Vervolgens stelde de rechter, bij. ming, dat Unierechtelijk geregeld is, bouwwerk opgericht zonder de daar-

Vergelijkbare documenten
Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RVS:2017:1481

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2015:1791

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RVS:2014:2812

Uitspraak /1/A1

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2013 in zaak nr. 12/4468 in het geding tussen:

Rb. Noord-Holland, , HAA 13/1804, ECLI:NL:RBNHO:2013:12968, BR Mr. J.M. Janse van Mantgem. Tijdelijke omgevingsvergunning

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RBAMS:2017:2366

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2012:BX4621

Registratienummer: Besluit omgevingsvergunning Elswoutshoek

JOM 2017/310 AR 2017/1305 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7543

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online

Wet ruimtelijke ordening. Bouw, Ruimtelijke Ordening en Monumentenwet. ruimtelijke ordening

Omgevingsvergunning. De overwegingen om te komen tot dit besluit staan in de bijlage welke een onderdeel is van dit besluit.

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBZWO:2001:AB0945

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Uitspraak /1/A1


ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RVS:2017:1997

2. Beoordeling. 2.4 Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo)

OMGEVINGSVERGUNNING. GemHG/UIT/48430 Zaaknummer: O 2017/169 Bagid.:

Uitspraak /1/R2

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

Zienswijzennota realisatie loods Dronryp

Uitspraak /1/A4

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

VERZONDEN - 1 SEP 2015

Feitelijke informatie De Afdeling bestuursrechtspraak heeft samengevat - het beroep gegrond verklaard op de volgende overwegingen.

ECLI:NL:RVS:2015:2989

Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg XE Steenwijk Steenwijk, Nummer voorstel: 2008/7

CONCEPT-OMGEVINGSVERGUNNING

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

Omgevingsvergunning OV

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RVS:2015:2365

Omgevingsvergunning. De overwegingen om te komen tot dit besluit staan in de bijlage welke een onderdeel is van dit besluit.

Penman Advocaten BINNENGEKOMEN

AR 2017/318 H.J. de Vries annotatie in TBR 2017/45

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de hieronder genoemde stukken deel uitmaken van de vergunning:

Omgevingsvergunning OPENBARE EN GEBOUWDE OMGEVING

AKD Gemeentedag 2014 Prof. mr. G.A. van der Veen Rotterdam 20 maart 2014

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

OMGEVINGSVERGUNNING VOORBLAD

De aanvraag gaat over Schietbaanweg 8, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie T, nummer 178 en is bij ons geregistreerd onder zaak

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

(ONTWERP)OMGEVINGSVERGUNNING

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Omdat tijdens de controle overtredingen zijn geconstateerd hebben wij het voornemen u een last onder bestuursdwang op te leggen.

afdeling ruimtelijke en economische ontwikkeling, I. Feenstra, telefoonnummer (0521) ;

Afdeling bestuursrechtspraak P^na 1 van 1. Uw kenmerk

Omgevingsvergunning uitgebreide procedure WBD

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

BELEIDSREGEL NIET-ZELFSTANDIGE WOONRUIMTEN (KAMERVERHUUR)

A td el i n g b est u n rsrec h rsp ra a k Pagina 1 van 1. Uw kenmerk. Onderwerp

ECLI:NL:RVS:2012:BW8140

ECLI:NL:RBBRE:1999:AA4802

7. Bij de planvaststelling heeft de raad (voor zover in casu relevant) besloten om:

mr. P.C. Cup mr.ing. C.R. van den Berg Kamer D0353 Directoraat-Generaal Milieu Interne postcode 880 Directie Strategie en Bestuur

b e s l u i t : Pagina 1 van 7 Nr: De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr.

Omgevingsvergunning. Inhoudsopgave. Voor het bouwen van een woning met garage op het perceel Zijdwerk 27 te Wervershoof

Wij hebben op 15 oktober 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het bouwen van

GEMEENTE VALKE NSWAARD

Ontwerpomgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Uitspraak /5/R1

Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte documenten.

ECLI:NL:RVS:2000:AA5570

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar. I.P». Feis

D *D * Besluit op aangevraagde omgevingsvergunning (geweigerd)

ONTWERP-OMGEVINGSVERGUNNING

Uitspraak /1/A1

Schouwburg Amphion De heer C. Droste. Hofstraat JD DOETINCHEM. Geachte heer Droste,

ECLI:NL:RVS:2011:BT6665

de Rechtspraak Rechtbank Noord-Holland het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland Postbus BA Monnickendam

zaaknummer /1 datum van uitspraak woensdag 13 februari 2008 Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:1444, Bekrachtiging/bevestiging

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

DIT VOORSTEL IS NIET AAN DE ORDE GEWEEST IN DE RAADSVERGADERING VAN 21 JANUARI 2010, VANWEGE INTREKKEN VAN DE AANVRAAG.

Gemeente Bergen Datum besluit Datum verzending: Nummer

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

Transcriptie:

Maart 2014 Europese rechtspraak Natuurbescherming en Europees recht Op 6 maart 2014 heeft het Europese hof een prejudiciële vraag beantwoord van de Italiaanse rechter waarin het bereik van het Unierecht aan de orde kwam in het geval van zonder vergunning gebouwde bouwwerken in (Italiaanse) beschermde landschappen. In de door het hof beoordeelde situatie ging het om een eigenaar van grond waarop landschapsbeschermde voorschriften van toepassing waren. Die voorschriften strekken ertoe dat er slechts gebouwd mag worden indien de beschermde landschappelijke waarden daardoor niet zouden worden aangetast. De Italiaanse eigenaar had echter een Vervolgens stelde de rechter, bij ming, dat Unierechtelijk geregeld is, bouwwerk opgericht zonder de daar- wie de eigenaar beroep had ingesteld daarbij verwijzend naar het verdrag voor noodzakelijke vergunning. Een tegen het verwijderingsbevel, prejudi- van Aarhus, met betrekking tot infor- vergunning achteraf werd hem ook niet ciële vragen aan het Europese hof. De matie en toegang tot de rechter bij verleend. Wel kreeg de eigenaar een Italiaanse rechter ging er daarbij van milieukwesties, en verwijzend naar de bevel van de overheid om de zonder uit dat landschapsbescherming geen Europese richtlijn betreffende de vergunning opgerichte bouwwerken te zelfstandige materie in het Unierecht is milieueffectbeoordeling. Als zodanig verwijderen. maar onderdeel van de milieubescher- vroeg de Italiaanse rechter zich af of 1

Vervolg Europese rechtspraak de betreffende Italiaanse regels een ongerechtvaardigde en onevenredige schending van het eigendomsrecht opleverden. Daarbij bezag het Europese hof eerst de eigen bevoegdheid. Daartoe hanteert het hof het vaste criterium waarbij bepaald moet worden of de nationale regeling het Unierecht ten uitvoer brengt. Bepalend daarbij is of de nationale regeling de uitvoering van het Unierecht beoogt, wat de aard van de nationale regeling is en of de nationale regeling dezelfde doelstellingen nastreeft als het Unierecht en voorts of Ruimtelijke Ordening er een specifieke unierechtelijke regeling bestaat. Gelet op deze criteria komt het hof tot de volgende antwoorden: de door de Italiaanse rechter aangehaalde unierechtelijke regelingen leggen aan de lidstaten geen specifieke verplichtingen op om het landschap te beschermen, zoals het Italiaanse recht dat wel doet. Bovendien zijn de doelstellingen van beide regelingen niet dezelfde. Ook (en dus) brengt de Italiaanse regeling geen normen van Unierecht ten uitvoer. In eerdere rechtspraak had het hof al bepaald dat indirecte beïnvloeding door een nationale regeling van een unierechtelijke aangelegenheid onvoldoende is; dient een voldoende nauw verband te zijn dat in deze zaak ontbrak. Omdat er dus onvoldoende bewijs was voor een voldoende nauw verband tussen de Italiaanse regeling met het Unierecht, waardoor die regeling binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt, ontbreekt de bevoegdheid van het hof om de Italiaanse regeling te toetsen aan het door het Europese Handvest gewaarborgde recht op eigendom. Voortzetting jurisprudentie vertrouwensbeginsel onder Wabo In een uitspraak van 5 maart jl. zet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) de lijn met betrekking tot het terugkomen op de bereidheid om medewerking te verlenen aan een bouwplan onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voort. De feiten in deze kwestie zijn als volgt. Appellant heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een woning. Aangezien het bouwplan in strijd is met ter plaatse geldende bestemmingsplan op het perceel rusten de bestemmingen agrarisch en water is de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, hetgeen met zich meebrengt dat het bouwplan dient te voldoen aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Vervolgens heeft het college van burgemeester & wethouders (hierna: college) van de betreffende gemeente besloten om geen omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen. Volgens het college is het bouwplan in strijd met voornoemd criterium. Hiertegen heeft appellant echter tevergeefs beroep ingesteld bij de rechtbank. Tegen deze uitspraak heeft appellant vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Volgens appellant heeft het college bij hem het vertrouwen gewekt dat het zou meewerken aan het bouwplan. Daartoe beroept appellant zich op een brief van het college, waarin alleen een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van enkele milieuaspecten, maar niet ten aanzien de planologische aspecten. Volgens appellant is hierbij voorts van belang dat de bouwplannen op dat moment voldoende concreet waren en dat de feiten en omstandigheden sinds de brief hetzelfde zijn gebleven. In navolging van eerdere jurisprudentie overweegt de Afdeling dat aan het college niet de bevoegdheid kan worden ontzegd bij het volgen van de vrijstellingsprocedure terug te komen van zijn aanvankelijke bereidheid om met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening medewerking te verlenen aan de realisering van een bouwplan. Wel zal het college bij het alsnog weigeren vrijstelling te verlenen deugdelijk dienen te moti- 2

Vervolg Ruimtelijke Ordening veren waarom het van inzicht is veranderd en bij die afweging mede het bij de verzoeker gewekte vertrouwen door de aanvankelijk uitgesproken bereidheid dienen te betrekken. De Afdeling geeft aan dat het moet gaan om de situatie dat het college bij de aanvrager het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de omgevingsvergunning zonder meer zal worden verleend. Niet voldoende is dat uit uitlatingen van het bevoegd gezag enkel een in beginsel positieve houding over het voorgenomen project blijkt. Hoewel in de brief weliswaar een positieve houding over het bouwplan is te lezen, blijkt daaruit niet zonder meer dat de omgevingsvergunning zal worden verleend. In die brief zijn namelijk twee voorbehouden gemaakt. In de Bestuursrecht eerste plaats is in de brief te lezen dat de milieuaspecten dienen te zijn opgelost en ten tweede heeft het college gesteld dat, indien het bouwplan uit milieuoogpunt toelaatbaar zou zijn, het verder kan gaan met het opstarten van de procedure. Het voorgaande kan volgens de Afdeling niet worden opgevat als een toezegging van het college dat het zonder meer ten behoeve van het bouwplan een omgevingsvergunning zal verlenen. Dat de bouwplannen ten tijde van de brief voldoende concreet waren en de feiten en omstandigheden sindsdien niet zijn gewijzigd, leidt niet tot een ander oordeel. De definitieve beslissing over het verlenen van de omgevingsvergunning vindt pas plaats bij het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning, en die beslissing kan mede afhankelijk van alle in de verdere loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen - ook de mogelijke belangen van derden - anders uitvallen dan het bevoegd gezag in eerste instantie heeft ingeschat. De Afdeling oordeelt ten slotte dat het college in dit geval niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zonder meer een omgevingsvergunning voor het bouwplan zou worden verleend. Hierdoor rustte op het college ook geen zwaardere motiveringsplicht ten aanzien van de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen. Het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard. Grenzen aan verhaal verbeurde dwangsommen op rechtsopvolgers In een arrest van 14 maart jl. trekt de Hoge Raad duidelijke grenzen ten aanzien van het verhalen van reeds verbeurde dwangsommen op de rechtsopvolger van degene die een dwangsom opgelegd heeft gekregen en dit volgens niet heeft uitgevoerd. De naar Belgisch recht opgerichte vennootschap Rams-Yve-Terra N.V. heeft in strijd met het geldende bestemmingsplan en zonder bouwvergunning opstallen gebouwd op een in haar eigendom behorend perceel. De gemeente heeft bij besluiten van 22 december 2004 een tweetal lasten opgelegd inhoudende dat Rams-Yve- Terra N.V. een einde diende te maken aan deze situatie op straffe van verbeurte van dwangsommen van maximaal 90.000,- en 60.000,-. Hieraan heeft Rams-Yve-Terra N.V. niet voldaan. Op 9 mei 2007 heeft de gemeente de dwangsombesluiten laten inschrijven in de openbare registers. Vervolgens is het perceel tijdens een executieverkoop verkocht aan J&B Op 7 december 2007 zijn zij gezamenlijk eigenaar geworden van het perceel. De illegale opstallen hebben zij kort daarna op eigen kosten verwijderd. Op 6 februari 2008 heeft de gemeente een dwangbevel tot betaling van 123.057,24 uitgevaardigd tegen J&B Vastgoed B.V. en DNC Vastgoed B.V. wegens de door Rams-Yve-Terra N.V. verbeurde maar niet betaalde dwangsommen. Vraag in dezen is of het de gemeente is toegestaan de door Rams-Yve-Terra N.V. verbeurde dwangsommen op de rechtsopvolgers, J&B Vastgoed B.V. en DNC Vastgoed B.V., te verhalen. 3

Vervolg Bestuursrecht De gemeente baseert het dwangbevel op het (inmiddels vervallen) artikel 100 e Woningwet, waarin de bevoegdheid van de gemeente is neergelegd om te bepalen dat een besluit tot oplegging van een dwangsom tevens geldt jegens de rechtsopvolger van de overtreder. Dit besluit dient dan wel te worden ingeschreven in de openbare registers. In de eerste plaats gaat de Hoge Raad in op de vraag of het de gemeente is toegestaan om op basis van artikel 100 e Woningwet de verbeurde dwangsommen op de rechtsopvolgers van Rams-Yve-Terra N.V. te verhalen, aangezien laatstgenoemd artikel per 1 april 2007 is ingevoerd en de dwangsombesluiten dateren van vóór 1 april 2007. De Hoge Raad oordeelt dat dit Bestuursprocesrecht geen beletsel vormt, nu deze beperking niet volgt uit het artikel of de totstandkomingsgeschiedenis ervan. Vervolgens gaat de Hoge Raad in op het doel en de strekking van artikel 100 e Woningwet. Dit artikel vormt een reactie op een praktijk waarbij aan toepassing van bestuursdwang en lasten onder dwangsom werd ontkomen door het onroerend goed over te dragen, soms herhaalde malen. De Hoge Raad overweegt dat het verhaal van de kosten van de verbeurde dwangsommen op de rechtsopvolger echter niet gerechtvaardigd is indien de rechtsopvolger geheel buiten de niet naleving van de toepasselijke regelgeving staat, aan de niet naleving onmiddellijk een einde heeft gemaakt na de rechtsopvolging en geen voordeel trekt uit die niet naleving. Vervolgens acht de Hoge Raad het oordeel van het Hof dat - aangezien geen relatie bestond tussen Rams-Yve-Terra N.V. en J&B die erop gericht zou zijn handhaving of kostenverhaal te dwarsbomen, en J&B geen enkele bemoeienis hebben gehad met het ontstaan of voortduren van de illegale situatie en zij, zodra zij de eigendom van het perceel verkregen, de illegale opstallen op eigen kosten hebben verwijderd geen verhaal van de dwangsommen mogelijk is op J&B Vastgoed B.V. en DNC Vastgoed B.V. juist. Het beroep aan de gemeente wordt verworpen. Rechtspraak incidenteel appèl Sinds de Wet aanpassing bestuursrecht, die op 1 juli 2013 in werking is getreden, is voorzien in de mogelijkheid van incidenteel appèl. Dat betekent dat indien hoger beroep is ingesteld, degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, verweerder, alsnog ook hoger beroep kan instellen, het incidentele appèl. Dat incidentele appèl dient dan ingesteld te worden binnen zes weken nadat het eerste hoger beroep aan de verwerende partij is toegezonden. Gelet op de specifieke bedoelingen die de wetgever met dit nieuwe procesmiddel heeft beoogd, kan dit procesmiddel in de praktijk tot onbedoelde consequenties leiden. Zo blijkt uit een uitspraak van de Raad van State van 26 februari 2014. De kwestie ging om een door een gemeente verleende vergunning voor een speelautomatenhal. Daarbij werd tevens een vergunning voor een andere speelautomatenhal van deze exploitant ingetrokken. De eigenaar van laatstgenoemde perceel had daartegen bezwaar gemaakt dat door de gemeente wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde vervolgens dat de termijnoverschrijding verschoon- baar was en dat de gemeente alsnog op het bezwaar diende te beslissen. Tegen dit oordeel van de rechtbank stelde de vergunninghouder hoger beroep in bij de Afdeling. Vervolgens werd de gemeente, zoals gebruikelijk, 4

Vervolg Bestuursprocesrecht in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. Daar zag de gemeente van af omdat de gemeente, zoals begrijpelijk, zich ook niet kon vinden in het oordeel van de rechtbank. Om die reden stelde de gemeente derhalve incidenteel beroep in. Grosso modo voerde de gemeente daarbij, begrijpelijkerwijs, dezelfde gronden tegen de beslissing van de rechtbank aan als die door de vergunninghouder waren aangevoerd. Dat bracht de Afdeling vervolgens tot de vraag of er wel sprake was van incidenteel appèl. Daarbij overwoog de Afdeling uitvoerig de wetsgeschiedenis van het incidenteel hoger beroep: aldus wordt de processuele positie van de verwerende partij in hoger beroep versterkt, in die zin dat deze een tegenaanvalswapen in handen krijgt, en is het instellen van hoger beroep niet meer zonder risico, nu de appellerende partij er door de tegenaanval van de wederpartij ook op achteruit kan gaan. Daarbij formuleerde de Afdeling vervolgens als regel: met het instellen van incidenteel hoger beroep beoogt de incidenteel appellant dan te bewerkstelligen dat hij in een rechtens gunstiger positie komt te verkeren ten opzichte van de positie waarin hij na de uitspraak van de rechtbank verkeerde. Dat was in de onderhavige situatie niet het geval. Het beroep van de gemeente was slechts een adhesie volgens de Afdeling aan de beroepsgronden van de vergunninghouder en het beroep van de gemeente zou er evenmin toe leiden dat de gemeente in een gunstiger positie zou komen te verkeren ten opzichte van de positie waarin geen incidenteel hoger beroep door de gemeente zou zijn ingesteld. Daarmee merkte de Afdeling het incidentele hoger beroep van de gemeente niet als zodanig aan. Maar wat was het dan wel? Evident geen verweerschrift maar wel een gewoon (principaal) hoger beroepschrift. Maar de termijn voor indiening daarvan, zes weken na de uitspraak van de rechtbank, was inmiddels verstreken. Wegens termijnoverschrijding werd de gemeente derhalve niet ontvankelijk verklaard. Had de gemeente derhalve zijn hoger beroepschrift afgestemd met de vergunninghouder en gelijktijdig ingediend, dan was de gemeente wel ontvankelijk geweest. Inhoudelijk was er echter weinig aan de hand voor de gemeente: het hoger beroep van de vergunninghouder was wel tijdig en, zoals opgemerkt, inhoudelijk gelijk aan dat van de gemeente. En dat hoger beroep werd wel gegrond geacht. 5