad voor Dierenaangelegenheden. De werkgroep heeft medio 1996 een streefbeeld opgeleverd aan de RDA en deze Raad heeft het streefbeeld in een op 29 oktober 1996 gehouden vergadering vastgesteld. Het streefbeeld is vervolgens een basis voor het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij het opstellen van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) met betrekking tot de huisvesting van vleeskuikenouderdieren. 28

29 In 1998 constateerde de toenmalige minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de heer J.J. van Aartsen, dat in de sector een ontwikkeling aan de gang is om over te gaan naar strooiselloze huisvestingssystemen. Zoals hiervoor al is aangegeven was de hoofdreden daarvan dat met deze nieuwe systemen, die overigens een Groen Labelcertificaat hebben ontvangen, de ammoniakemissie uit stallen voor vleeskuikenouderdieren aanzienlijk kan worden teruggebracht. De minister vond dat pluimvee voor het uitvoeren van scharrel- en stofbadgedrag strooisel nodig heeft en dat het huisvesten van pluimvee in systemen zonder strooisel een evidente welzijnsverslechtering is. In dat verband heeft hij in juli aan de Tweede Kamer laten weten dat in de komende regelgeving voor de huisvesting van pluimvee een minimum strooiseloppervlakte zal worden opgenomen. Op 9 september heeft minister Brinkhorst daarover nog weer een brief aan de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij geschreven. Hij stelt daarin dat de RDA het belang van strooisel voor het welzijn van vleeskuikenouderdieren heeft onderzocht en daarbij tot de conclusie is gekomen dat het voor het welzijn van de dieren noodzakelijk is in de gelegenheid gesteld te worden te scharrelen en te stofbaden en dat hij op grond daarvan voornemens is het gebruik van strooisel verplicht te stellen. In het streefbeeld van de RDA staat echter dat bij de nieuwe huisvestingssystemen de effecten op het welzijn nog grotendeels onbekend zijn en dat met name onduidelijk is of de dieren een normaal scharrel- en stofbadgedrag kunnen vertonen. De door minister Brinkhorst aangekondigde AMvB, het Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren is op 20 maart 2000 aan de Tweede Kamer aangeboden. In de AMvB wijkt de minister op diverse punten af van het streefbeeld dat door de RDA is opgesteld. Voor dertig leden van de Tweede Kamer is dat aanleiding om in een brief van 11 april 2000 te verzoeken op de inwerkingtreding van de AMvB bij wet te regelen. De regering heeft vervolgens het betreffende voorstel van wet op 22 juli 2000 bij de Tweede Kamer ter overweging aangeboden. Voor de Dierenbescherming en de NOP was het voorstel van de regering aanleiding om in een gezamenlijke brief d.d. 28 september 2000 aan minister Brinkhorst aan te geven dat beide organisaties nog steeds achter het streefbeeld van de RDA staan. In de brief doen zij diverse voorstellen en suggesties tot aanpassing van het Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren. De Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij had ook de nodige kritiek en heeft diverse vragen gesteld. In een verslag, gedateerd 15 februari 2001 heeft de Commissie die ter kennis van de regering gebracht. Daarna wordt gedurende meer dan anderhalf jaar niets meer vernomen van de regering totdat de opvolger van de heer Brinkhorst, de heer ir. C. Veerman in oktober 2002 laat weten het door het kabinet Kok II ingediende voorstel van wet te zullen intrekken. Vervolgens heeft de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de heer ir. B.J. Odink in een op 11 oktober 2002 gehouden overleg tussen hem en het dagelijks bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) aan het PPE gevraagd om regelgeving op te stellen op het gebied van de huisvesting en verzorging van vleeskuikenouderdieren, waarbij die regelgeving gebaseerd zou moeten zijn op het door de RDA vastgestelde streefbeeld. Deze verordening voorziet daarin. 29

30 De onderhavige verordening richt zich uitsluitend op vleeskuikenouderdieren in de productiefase en niet op vleeskuikenouderdieren in de opfokfase. De reden hiervoor is dat het RDA streefbeeld aangeeft dat de voerbeperking c.q. de hongergevoelproblematiek bij vleeskuikenouderdieren in de opfokfase weliswaar een structureel probleem is, maar dat eerst nader onderzoek noodzakelijk is naar mogelijke oplossingen. Als mogelijke oplossingsrichting wordt voerverdunning genoemd, maar ook op dat gebied is nog nader onderzoek noodzakelijk. De overheid, de mengvoederindustrie en het pluimveebedrijfsleven hebben inmiddels het initiatief genomen om onderzoek naar de geschetste problematiek uit te voeren. Eind 2002 zullen daarvan de eerste resultaten bekend worden. Omdat de beschikbare ruimte per vleeskuikenouderdier en het kunnen vertonen van scharrelen stofbadgedrag in de opfokfase geen knelpunt vormen, is vooralsnog afgezien van het vastleggen van regelgeving voor vleeskuikenouderdieren die jonger zijn dan 22 weken. Zodra meer duidelijkheid is verkregen over de wijze waarop de voerbeperking c.q. het hongergevoel in de opfokfase kan worden voorkomen, zonder dat daarmee de technische bedrijfsresultaten op de vleeskuikenouderdierbedrijven ernstig negatief worden beïnvloed, zal één en ander in regelgeving kunnen worden vastgelegd. Over de inhoud van de verordening is overleg gevoerd met de NOP, de Dierenbescherming en met vertegenwoordigers van bouwers en gebruikers van groepskooisystemen. In overleg met deze groeperingen is de ontwerp-verordening op enkele onderdelen aangepast. Genoemde partijen hebben laten weten inhoudelijk in te stemmen met de verordening. Bovendien is over de tekst van de verordening contact onderhouden met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en ook die contacten hebben geleid tot enkele aanvullingen. De doelstellingen die worden nagestreefd en de te verwachten (neven(effecten van de verordening Met de verordening worden criteria gesteld waaraan door pluimveehouders moet worden voldaan en die ertoe leiden dat vleeskuikenouderdieren in Nederland zodanig worden gehuisvest en verzorgd dat het welzijn van de dieren is gewaarborgd. Verwacht wordt dat de verordening het algemene welzijnsniveau waarop vleeskuikenouderdieren in Nederland worden gehouden, zal verhogen. Bovendien wordt met de verordening aangegeven dat de reproductiesector verantwoording neemt voor het op een welzijnsvriendelijke wijze houden van vleeskuikenouderdieren. Met de verordening kunnen via het tuchtrecht eventuele excessen op welzijnsgebied worden bestreden en aan de kaak worden gesteld. De nadere motivering van de noodzaak van publieke regelgeving i.c. de verordening Met name vanuit de maatschappelijke groeperingen is reeds een aantal jaren kritiek geuit op de wijze waarop vleeskuikenouderdieren worden gehouden. Die kritiek werd ook geuit door verschillende politieke partijen en is voor het kabinet Kok II aanleiding geweest' om regelgeving te stellen voor de huisvesting en verzorging van vleeskuikenouderdieren. Door weerstand van de Tweede Kamer is de voorgestelde regelgeving niet van kracht geworden, waarna het opvolgende kabinet Balkenende heeft besloten het ingediende wetsvoorstel in te trekkenen aan het PPE te vragen de regelgeving in een verordening vast te leggen. Om er zeker van te zijn dat de in het streefbeeld genoemde welzijnsaspecten door alle, ongeveer 350 bedrijven met vleeskuikenouderdieren in Nederland ter harte zullen worden genomen is publieke regelgeving noodzakelijk. 30

31 De afweging ten opzichte van private alternatieven Indien de door de RDA aangeven criteria via een private regelgeving aan de sector opgelegd zouden worden, kan niet uitgesloten worden c.q. mag verwacht worden dat een deel van de bedrijven zich niet aan die regelgeving zal houden. Opname van de regelgeving in het Integrale Keten Beheersingssysteem (IKB) van het Productschap voor Pluimvee en Eieren zou een mogelijkheid zijn maar er zijn enkele vermeerderingsbedrijven die niet aan IKB deelnemen. Voor andere bedrijven zou het een reden kunnen zijn om niet langer aan IKB deel te nemen. Daarbij kan met name gedacht worden aan bedrijven die broedeieren produceren voor de export. De uitvoerings- en handhavingsaspecten van de verordening Bij besluit zullen één of meerdere controle-instanties worden aangewezen om de naleving van de bij de verordening gestelde regels te controleren. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan erkende controle-instanties die ook voor de controle van andere publieke of private regelingen reeds op de vleeskuikenouderdierenbedrijven komen. Daarmee wordt het aantal controleurs dat op de bedrijven komt klein gehouden en dat is met het oog op het overbrengen van ziekteverwekkers c.q zoönosen van groot belang. Bovendien is een combinatie met controles die in het kader van andere regelingen moeten worden uitgevoerd efficiënter en goedkoper. Pluimveehouders die de handelen in strijd met de bepalingen in de verordening kunnen via tuchtrecht bestraft worden. De financiële gevolgen van de verordening Voor vleeskuikenouderdierbedrijven met een traditioneel huisvestingssysteem zal de verordening nauwelijks financiële consequenties hebben. Bedrijven met een alternatief huisvestingssysteem zullen voor een deel thans niet voldoen aan de gestelde eisen. In de verordening zijn echter overgangsbepalingen opgenomen die het mogelijk maken dat alle bestaande alternatieve huisvestingssystemen nog gedurende tien jaren na inwerkingtreding van de verordening mogen worden gebruikt. De huisvestingssystemen zullen dan bedrijfseconomisch zijn afgeschreven, zodat ook op die bedrijven de financiële gevolgen gering zullen zijn. De verordening kan wel tot gevolg hebben dat door de gestelde eisen toekomstige alternatieve huisvestingssystemen duurder zullen zijn dan de huidige alternatieve systemen. De controle op de naleving van de verordening en de handhaving zullen met kosten gepaard gaan. Die kosten zullen moeten worden opgebracht door de betrokken pluimveehouders De verhouding tot andere wetgeving en tot bestaande en komende internationale en communautaire regelingen Door de Europese Unie is geen regelgeving op het gebied van het houden en verzorgen van vleeskuikenouderdieren vastgesteld en dergelijke regelgeving is ook niet in voorbereiding. Wel heeft de Europese Unie regelgeving vastgesteld voor het welzijn van leghennen en is regelgeving voor het welzijn van vleeskuikens in voorbereiding. In Nederland wordt op 1 januari 2003 de implementatie van de EU-regelgeving voor het welzijn van leghennen van kracht. Het PPE heeft voorts regelgeving in voorbereiding ten aanzien van het welzijn van vleeskalkoenen, konijnen en nertsen. Via deze verordening wordt regelgeving gegeven ten aanzien van het welzijn van vleeskuikenouderdieren. De verordening sluit aan bij de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Buiten Nederland zijn er voor zover bekend nauwelijks of geen EU-iidstaten waar welzijnsregelgeving voor vleeskuikenouderdieren van kracht is. 31

32 Notificatie van technische voorschriften Onderhavige verordening bevat geen technische voorschriften in de zin van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 Dit artikel bevat de definities. Wat betreft de definitie van vloeroppervlakte wordt het volgende opgemerkt. De oppervlakte van de voor de vleeskuikenouderdieren vrij beschikbare ruimte wordt berekend door de oppervlakte van die ruimte (lengte x breedte) en de oppervlakte van de eventueel aanwezige plateaus (lengte x breedte) bij elkaar op te tellen. De legnesten bevinden zich in de vrij beschikbare ruimte, waardoor de oppervlakte van de legnesten al is meegerekend in de oppervlakte van de vrij beschikbare ruimte. Het oppervlak van de legnesten mag dan niet nog een keer extra worden meegeteld. Dat mag ook niet indien de vleeskuikenouderdieren zich vrijelijk kunnen bewegen op of onder de legnesten. Indien boven de legnesten een plateau is gemonteerd en boven dit plateau nog een vrij ruimte aanwezig is van tenminste 35 cm, mag de oppervlakte van dit plateau wel worden meegenomen als extra vloeroppervlakte. Artikel 2 Op grond van dit artikel is de pluimveehouder verplicht een aantal zaken die betrekking hebben op de gezondheid van de op zijn bedrijf aanwezige vleeskuikenouderdieren, dagelijks in zijn administratie vast te leggen. Artikel 3 Op grond van dit artikel is de pluimveehouder verplicht tenminste twee maal per etmaal controles uit te voeren op zijn bedrijf. Eventuele tekortkomingen dient hij zo spoedig mogelijk te verhelpen. Er is echter van afgezien dit in de verordening vast te leggen omdat dit niet alleen in het belang is van het welzijn van de vleeskuikenouderdieren, maar vooral ook in het belang van de pluimveehouder. Met betrekking tot het registreren van de uitval (artikel 2, onderdeel b) wordt het volgende opgemerkt. In het RDA streefbeeld is opgenomen dat gestreefd moet worden naar een uitvalpercentage wegens gezondheidsproblemen bij hennen van minder dan 5% en bij hanen van minder dan 10%. De meeste dieren verlaten het productieproces echter via selectie op vruchtbaarheid. Omdat het om relatief kleine groepen dieren gaat en de prijs die voor de dieren kan worden ontvangen zeer gering is, worden uitgeselecteerde dieren veelal op het pluimveebedrijf gedood. Controletechnisch is daardoor geen onderscheid te maken tussen uitval wegens gezondheidsredenen en uitval wegens selectie. Om die reden is het opnemen van een bepaling over uitval wegens gezondheidsproblemen in de verordening niet zinvol. In de opfokfase kan met het nemen van bepaalde maatregelen de uitval op latere leeftijd worden verminderd. Daarbij moet gedacht worden aan het laten wennen van de dieren aan hoogteverschillen in de stal en aan het bijvoeren op de vloer. Het tijdens de opfokfase laten wennen aan hoogteverschillen is ook in het economisch belang van de pluimveehouder die vleeskuikenouderdieren houdt, en behoeft niet in regelgeving te worden vastgelegd. Het bijvoeren op de grond dient via voorlichting gerealiseerd te worden. Omdat controle op het naleven van een eventuele verplichting nauwelijks mogelijk is, wordt afgezien van het opnemen van een verplichting tot het bijvoeren op de grond in de opfokfase. 32

33 In het RDA-streefbeeld wordt aandacht besteed aan de beschadiging van het verenpak en de huid bij hennen. Door het treden door de hanen raakt het verenpak en de huid van de hennen dikwijls beschadigd, hetgeen als een welzijnsprobleem moet worden aangemerkt. Het toekomstige verbod op het knippen van de binnenteen en het verwijderen van de sporen bij de hanen, dat voorzien is in het Ingrepenbesluit, zal deze problematiek nog vergroten. Op dit moment is onvoldoende bekend op welke wijze de genoemde welzijnsproblematiek kan worden verminderd of worden opgelost. Nader onderzoek is daarvoor noodzakelijk. Het opleggen van regels die ertoe kunnen leiden de beschadigingen te beperken is daardoor thans nog niet mogelijk. Artikel 4 In dit artikel worden de minimumeisen vastgesteld waaraan de huisvesting van vleeskuikenouderdieren dient te voldoen. De in de onderdelen a tot en met d gestelde normen zijn met één uitzondering conform de normen die door de Dierenbescherming en de NOP in hun gezamenlijke brief van 28 september 2000 aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden geadviseerd. De uitzondering heeft betrekking op de vrije ruimte onder en boven de zitstokken, c.q. latten. Door Dierenbescherming en NOP wordt geadviseerd een verplichte vrije ruimte boven en onder de zitstokken op te nemen van 25 cm. In de onderhavig artikel is de verplichting opgenomen dat de ruimte boven de zitstokken, c.q. latten 35 cm moet zijn en onder de zitstokken, c.q, latten 10 cm. Van de geadviseerde norm is afgeweken omdat enerzijds vleeskuikenouderdieren, vanwege hun gewicht niet graag op zitstokken, c.q. latten gaan zitten die tenminste 25 cm verwijderd zijn van het onderliggende oppervlak. Bovendien worden in traditionele stallen de latten van de beun gebruikt als zitstok, c.q. lat. Tegen het einde van de productieperiode is de ruimte onder de beun gevuld met mest en de vrije ruimte onder de latten bedraagt dan minder dan 25 cm terwijl de functie van de latten op de beun als zitstok niet wijzigt. Het wordt daarom verantwoord geacht om af te wijken van de geadviseerde norm. In het overleg dat tussen de sector en de maatschappelijke organisaties is gevoerd is afgesproken dat nader onderzoek zou moeten worden uitgevoerd naar de zitstoklengte waarover vleeskuikenouderdieren moeten kunnen beschikken. In dat verband heeft het productschap in overleg met de Dierenbescherming en de sector een dergelijk onderzoek in gang gezet. Indien uit dat onderzoek blijkt dat de thans opgenomen lengte van 7 cm zitstok per vleeskuikenouderdier onvoldoende is, zal in overleg met de betrokken organisaties de minimaal voorgeschreven zitstoklengte desgewenst worden aangepast. In onderdeel e. wordt een minimum vloeroppervlakte genoemd van 2850 cm 2 en een minimum hoogte van 70 cm. De norm voor het minimum oppervlakte houdt in feite een verbod in op het gebruik van kleine kooien waarin slechts één of twee vleeskuikenouderdieren kunnen worden gehuisvest. Een dergelijk verbod was ook de intentie van het Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren en het instellen van een dergelijk verbod is onderschreven door de NOP en de Dierenbescherming in hun hiervoor reeds genoemde gezamenlijke brief van 28 september De minimum hoogte van 70 cm is opgenomen om te voorkomen dat vleeskuikenouderdieren gehuisvest gaan worden in systemen met een geringere hoogte hetgeen niet wenselijk wordt geacht. In dit kader wordt opgemerkt dat met de hoogte de afstand bedoeld wordt tussen de bodem en de bovenkant c.q. het dak van de ruimte waarin de vleeskuikenouderdieren worden gehouden. Eventuele aangebrachte plateaus spelen bij de bepaling van de hoogte geen rol. 33

34 In onderdeel f worden nadere eisen gesteld aan de eventueel aangebrachte plateaus. Plateaus zijn bedoeld op het vloeroppervlak waarover vleeskuikenouderdieren kunnen beschikken te vergroten en om de beschikbare ruimte beter te benutten. Om de voorkomen dat plateaus ook daadwerkelijk de ruimte beter benutbaar te maken is geregeld dat de plateaus voor de vleeskuikenouderdieren bereikbaar moeten zijn en dat de vrije ruimte boven de plateaus tenminste 35 cm moet bedragen. In de definitie van plateau is voorts aangegeven dat de plateaus tenminste 35 cm boven de bodem moeten zijn aangebracht waardoor is zeker gesteld dat rnet het aanbrengen van een plateau de voor de vleeskuikenouderdieren vrij beschikbare ruimte op de bodem niet wordt verkleind. Uit hygiëneoverwegingen is bepaald dat er geen mest door een plateau mag kunnen vallen. Omdat niet verlangd kan worden dat aan alle gestelde eisen voldaan kan worden op het moment van inwerkingtreding van de verordening, is voor een aantal eisen overgangsrecht van toepassing. Dit is nader in artikel 10 geregeld. Artikel 5 In het Besluit Huisvesting vleeskuikenouderdieren waren eisen opgenomen omtrent de voor de vleeskuikenouderdieren beschikbare voerbaklengte. De Dierenbescherming en de NOP hebben die eisen in hun brief van 28 september 2000 onderschreven. Om die reden zijn dezelfde eisen ten aanzien van de voerbaklengte in deze verordening opgenomen. Artikel 6 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7 De voorzitter van het productschap is bevoegd personen aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van onderhavige verordening. Pluimveehouders dienen medewerking te verlenen aan de toezichthouders bij de uitvoering van hun werkzaamheden. Bij constatering van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening is de toezichthouder onder meer bevoegd een berechtingsrapport op te stellen ten behoeve van tuchtrechtelijke vervolging. Artikel 8 De naleving van onderhavige verordening zal worden verzekerd door middel van tuchtrecht. Artikel 9 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 10 Om de pluimveehouders voldoende tijd te geven de nodige voorzieningen te treffen en om voor de thans aanwezige stalinrichting normale afschrijvingstermijnen aan te houden, zijn in de verordening overgangstermijnen opgenomen: a. De eis ten aanzien van de minimaal beschikbare vloeroppervlakte (1300cm 2 per vleeskuikenouderdier) en de minimaal vereiste hoogte (70 cm) wordt van toepassing op vleeskuikenouderdieren die na 1 juni 2008 worden geboren. De Raad voor Dierenaangelegenheden heeft het streefbeeld Huisvesting en verzorging vleeskuikenouderdieren vastgesteld op 29 oktober In een brief van 28 september 2000 adviseren de Dierenbescherming en de NOP aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om de oppervlakte-eis van 1300 cm 2 in te voeren op 29 oktober 2006 (Tien jaar nadat het streefbeeld is vastgesteld). Inmiddels zijn weer twee jaar verstreken waarbij de sector in onzekerheid is gelaten. Met de 34

35 datum die nu wordt voorgesteld wordt die twee jaar onzekerheid opgeteld bij de termijn die in 2000 voorgesteld is door de Dierenbescherming en de NOP. Een datum van 29 oktober 2008 zou dan voor de hand liggen. Om te voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat of koppels die enige tijd voor die datum worden opgezet al dan niet volgens de nieuwe eisen moeten worden gehuisvest, is ervoor gekozen om de geboortedatum van de vleeskuikenouderdieren als uitgangspunt te nemen. Vleeskuikenouderdieren worden op 21 a 22 weken leeftijd verplaatst van een opfokbedrijf naar een productiebedrijf. Om de nieuwe oppervlakte-eis materieel in te laten gaan op 29 oktober 2008 is bepaald dat de nieuwe eis van toepassing is op alle vleeskuikenouderdieren die na 1 juni 2008 worden geboren. b. De eis ten aanzien van de minimaal met strooisel bedekte oppervlakte (300 cm 2 per vleeskuikenouderdier) is voor een periode van tien jaar na het inwerkingtreden van deze verordening niet van toepassing voor huisvestingssystemen die op het moment van inwerkingtreden reeds aantoonbaar in gebruik waren en nadien niet zijn verbouwd of herbouwd. Voor deze overgangstermijn is gekozen om pluimveehouders in de gelegenheid te stellen huisvestingssystemen die niet aan de eisen voldoen te blijven gebruiken gedurende een periode van maximaal tien jaren. Aangenomen mag worden dat de systemen dan bedrijfseconomisch zijn afgeschreven. Vanaf dat moment mag verlangd worden dat het huisvestingssysteem wordt vervangen door een systeem dat wel aan de gestelde eisen voldoet. De Dierenbescherming heeft er op gewezen opdat de minister van LNV in een brief van 9 juli aan de Tweede Kamer al een verbod op batterijkooien voor vleeskuikenouderdieren heeft aangekondigd. Op grond daarvan is de Dierenbescherming van mening dat de overgangstermijn voor een minimaal met strooisel bedekte oppervlakte tien jaar na 9 juli 1 997, zijnde 9 juli 2007 zou moeten eindigen. c. De eisen ten aanzien van het beschikbaar zijn van houten of kunststoffen zitstokken of latten en het verbod op het gebruik van draadroosters treden in werking voor vleeskuikenouderdieren welke op of na 1 augustus 2003 worden geboren. Deze dieren worden op of na 1 januari weken oud. Materieel zal de eis ten aanzien van zitstokken of latten derhalve ingaan op 1 januari In huisvestingssystemen die nog niet voldoen aan deze eisen kan voor het opzetten van het eerstvolgende koppel voorzien worden in de gevraagde zitstokken, c.q. latten. Omdat alle vermeerderingsbedrijven in de regel tenminste één keer per jaar een nieuw koppel ouderdieren opzetten, is de datum van 1 januari 2004 als uiterste datum gekozen waarop de maatregel materieel in alle huisvestingssystemen moet zijn ingevoerd. Teneinde onduidelijkheid te voorkomen is ervoor gekozen de datum van ingang te verbinden aan de geboortedatum van de vleeskuikenouderdieren. d. Het verbod op het gebruik van draadroosters en het gebruik van kooisystemen met een vloeroppervlakte kleiner dan 2550 cm 2 is, conform de dienaangaande bepaling in het Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren en conform het advies van Dierenbescherming en NOP, niet van toepassing voor een periode van drie jaren na inwerkingtreding van deze verordening. Artikel 11 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Zoetermeer, 13 februari 2003 J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris ge

36 Productschap Tuinbouw PT 19 Besluit 2003/1 PT heffing promotie witlof 2002 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw, d.d. 18 februari 2003, houdende de vaststelling van het percentage van de heffing op witlof voor het jaar 2002 (Besluit 2003/1 PT heffing promotie witlof 2002) HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW, gelet op artikel 3, derde lid, van de Verordening PT heffing promotie witlof 2002; gehoord de sectorcommissie Groenten en Fruit, d.d. 6 februari 2003; BESLUIT: Artikel l Het percentage als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Verordening PT heffing promotie witlof 2002, bedraagt: 0,3%. Artikel 2 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit 2003/1 PT heffing promotie witlof Artikel 3 Dit besluit treedt in werking de dag na publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en werkt terug tot en met l januari Dit besluit de daarbij behorende toelichting wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zoetermeer, 18 februari 2003 J. van der Veen voorzitter C. Kuijvenhoven secretaris Toelichting Het bestuur van het Productschap Tuinbouw (hierna: PT) heeft de in aanhef van dit besluit genoemde heffingsverordening - in haar vergadering van 27 november vastgesteld. Vervolgens is de verordening ter goedkeuring toegezonden aan de rijksoverheid. Daar het hier gaat om een promotieheffing is de verordening ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese commissie. De Europese commissie heeft op 7 oktober 2002 laten weten dat zij geen bezwaar heeft tegen een dergelijke verordening (SG(2002) D/23178). Gelet op de late goedkeuring van de Europese commissie treedt de verordening in werking met terugwerkende kracht tot l januari

37 In deze heffingsverordening is voor de heffing een maximumpercentage opgenomen. Het bestuur van het PT kan bij afzonderlijk besluit, met inachtneming van het in de verordening neergelegde maximum, het daadwerkelijk te hanteren percentage vaststellen. Met het onderhavige besluit wordt het heffingspercentage voor witlof vastgesteld op: 0,3%, in plaats van het in de verordening genoemde percentage van: 0,4%. Zoetermeer, 18 februari 2003 J. van der Veen voorzitter C. Kuijvenhoven secretaris PT 20 Besluit 2003/1 Verordening PT heffing export groenten en f ruit Japan en Taiwan 2003 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw, d.d. 6 mei 2003, houdende vaststelling van het tarief van de heffing inzake export van groenten en fruit naar Japan en Taiwan (Besluit 2003/1 Verordening PT heffing export groenten en fruit Japan en Taiwan 2003) HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW, gelet op artikel 4 van de Verordening PT heffing export groenten en fruit Japan en Taiwan 2003; gehoord de Sectorcommissie voor groenten en fruit, d.d. 10 april 2003; BESLUIT: Enig artikel In 2003 bedraagt de heffing 27,= per kwartier. Dit besluit en de daarbij behorende toelichting zal worden gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zoetermeer, 6 mei 2003 J. van der Veen voorzitter C. Kuij venhoven secretaris 37

38 Toelichting Het tarief van de heffing is voor het jaar 2003: 27,= per kwartier. Overzicht tarieven periode , , ,00 Reden voor de stijging zijn de toegenomen kosten en het teruglopen van het aantal keuringseenheden. Zoetermeer, 6 mei 2003 J. van der Veen voorzitter C. Kuijvenhoven secretaris PT 21 Besluit 2003/3 Verordening PT vakheffing bloembollen leverbaar 2003 Besluit van het Bestuur van het Productschap Tuinbouw, d.d. 6 mei 2003, houdende de vaststelling van de nadere omschrijving van diverse bepalingen uit de Verordening PT bloembollen leverbaar 2003 (Besluit 2003/3 PT vakheffing bloembollen leverbaar 2003) HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW, gelet op het bepaalde in de Verordening PT vakheffing bloembollen leverbaar 2003; gehoord de Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, d.d. l april 2003; BESLUIT: Artikel l In dit besluit worden de begripsbepalingen van de Verordening PT vakheffing bloembollen leverbaar 2003 overgenomen. Artikel 2 1. De aangifte beplante oppervlakte, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Verordening PT vakheffing bloembollen leverbaar 2003, dient te geschieden op een vanwege het productschap te verstrekken formulier en uiterlijk op de in dit formulier vermelde datum. 2. De aangifte moet ook worden gedaan, wanneer er in het desbetreffende voorjaar of najaar geen teelt voor eigen rekening en risico plaatsvindt. 3. Bij de aangifte van de beplante oppervlakte moet een onderscheid gemaakt zijn naar geslacht en per geslacht naar variëteiten. 4. Als de beplante oppervlakte wordt aangemerkt het 94/100 gedeelte van de aan het telen dienstbaar zijnde oppervlakte, waaronder verstaan de werkelijk beplante oppervlakte, vermeerderd met de oppervlakte van een strook van 30 cm breedte, gelegen rondom de werkelijk beplante oppervlakte. 5. Bij kasteelt wordt als de beplante oppervlakte aangemerkt de gehele kasoppervlakte, inwendig gemeten. Artikel 3 Eenieder, die bloembollen-leverbaar, afkomstig uit eigen kraam, aanwendt ten behoeve van de teelt van hyacinten, lelies, narcissen en/of tulpen, is verplicht aangifte te doen van het aantal gebruikte bloembollen-leverbaar op een vanwege het productschap te verstrekken aangifteformulier, met inachtneming van de daarop gestelde vragen en gegeven aanwijzingen. Artikel 4 Wanneer door een handelskaarthouder wordt aangetoond dat de geldelijke opbrengst van de leverbare raap van zijn gehele kraam lager is dan de waardering door het productschap, welke is verricht volgens artikel 8, van de Verordening PT vakheffing bloembollen leverbaar 2003, wordt de waardering herzien, indien de afwijking 10% of meer bedraagt. 38

39 Artikel 5 1. Voor eenieder, niet-handelskaarthouder zijnde, die bloembollen-leverbaar verkoopt uit eigen teelt afkomstig, wordt in gevallen waarin de verkoopwaarde van ingekochte bloembollen-leverbaar niet aan de hand van administratieve gegevens kan worden vastgesteld, voor de berekening van de door hem verschuldigde heffing c.q. de restitutie, waarop hij recht heeft, de verkoopwaarde gelijkgesteld aan de inkoopwaarde. 2. De heffing wordt in dit geval als volgt berekend: a. de opbrengst van de doorverkoop wordt gelijkgesteld aan de inkoop; b. de inkoop wordt afgetrokken van de totale omzet: blijft over de waarde van de verkoop eigen teelt binnenland en/of export; c. de "verkoop eigen teelt" wordt belast; d. restitutie kan worden verleend over alle verkopen met korting. Artikel 6 Indien op de factuur de behandelingskosten niet apart zijn vermeld, worden de volgende bedragen als zijnde behandelingskosten aangemerkt: Soort Tulpen Iris Hyacint Gladiool Narcis lelie Periode waarin behandelkosten worden berekend Vanaf december Gehele jaar Vanaf december April tot en met september Vanaf december April tot en met september Prijs in 0,48/100 stuks 0,48/100 stuks 1,58/100 stuks 0,29/100 stuks 0,15 kg 1,42/100 stuks Artikel 7 1. Dit besluit treedt in werking op l juni Indien het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie, waarin dit besluit wordt geplaatst wordt uitgegeven na l juni 2003 treedt hij in werking met ingang van de datum van publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin hij wordt geplaatst en werkt hij terug tot en met l juni Artikel 8 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit 2003/3 PT vakheffing bloembollen leverbaar Dit besluiten de daarbij behorende toelichting wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zoetermeer, 6 mei 2003 J. van der Veen voorzitter C. Kuij venhoven secretaris Toelichting Bij aanvragen voor restitutie afbroei worden op de facturen van aangekochte bloembollen behandelingskosten in mindering gebracht, indien zij niet apart op de factuur zijn vermeld en de bloembollen in een bepaalde periode zijn geleverd. Er is nagegaan of de destijds gehanteerde bedragen/behandelingskosten moeten worden aangepast Daartoe is bij diverse behandelingsbedrijven een overzicht opgevraagd van de behandelingskosten die zij aan hun klanten in het oogstjaar 2002 in rekening hebben gebracht. Op grond van deze gegevens zijn de tarieven zoals opgenomen in het besluit totstandgekomen. 39

40 PT 22 Besluit 2003/1 PT registratie sorteer- en pakstations groenten en fruit 2003 Besluit van het Productschap Tuinbouw, d.d. 6 mei 2003, houdende de vaststelling van nadere regels met betrekking tot sorteer- en pakstations (Besluit 2003/1 PT registratie sorteer- en pakstations groenten en fruit 2003) HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW, gelet op artikel 6 van de Verordening PT registratie sorteer- en pakstations groenten en fruit 2003 gehoord de Sectorcommissie voor groenten en fruit: d.d. 10 april 2003; BESLUIT: Artikel l 1. Sorteer en pakstations, die niet het gehele jaar door, doch seizoenmatig sorteer- en pakactiviteiten verrichten zijn verplicht bij het Kwaliteits-Controle-Bureau voor Groenten en Fruit of bij een van zijn controleurs te melden wanneer het nieuwe sorteer-en pakseizoen een aanvang neemt. 2. Sorteer- en pakstations die niet regelmatig sorteer- en pakactiviteiten verrichten zijn verplicht alle te sorteren en te verpakken partijen bij het Kwaliteits-Controle-Bureau voor Groenten en Fruit of bij een van zijn controleurs te melden, indien de totale dagproductie van de te sorteren en te verpakken producten kg of meer bedraagt, ingeval van champignons kg of meer, alvorens de voor verhandeling gereed gemaakt partijen worden afgeleverd. 3. De onder 2 bedoelde sorteer- en pakstations kunnen, indien in een bepaalde periode dagelijks sorteer- en verpakkingswerkzaamheden worden verricht, voor die periode volstaan met het melden van het begin van de periode waarin sorteer- en verpakkingswerkzaamheden plaatsvinden alsmede met de te verwachten duur daarvan. Artikel 2 Om in aanmerking te komen voor registratie als sorteer- en pakstation moet een bedrijf aan de volgende voorwaarden voldoen. De minimum-hoeveelheid te verpakken/sorteren product moet per jaar/seizoen bedragen: 1 II III bloemkool, broccoli, knolselderij, koolrapen, kroten, prei, schorseneren, sluitkool, spruiten, uien en wortelen appelen, komkommers, peren, tomaten, iisbergsla, witlof en overige producten champignons kg kg kg Combinaties van producten zijn toegestaan, waarbij ingeval van combinaties van producten uit de groepen l- II het gemiddelde van deze beide groepen wordt aangehouden. Artikel 3 Indien blijkt dat na registratie als sorteer- en pakstation de te verpakken/sorteren hoeveelheid product onder de in artikel l gestelde norm komt te liggen en daarbij door de geregistreerde niet aangetoond kan worden dat dit van korte duur is, kan worden overgegaan tot intrekking van de registratie. Artikel 4 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit 2003/1 PT registratie sorteer- en pakstations groenten en fruit Artikel 5 Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Dit besluit wordt geplaatst in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Zoetermeer, 6 mei 2003 J. van der Veen voorzitter J.M. Gerritsen secretaris 40

41 PT 23 Besluit PT heffingen groenten en f ruit 2003 Besluit van het Productschap Tuinbouw van 27 november 2002, houdende de vaststelling van de percentages van de heffingen groenten en fruit voor het jaar 2003 (Besluit PT heffing groenten en fruit 2003) HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW, gelet op artikel 3, derde en vierde lid, van de Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2003; gelet op artikel 3, vijfde lid, van de Verordening PT algemene heffing handel groenten en fruit 2003; gelet op artikel 3, vijfde lid, van de Verordening PT bestemmingsheffing handel groenten en fruit 2003; gelet op artikel 4, eerste lid, van de Verordening PT heffing verduurzaamde groenten en fruit 2003; gehoord de sectorcommissie Groenten en Fruit, d.d. 7 november 2002; BESLUIT: Artikel l l. Voor de in artikel 3, tweede lid van de Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2003 genoemde groepen, wordt de heffing voor het jaar 2003 als volgt vastgesteld: a. glasgroenten: 0,510% b. vollegrondsgroenten: 0,760% -aardbeien: 0,610% c. fruit: 0,160% d. champignons: 0,175% - overige paddestoelen: 0,055% e. uitgangsmateriaal: 0,080% - witlofpennen: 0,600% 2. Het in artikel 3, vierde lid van de Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2003 (de korting kwaliteitscontrole ingeval van contractteelt) genoemde percentage, wordt voor het jaar 2003 vastgesteld op: 0,090%. Artikel 2 Artikel 3 Het in artikel 3, derde lid van de Verordening PT algemene heffing handel groenten en fruit 2003 (de handel in groenten en fruit) genoemde percentage, wordt voor het jaar 2003 vastgesteld op: 0,055%. Het bedrag, genoemd in artikel 3, vierde lid van de Verordening PT algemene heffing handel groenten en fruit 2003 (de handel in uien), wordt voor het jaar 2003 vastgesteld op 4,53 per 100 ton. De in artikel 3, derde lid van de Verordening PT bestemmingsheffing handel groenten en fruit 2003, genoemde percentages, worden voor het jaar 2003 vastgesteld voor: a. groenten, op: 0,105%; b. fruit, op: 0,140%; c. champignons, op: 0,120%. Het bedrag, genoemd in artikel 3, vierde lid van de Verordening PT bestemmingsheffing handel groenten en fruit 2003 (de handel in uien), wordt voor het jaar 2003 vastgesteld op: 68,00 per 100 ton. Het in artikel 3, zesde lid van de Verordening PT bestemmingsheffing handel groenten en fruit 2003 (de korting kwaliteitscontrole ingeval van contractteelt) genoemde percentage wordt voor het jaar 2003 vastgesteld op: 0,090%. 41

42 4. Het bedrag, genoemd in artikel 3, zesde lid van de Verordening PT bestemmingsheffing handel groenten en fruit 2003 (de korting kwaliteitscontrole ingeval van contractteelt van uien), wordt voor het jaar 2003 vastgesteld op: 31,70 per 100 ton. Artikel 4 1. De in artikel 3, tweede lid van de Verordening PT heffing verduurzaamde groenten en fruit 2003 genoemde percentages worden voor het jaar 2003 vastgesteld voor: a. verduurzaamde groenten en fruit, op: 0,065%; b. verduurzaamde champignons, op: 0,225%. 2. Het in artikel 4, tweede lid van de Verordening PT heffing verduurzaamde groenten en fruit 2003, wordt voor het jaar 2003 vastgesteld op: 50%. Artikel 5 Dit besluit treedt in werking met ingang van l januari Artikel 6 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit PT heffingen groenten en fruit 2003 Dit besluit en de daarbij behorende toelichting wordt gepubliceerd in het Mededelingblad Bedrijfsorganisatie Zoetermeer, 27 november 2002 J. van der Veen voorzitter C. Kuij venhoven secretaris Toelichting Het bestuur van het Productschap Tuinbouw heeft in zijn vergadering van 3 juli 2002 de teksten van de in de aanhef van dit besluit genoemde heffingsverordeningen vastgesteld. Deze teksten zijn vastgesteld ten behoeven van de vervanging van de heffingsverordeningen die van kracht zijn in het jaar De nieuwe heffingsverordeningen treden in werking met ingang van l januari In deze heffingsverordeningen zijn voor de verschillende heffingen maximumpercentages respectievelijk maximumbedragen opgenomen. Het bestuur van het PT dient vervolgens bij afzonderlijk besluit, met inachtneming van de in de heffingsverordeningen neergelegde maxima voor het betreffende heffingsjaar, de feitelijke percentages respectievelijk bedragen vast te stellen. Het onderhavige besluit geeft daar voor de vier in de aanhef van dit besluit genoemde heffingsverordeningen uitvoering aan. Met het onderhavige besluit worden de heffingspercentages voor de vier heffingsverordeningen vastgesteld, maar de bestemming van de gelden heeft betrekking op meerdere in de begroting vermelde financieringsfondsen. De in dit besluit vermelde percentages, respectievelijk bedragen zijn dan ook samengesteld op basis van de verschillende voor de betreffende financieringsfondsen ingediende begrotingen. 42

43 Productschap Vee en Vlees PVV 24 Besluit tot wijziging van het Besluit vaststelling entschema Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2002 (2002-1) Het bestuur van het Productschap Vee en Vlees heeft, gelet op artikel 2, eerste en derde lid, van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2002, op 11 december 2002 vastgesteld het navolgende BESLUIT Artikel l Aan het Besluit vaststelling entschema Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2002 wordt een nieuw artikel 3b toegevoegd dat als volgt komt te luiden: "Artikel 3b In het geval er sprake is van een (mogelijke) uitbraak moeten er aanvullende maatregelen genomen worden. Deze aanvullende maatregelen zijn door het bestuur bij besluit in een draaiboek vastgesteld." Artikel II 1. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tot wijziging van het Besluit vaststelling entschema Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2002 (2002-I). 2. Dit besluit zal worden gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn publicatie. Voor het bestuur, J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris 43

44 TOELICHTING BIJ HET BESLUIT TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT VASTSTELLING ENTSCHEMA VERORDENING BESTRIJDING ZIEKTE VAN AUJESZKY 2002 (2002-1) Op dit moment komt de Ziekte van Aujeszky niet meer in Nederland voor. De vaccinatieplicht blijft, vanwege de kans op insleep uit het buitenland (België), vooralsnog van kracht. Om de export naar lidstaten met de zogenaamde artikel 10 status (vrij van Aujeszky en niet meer vaccinerend) mogelijk te maken, worden (in het kader van besluit 2001/618/EG) ontheffingen van de vaccinatieplicht tegen de Ziekte van Aujeszky verleend. Door het verlenen van ontheffingen neemt het risico op een ernstige uitbraak van deze ziekte toe. Een dergelijke uitbraak is zeer schadelijk voor de bereikte status van Nederland en de exportmogelijkheden van bedrijven in een straal van 5 km. Er zijn daarom strenge eisen aan het verlenen van een ontheffing verbonden. En een eventuele uitbraak dient zo snel mogelijk bedwongen te worden. In verband met de bestrijding van een mogelijke uitbraak is het "Basisoverleg bestrijding van de Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie" ingesteld. Dit basisoverleg rapporteert aan de Commissie Varkenshouderij. Het Draaiboek is tot stand gekomen op basis van de discussies in en aanwijzingen uit het Basisoverleg en besproken in de Commissie Varkenshouderij. Bij het te hanteren entschema moet rekening worden gehouden met de in het draaiboek vastgestelde maatregelen en onderzoeken. Zoetermeer, 11 december 2002 J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris PW 25 Besluit vaststelling draaiboek Bestrijding Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie Het bestuur van het Productschap Vee en Vlees heeft, gelet op artikel 2, vierde lid en artikel 8b, van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2002, op 11 december 2002 vastgesteld het navolgende BESLUIT Artikel 1 In het in de bijlage opgenomen draaiboek is in het kader van de bestrijding van een (mogelijke) uitbraak uitgewerkt in welke gevallen bepaalde onderzoeken dienen te worden gedaan en welke maatregelen genomen dienen te worden. 44

45 Artikel 2 1. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vaststelling draaiboek Bestrijding Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie. 2. Dit besluit zal worden gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn publicatie. Voor het bestuur J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris TOELICHTING BIJ HET BESLUIT VASTSTELLING DRAAIBOEK BESTRIJDING ZIEKTE VAN AUJESZKY IN DE ARTIKEL 9 SITUATIE Op dit moment komt de Ziekte van Aujeszky niet meer in Nederland voor. De vaccinatieplicht blijft, vanwege de kans op insleep uit het buitenland (België), vooralsnog van kracht. Om de export naar lidstaten met de zogenaamde artikel 10 status (vrij van Aujeszky en niet meer vaccinerend) mogelijk te maken, worden (in het kader van besluit 2001/618/EG) ontheffingen van de vaccinatieplicht tegen de Ziekte van Aujeszky verleend. Door het verlenen van ontheffingen neemt het risico op een ernstige uitbraak van deze ziekte toe. Een dergelijke uitbraak is zeer schadelijk voor de bereikte status van Nederland en de exportmogelijkheden van bedrijven in een straal van 5 km. Er zijn daarom strenge eisen aan het verlenen van een ontheffing verbonden. En een eventuele uitbraak dient zo snel mogelijk bedwongen te worden. In verband met de bestrijding van een mogelijke uitbraak is het "Basisoverleg bestrijding van de Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie" ingesteld. Dit basisoverleg rapporteert aan de Commissie Varkenshouderij. Het Draaiboek is tot stand gekomen op basis van de discussies in en aanwijzingen uit het Basisoverleg en besproken in de Commissie Varkenshouderij. Het bestuur van het PVV stelt dit draaiboek vast op grond van de artikelen 2, vierde lid en 8b van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky Zoetermeer, 11 december 2002 J.J. Ramekers voorzitter S.B.M. Jongerius secretaris 45

46 Beleidsdraaiboek Bestrijding Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie 2002/023/N november

47 INHOUD 1. INLEIDING 2. OVERLEG- EN COMMUNICATIESTRUCTUUR 3. SIGNALERING EN MELDING VAN UITBRAKEN 4. WERKWIJZE EN ACTIES BIJ DE MELDING VAN EEN (MOGELIJKE)UITBRAAK VAN DE ZIEKTE VAN AUJESZKY 5. BESTRIJDINGSMAATREGELEN IN HET GEVAL VAN EEN (MOGELIJKE) UITBRAAK VAN DE ZIEKTE VAN AUJESZKY 6. FINANCIËLE CONSEQUENTIES 7. RISICO MEMORANDUM 47

48 1. INLEIDING In Nederland geldt een vaccinatieplicht voor de Ziekte van Aujeszky (Verordening Bestrijding Ziekte van Aujeszky, 2000). Deze verplichting heeft er in combinatie met een verplicht certificeringsprogramma toe geleid dat Nederland Aujeszky-vrij is geworden. Nederland heeft de zogenaamde artikel 9 status, hetgeen inhoudt dat Brussel het Nederlandse bestrijdingsprogramma officieel erkent. In verband met de eis, met betrekking tot de intracommunautaire handel in varkens (Beschikking 2001/618/EG), van minimaal één jaar niet hebben gevaccineerd tegen de Ziekte van Aujeszky op het bedrijf van oorsprong, kan door het PVV op aanvraag ontheffing van de vaccinatieplicht worden verleend voor de export naar zogenaamde artikel 10 status gebieden. Artikel 10 status gebieden zijn die gebieden die door Brussel zijn erkend als Aujeszky-vrij. In artikel 10 status gebieden geldt dat er, en dat al gedurende minimaal één jaar, niet meer wordt gevaccineerd tegen de Ziekte van Aujeszky. Hierdoor zijn in Nederland bedrijven waarop niet meer gevaccineerd wordt. Op deze bedrijven is vervolgens een zeer Aujeszky-gevoelige varkenspopulatie ontstaan en daardoor is het risico op een uitbraak van de Ziekte van Aujeszky sterk toegenomen. Behalve de schade die deze bedrijven in het geval van een uitbraak zelf lijden, is er het risico dat andere bedrijven, met name de bedrijven in de directe omgeving, ook schade ondervinden doordat de ziekte gaat spreiden. Het is daardoor voor de gehele sector varkenshouderij van belang dat de bestrijding van de Ziekte van Aujeszky in het geval van een uitbraak, effectief wordt aangepakt. In het onderhavige Beleidsdraaiboek bestrijding Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie, wordt de wijze waarop deze ziekte in het geval van een uitbraak in de artikel 9 situatie zal worden bestreden, beschreven. Naast het Beleidsdraaiboek Ziekte van Aujeszky artikel 9 situatie bestaat een Draaiboek Uitvoering van de GD. De PVE hebben hun taken in de uitvoering van de bestrijding en de daarbij horende procedures in een intern draaiboek vastgelegd. De benodigde communicatie in het geval van een uitbraak en de daarbij behorende bestrijding is van groot belang en wordt in grote lijnen aangegeven in dit Beleidsdraaiboek. Het komt deels terug in het interne "Draaiboek Uitvoering" van de GD en deels is dit een taak voor de afdeling communicatie van de PVE en opgenomen in het "Interne draaiboek bestrijding Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie" van de PVE. 48

49 2. OVERLEG- EN COMMUNICATIESTRUCTUUR In dit hoofdstuk worden de basisstructuur voor zowel het overleg met betrekking tot de bestrijding van een uitbraak van de Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie, als de communicatie die hierbij nodig is behandeld. In verschillende volgende hoofdstukken komen deze zaken in meer detail, per onderdeel gespecificeerd, aan de orde Basisoverleg bestrijding van de Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie (Basisoverleg ZvA-9) Door het "Basisoverleg bestrijding van de Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie" ("Basisoverleg ZvA-9") wordt het "Beleidsdraaiboek bestrijding Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie" uitgewerkt en in concept vastgesteld. In het geval van een uitbraak wordt het Basisoverleg ZvA-9 door de PVE bijeen geroepen om te bepalen of het vastgestelde Beleidsdraaiboek verder kan worden gevolgd of dat hiervan zou moeten worden afgeweken. Het Basisoverleg ZvA-9 adviseert de PVE. De PVE beslissen en zijn hiertoe gemandateerd door het bestuur PVV. Het PVV-bestuur keurt de genomen beslissingen achteraf goed. De bestrijding heeft op dat moment al een aanvang genomen conform de in het Beleidsdraaiboek vastgelegde afspraken. Aan het Basisoverleg ZvA-9 nemen de volgende partijen deel: Productschappen Vee, Vlees en Eieren, Sectorafdeling Vee en Vlees (PVE-SVV) Productschappen Vee, Vlees en Eieren, Afdeling Juridische Zaken (PVE-JZ) Productschappen Vee, Vlees en Eieren, Afdeling Communicatie (PVE-COM) Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) Nederlandse Vakbond voor Varkenshouders (NVV) Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) Nederlandse Bond van Handelaren in Vee (NBHV) Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) Centraal Instituut voor Dierziektecontrole Lelystad (CIDC-Lelystad) Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV), Afdeling Keuringen Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV), Afdeling Dierziekten Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Voedings- en Veterinaire Aangelegenheden (LNV-VVA) Na het ontwikkelen van het beleidsdraaiboek bestrijding Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie zal dit worden doorgesproken met: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Algemene Inspectie Dienst (AID) en zal worden vastgesteld of de AID deel moet/zal nemen aan het Basisoverleg ZvA-9. De PVE verzorgen via de afdeling communicatie de informatie naar overige belanghebbende organisaties. Indien gewenst wordt voor dit doel een breder "informerend overleg" gestart. Zo nodig kan een persconferentie belegd worden voor de informatie naar alle doelgroepen Communicatie richting varkenshouders De specifieke communicatie richting varkenshouders wordt verzorgd door de afdeling Communicatie van de GD. Hierbij gaat het om specifieke informatie per bedrijf conform het onderhavige draaiboek. Naast specifieke communicatie richting varkenshouder, zal er, in de in het onderhavige draaiboek beschreven situaties, ook specifiek gecommuniceerd worden met de op de betrokken bedrijven praktiserende dierenartsen. In die gevallen waarin het draaiboek voorziet dat de GD een varkenshouder, bijvoorbeeld telefonisch, op de hoogte brengt van zijn situatie, wordt dat ook schriftelijk gedaan. De 49

50 betreffende brief wordt namens de PVE door de GD opgemaakt en aangetekend verstuurd dan wel bezorgd. Algemene communicatie met betrekking tot uitbraken en de bestrijding ervan richting varkenshouderij gaat ook via de communicatiekanalen van de GD. Voordat dergelijke algemene communicatie door de GD naar buiten gebracht wordt, dient deze te zijn afgestemd met de afdeling Communicatie van de PVE Communicatie richting media en publiek De communicatie richting media, zoals de regionale of landelijke pers en de vakbladen, met betrekking tot uitbraken van de Ziekte van Aujeszky en de bestrijding ervan, wordt uitgevoerd door of via de afdeling Communicatie van de PVE. Indien nodig wordt een persconferentie onder leiding van de voorzitter van de PVE belegd. Voor de informatie richting publiek wordt ook een document gemaakt met de meest gestelde vragen en de antwoorden daarop. Dit document wordt, met andere relevante informatie over de Ziekte van Aujeszky, op het publieksnet van de PVE website gezet Interne communicatie PVE Er wordt door de PVE intern een intern crisisteam ("Crisisteam ZvA-9") samengesteld en er wordt via Intranet aan de medewerkers van de PVE informatie gegeven over de samenstelling en functies binnen dit crisisteam. Duidelijk moet worden welke vragen waar naar toe moeten en wie voor welke doelgroep als woordvoerder optreedt, opdat binnenkomende vragen zo efficiënt mogelijk afgehandeld kunnen worden. 50

51 3. SIGNALERING EN MELDING VAN UITBRAKEN. Indien er sprake is van een uitbraak dan dient deze zo snel mogelijk te worden gesignaleerd en gemeld, zodat zo snel mogelijk gestart kan worden met de bestrijding. Een uitbraak kan worden gesignaleerd aan de hand van klinische verschijnselen (verschijnselen die door het Aujeszky virus veroorzaakt (kunnen) zijn), op grond van serologisch onderzoek (antilichamen tegen het Aujeszky virus) en/of door agens detectie (het aantonen van het Aujeszky virus zelf). In figuur 1 (pagina 8) is de procedure van signaleren en melden tot en met de start van de bestrijding, het in werking treden en al dan niet volgen van het draaiboek, schematisch weergegeven. Gezien het feit dat de bedrijven, die een ontheffing van de vaccinatieplicht in het kader van export naar artikel 10 status gebieden verkregen hebben, zeer regelmatig bloed moeten insturen voor onderzoek, zullen uitbraken op dergelijke bedrijven relatief snel worden gesignaleerd. Daar elke dag echter belangrijk is en er enkele weken tussen initiële besmetting en signalering op basis van serologie kunnen zitten, is melding van mogelijke klinische gevallen (hiervoor bestaat een meldingsplicht!) van zeer groot belang. Evenals de actie die daar vervolgens op kan worden ondernomen. Tenslotte kunnen bijvoorbeeld bevindingen in de sectiezaal worden gedaan die een sterke verdenking opleveren. Het kan zelfs zijn dat het virus direct in sectiemateriaal wordt aangetoond Melding van klinische verschijnselen De Ziekte van Aujeszky is, in het geval van klinische verschijnselen, aangifteplichtig op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD). Deze aangifteplicht geldt o.a. voor de varkenshouder en de dierenarts. De melding in het kader van de GWWD dient te geschieden bij de RVV. De RVV dient een dergelijke melding direct door te melden aan de PVE, zodat daarop verder actie genomen kan worden. Een varkenshouder is, als deelnemer aan het Aujeszky certificeringssysteem, bovendien verplicht bij verdenking van de aanwezigheid van de Ziekte van Aujeszky de eigenaar of beheerder van het systeem in te lichten. Op grond hiervan dient de varkenshouder dit dus te melden bij de GD. De GD dient deze melding direct door te melden aan de PVE Melden van gevallen op basis van serologisch onderzoek Door de GD en/of CIDC-Lelystad worden bevindingen op basis van het monitorings-, bewakings- en exportonderzoek en bevindingen op basis van om andere redenen uitgevoerd serologisch onderzoek, direct gemeld aan de PVE. Bij de beoordeling van de bevindingen door de GD/CIDC-Lelystad wordt een onderscheid gemaakt tussen vaccinerende en niet vaccinerende bedrijven. In het geval van vaccinerende bedrijven wordt volgens de procedure die geldt voor de certificering gehandeld. Indien meer dan 3 positieve bevindingen worden gedaan en geconfirmeerd wordt het Aujeszky-vrij Certificaat ingetrokken. Hiervan worden de PVE in kennis gesteld. Van niet vaccinerende bedrijven moet ook bij slechts 1 positief monster per direct confirmatie-onderzoek uitgevoerd worden door CIDC-Lelystad, indien dit onderzoek positief is worden de PVE hiervan door de GD in kennis gesteld en wordt het draaiboek gevolgd Melden van gevallen op basis van ander (niet serologisch) onderzoek Indien op basis van enig onderzoek (bijvoorbeeld sectie-onderzoek) moet worden aangenomen dat er sprake is van een besmetting met het Aujeszky-virus, dan moet dit gemeld worden aan de PVE. In veel gevallen loopt dit onderzoek bij de GD en zal de GD dus direct melden aan de PVE en het draaiboek volgen. 51

52 3.4. Melden van gevallen die zich in het buitenland voordoen Indien Aujeszky in één van de landen met de 9 of 10 status wordt geconstateerd, dan zal dat ook bij de PVE bekend moeten worden om daar maatregelen op te kunnen nemen. De meldingen komen binnen bij LNV-VVA, bij de Chief Veterinary Officer (GVO). De Directie WA / de CVO dient de PVE hiervan direct op de hoogte te brengen. Blokkering van bedrijven die hebben geïmporteerd en extra controle van deze bedrijven kan nodig zijn. Ook berichten over uitbraken van de Ziekte van Aujeszky in derde landen zijn in dit kader van belang. Gevallen binnen een straal van 5 kilometer van de grens met Nederland zullen als zodanig bekend gemaakt moeten worden, omdat ze ook zullen resulteren in maatregelen aan de Nederlandse kant van de grens. De RVV is actief in het monitoren van de dierziektesituatie in het buitenland, bovendien wordt de RVV door LNV-VVA / de CVO op de hoogte gebracht van gemelde dierziekteuitbraken. Voor een adequate reactie op de ontwikkelingen in het buitenland dient de RVV de PVE op de hoogte te brengen van (mogelijke) uitbraken van de Ziekte van Aujeszky in voor Nederland relevante landen. Daar de RVV bovendien kan nagaan of er importen zijn geweest (Animo Systeem voor lidstaten en Grens Passage Systeem voor derde landen) uit de betreffende regio of van het betreffende bedrijf. Deze informatie wordt, ten behoeve van de bestrijding van uitbraken van de Ziekte van Aujeszky in de artikel 9 situatie, ook doorgegeven naar de PVE Melden van Aujeszky naar aanleiding van bevindingen onder wilde zwijnen Indien Aujeszky onder wilde zwijnen wordt geconstateerd, bijvoorbeeld in de grensgebieden, dan zal dit ook bekend moeten worden bij de PVE. Met LNV directie WA, moet de afspraak worden gemaakt dat dit wordt gemeld. Tot op heden is er geen aanwijzing dat wilde zwijnen een belangrijke factor vormen in de epidemiologie van Aujeszky Procedure na melding Indien de PVE in kennis worden gesteld van een (mogelijke) uitbraak, dan wordt met de bestrijding, conform de afspraken vastgelegd in dit Beleidsdraaiboek, per direct aangevangen. Daarnaast wordt het Basisoverleg Ziekte van Aujeszky artikel 9 status hiervan ook op de hoogte gebracht. In principe wordt het Basisoverleg Ziekte van Aujeszky artikel 9 situatie ook op korte termijn bijeen geroepen. 52

53 Figuur 1. Schematische weergave van het proces van melden tot en met het in werking treden en al dan niet volgen van het draaiboek. Constatering van ZvA onder wilde zwijnen Gevallen van Aujeszky in het buitenland Klinische verschijnselen Aujeszky Melding aan RVV i.v.m. GWWvD of aan WA (CVO) van ZvA uitbraak in buitenland Melding aan GD i.v.m. certificeringssysteem Melding aan PVE Positieve serologie Aujeszky Ander onderzoek (viruskweek; PCR etc.) positief op Geen uitbraak Seropositieven onder de actiegrens of klinische verschijnselen: aanvullend onderzoek (serologie / viruskweek) is + of - op Aujeszky + + ïestrijdir g van de uitbraak (Mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky Basisoverleg bestrijding ZvA in de artikel 9 situatie Draaiboek volgen Afwijken van het draaiboek 53

54 4. WERKWIJZE EN ACTIES BIJ DE MELDING VAN EEN (MOGELIJKE) UITBRAAK VAN DE ZIEKTE VAN AUJESZKY. In dit hoofdstuk worden de acties weergegeven, die zullen volgen op een melding van een (mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky. De aanpak om na een verdacht melding vast te kunnen stellen of er daadwerkelijk sprake is van een (mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky / besmetting met het Aujeszkyvirus, en er dus moet worden overgegaan tot bestrijding, staat hierbij centraal Aanvullend onderzoek bij melding van klinische verschijnselen en/of positieven in serologisch onderzoek onder de actiegrens (zie verder). Indien er klinische verschijnselen zijn gemeld of indien in het serologisch onderzoek op niet-vaccinerende bedrijven een aantal positieven onder de actiegrens is gevonden, moeten (naast het in gang zetten van het confirmatie-onderzoek) na 7 dagen na de oorspronkelijke bemonstering, de positief reagerende varkens opnieuw worden bemonsterd en moeten er bovendien per positief monster minimaal 9 aanvullende bloedmonsters van contactdieren worden verzameld en ingestuurd (bij minder dan tien varkens op het bedrijf worden alle dieren bemonsterd). Zolang dit onderzoek loopt mag het bedrijf geen varkens afvoeren. De bloedmonsters worden in opdracht van de varkenshouder door de praktiserend dierenarts afgenomen en ingezonden. De GD informeert hiertoe zowel de varkenshouder als de praktiserend dierenarts. De aanvullende monsters moeten worden genomen uit de groep contactdieren. Tevens worden serologisch positief reagerende varkens en contactdieren beoordeeld op verschijnselen die kunnen duiden op de Ziekte van Aujeszky. Indien er varkens worden gevonden met klinische verschijnselen (zoals algemeen ziek, koorts, nerveuze verschijnselen, respiratoire problemen) dan worden de neusswabs van dergelijke dieren afgenomen. De bloedmonsters worden onderzocht met behulp van de ge-elisa(enzyme Linked ImmunoSorbens Assay)-test op ge(glycoproteïne E)-antistoffen (positieve reacties moeten worden geconfirmeerd) en de neusswabs worden met behulp van de PCR(Polymerase Chain Reaction)-techniek onderzocht op Aujeszkyvirus. Op vaccinerende bedrijven wordt de werkwijze conform de certificering gevolgd (ook extra bloedmonsters in het geval van een geconfirmeerd positief monster). Indien op dergelijke bedrijven klinische verschijnselen worden gezien, moeten van varkens met klinische verschijnselen bovendien neusswabs genomen worden Uitbraak Van een officiële "uitbraak van de Ziekte van Aujeszky" is sprake indien het Aujeszkyvirus is aangetoond. Volgens de OIE (Office Internationale des Epizoöties) International Animal Health Code is er ook sprake van een besmet bedrijf, indien een bedrijf op grond van positieve serologie als zodanig aangemerkt moet worden. Indien het virus zelf nog niet is aangetoond, maar op andere gronden wel moet worden aangenomen dat er sprake is van een besmetting, zal met de bestrijding worden aangevangen. In dit draaiboek zal gebruik gemaakt worden van de term "(mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky", voor al die meldingen/gevallen die, gezien de gestelde actiegrens (paragraaf 4.3.), zullen resulteren in de in dit draaiboek beschreven bestrijdingsmaatregelen. 54

55 4.3. Actiegrens voor de start van bestrijdingsmaatregelen In één of meer van de volgende gevallen zal melding in het kader van de Ziekte van Aujeszky resulteren in bestrijdingsmaatregelen conform dit draaiboek en is er dus sprake van een "(mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky": 1. verlies van het Aujeszky-vrij Certificaat op een vaccinerend bedrijf op basis van positieve serologie, conform de beslisboom van GD en CIDC-Lelystad voor de Aujeszky-vrij certificering, 2. meer dan 1 geconfirmeerd positief monster op een niet vaccinerend bedrijf (bij meer dan 3 positieve monsters in de ELISA-test - na hertest door de GD -, moet, conform de beslisboom van GD en CIDC-Lelystad voor bedrijven met een ontheffing van de vaccinatieplicht, eerst een confirmatietest worden gedaan; deze moet dan wel per direct worden ingezet), 3. indien het Aujeszky-virus is aangetoond (bijvoorbeeld door middel van virus kweek of PCR-techniek) en/of 4. indien een (mogelijke) uitbraak de Ziekte van Aujeszky binnen een straal van 5 km van de Nederlandse grens heeft plaats gevonden. Ad 1 en 2. Indien het aantal positieven onder de actiegrens ligt, moet er conform de beslisboom voor de Aujeszky-certificering aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. Er is dan nog geen sprake van "bestrijding" binnen het bestek van dit draaiboek. Ad 2. Indien één of twee monsters look bij hertest) positief zijn in de EL/SA (bijvoorbeeld in het kader van de exportcertificering), dan moeten na 7 dagen na de oorspronkelike bemonstering aanvullende bloedmonsters (9 stuks per positief monster) worden genomen van contactdieren. Totdat de uitslag van het aanvullend onderzoek bekend (en negatief bevonden) is, wordt het bedrijf wel geblokkeerd (zie 4.1.). Aan één geconfirmeerd positief monster (een zogenaamde "Singleton reactor") worden dus geen consequenties verbonden Tracering Indien de actiegrens wordt overschreden en dus wordt overgegaan tot bestrijdingsmaatregelen, dient ook tracering plaats te vinden. De bedrijven met recente diercontacten, de bedrijven die gedurende de voorafgaande vier weken hebben toegeleverd of hebben ontvangen van het bedrijf waar een (mogelijke) uitbraak is vastgesteld, moeten worden geblokkeerd (zie verder: 5.2.). De blokkade van een dergelijk contactbedrijf blijft van kracht totdat resultaten van extra onderzoek aangetoond hebben dat het bedrijf niet is besmet. De contactbedrijven moeten door de praktiserend dierenarts worden gecontroleerd en worden bemonsterd overeenkomstig de bedrijven in de straal van 5 kilometer rond een (mogelijke) uitbraak (zie verder: 5.2.). Wat betreft het risico op buurtinfectie en aerogene transmissie wordt er van uitgegaan dat het onderzoek in een straal van 5 km voldoende is om dit op te sporen. Indien er een (mogelijke) uitbraak (bijvoorbeeld positieve serologie) in het buitenland wordt gemeld (in een artikel 10-status gebied), dan kan dit vanwege importen gevolgen voor Nederland hebben. Nagegaan dient te worden of er relaties zijn met het bedrijf of met de regio (met een straal van 5 km) waar de uitbraak wordt gemeld. Er dient een waarschuwing uit te gaan met betrekking tot het risico van importen uit een dergelijke regio. 55

56 4.5. Uitbreiding van gebieden Bij meerdere (mogelijke) uitbraken worden nieuwe gebieden bepaald dan wel de bestaande gebieden op basis van dezelfde systematiek uitgebreid. Dat is dus door, op basis van de bedrijfscoördinaten, de bedrijven in een straal van 5 km te bepalen. 5. BESTRIJDINGSMAATREGELEN IN HET GEVAL VAN EEN (MOGELIJKE) UITBRAAK VAN DE ZIEKTE VAN AUJESZKY De bestrijding richt zich op het bedrijf waarop de (mogelijke) uitbraak is vastgesteld (een bedrijf waarop de actiegrens voor de start van de bestrijding is overschreden), op de varkensbedrijven in een straal van 5 km rond dat bedrijf en op de bedrijven met recente diercontacten met het bedrijf waarop een (mogelijke) uitbraak is vastgesteld. In tabel 1 en 2 aan het eind van dit hoofdstuk worden de maatregelen samengevat en wordt een indicatie van de tijd gegeven gedurende welke het bedrijf volledig, wat betreft aan- en afvoer, wordt geblokkeerd Bedrijf waarop de (mogelijke) uitbraak is vastgesteld In alle gevallen wordt het Aujeszky-vrij Certificaat ingetrokken. De GD levert de gegevens (zoals UBN; NAW; coördinaten; bedrijfsomvang; aanwezige diercategoriën e.d.) van het betreffende bedrijf aan de PVE en selecteert de varkensbedrijven die binnen een straal van 5 kilometer liggen met behulp van een GISselectie. De GD bepaalt op deze wijze een 5 kilometer "gebied". Deze gegevens worden door de GD voor vervolgacties gebruikt en eveneens aan de PVE geleverd. Bovendien wordt door de GD in overleg met Bureau I&R/RVL bepaald, welke bedrijven als gevolg van diercontacten gedurende de vier weken voorafgaand aan de (mogelijk) uitbraak, als contactbedrijf moeten worden aangemerkt. Ook deze informatie wordt door de GD gebruikt voor vervolgacties en aan de PVE geleverd (Mogelijke) uitbraak op een A(zeugen)- of C(opfok)-bedrijf met ontheffing van de vaccinatieplicht. Het bedrijf, waarop de (mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky wordt vastgesteld, verliest zijn Aujeszky-vrij certificaat en de verleende ontheffing van de vaccinatieplicht tegen de Ziekte van Aujeszky vervalt. De GD brengt de varkenshouder hiervan telefonisch op de hoogte, de PVE verzorgt de formele intrekking van de ontheffing. Hierbij wordt, in verband met een eventuele verzekering, ook de grond van de intrekking genoemd. Vervolgens is uitvoering van twee vaccinaties van het hele bedrijf (alle aanwezige dieren, zonder uitzondering) tegen de Ziekte van Aujeszky verplicht, op basis van de voorwaarden onder welke de ontheffing van de vaccinatieplicht was verleend. De eerste vaccinatie dient op dezelfde dag dat de (mogelijke ) uitbraak bekend wordt, uitgevoerd te worden (in ieder geval binnen 24 uur). De varkenshouder dient er zelf voor te zorgen dat dit ook gebeurt. De tweede vaccinatie dient, ook op initiatief van de varkenshouder, tussen drie en vijf weken na de eerste vaccinatie uitgevoerd te worden. Er mogen geen varkens aan- of afgevoerd worden voordat een periode van twee weken na de laatste vaccinatie verstreken is. Het bedrijf zit dus minimaal vijf weken volledig op slot. Indien er op grond van serologie een (mogelijke) uitbraak is vastgesteld, wordt dezelfde dag (in ieder geval binnen 24 uur) gepoogd door middel van het nemen van tien neusswabs het Aujeszky-virus aan te tonen. De neusswabs worden zoveel mogelijk genomen van dieren met klinische verschijnselen die kunnen wijzen op de Ziekte van Aujeszky. Indien het aantal positieve reakties in de serologie, op grond waarvan het 56

57 bedrijf als een bedrijf met een (mogelijke) uitbraak is aangewezen, kleiner was dan 10, dan worden er, tegelijk met het nemen van de neusswabs, nog minstens tien aanvullende bloedmonsters rondom de positief geteste varkens genomen. Dit aanvullend onderzoek moet worden uitgevoerd, tenzij er al aanvullend onderzoek is uitgevoerd in het traject voorafgaand aan het aanwijzen van het bedrijf als bedrijf met een (mogelijke) uitbraak (zie ook paragraaf 4.1). Daar het varkensbedrijf op grond van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky verplicht is te beschikken over een Aujeszky-vrij certificaat, dienen (ge-)positieve varkens afgevoerd te worden. Tot het moment waarop het varkensbedrijf weer beschikt over een Aujeszky-vrij Certificaat, is slechts afvoer van (ge-)positieve varkens naar het slachthuis mogelijk. De afvoer van (ge-)positieve varkens dient zo spoedig mogelijk uitgevoerd te worden, echter niet vóór twee weken na de uitvoering van de tweede vaccinatie (het bedrijf zit dus minimaal 5 weken op slot). Er wordt vanuit gegaan dat twee weken na tweede vaccinatie de virusuitscheiding dermate laag is, dat het transport van de dieren geen risico voor andere varkensbedrijven oplevert. Voor zeugen is "zo spoedig mogelijk" uiterlijk binnen een week na spenen (eventueel na (ver- (werpen) of na constatering "niet drachtig" (terugkomen, leeg testen etc.). Vleesvarkens en opfokvarkens, die als vleesvarken afgezet worden, mogen uiterlijk worden aangehouden tot een eerstvolgend gangbaar aflevermoment voor vleesvarkens. Aanvoer van varkens is in ieder geval gedurende de eerste vijf weken niet toegestaan. Daarna is de keuze aan de ondernemer. In overleg met zijn dierenarts zal hij het risico, dat het weer gaan toevoegen van dieren aan zijn bedrijf met zich mee brengt, moeten inschatten. Er kan ook voor gekozen worden twee weken na tweede vaccinatie alle aanwezige varkens zo snel mogelijk af te voeren naar het slachthuis. Controle op het uitvoeren van de vaccinaties en de afvoer van (ge-)positieve dieren wordt uitgevoerd door de GD. Voor bedrijven met een ontheffing van de vaccinatieplicht vanwege gewetensbezwaar (dit kunnen zowel zeugen- als vleesvarkensbedrijven zijn), worden nadere afspraken gemaakt. Op grond van het Besluit richtlijnen ontheffing entschema Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2000 kan de ontheffing ingetrokken worden indien de bestrijding van de Ziekte van Aujeszky in gevaar komt. Dit neemt niet weg dat er vooraf overlegd kan worden hoe hiermee in de praktijk om te gaan, met als doel daarover een vaste afspraak te maken. Een mogelijkheid zou bijvoorbeeld kunnen zijn overname van de dieren door de PVE tegen, na slachten uit te betalen, slachtopbrengsten minus vaccinatiekosten. Vervolgens alle dieren laten slachten (in overleg met de varkenshouder zo vroeg mogelijk of, in het geval van vleesvarkens op het eerstvolgende gangbare aflevermoment) en afrekenen van de slachtopbrengst na aftrek van de vaccinatiekosten, met de varkenshouder (alle overige kosten, zoals voer, huisvesting, verzorging, sterfte etc. zijn en blijven voor rekening van de varkenshouder en/of eigenaar) (Mogelijke) uitbraak op een vaccinerend A- of B-(zeugen)bedrijf. Het Aujeszky-vrij certificaat is (op basis van serologie) of wordt ingetrokken. De formele afhandeling hiervan wordt door de GD gedaan, waarbij duidelijk moet worden gemaakt dat sprake is van een (mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky. Er wordt binnen 24 uur gecontroleerd op de juiste uitvoering van het verplichte entschema door de GD. Indien nodig, wordt de varkenshouder door de GD gemaand de omissies direct (binnen 24 uur) te laten herstellen. Er worden daarnaast door de GD adviezen verstrekt met betrekking tot aanvullende vaccinaties (afhankelijk van het tijdstip van laatste vaccinatie kan geadviseerd worden de zeugenstapel, eerder dan 57

58 volgens de planning zou moeten, opnieuw te laten vaccineren en afhankelijk van de ernst van de uitbraak kan geadviseerd worden ook de biggen te laten vaccineren). De adviezen worden aan zowel de varkenshouder als de begeleidend dierenarts gegeven. De basis voor deze adviezen is door de GD opgesteld en beschikbaar voor het Basisoverleg ZvA-9. Indien er vleesvarkens op het bedrijf aanwezig zijn, moeten deze op grond van het Besluit vaststelling entschema Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2000, verplicht twee keer gevaccineerd worden. Er moet zo snel mogelijk een tweede vaccinatie worden uitgevoerd (maar pas gevaccineerde groepen niet voor drie weken na de eerste vaccinatie. De (zware vleesjvarkens mogen vanaf twee weken na tweede vaccinatie worden afgevoerd naar het slachthuis. Indien er opfokzeugen op het bedrijf aanwezig zijn, wordt ook daarvan het vaccinatieschema gecontroleerd en kunnen er adviezen met betrekking tot aanvullende vaccinaties worden gegeven. De GD controleert het herstel van omissies en het opvolgen van de vaccinatieverplichtingen en -adviezen. Daar het varkensbedrijf op grond van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky verplicht is te beschikken over een Aujeszky-vrij Certificaat, dienen (ge-)positieve varkens afgevoerd te worden. De afvoer van (ge-)positieve varkens dient zo spoedig mogelijk uitgevoerd te worden. In het geval er omissies in het vaccinatieschema zijn geconstateerd, echter niet eerder dan twee weken nadat de bescherming met het oog op virusuitscheiding voldoende is hersteld (indien langere tijd niet is gevaccineerd moeten er twee vaccinaties worden uitgevoerd met drie tot vijf weken tussentijd en kan er in dat geval dus minimaal gedurende 5 weken niet worden afgevoerd). Voor zeugen is "zo snel mogelijk" uiterlijk binnen een week na spenen (eventueel na (ver-)werpen) of na constatering "niet drachtig" (terugkomen, leeg testen etc.). Vleesvarkens en opfokvarkens, die als vleesvarken afgezet worden, mogen uiterlijk worden aangehouden tot een eerstvolgend gangbaar aflevermoment voor vleesvarkens. Totdat het bedrijf weer Aujeszky-vrij gecertificeerd is, is alleen afvoer van varkens naar het slachthuis mogelijk. Aanvoer van varkens is niet toegestaan tot het moment waarop de virusuitscheiding als voldoende onderdrukt kan worden beschouwd. In het geval van grote omissies in het vaccinatieschema is deze periode minimaal 5 weken (na twee weken na tweede vaccinatie) en in het geval er één keer gevaccineerde vleesvarkens op het bedrijf waren, twee weken (twee weken na de tweede vaccinatie). De GD voert de controle op de afvoer van de ge-positieve dieren uit (Mogelijke) uitbraak op een vaccinerend D-(vleesvarkens)bedrijf of C- (opfok)bedrijf. Het Aujeszky-vrij certificaat is of wordt ingetrokken. De formele afhandeling hiervan wordt door de GD gedaan, waarbij duidelijk moet worden gemaakt dat het hier gaat om een (mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky. Er wordt gecontroleerd op de juiste uitvoering van het verplichte entschema door de GD. Indien nodig, wordt de varkenshouder door de GD gemaand de omissies direct te laten herstellen. Er worden daarnaast door de GD adviezen verstrekt met betrekking tot eventuele aanvullende vaccinaties (C-bedrijven). De adviezen worden aan zowel de varkenshouder als de begeleidend dierenarts gegeven. Een vleesvarkensbedrijf dat zijn certificaat verliest is, op grond van het Besluit vaststelling entschema Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky 2000, verplicht de vleesvarkens twee keer te doen enten. Alle aanwezige varkens moeten zo snel mogelijk, maar de tweede vaccinatie niet binnen drie weken na de eerste vaccinatie, twee keer gevaccineerd worden. 58

59 De GD controleert het herstel van omissies en het opvolgen van de vaccinatieverplichtingen en -adviezen. Aan en afvoer van varkens is gedurende twee weken (tot twee weken na de tweede vaccinatie) niet toegestaan. Na twee weken (na tweede vaccinatie) is weer afvoer naar de slachterij mogelijk. Indien er sprake was van omissies in het vaccinatieschema dan kan de afvoer naar de slachterij gedurende minimaal vijf weken niet plaats vinden; twee weken na tweede vaccinatie, waarbij de tweede vaccinatie tussen de drie en vijf weken na de eerste uitgevoerd moet zijn. Afvoer naar andere bestemmingen (C-bedrijven), dan de slachterij, is pas weer mogelijk nadat het bedrijf weer Aujeszky-vrij is gecertificeerd. De GD voert de controle hierop uit. Totdat een vleesvarkensbedrijf weer Aujeszky-vrij is gecertificeerd, is het verplicht de vleesvarkens twee keer te doen vaccineren (Mogelijke) uitbraak op een vaccinerend spermawinstation (dan wel quarantainestal voor KI-beren). Het Aujeszky-vrij certificaat wordt ingetrokken. De formele afhandeling hiervan wordt door de GD gedaan, waarbij duidelijk moet worden gemaakt dat het hier gaat om een (mogelijke) uitbraak van de Ziekte van Aujeszky. Er wordt gecontroleerd op de juiste uitvoering van het verplichte entschema door de GD. Indien nodig, wordt de varkenshouder door de GD gemaand de omissies direct te laten herstellen. Er worden daarnaast door de GD eventueel adviezen verstrekt met betrekking tot aanvullende vaccinaties. De adviezen worden aan zowel de varkenshouder als de begeleidend dierenarts gegeven. Het uitvoeren van bloedonderzoek en het afvoeren naar het slachthuis van beren die gepositief zijn, is nodig voor het opnieuw verkrijgen van het Aujeszky-vrij certificaat. Afvoeren en aanvoeren van beren is niet toegestaan gedurende de periode dat de beren Aujeszky-virus kunnen uitscheiden. Dat is niet binnen twee weken na het uitvoeren van aanvullende vaccinaties, dan wel de tweede vaccinatie. In het geval van ernstige omissies in het vaccinatieschema zal er namelijk ook hier twee maal, met een tussenperiode van 3 tot 5 weken, gevaccineerd moeten worden. In de periode tussen het verlies van het Aujeszky-vrij certificaat en het weer vrij verklaren van het KI-station mag er geen sperma worden uitgeleverd Bedrijven binnen een straal van 5 kilometer rond een uitbraak en contactbedrijven Behalve voor de (mogelijk) besmette bedrijven heeft een (mogelijke) uitbraak gevolgen voor de bedrijven die daar in een straal van 5 km omheen liggen (dit geldt ook voor bedrijven die binnen een straal van 5 km van een (mogelijke) uitbraak aan de niet- Nederlandse zijde van de landsgrens liggen). Ook voor de contactbedrijven (op grond van de tracering gebaseerd op verplaatsingen van varkens gedurende een periode van vier weken voorafgaand aan de uitbraak; dus zowel toeleverende als afnemende bedrijven) heeft een (mogelijke) uitbraak gevolgen. Er zal moeten worden nagegaan of er op dergelijke bedrijven sprake is van een (mogelijke) uitbraak of niet. Door een (mogelijke) uitbraak worden bovendien de exportmogelijkheden van de bedrijven in een straal van 5 km rondom die uitbraak direct en voor langere tijd ernstig beperkt. Alle bedrijven binnen een straal van 5 kilometer rond een uitbraak en de contactbedrijven dienen tweemaal bloed te laten afnemen voor serologisch onderzoek op een infectie met Aujeszky virus. De monsters voor het eerste bloedonderzoek dienen binnen 48 uur bij de GD aangeleverd te zijn. De monsters voor het tweede bloedonderzoek dienen niet binnen 3 weken na de bemonstering voor het eerste onderzoek genomen te worden en niet later dan 4 weken 59

60 na het eerste onderzoek aangeleverd te zijn bij de GD. Het moet een aantal bloedmonsters zijn dat voldoende is om met 95% zekerheid 5% seroprevalentie aan te kunnen tonen. De monsters voor het tweede bloedonderzoek in dit kader worden niet genomen indien uit het eerste bloedonderzoek blijkt dat er sprake is van een (mogelijke) uitbraak. In dat geval valt het bedrijf namelijk onder het regime voor dergelijke bedrijven. Het eerste bloedonderzoek moet inzicht verschaffen in de verspreiding van de infectie kort nadat de eerste (mogelijke) uitbraak is vastgesteld (ernst van de situatie, tracering e.d.). Het tweede bloedonderzoek heeft tot doel aan te tonen dat er in de periode rond het eerste bloedonderzoek ook geen infectie heeft plaats gevonden. Tegelijk met het nemen van monsters voor het serologisch onderzoek (beide keren) vindt er ook klinische inspectie plaats gericht op ziekteverschijnselen die kunnen duiden op de Ziekte van Aujeszky; van klinisch verdachte dieren wordt een neusswab voor virologisch onderzoek genomen (maximaal 10). Indien de uitslag van een onderzoek daar aanleiding toe geeft, wordt vervolgonderzoek conform dit draaiboek uitgevoerd of het bedrijf verder als (mogelijke) uitbraak behandeld (bij overschrijding van de actiegrens) A-(Zeugen)bedrijf of C-(opfok)bedrijf met ontheffing van de vaccinatieplicht binnen een straal van 5 km Door de PVE worden de ontheffingen van de Aujeszky-vaccinatieplicht in een straal van 5 kilometer rond een uitbraak formeel (schriftelijk bericht met reden van intrekking) ingetrokken. Vooruitlopend hierop zal de GD de betreffende varkenshouders hiervan persoonlijk op de hoogte brengen, waarbij ook op de dan ontstane vaccinatieplicht wordt gewezen. Dit geschiedt bij voorkeur telefonisch. Daarnaast worden ook de praktiserend dierenartsen door de GD op de hoogte gebracht. Alle varkens moeten twee keer worden gevaccineerd. De eerste vaccinatie dient binnen 24 uur na berichtgeving uitgevoerd te worden. De tweede vaccinatie dient tussen drie en vijf weken na de eerste vaccinatie uitgevoerd te worden. Het bedrijf behoudt in principe het Aujeszky-vrij certificaat, maar aan- en afvoer van varkens is niet toegestaan tot 2 weken na tweede vaccinatie. De uitslagen van de bloedonderzoeken, die moeten worden uitgevoerd vanwege de (mogelijke) uitbraak, moeten, voor afvoer anders dan naar het slachthuis, dan wel Aujeszky-negatief zijn (anders verliest het bedrijf immers zijn Aujeszky-vrij certificaat en wordt het als een (mogelijke) uitbraak behandeld. Totdat de besmettingen in een straal van 5 km weer zijn bedwongen en alle bedrijven weer zijn gecertificeerd is een bedrijf met vleesvarkens verplicht de vleesvarkens twee keer te doen vaccineren en kunnen er geen ontheffingen van de vaccinatieplicht worden afgegeven. NB: Ontheffingen vanwege gewetensbezwaar Vaccinerend A- of B-(zeugen)bedrijf in een straal van 5 km Er wordt gecontroleerd op de juiste uitvoering van het verplichte entschema door de GD. Indien nodig, wordt de varkenshouder door de GD gemaand de omissies direct te laten herstellen. Dit moet binnen 48 uur plaats vinden en kan tegelijk met het (afnemen van de bloedmonsters en neusswabs tijdens het) eerste onderzoek. Er worden daarnaast door de GD adviezen verstrekt met betrekking tot aanvullende vaccinaties. De adviezen worden aan zowel de varkenshouder als de begeleidend dierenarts gegeven. Indien er vleesvarkens op het bedrijf aanwezig zijn, dan moeten deze een tweede keer gevaccineerd worden (en mogen de (zware) vleesvarkens vanaf twee weken na tweede vaccinatie worden afgevoerd naar het slachthuis). 60

61 De GD controleert het herstel van omissies en het opvolgen van de vaccinatieverplichtingen en -adviezen. Aan- en afvoer, anders dan naar het slachthuis van door vaccinatie volledig beschermde dieren, mag niet plaats vinden, dan nadat de uitslag van het tweede bloedonderzoek bekend is en er geen aanwijzingen zijn voor de Ziekte van Aujeszky. Het bedrijf behoudt in dat geval ook het Aujeszky-vrij certificaat. Totdat de besmettingen in een straal van 5 km weer zijn bedwongen en alle bedrijven weer zijn gecertificeerd is een bedrijf met vleesvarkens verplicht de vleesvarkens twee keer te doen vaccineren Vaccinerend D-(vleesvarkens)bedrijf of C-(opfok)bedrijf in een straal van 5 km Er wordt gecontroleerd op de juiste uitvoering van het verplichte entschema door de GD. Indien nodig, wordt de varkenshouder door de GD gemaand de omissies direct te doen herstellen. Er worden daarnaast door de GD eventueel adviezen verstrekt met betrekking tot aanvullende vaccinaties. De adviezen worden aan zowel de varkenshouder als de begeleidend dierenarts gegeven. Een vleesvarkensbedrijf is verplicht de vleesvarkens twee keer te doen enten. Alle aanwezige vleesvarkens moeten zo snel mogelijk een tweede vaccinatie krijgen (maar niet binnen drie weken na de eerste vaccinatie). De GD controleert het herstel van omissies en het opvolgen van de vaccinatieverplichtingen en -adviezen. Dit moet binnen 48 uur plaats vinden en kan tegelijk met het (afnemen van de bloedmonsters en neusswabs tijdens het) eerste onderzoek. Aan en afvoer van varkens is gedurende twee weken (tot twee weken na de tweede vaccinatie) niet toegestaan. Na twee weken (na tweede vaccinatie) is afvoer naar de slachterij mogelijk. Indien groepen vleesvarkens niet zijn gevaccineerd dan zullen deze varkens twee maal gevaccineerd moeten worden met drie tot vijf weken tussentijd en mag pas twee weken na tweede vaccinatie worden afgevoerd naar de slachterij (dan zit het bedrijf dus minimaal 5 weken op slot). Afvoer naar andere bestemmingen dan het slachthuis (voor C-bedrijven) is pas weer mogelijk nadat het tweede bloedonderzoek evenals het eerste bloedonderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd van een (mogelijke) besmetting met de Ziekte van Aujeszky. Het bedrijf behoudt in dat geval ook het Aujeszky-vrij certificaat. De GD voert de controle hierop uit. Totdat de besmettingen in een straal van 5 km weer zijn bedwongen en alle bedrijven weer zijn gecertificeerd is een vleesvarkensbedrijf verplicht de vleesvarkens twee keer te doen vaccineren Vaccinerend spermawinstation (dan wel quarantainestal voor KI-beren) in een straal van 5 km Er moet bloedonderzoek worden uitgevoerd (ge-elisa). Dit moet tweemaal gedaan worden met een tussentijd van 3 weken. Gedurende de tijd tussen de vaststelling van de (mogelijke) uitbraak binnen een straal van 5 km en uitslag tweede bloedonderzoek mag er geen sperma worden uitgeleverd, dan nadat het is onderzocht op Aujeszky-virus met behulp van een daarvoor geschikt verklaarde PCR-techniek, het sperma van alle verzamelde sprongen op grond van dit onderzoek vrij van Aujeszky-virus is verklaard, van elke springende beer een neusswab is genomen, ook deze neusswab is onderzocht met behulp van een PCR methode en ook vrij van het Aujeszky-virus is verklaard. Indien het spermawinstation (of de quarantainestal) op grond van het (bloed)onderzoek besmet blijkt te zijn, zie

62 Contactbedrijven Op grond van verplaatsingen van varkens naar en vanaf de (mogelijke) uitbraak gedurende de vier weken voorafgaand aan een (mogelijke) uitbraak, worden de contactbedrijven vastgesteld. Door de GD worden de contactbedrijven op de hoogte gebracht van het feit dat ze contactbedrijf zijn en wat daar de consequenties van zijn. Alle contactbedrijven moeten het onderzoek (serologisch, klinisch en virologisch onderzoek) zoals aan het begin van paragraaf 5.2. is beschreven laten uitvoeren. Totdat de bedrijven op grond van dit onderzoek weer zijn vrijgegeven (en het Aujeszky-vrij certificaat dus behouden) vallen ze onder hetzelfde regime als ook voor de bedrijven in de straal van 5 km geldt. Van de contactbedrijven met een ontheffing van de vaccinatieplicht wordt deze ontheffing dus ook ingetrokken! Formeel (schriftelijk) wordt dat door de PVE gedaan Opheffen van de bestrijdingsmaatregelen Zodra dat kan moeten de maatregelen weer worden opgeheven. In principe wordt dit per bedrijf gedaan, ook voor de cluster bedrijven in de straal van 5 km. Een bedrijf dat besmet was kan in principe twee wegen bewandelen om weer vrij te worden. 1. De ge-positieve dieren uit de populatie doen slachten. Het bedrijf kan dan weer als vrij van de ziekte van Aujeszky worden beschouwd op het moment dat een laatste bloedonderzoek van alle aanwezige dieren, niet eerder dan 4 weken na afvoer van de laatste positieve dieren uitgevoerd (monstername), geen ge-positieven meer oplevert. Het eerste bloedonderzoek in dit kader mag niet eerder dan twee weken na de tweede bedrijfsvaccinatie zijn uitgevoerd. Het is bij het laatste bloedonderzoek niet nodig biggen die nog gezoogd worden te bemonsteren, maar de gespeende biggen moeten wel bemonsterd worden; per afdeling een aantal om met 95% zekerheid 2% seroprevalentie te kunnen aantonen en voor de categorie vleesvarkens kan volstaan worden met monsters van 5 varkens per afdeling (verspreid over de afdeling genomen), dan wel 5 varkens per honderd varkens, indien de afdelingen meer dan 100 varkens groot zijn. De vleesvarkens kunnen minder zwaar worden bemonsterd omdat ze twee keer zijn gevaccineerd en worden afgevoerd naar het slachthuis. 2. Alle dieren van het bedrijf worden geslacht en het bedrijf (nadat het leeg, schoon en gedesinfecteerd is) wordt herbevolkt met dieren afkomstig van een Aujeszky-vrij gecertificeerd bedrijf. Het bedrijf wordt dan conform de certificeringsprocedure behandeld en is weer officieel Aujeszky vrij op het moment dat het Aujeszky-vrij certificaat weer is behaald. De maatregelen in een straal van 5 km rond een (mogelijke) uitbraak kunnen vervallen op het moment dat het bedrijf (en alle relevante bedrijven) weer Aujeszky-vrij gecertificeerd is (zijn). Bedrijven die een ontheffing van de vaccinatieplicht tegen de Ziekte van Aujeszky hadden, kunnen die dan, indien gewenst, opnieuw aanvragen en de verplichting tot twee keer vaccineren voor vleesvarkens kan weer worden ingetrokken. NB: het bloedonderzoek in het kader van de bestrijding en het opheffen van de bestrijdingsmaatregelen moet tijdig resulteren in een uitslag. De uitslagen moeten in ieder geval binnen vier werkdagen na ontvangst van de monsters door de GD en/of CIDC bekend en op te vragen zijn. De betreffende dienst(en) maken duidelijk op welke wijze dit kan. Confirmatie-onderzoek kan echter noodzakelijk zijn en zal dan niet altijd binnen deze termijn kunnen zijn uitgevoerd. 62

PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Bestuurssamenstellingen 2. BEDRIJFSLICHAMEN 2 Productschap Pluimvee en Eieren 2 Productschap Vee en Vlees 23

PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Bestuurssamenstellingen 2. BEDRIJFSLICHAMEN 2 Productschap Pluimvee en Eieren 2 Productschap Vee en Vlees 23 PBO-blad Sociaal- Economische Raad M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e I n h o u d s o p g a v e jaargang 52 27 december 2002 num

Nadere informatie

VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003

VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003 INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging i.v.m. de implementatie van de Dienstenrichtlijn 2009, gepubliceerd d.d. 15-01-2010 1) VERORDENING WELZIJNSNORMEN VLEESKUIKENOUDERDIEREN 2003 Het bestuur van het

Nadere informatie

Concept wijziging Besluit houders van dieren in verband met de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap Pluimvee en Eieren

Concept wijziging Besluit houders van dieren in verband met de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap Pluimvee en Eieren Concept wijziging Besluit houders van dieren in verband met de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap Pluimvee en Eieren Besluit van, houdende wijziging van het Besluit houders van

Nadere informatie

Sociaal- Economische Raad

Sociaal- Economische Raad Sociaal- Economische Raad Natuurlijke en rechtspersonen tot wie een ontwerpverordening van de Sociaal-Economische Raad of een bedrijfslichaam zich uitstrekt, kunnen gedurende vier weken bij de betreffende

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2004 497 Besluit van 20 augustus 2004, houdende wijziging van het Besluit bescherming tegen Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

PBO-blad. Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Inhoudsopgave. Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN 2

PBO-blad. Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Inhoudsopgave. Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN 2 Nr.35 24 juni 2011-61e jaargang PBO-blad Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie Inhoudsopgave Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN 2 Productschap Pluimvee en Eieren

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD. betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD. betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 28.02.2006 COM(2006) 89 definitief Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (door de Commissie ingediend)

Nadere informatie

1. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing toezichthouders (PPE) 2010.

1. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing toezichthouders (PPE) 2010. INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging 2011-II, gepubliceerd d.d. 06-07-2012 1) BESLUIT AANWIJZING TOEZICHTHOUDERS (PPE) 2010 Besluit van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren van 8 april

Nadere informatie

INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging 2006-I, gepubliceerd d.d

INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging 2006-I, gepubliceerd d.d INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging 2006-I, gepubliceerd d.d. 14-04-2006 1) VERORDENING SALMONELLAMONITORING VARKENSSECTOR 2003 Het bestuur van het Productschap Vee en Vlees heeft; Gelet op de artikelen

Nadere informatie

BIJLAGE IIIb: VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN, KOOIHUISVESTING (BEHORENDE BIJ BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN IKB EI)

BIJLAGE IIIb: VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN, KOOIHUISVESTING (BEHORENDE BIJ BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN IKB EI) BIJLAGE IIIb: VOORSCHRIFTEN LEGEINBERIJVEN, KOOIHUISVESTING (BEHORENE BIJ BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN IKB EI) Geldend voor bedrijven met kooihuisvesting Inhoud Wilt u direct naar een bepaald onderdeel van

Nadere informatie

Regeling verplichte financiële bijdragen onderzoeks- en innovatieagenda voor de Nederlandse pluimveesector. Inleiding

Regeling verplichte financiële bijdragen onderzoeks- en innovatieagenda voor de Nederlandse pluimveesector. Inleiding Regeling verplichte financiële bijdragen onderzoeks- en innovatieagenda voor de Nederlandse pluimveesector Inleiding Stichting PLUIMNED, de erkende brancheorganisatie voor de sector pluimveevlees heeft

Nadere informatie

Regeling verplichte financiële bijdragen onderzoeks- en innovatieagenda voor de Nederlandse pluimveesector. Inleiding

Regeling verplichte financiële bijdragen onderzoeks- en innovatieagenda voor de Nederlandse pluimveesector. Inleiding Regeling verplichte financiële bijdragen onderzoeks- en innovatieagenda voor de Nederlandse pluimveesector Inleiding Stichting OVONED, de erkende brancheorganisatie voor de sector eieren, heeft op 16 mei

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1998 473 Beschikking van de Minister van Justitie van 24 juli 1998, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Varkensbesluit, zoals

Nadere informatie

VERORDENING TIJDELIJKE EN PREVENTIEVE MAATREGELEN BIJ CALAMITEITEN IN DE PLUIMVEESECTOR (PPE) 2012

VERORDENING TIJDELIJKE EN PREVENTIEVE MAATREGELEN BIJ CALAMITEITEN IN DE PLUIMVEESECTOR (PPE) 2012 VERORDENING TIJDELIJKE EN PREVENTIEVE MAATREGELEN BIJ CALAMITEITEN IN DE PLUIMVEESECTOR (PPE) 2012 Verordening van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren van 6 september 2012 houdende tijdelijke

Nadere informatie

VERORDENING VACCINATIE NERTSEN TEGEN HONDENZIEKTE (PPE) 2010

VERORDENING VACCINATIE NERTSEN TEGEN HONDENZIEKTE (PPE) 2010 VERORDENING VACCINATIE NERTSEN TEGEN HONDENZIEKTE (PPE) 2010 Verordening van het Productschap Pluimvee en Eieren van 8 april 2010 houdende regels ter zake van de vaccinatie van nertsen tegen hondenziekte

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2014 508 Besluit van 8 december 2014, houdende wijziging van het Besluit houders van dieren in verband met de opheffing van de product- en bedrijfschappen

Nadere informatie

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e PBO-blad Sociaal- Economische Raad M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e I n h o u d s o p g a v e jaargang 58 22 augustus 2008 nummer

Nadere informatie

Advies over de huisvestings- en verzorgingsnormen van kalkoenen

Advies over de huisvestings- en verzorgingsnormen van kalkoenen Advies over de huisvestings- en verzorgingsnormen van kalkoenen Den Haag augustus 2000 Advies over de huisvestings- en verzorgingsnormen van kalkoenen Den Haag augustus 2000 Rapport van de Werkgroep kalkoenhouderij

Nadere informatie

Concept NvT wijziging Besluit houders van dieren in verband met de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap Pluimvee en Eieren

Concept NvT wijziging Besluit houders van dieren in verband met de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap Pluimvee en Eieren Concept NvT wijziging Besluit houders van dieren in verband met de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap Pluimvee en Eieren NOTA VAN TOELICHTING (17-2-2014) I. Algemeen 1. Aanleiding

Nadere informatie

Het bestuur van de Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (bij afkorting COKZ),

Het bestuur van de Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (bij afkorting COKZ), CONTROLEREGLEMENT EIEREN EN PLUIMVEEVLEE S 2012 Het bestuur van de Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (bij afkorting COKZ), gelet op artikel 10, derde lid, van de Landbouwkwaliteitswet,

Nadere informatie

VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING HUISHOUDELIJKE HEFFINGEN PLUIMVEESECTOR (PPE) 2014 (2014-I)

VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING HUISHOUDELIJKE HEFFINGEN PLUIMVEESECTOR (PPE) 2014 (2014-I) VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING HUISHOUDELIJKE HEFFINGEN PLUIMVEESECTOR (PPE) 2014 (2014-I) Verordening van het Productschap Pluimvee en Eieren van 10 april 2014 tot wijziging van de Verordening

Nadere informatie

REGLEMENT OP HET GEBRUIK VAN EN TOEZICHT OP HET COLLECTIEVE EI-KEURMERK IKB

REGLEMENT OP HET GEBRUIK VAN EN TOEZICHT OP HET COLLECTIEVE EI-KEURMERK IKB REGLEMENT OP HET GEBRUIK VAN EN TOEZICHT OP HET COLLECTIEVE EI-KEURMERK IKB Het bestuur van de Stichting IKB EI, hierna te noemen: de Stichting, in aanmerking nemende dat, het Productschap Pluimvee en

Nadere informatie

PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Verordeningen en besluiten 2

PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Verordeningen en besluiten 2 PBO-blad Sociaal- Economische Raad M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e I n h o u d s o p g a v e jaargang 53 22 augustus 2003 num

Nadere informatie

Versie: 12-11-2012. Norm Welzijnsaspect / voorziening Normen kenmerk met 2 sterren Opmerking Interpretatie Sanctie Algemeen BLKA01 BLKA01A

Versie: 12-11-2012. Norm Welzijnsaspect / voorziening Normen kenmerk met 2 sterren Opmerking Interpretatie Sanctie Algemeen BLKA01 BLKA01A VLEESKUIKENS Dierenwelzijnsnormen voor vleeskuikens met 2 sterren: Scharrelkip met uitloop De specifieke normen voor het kenmerk en de benodigde controle voor zover IKB daarin al niet voorziet, staan ook

Nadere informatie

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, d.d. 30 september 2008;

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, d.d. 30 september 2008; Verordening PT registratie gewasbeschermingsmiddelen onbedekte teelt bloembollen 2009 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 11 november 2008, houdende de vaststelling van regels over

Nadere informatie

Het handelen in strijd met de voorschriften uit onderhavige regeling levert op grond van de Wet op de economische delicten een economisch delict op.

Het handelen in strijd met de voorschriften uit onderhavige regeling levert op grond van de Wet op de economische delicten een economisch delict op. Toelichting voor de Staatscourant 1. Algemeen Onlangs zijn in Rusland en Kazakstan uitbraken van hoogpathogeen Aviaire Influenza (hierna: AI) geconstateerd. Het betreft uitbraken van virustype H5N1 dat

Nadere informatie

Regeling verplichte registratie en gegevensverstrekking onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector. Inleiding

Regeling verplichte registratie en gegevensverstrekking onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector. Inleiding Regeling verplichte registratie en gegevensverstrekking onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector Inleiding Stichting OVONED, de erkende brancheorganisatie voor de sector eieren heeft op

Nadere informatie

Informatiedocument Leefoppervlaktes in de Intensieve Veehouderij CONCEPT, versie 3 Uitgeprint: 5-4-2007

Informatiedocument Leefoppervlaktes in de Intensieve Veehouderij CONCEPT, versie 3 Uitgeprint: 5-4-2007 Informatiedocument Leefoppervlaktes in de Intensieve Veehouderij Inleiding In de milieuvergunning voor veehouderijbedrijven is vastgelegd hoeveel dieren volgens welk huisvestingssysteem op het bedrijf

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2010 12 Besluit van 14 december 2009, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding en van het Warenwetbesluit bestuurlijke

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 131 Besluit van 14 maart 2000, houdende regelen ter zake van het huisvesten van vleeskuikenouderdieren (Besluit huisvesting vleeskuikenouderdieren)

Nadere informatie

Productschap Diervoeder

Productschap Diervoeder Productschap Diervoeder VERORDENING PDV REGISTRATIE ONDERNEMINGEN DIERVOEDERSECTOR 2003 Verordening van het Productschap Diervoeder van 12 februari 2003 (Wijziging I: 2 december 2009) houdende regels ter

Nadere informatie

ALGEMEEN... 3 INRICHTING/DIERENWELZIJN...3

ALGEMEEN... 3 INRICHTING/DIERENWELZIJN...3 Wilt u direct naar een bepaald onderdeel van de voorschriften, klik dan in de inhoudsopgave op het deel van de voorschriften waarover u meer wilt lezen. Wilt u vanuit de voorschriften weer terug naar de

Nadere informatie

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN KOOI EN KOLONIEHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5B)

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN KOOI EN KOLONIEHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5B) AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN KOOI EN KOLONIEHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5B) INHOUDSOPGAVE TOELICHTING WEGING BIJ AFWIJKINGEN 2 F1. ALGEMEEN 3 F3. INRICHTING / DIERENWELZIJN 3 Aanvullende voorschriften

Nadere informatie

1. Ter waarborging van de kwaliteit van het drinkwater voor pluimvee, is de ondernemer verantwoordelijk voor het nemen van de volgende maatregelen:

1. Ter waarborging van de kwaliteit van het drinkwater voor pluimvee, is de ondernemer verantwoordelijk voor het nemen van de volgende maatregelen: HYGIËNEBESLUIT DRINKWATERONDERZOEK (PPE) 2009 Besluit van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren van 29 oktober 2009 tot vaststelling van voorschriften inzake het verrichten van onderzoek

Nadere informatie

PBO-blad. Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Inhoudsopgave. Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN 2

PBO-blad. Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Inhoudsopgave. Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN 2 Nr.45 13 augustus 2010-60e jaargang PBO-blad Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie Inhoudsopgave Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie BEDRIJFSLICHAMEN 2 Productschap Pluimvee en Eieren

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1999 429 Besluit van 23 september 1999, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen en van het Warenwetbesluit

Nadere informatie

Regeling verplichte registratie en gegevensverstrekking onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector

Regeling verplichte registratie en gegevensverstrekking onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector Regeling verplichte registratie en gegevensverstrekking onderzoeks- en innovatieagenda Nederlandse pluimveesector Inleiding Stichting PLUIMNED, de erkende brancheorganisatie voor de sector pluimveevlees

Nadere informatie

NCAE. Toelichting handelsnormen voor eieren - verzamelaars november 2013

NCAE. Toelichting handelsnormen voor eieren - verzamelaars november 2013 1 TOELICHTING HANDELSNORMEN VOOR EIEREN VERZAMELAARS Inhoud 1 Algemeen 2 Vergunning / registratie 3 Ontvangst, transportverpakking, begeleidend document eieren 4 Intraverkeer van eieren 5 Merken van de

Nadere informatie

Het vaccinatieplan tegen NCD

Het vaccinatieplan tegen NCD Het vaccinatieplan tegen NCD Inhoudsopgave Vaccinatieplan tegen NCD 3 Vermeerderingsdieren 5 Leghennen 7 Vleeskuikens 8 Vleeskalkoenen 10 Newcastle Disease 12 Vaccinatieplan tegen NCD Om het pluimvee in

Nadere informatie

NOTA VAN TOELICHTING. 1 Het bij koninklijke boodschap van 3 april 2014 ingediende voorstel van wet tot

NOTA VAN TOELICHTING. 1 Het bij koninklijke boodschap van 3 april 2014 ingediende voorstel van wet tot NOTA VAN TOELICHTING 1. Doel en aanleiding Met onderhavig besluit wordt het Besluit houders van dieren gewijzigd om normen vast te leggen ten aanzien van de huisvesting van nertsen, in het bijzonder de

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 224 Wet van 11 mei 2007, houdende wijziging van de voorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten Wij Beatrix,

Nadere informatie

Voorschriften IKB Ei voor pakstations, versie 3.2

Voorschriften IKB Ei voor pakstations, versie 3.2 BIJLAGE VI: VOORSCHRIFTEN PAKSTATIONS (BEHORENDE BIJ BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN IKB EI) Het bestuur van de Stichting IKB Ei heeft, gelet op Artikel 12 van de Algemene Voorwaarden IKB Ei, ter zake de voorschriften

Nadere informatie

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, 16 maart 2010; 1 Begripsbepalingen

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, 16 maart 2010; 1 Begripsbepalingen Verordening PT heffing export bloembollen naar Japan oogstjaar 2010 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 30 maart 2010, houdende de vaststelling van aan exporteurs van bloembollen

Nadere informatie

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, d.d. 13 februari 2007;

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, d.d. 13 februari 2007; Verordening PT heffing bestrijding Ditylenchus dipsaci oogstjaar 2007 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 27 maart 2007, houdende de vaststelling van aan telers van bloembollen op

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 44795 11 december 2015 Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 7 december 2015, nr. WJZ/15103002, tot

Nadere informatie

LEGHENNEN. Dierenwelzijnsnormen voor leghennen met 3 sterren: Rondeel. Versie: 25-10-2012

LEGHENNEN. Dierenwelzijnsnormen voor leghennen met 3 sterren: Rondeel. Versie: 25-10-2012 LEGHENNEN Dierenwelzijnsnormen voor leghennen met 3 sterren: Rondeel De specifieke normen voor het kenmerk en de benodigde controle voor zover IKB daarin al niet voorziet, staan ook opgenomen. Niet voor

Nadere informatie

Kostprijs volière-eieren gemiddeld 1,2 cent hoger.

Kostprijs volière-eieren gemiddeld 1,2 cent hoger. Kostprijs volière-eieren gemiddeld 1,2 cent hoger. P. van Horne, LEI gedetacheerde bij het Praktijkonderzoek voor de Pluimveehouderij Op semi-praktijkschaal is gedurende meerdere ronden het etagesysteem

Nadere informatie

Besluit van 4 juni 2003, houdende vaststelling van retributies krachtens de Warenwet (Warenwetbesluit retributies veterinaire controles)

Besluit van 4 juni 2003, houdende vaststelling van retributies krachtens de Warenwet (Warenwetbesluit retributies veterinaire controles) (Tekst geldend op: 12-04-2011) Besluit van 4 juni 2003, houdende vaststelling van retributies krachtens de Warenwet (Warenwetbesluit retributies veterinaire controles) Wij Beatrix, bij de gratie Gods,

Nadere informatie

VERSIE D.D. 11/4/2017 TBV CONSULTATIE

VERSIE D.D. 11/4/2017 TBV CONSULTATIE CONCEPT d.d. 11 april 2017 Voorstel van wet, houdende regels voor de regulering van aantallen landbouwhuisdieren en aantallen veehouderijlocaties in veedichte gebieden (Interimwet veedichte gebieden) Allen,

Nadere informatie

PBO-blad. Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. jaargang 55 1 april 2005 nummer 16. BEDRIJFSLICHAMEN 2 Productschap Vee en Vlees (PVV 17) 2

PBO-blad. Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. jaargang 55 1 april 2005 nummer 16. BEDRIJFSLICHAMEN 2 Productschap Vee en Vlees (PVV 17) 2 PBO-blad M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e I n h o u d s o p g a v e jaargang 55 1 april 2005 nummer 16 Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie

Nadere informatie

(98/C 364/02) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

(98/C 364/02) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1, bron : Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PB C 364 van 25/11/98 GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 59/98 door de Raad vastgesteld op 20 juli 1998 met het oog op de aanneming van Richtlijn

Nadere informatie

Leegstandverordening Maassluis 2017.

Leegstandverordening Maassluis 2017. De raad van de gemeente - Maassluis-, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 mei 2017 gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Leegstandwet; overwegende

Nadere informatie

PRODUCTSCHAP DRANKEN VERPAKKINGSVERORDENING PRODUCTSCHAP DRANKEN 2003

PRODUCTSCHAP DRANKEN VERPAKKINGSVERORDENING PRODUCTSCHAP DRANKEN 2003 PRODUCTSCHAP DRANKEN VERPAKKINGSVERORDENING PRODUCTSCHAP DRANKEN 2003 Verordening d.d. 13 november 2002 van het Productschap Dranken, houdende regels terzake van de aan de onder het Productschap Dranken

Nadere informatie

Wijziging Regeling vaccinatie Newcastle disease

Wijziging Regeling vaccinatie Newcastle disease LNV Wijziging Regeling vaccinatie Newcastle disease 4 juni 2002/Nr. TRCJZ/2002/16943 Directie Juridische Zaken Gelet op richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire

Nadere informatie

Regeling agressieve dieren

Regeling agressieve dieren Regeling agressieve dieren De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Gelet op artikel 73 en artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Stb. 1992, 585); (zie onderaan

Nadere informatie

Artikel 1 Voor de toepassing van deze algemene voorwaarden wordt verstaan onder: 1. CBD : CoMore Bedrijfsdiensten B.V. ;

Artikel 1 Voor de toepassing van deze algemene voorwaarden wordt verstaan onder: 1. CBD : CoMore Bedrijfsdiensten B.V. ; Het bestuur van CBD heeft, Overwegende, dat uniforme basisvoorwaarden dienen te worden vastgesteld waaronder kan worden overgegaan tot certificatie in het kader van een kwaliteitbeheersingssysteem in de

Nadere informatie

VERORDENING VACCINATIE NEWCASTLE DISEASE (PPE) 2006

VERORDENING VACCINATIE NEWCASTLE DISEASE (PPE) 2006 INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging 2009-I, gepubliceerd d.d. 21-08-2009 1) VERORDENING VACCINATIE NEWCASTLE DISEASE (PPE) 2006 Verordening van het Productschap Pluimvee en Eieren van 15 juni 2006

Nadere informatie

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e. Verordeningen en besluiten 2

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e. Verordeningen en besluiten 2 PBO-blad Sociaal- Economische Raad M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e I n h o u d s o p g a v e jaargang 59 5 juni 2009 nummer 36

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Nr Marktverordening gemeente Goirle Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

GEMEENTEBLAD. Nr Marktverordening gemeente Goirle Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Goirle. Nr. 182216 28 december 2016 Marktverordening gemeente Goirle 2017 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Toepassingsgebied Deze verordening is van

Nadere informatie

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e PBO-blad Sociaal- Economische Raad M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e I n h o u d s o p g a v e jaargang 56 21 april 2006 nummer

Nadere informatie

BESLUIT OPGAVE BEDRIJFSGEGEVENS OP ELEKTRONISCHE WIJZE (PPE) 2005

BESLUIT OPGAVE BEDRIJFSGEGEVENS OP ELEKTRONISCHE WIJZE (PPE) 2005 BESLUIT OPGAVE BEDRIJFSGEGEVENS OP ELEKTRONISCHE WIJZE (PPE) 2005 Besluit van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren van 15 september 2005, houdende vaststelling van bepalingen omtrent opgave

Nadere informatie

VERORDENING PEUTERSPEELZALEN OEGSTGEEST gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 november 2004, nr.

VERORDENING PEUTERSPEELZALEN OEGSTGEEST gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 november 2004, nr. CVDR Officiële uitgave van Oegstgeest. Nr. CVDR40220_2 8 november 2016 VERORDENING PEUTERSPEELZALEN OEGSTGEEST 2005 De raad van de gemeente Oegstgeest; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2009 533 Besluit van 30 november 2009, houdende wijziging van het Warenwetbesluit algemene chemische produktveiligheid in verband met verordening

Nadere informatie

Voor de toepassing van het Programma Zelfcontrole Pluimvee wordt verstaan onder:

Voor de toepassing van het Programma Zelfcontrole Pluimvee wordt verstaan onder: PROGRAMMA ZELFCONTROLE PLUIMVEE Namens het bestuur van de Stichting AVINED is op 20 april 2016 vastgesteld het navolgende Programma Zelfcontrole Pluimvee. HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Voor

Nadere informatie

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e

PBO-blad. M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e PBO-blad Sociaal- Economische Raad M e d e d e l i n g e n b l a d e n V e r o r d e n i n g e n b l a d B e d r i j f s o r g a n i s a t i e I n h o u d s o p g a v e jaargang 57 7 december 2007 nummer

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen De raad der gemeente Marum; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 juli 1994; overwegende dat door de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk is om de verordeningen

Nadere informatie

BIJLAGE 2 REGLEMENT OP HET GEBRUIK VAN EN TOEZICHT OP HET COLLECTIEVE MERK IKB PSB 2010

BIJLAGE 2 REGLEMENT OP HET GEBRUIK VAN EN TOEZICHT OP HET COLLECTIEVE MERK IKB PSB 2010 BIJLAGE 2 REGLEMENT OP HET GEBRUIK VAN EN TOEZICHT OP HET COLLECTIEVE MERK IKB PSB 2010 De schemabeheerder heeft, Overwegende dat de naleving van de voorschriften door deelnemers aan het regeling IKB PSB

Nadere informatie

titel Overdracht werkzaamheden pluimvee- en konijnenslachthuizen code PA-40 versie 8 ingangsdatum pag. 1 van 6

titel Overdracht werkzaamheden pluimvee- en konijnenslachthuizen code PA-40 versie 8 ingangsdatum pag. 1 van 6 code PA-40 versie 8 ingangsdatum 04-06-2013 pag. 1 van 6 versie datum toelichting 7 20-09-2011 Splitsen van het overdracht deel van de PM keuring en het toezicht op de bedrijfskeurders. Dit voorschrift

Nadere informatie

Voor dierlijke producten verwijst dat begrip naar het land waarin het product geheel is verkregen, hetgeen, toegepast op vlees, betekent: het land waa

Voor dierlijke producten verwijst dat begrip naar het land waarin het product geheel is verkregen, hetgeen, toegepast op vlees, betekent: het land waa UITVOERINGSVERORDENING (EU) VAN DE COMMISSIE van 13 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft

Nadere informatie

Model Leegstandverordening

Model Leegstandverordening Model Leegstandverordening De raad van de gemeente - naam-, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van, nr ; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Leegstandwet;

Nadere informatie

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN IKB EI VOOR LEGEINDBEDRIJVEN SCHARRELHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5C)

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN IKB EI VOOR LEGEINDBEDRIJVEN SCHARRELHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5C) AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN IKB EI VOOR LEGEINDBEDRIJVEN SCHARRELHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5C) INHOUDSOPGAVE TOELICHTING WEGING BIJ AFWIJKINGEN 2 G1. ALGEMEEN 3 G2. VOEDSELVEILIGHEID 3 G3. INRICHTING / DIERENWELZIJN

Nadere informatie

HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW,

HET BESTUUR VAN HET PRODUCTSCHAP TUINBOUW, Verordening PT Uitlekgewichten verduurzaamde champignons en zuurkool 2007 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 20 februari 2007, houdende de vaststelling van uitlekgewichten voor verduurzaamde

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 369 Voorstel van wet van de leden Van Velzen en Waalkens tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN

Nadere informatie

Reglement Centraal College van Deskundigen IKB Vleeskalveren 2008

Reglement Centraal College van Deskundigen IKB Vleeskalveren 2008 Reglement Centraal College van Deskundigen Besluit van het bestuur van de Stichting Brancheorganisatie Kalversector van 12 februari 2014 houdende de vaststelling van een reglement ter zake van het functioneren

Nadere informatie

OVEREENKOMST PLUIMVEEHOUDER EN GEBORGDE PLUIMVEEDIERENARTS,

OVEREENKOMST PLUIMVEEHOUDER EN GEBORGDE PLUIMVEEDIERENARTS, OVEREENKOMST PLUIMVEEHOUDER EN GEBORGDE PLUIMVEEDIERENARTS, bijlage VI van het Reglement Geborgde Naam tekenbevoegde :.. hierna te noemen pluimveehouder Eigenaar dieren (indien :.. niet de pluimveehouder)

Nadere informatie

PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Verordening wijziging van de Verordening begroting baten en lasten voor 2008 (RE 6) 2

PBO-blad. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2 Verordening wijziging van de Verordening begroting baten en lasten voor 2008 (RE 6) 2 PBO-blad Sociaal- Economische Raad Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie Inhoudsopgave jaargang 59 21 augustus 2009 nummer 47 Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE

Nadere informatie

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, 13 februari 2007; 1 Begripsbepalingen

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, 13 februari 2007; 1 Begripsbepalingen Verordening PT heffing export bloembollen naar Japan oogstjaar 2007 Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 27 maart 2007, houdende de vaststelling van aan exporteurs van bloembollen

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA 's-gravenhage

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA 's-gravenhage > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA 's-gravenhage Directoraat-generaal Agro Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den

Nadere informatie

't Zinkske H.A.W. Bakker Vuurlinie RN NEERKANT. Datum 2 oktober 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet

't Zinkske H.A.W. Bakker Vuurlinie RN NEERKANT. Datum 2 oktober 2015 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag 't Zinkske H.A.W. Bakker Vuurlinie 10 5758 RN NEERKANT Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 F 070 378 61 39 ffwet@rvo.nl Betreft Beslissing

Nadere informatie

titel Overdracht werkzaamheden pluimvee- en konijnenslachthuizen code PA-40 versie 9 ingangsdatum pag. 1 van 6

titel Overdracht werkzaamheden pluimvee- en konijnenslachthuizen code PA-40 versie 9 ingangsdatum pag. 1 van 6 code PA-40 versie 9 ingangsdatum 13-09-2018 pag. 1 van 6 versie datum toelichting 7 20-09-2011 Splitsen van het overdracht deel van de PM keuring en het toezicht op de bedrijfskeurders. Dit voorschrift

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 31 389, nr. 129 1 kst-31389-129 's-gravenhage 2013 Vergaderjaar 2012-2013 31 389 Een integraal kader voor regels over gehouden dieren

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Nr. 14A De raad van de gemeente Marum; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 september 2013, nr. 13.09.14; gelet op de artikelen 149 en 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de

Nadere informatie

OVEREENKOMST PLUIMVEEHOUDER EN GEBORGDE PLUIMVEEDIERENARTS,

OVEREENKOMST PLUIMVEEHOUDER EN GEBORGDE PLUIMVEEDIERENARTS, OVEREENKOMST PLUIMVEEHOUDER EN GEBORGDE PLUIMVEEDIERENARTS, bijlage VI van het Reglement Geborgde Naam tekenbevoegde :.. hierna te noemen pluimveehouder Eigenaar dieren (indien :.. niet de pluimveehouder)

Nadere informatie

Keurmerkreglement IKB Ei

Keurmerkreglement IKB Ei Definities Artikel 1 1. Dit reglement is een bijlage bij de AV IKB Ei. in dit reglement zijn de definities van de AV IKB Ei overgenomen, in aanvulling hierop wordt verstaan onder: 1. Aangewezen rechtspersoon:

Nadere informatie

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder. Intitulé : Bioscoopverordening Citeertitel: Bioscoopverordening Vindplaats : AB 1990 no. GT 12 Wijzigingen: AB 1997 nos. 33, 34 De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder Artikel 1 1. Het

Nadere informatie

TOELICHTING HANDELSNORMEN LEGEINDPLUIMVEEHOUDERIJ

TOELICHTING HANDELSNORMEN LEGEINDPLUIMVEEHOUDERIJ 1 TOELICHTING HANDELSNORMEN LEGEINDPLUIMVEEHOUDERIJ Inhoud: 1 Definities 2 Kwaliteit van de te leveren eieren 3 Activiteiten 4 transportverpakking 5 Levering eieren buiten Nederland 6 Merken van eieren

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 443 Besluit van 19 augustus 2002, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten, van het Warenwetbesluit Visserijproducten,

Nadere informatie

2. Onderdeel f komt te luiden: f. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;.

2. Onderdeel f komt te luiden: f. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;. Wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet) Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is

Nadere informatie

Portefeuillehouder Datum collegebesluit : 26 juli 2010 Corr. nr.:

Portefeuillehouder Datum collegebesluit : 26 juli 2010 Corr. nr.: Preadvies Portefeuillehouder : Burg Datum collegebesluit : 26 juli 2010 Corr. nr.: 2010006330 Onderwerp : Voorstel tot vaststelling van de Brandbeveiligingsverordening 2010 Programma : 4. Integrale veiligheid

Nadere informatie

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 november 2007; STZ 07/24389; raadsstuk ;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 november 2007; STZ 07/24389; raadsstuk ; Marktverordening Rotterdam 2008 De Raad van de gemeente Rotterdam, Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 november 2007; STZ 07/24389; raadsstuk 2008-200; gelet op de artikelen 147,

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25 GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2001 Nr. 25 Standplaatsverordening 2001 (raadsbesluit van 31 mei 2001) De raad der gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 14 mei 2001 Besluit vast te stellen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2011 137 Besluit van 7 maart 2011, houdende vaststelling van het Warenwetbesluit cosmetische producten 2011 0 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin

Nadere informatie

Norm Welzijnsaspect / voorziening Normen kenmerk met 1 ster Opmerking Interpretatie Sanctie Algemeen. LB 1, IKB en KAT. IKB, KAT (geen uitzonderingen)

Norm Welzijnsaspect / voorziening Normen kenmerk met 1 ster Opmerking Interpretatie Sanctie Algemeen. LB 1, IKB en KAT. IKB, KAT (geen uitzonderingen) LEGHENNEN Dierenwelzijnsnormen voor leghennen met 1 ster De specifieke normen voor het kenmerk en de benodigde controle voor zover IKB daarin al niet voorziet, staan ook opgenomen. Niet voor verspreiding.

Nadere informatie

Stichting AVINED Postbus 750, 3700 AT Zeist, 030-755 50 10, kiprelatie@avined.nl

Stichting AVINED Postbus 750, 3700 AT Zeist, 030-755 50 10, kiprelatie@avined.nl Stichting AVINED Postbus 750, 3700 AT Zeist, 030-755 50 10, kiprelatie@avined.nl Aanvraag, wijziging of beëindiging registratie De ondernemer(s) verzoekt (verzoeken) grond van de Regeling Identificatie

Nadere informatie

tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (nucleaire drukapparatuur)

tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (nucleaire drukapparatuur) Besluit van tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (nucleaire drukapparatuur) Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2004 40 Besluit van 27 mei 2003, houdende regels voor de huisvesting en verzorging van legkippen (Legkippenbesluit 2003) Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Bilaterale overeenkomst melk-/rundveehouder met de `geborgde rundveedierenarts bijlage 1 van het Reglement Geborgde Rundveedierenarts

Bilaterale overeenkomst melk-/rundveehouder met de `geborgde rundveedierenarts bijlage 1 van het Reglement Geborgde Rundveedierenarts melk-/rundveehouder met de `geborgde rundveedierenarts bijlage 1 van het Reglement OVEREENKOMST MELK- / RUNDVEEHOUDER EN GEBORGDE RUNDVEEDIERENARTS Naam tekenbevoegde veehouder Straat + Huisnummer Postcode

Nadere informatie

KAMER HANDEL EN VERWERKING

KAMER HANDEL EN VERWERKING KHV0210 ECLI:NL:TVVTPVV:2010:YE0004 KAMER HANDEL EN VERWERKING Beslissing in de zaak onder nummer van: KHV0210 Zaaknummer: KHV 02/2010 Betrokkene: [bedrijfsnaam] [betrokkene] [adres] Datum: 30 juli 2010

Nadere informatie