QRA CO2 transport ROAD

Vergelijkbare documenten
Notitie. : Bevoegd gezag : ROAD, TAQA Datum : 12 augustus 2011 Kopie : Onze referentie : 9W /N0004/903123/Nijm

Addendum toetstafel Barendrecht: CO2 concentraties kritische locaties; Maximale effectafstand

Uitstroming met lage snelheid Ondergrondse pijpleiding Barendrecht CO2 opslag

QRA H 2 refuelling station Air Liquide

Addendum. memonummer datum 17 februari Christian van den Hoven Eneco

QRA. Dow Propyleen. Transportleiding. Traject Gemeente Woensdrecht

Rapportnummer: 2012/Polyplus/01

QRA leidingen Air Liquide Alle leidingen

In voorliggende notitie wordt ingegaan op het aspect groepsrisico vanwege de K1-vloeistofleiding van de DPO (Defensie Pijpleidingen Organisatie).

QRA Gastransportleiding Heerhugowaard W N.V. Nederlandse Gasunie

Inleiding Het Windpark Tata Steel beoogt 2 tot 8 nieuwe turbines te plaatsen op het terrein van Tata Steel in IJmuiden.

Inleiding. Juridisch kader. Memo. memonummer datum 30 augustus 2017 Ton van Dortmont Els Joosten

Externe Veiligheid. Bedrijventerrein Laarberg. Kwantitatieve risicoberekening aardgastransportleidingen. december 2013 concept

QRA hogedruk aardgas buisleidingen

Risicoanalyse Biovergister

Risicoanalyse biogasinstallatie rwzi Harderwijk

Kwantitatieve Risicoanalyse GR Berekening Gasunieleiding A Door: A.J. Lindenbergh RUD Zeeland 30 maart 2018 Versie 1.1

Windpark Vianen externe veiligheid

Inleiding Het Windpark Tata Steel beoogt 2 tot 8 nieuwe turbines te plaatsen op het terrein van Tata Steel in IJmuiden.

Risicoanalyse Avia tankstation. Drievogelstraat in Kerkrade. Adviseurs voor de externe veiligheid

QRA Tankbouw Rootselaar Nijkerk

QRA hogedruk aardgas buisleiding

Inventarisatie risico s externe veiligheid in Afrikahaven

Buisleidingen: faaloorzaken en risicoreducerende maatregelen. Paul Uijt de Haag / RIVM

Risicoanalyse Windturbines

Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleidingen Z en Z

Brandweeradvies externe veiligheid inzakebestemmingsplan Emmendennen, Emmen Gemeente Emmen

QRA hogedruk aardgas buisleidingen

Madewater en Westmade te Monster externe veiligheid. Concept

Kwantitatieve Risicoanalyse Zuivelhoeve toekomstige situatie. Door: Afdeling Beleid en Advies

Kwantitatieve Risicoanalyse De Veldkamp

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding W Kromslootpark te Almere

Kwantitatieve Risicoanalyse Bestemmingsplan De Purmer. Door: Afdeling VTH, Team VBA, H.C.P.A. Deckers

Kapelle. QRA hogedruk aardgas buisleidingen. In opdracht van de provincie Zeeland

Kwantitatieve Risicoanalyse Evenemententerrein Reeuwijkse Hout

PR contouren voor windturbine Vestas V90-3.0

Notitie risicozonering windturbines

Transportrisicoberekening N348 ter hoogte van Lemelerveld, gemeente Dalfsen

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding Z

Notitie. Betreft : Berekening plaatsgebonden risico en groepsrisico hogedruk aardgasleiding t.b.v. bestemmingsplan Landgoed Heideburgh te Rucphen

Verantwoording groepsrisico Hogedruk aardgastransportleidingen. Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein 2013' d.d. 14 november 2012

Ontwikkelingen rekenmethodieken. Margreet Spoelstra (RIVM)

QRA hogedruk aardgas buisleidingen

Kwantitatieve Risicoanalyse Buisleiding Schuilenburg Amersfoort. Door: R. Polman

QRA Gastransportleiding Verlegging W RLR KP5 Valkenburg Duyfrak Gasunie Transport Services B.V.

ONDERZOEK EXTERNE VEILIGHEID WINDTURBINE DE HOEF 14 TE LEUNEN. De heer G. van de Ligt. Definitief december 2015

Risicoanalyse LPG-tankstation Nieuwe Hemweg te Amsterdam

Kwantitatieve risicoanalyse fa. Brandsma te Hilversum

Kwantitatieve Risicoanalyse Carola HO-Fort Hemeltje Door: Peter van der Meiden Milieudienst Zuidoost-Utrecht 18 juli 2011

Projectnummer: D Opgesteld door: J. van Kampen MSc. Ons kenmerk: :A. Kopieën aan:

Het PR en de hoogte van het GR dient berekend te worden. In onderhavig onderzoek is hiervoor gebruik gemaakt van het rekenmodel Safeti-NL [2].

Risicoberekening LPG tankstation Total Drentse Poort Nieuw Buinen

Kwantitatieve Risicoanalyse QRA gasleiding W-553; Bestemmingsplan 'Vijfakkers-Noord' Gemeente Zuidplas

Bijlage 3 Rapportage risicoanalyse buisleidingen

In de aanvullende informatie op de Ruimtelijke Onderbouwing van 31 oktober 2016 wordt specifiek gekeken naar turbine 3, 4 en 5 uit Tabel 1.

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding N

Hogedrukaardgasleiding A-515

Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding W

VELIN: Transport via buisleidingen: onmisbaar!

Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding &

Woningbouw Mariahoeve Den Haag actualisatie externe veiligheid

Zoetermeer. Innovatiefabriek. Kwantitatieve risicoanalyse concept. ir. R.A. Sips. ing. J. Lauf

Inhoud. Risico's van Overige Stoffen: what you see is what you get? Relevant - 29 november 2011

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Pannenkoekenhuis Veenendaal i.v.m. Gastransportleiding W

Gevoeligheidsanalyse hotel NH Schiphol Airport nabij gastransportleidingen A-803, A-553 en A-554 gemeente Haarlemmermeer

Risicoberekening Hogedrukaardgasleiding W en W t.b.v. BP Driegatenbrug, Leiderdorp

Rekenmethodiek voor LPG-tankstations LPG-tankstations als bedoeld in artikel 2.1 onder e van het Bevi

KWANTITATIEVE RISICOANALYSE. GASTRANSPORTLEIDING N TE TONDEN, GEMEENTE BRUMMEN I De Hoven N Rondweg N-345

Berichtnummer Afdeling Gedeponeerd d.d.

Kwantitatieve risicoanalyse N2 peak shaving project

QRA hogedruk aardgas buisleidingen

Risicoberekening vervoer gevaarlijke stoffen Randweg Zundert

Kwantitatieve Risicoanalyse Deelplan 26 Den Haag

Het opstellen van een QRA rapportage (Risicoanalyse LNG tankstation Waddinxveen, Top Consultants

Tholen. QRA hogedruk aardgas buisleidingen. In opdracht van de provincie Zeeland

QRA hogedruk aardgas buisleidingen

Onderzoek externe veiligheid buisleidingen bestemmingsplan Morgenstond

SAVE-W. Relevant en veiligheid windenergie. Kennistafel veiligheid windenergie. Jeroen Eskens

Consequentieonderzoek probitrelatie benzylchloride

QRA hogedruk aardgas buisleidingen

GEMEENTE PURMEREND. Verantwoording groepsrisico. Hogedruk aardgastransportleidingen Wheermolen

Beschouwing veiligheid rondom turbine locatie 5. Parkeerplaats, TNT-opslag bunker, Hoogspanningsinfrastructuur

BIJLAGE 7 RISICOANALYSE EXTERNE VEILIGHEID KEMA

Buisleidingen. Stand van zaken. Margreet Spoelstra RIVM

Rapportage Buisleidingen. Buitengebied Gemert-Bakel

Planlocatie Nuland Oost te Nuland

Kwantitatieve risicoanalyse Tankstation Schmieman

Kwantitatieve risicoanalyse buisleiding N bestemmingsplan Waterwijk

QRA propaanopslag Overberg

Carola risicoberekening 'Hoofdstraat 27 De Steeg

Landelijk gebied Grootstukkerweg, gasleiding

Kwantitatieve Risicoanalyse Carola Veenendaal-PR/GR-knelpunten Gasunie. Door: Peter van der Meiden Milieudienst Zuidoost-Utrecht 26 april 2012

Risicoanalyse Marco Gas te Bakel

Externe veiligheidsparagraaf. Bestemmingsplan Skoatterwald

Kwantitatieve risicoanalyse buisleiding N bestemmingsplan Muziekwijk

Notitie aan : P.G. Meijers Gasunie. van : R.P. Coster KEMA. kopie : Registratuur KEMA. P.C.A. Kassenberg

DNV KEMA Energy & Sustainability. Rapport. Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding W i.v.m. verlegging van de leiding

QRA berekening LPG-tankstations

Windturbines industrieterrein Kleefse Waard

Dutch HealthTec Academy te Utrecht

Transcriptie:

Laan van Nieuw Oost-Indië 25 2593 BJ Den Haag Postbus 16029 2500 BA Den Haag Telefoon 070 348 09 11 Fax 070 348 05 14 denhaag@tebodin.nl www.tebodin.com www.tebodin.nl Opdrachtgever: Haskoning Nederland B.V. Project: ROAD Auteur: J.S.P. Dijkshoorn, F.J.H. Kaman Telefoon: 070-348 0911 Telefax: 070-348 0591 E-mail: j.dijkshoorn@tebodin.nl QRA CO2 transport ROAD

Pagina: 2 van 47 5 29-11-2011 Final J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman 4 23-06-2011 Onderboring vaargeul aangepast J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman 3 17-05-2011 I&M commentaren verwerkt J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman 2 04-04-2011 Definitief J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman 1 28-02-2011 Final Review J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman 0 25-01-2011 Voor commentaar J.S.P. Dijkshoorn F. Kaman Wijz. Datum Omschrijving Opsteller Gecontroleerd Copyright Tebodin Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.

Pagina: 3 van 47 Inhoudsopgave Pagina 1 Samenvatting 5 2 Inleiding tot het project 6 3 Wettelijk kader 7 4 Uitgangspunten 8 4.1 Varianten 8 4.2 Probit 8 4.2.1 Achtergrond 8 4.2.2 Toegepaste probitrelatie 9 4.3 Rekenmethodiek 10 4.3.1 Windstilte 10 4.3.1.1 Lage druk scenario 12 4.3.1.2 Secundaire lage snelheid scenario 12 4.4 Vrijkomen CO 2 onderwater 12 4.5 Modellering van het vrijkomen van dense phase CO 2 13 4.5.1 Rekenmethodiek 14 4.5.2 Het falen van ondergrondse buisleidingen 15 4.5.2.1 Externe invloeden 15 4.5.2.2 Andere invloeden 16 4.5.2.3 Reductiefactoren 18 4.5.2.4 Basisfaalfrequentie 18 4.5.2.5 Scenario s en scenario verdeling 19 4.5.2.6 Gecorrigeerde faalfrequenties 20 5 Methode 22 5.1 Het beschouwde insluitsysteem 22 5.2 Modellering 24 5.2.1 Generieke data 24 5.3 Faalscenario s 24 5.3.1 Leidingsegmenten 25 5.3.2 Uitstroomsnelheid 25 5.3.3 Faalfrequenties 25 5.3.4 Riser 27 5.3.4.1 Faalkans 28 5.3.4.2 Scenario s 28 5.4 Externe invloeden 29 5.4.1 Windturbines 29 5.4.1.1 Bestaande windturbines 29 5.4.1.2 Niet gerealiseerde maar planologisch mogelijke windturbines 30 5.4.2 Parallele ligging van leidingen 32

Pagina: 4 van 47 5.4.3 Vliegroutes 33 5.4.4 Scheepvaart 33 5.5 Modelparameters 33 5.5.1 Ruwheidslengte 33 5.5.2 Ontstekingsbronnen 34 5.5.3 Populatiedata 34 5.5.3.1 Mogelijk toekomstige brandweerkazerne 34 6 Resultaten 35 6.1 Plaatsgebonden risico 35 6.2 Groepsrisico 38 6.3 Bijdrage van de scenario s aan het risico 39 6.3.1 Plaatsgebonden risico 39 6.3.2 Groepsrisico 39 6.3.2.1 Invloed mogelijke toekomstige ontwikkelingen 40 6.3.3 Maximale effectafstand 40 7 Conclusies 43 Referenties 44 Bijlage 1: Bepaling faalfrequentie 46 Bijlage 2: Diepteligging leiding over zee 47

Pagina: 5 van 47 1 Samenvatting In opdracht van Royal Haskoning is een risicoanalyse uitgevoerd voor het ROAD project. Dit project behelst het afvangen, transporteren en opslaan van CO 2. Dit rapport gaat in op de risicoanalyse rondom het CO 2 transport, vanaf het moment dat de CO 2 in de buisleiding ondergronds gaat tot en met de riser (aansluiting) op het platform. Voor de afvanginstallatie en voor het platform zijn separate risico analyses opgesteld. De Nederlandse wetgeving stelt nog geen eisen aan de externe veiligheid van een CO 2 transportleiding. Het is echter reeds aangekondigd dat de wetgeving in de toekomst zodanig aangepast gaat worden dat er wel eisen aan CO 2 transport worden gesteld. Daarom is het risico van de transportleiding over land berekend conform de Handleiding Risicoberekeningen Buisleidingen en worden de resultaten van de berekening getoetst aan de eisen zoals beschreven in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. Daar waar nog geen zekerheid bestaat met betrekking tot toekomstige regelgeving of de rekenmethodiek voor kwantitatieve risicoanalyses is uitgegaan van conservatieve uitgangspunten en aannames om deze onzekerheden te mitigeren. Uit de berekeningen en analyses kan het volgende worden geconcludeerd: - De in deze risicoanalyse toegepaste faalkans voor de buisleiding is conservatief en zal daarom niet resulteren in een onderschatting van de risico s. - Het groepsrisico voor het hoge en lage druk scenario wordt veroorzaakt door het falen van de leiding in de Yangtzehaven. Het groepsrisico blijft onder de oriënterende waarde zoals gespecificeerd in het BevB. Dit is ook het geval wanneer mogelijke toekomstige ontwikkelingen worden meegenomen. - De gehanteerde probitrelatie zal niet leiden tot een onderschatting van de risico s van de transportleiding. Daarnaast adresseert de in deze risicoanalyse gebruikte rekenmethodiek de specifieke eigenschappen van CO 2. Deze rekenmethodiek zal daarom niet resulteren in een onderschatting van de risico s van de transportleiding.

Pagina: 6 van 47 2 Inleiding tot het project Dit rapport is geschreven in het kader van het MER en de vergunningaanvragen voor het ROAD-project. Dit project behelst het afvangen, transporteren en opslaan van CO 2. Dit rapport gaat in op de risicoanalyse rondom het CO2-transport, zowel offshore als onshore, vanaf het moment dat de buisleiding ondergronds gaat. In separate rapporten zijn risicoanalyses voor de afvanginstallatie en voor het platform beschreven. De ondergrondse buisleiding is getoetst aan de huidige regelgeving en toekomstige regelgeving. Daar waar nog geen zekerheid bestaat met betrekking tot toekomstige regelgeving of de rekenmethodiek voor kwantitatieve risicoanalyses is uitgegaan van conservatieve uitgangspunten en aannames om deze onzekerheden te mitigeren. De risicoanalyse is uitgevoerd met SafetiNL conform de richtlijnen voor risicoanalyses. De bedrijfscondities van de buisleiding zijn gebaseerd op de ontwerp informatie zoals ontvangen vanuit het ROAD project. De opbouw van het rapport is als volgt: Hoofdstuk 3 : Beschrijving van het wettelijke kader Hoofdstuk 4 : Definitie van de uitgangspunten Hoofdstuk 5 : Beschrijving van de gebruikte rekenmethodiek Hoofdstuk 6 : Beschrijft de resultaten in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico Hoofdstuk 7 : De conclusies

Pagina: 7 van 47 3 Wettelijk kader Op 1 januari 2011 zijn het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) [1] en de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb) [2] in werking getreden. Hierin wordt de veiligheid van personen in de nabijheid van ondergrondse transportleidingen geregeld. In het Bevb wordt beschreven dat het besluit van toepassing is op het vervoer van stoffen door buisleidingen die behoren tot een in het Revb aangewezen categorie. Ook wordt beschreven dat het besluit niet van toepassing is op leidingen in de territoriale zee van Nederland. In het Revb worden alleen transportleidingen ten behoeve van het transport van aardgas of aardolieproducten aangewezen. Derhalve is het Bevb tot op heden niet van toepassing op de CO 2 transportleiding. In de toekomst zullen leidingen voor het transport van overige gevaarlijke stoffen (over land) wel worden opgenomen in het Revb waardoor de eisen uit het Bevb tevens op deze leidingen van toepassing zullen zijn. Daarom is ervoor gekozen om de berekende risico s van de transportleiding over land te toetsen aan de eisen uit het Bevb. Offshore buisleidingen zijn niet opgenomen in regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. De veiligheid van deze buisleidingen wordt normaal alleen getoetst aan industrie-eigen veiligheidseisen in relatie tot de veiligheid van werknemers werkzaam offshore. De risico s van de ondergrondse buisleidingen zijn berekend in overeenstemming met de concept rekenmethodiek overige leidingen[4] welke is gebaseerd op de casuïstiek van onshore buisleidingen welke in gebruik zijn voor het transport van niet aardolie en gas producten. Voor de offshore leidingdelen zou gebruik gemaakt kunnen worden van de door de Association of Oil and Gas Producers (OGP) [5] bepaalde rekenmethodiek, welke gebruik maakt van de casuïstiek van offshore leidingen met als bron de PARLOC database. Uiteindelijk is gekozen om de rekenmethodiek overige leidingen ook toe te passen voor het offshore deel van de buisleiding. Deze keuze resulteert in een conservatieve bepaling van de risico s.

Pagina: 8 van 47 4 Uitgangspunten In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de QRA beschreven. 4.1 Varianten Het plaatsgebonden risico wordt berekend voor het hoge druk en het lage druk scenario. Het hoge druk scenario geeft het risico tijdens operatie van de leiding weer. De druk in de leiding is dan 128 barg en de temperatuur van het CO 2 bedraagt 60 C. Na het (tijdelijk) uit bedrijf gaan van de leiding kan de druk dalen tot 74 barg en een temperatuur tot 4 C. 4.2 Probit 4.2.1 Achtergrond Om de gevolgen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen te berekenen wordt er gebruik gemaakt van een probitrelatie. De probitrelatie maakt het mogelijk om de letale effecten van een stof te berekenen door gebruik te maken van een drietal stofspecifieke constanten, de blootstellingsduur en concentratie waaraan iemand is blootgesteld. De generieke probitrelatie wordt weergegeven in Formule 1. Waarin: Pr = Probitgetal a, b en n = stofspecifieke constanten c = concentratie (mg/m3) t = tijd (min) Formule 1: Generieke probitfunctie De stofspecifieke constanten worden vastgesteld conform Deel 4 van de PGS1 [13]. Daarna wordt de probitrelatie getoetst door de wetenschappelijke toetsingscommissie probitrelaties. De probitrelaties die door de toetsingscommissie zijn geaccepteerd krijgen de status interim waarna het ministerie van Infrastructuur en Milieu de probitrelatie uiteindelijk vaststelt. De Toetsingscommissie heeft tot op heden nog geen interim probitrelatie vastgesteld daar er naar hun inzicht nog essentiële omissies zijn in de daarvoor benodigde kennis en informatie. Daarom is ten behoeve van het eerdere CO 2 -opslag project te Barendrecht door Tebodin een probitrelatie vastgesteld. De probitrelatie is vastgesteld in lijn met bijlage 3 van de PGS1 op de op basis van literatuuronderzoek [18]. Deze probitrelatie is op verzoek van DCMR beoordeeld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer (RIVM), Centrum Externe Veiligheid. Zij hebben geconcludeerd dat de gedefinieerde probitrelatie niet leidt tot een onderschatting van de risico s [16] en uitgaat van conservatievere startwaarden dan de door RIVM voorgestelde concentratiegrenzen

Letaliteit % Tebodin Netherlands B.V. Pagina: 9 van 47 4.2.2 Toegepaste probitrelatie De toegepaste probitrelatie is gebaseerd op de literatuurstudie naar de relatie tussen blootstelling aan CO 2 en de letale gevolgen. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat de in deze studie gebruikte aannames niet mogen leiden tot een onderschatting van de risico s. De toegepaste probitrelatie wordt weergegeven in Formule 2. Formule 2: Probitrelatie voor CO 2 Een grafische weergave van deze probitrelatie is te vinden in Figuur 1. In deze figuur zijn tevens de door TNO [19] en de Engelse Health and Safety Executive [20] gedefinieerde probitrelaties weergegeven en blijkt dat de in deze risicoanalyse gebruikte probit relatie het meest conservatief is. De Health and Safety Executive is de onafhankelijke autoriteit op het gebied industriële veiligheid in het Verenigd Koninkrijk. 100 Probit relatie CO2 30 minuten 90 80 70 60 50 40 30 20 10 TNO Tebodin HSE 0 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% CO2 % Figuur 1 : Probit relatie CO 2 (30 minuten)

Letaliteit % Tebodin Netherlands B.V. Pagina: 10 van 47 Dit verschil is bij een korte blootstellingsduur van 1 minuut, zoals weergegeven in Figuur 2, nog duidelijker. De gebruikte probit relatie zal dus nooit tot een onderschatting van de risico s leiden. 100 Probit relatie CO2 1 minuut 90 80 70 60 50 40 30 20 10 TNO Tebodin HSE 0 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% CO2 % Figuur 2: Probit relatie CO 2 (1 minuut) 4.3 Rekenmethodiek Voor het berekenen van de externe risico s van de CO 2 afvanginstallatie is gebruik gemaakt van Safeti-NL. Dit model wordt gebruikt onder licentie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer en wordt ontwikkeld door DNV Software. De actuele versie is versie 6.54. 4.3.1 Windstilte CO 2 is als puur gas zwaarder dan lucht. Daarom wordt in discussies over externe veiligheid veel aandacht besteed aan de mogelijkheid dat bij een lekkage CO 2 zich als een zware wolk zou kunnen verspreiden. Hierbij wordt ten onrechte aangenomen dat de verdunning van ontsnapt CO 2 uit de installatie vooral wordt gerealiseerd door wind en dat een dergelijk scenario in het bijzonder zal optreden tijdens periodes van windstilte.

Pagina: 11 van 47 In werkelijkheid wordt de verdunning van CO 2 dat ontsnapt uit een onder druk staand systeem gerealiseerd door de optredende gasstroom (jet) zelf (zie Figuur 3). Wind heeft slechts een minimale invloed op de verdunning bij de bron. Door de snel uitstromende gasstroom treedt zoveel turbulentie op dat deze turbulentie direct zorgdraagt voor verdunning van het CO 2 met de omgevingslucht naar veilige concentraties en naar concentraties waarbij het zich niet meer gedraagt als een zwaar gas. De zichtbare witte pluim wordt daarbij veroorzaakt door condensatie van waterdamp. Testen door Denbury Oil and Gas met het afblazen van CO 2 in windstille condities onderschrijven dit. In absoluut windstille condities kwam de concentratie nooit boven letale concentraties (niet boven de 3%) direct naast de CO 2 bron [21]. Figuur 3 : CO 2 dispersie test Denbury resources Dispersie berekeningsprogramma s zijn niet in staat berekeningen uit te voeren onder windstille condities. Bij Safeti-NL is dat beperkt tot windsnelheden beneden de 1,5 m/s. De windcondities zijn bij de E.ON centrale 98,5% van de tijd boven deze waarde, gebaseerd op de KNMI weersgegevens van meetstation Hoek van Holland over de jaren 1962 tot en met 2006. Periodes van windstilte komen op deze locatie minder dan 0.8% van de tijd voor.

Pagina: 12 van 47 Deze beperking in de berekeningsmethodiek is echter niet specifiek voor CO 2. Dit geldt in het algemeen voor dispersieberekeningen welke worden uitgevoerd in risicoanalyses. CO 2 in zwaar gas condities ondervindt juist bij windstille condities ook dispersie ten gevolge van de zwaartekracht. In het geval dat CO 2 vanuit een bijna drukloos systeem zou ontsnappen en zich daardoor als een zwaar gas zou gedragen, dan zal deze wolk uit blijven zakken en zich verspreiden als een steeds dunner wordende laag op vlakke ondergrond. CO 2 gedraagt zich daarbij zeer voorspelbaar. Risicovolle concentraties op 1 meter hoogte zullen dan uiteindelijk alleen te vinden zijn in depressies in het landschap. Het CO 2 in de installatie staat altijd onder druk waardoor een ongehinderde uitstroming te allen tijde als jet dispersie plaats zal vinden. In deze risicoanalyse is daarom specifieke aandacht besteed aan: 1. Scenario s waarbij CO 2 bij lage druk vrij zou kunnen komen, en zich door dan door gebrek aan initiële vermenging zwaar zou kunnen gedragen. 2. Scenario s waarbij CO 2 onder hoge druk vrijkomt in een ruimte welke ten gevolge van de drukgolf niet zal bezwijken. Hierdoor zal de lucht in deze ruimte snel worden verdrongen en zal het CO 2 vervolgens vanuit een dergelijke ruimte met lage snelheid in de omgeving kunnen terechtkomen. 3. Scenario s waarbij CO 2 vrijkomt onder het zeeoppervlak en de uitstromingssnelheid van de CO 2 door het water wordt gereduceerd. 4.3.1.1 Lage druk scenario De systemen onder lage druk zijn als zodanig gemodelleerd. Leidingbreuk scenario s leidingen met een grote lengte en hoge druk worden daarom gemodelleerd in vijf segmenten, waardoor ook het lage drukscenario aan het einde van het afblazen van de leiding wordt meegenomen. In de afvanginstallatie is een dergelijke leiding niet aanwezig. 4.3.1.2 Secundaire lage snelheid scenario De buisleiding wordt zal niet door civiele constructies zoals leidingtunnels worden aangelegd. Het secundaire lage snelheid scenario is daarom niet van toepassing. De kunstwerken ten behoeve van het kruisen van leidingen en transportwegen bestaan uit specifiek ontworpen buisleidingconstructies welke niet zullen resulteren in een secundaire lage snelheid. 4.4 Vrijkomen CO 2 onderwater Indien het CO 2 vrijkomt onderwater, dan zal zich een zogenaamde bubble plume vormen (zie Figuur 4). Deze bubble plume zal de uitstromingssnelheid van het CO 2 reduceren en voorkomen dat er jetdispersie optreed. Op basis van de richtlijnen van de International Association of Oil and Gas Producers (OGP) [9] voor het uitvoeren van risicoanalyses en het onderzoek van Petroleumtilsynet [8] voor Norpipe is in deze risicoanalyse uitgegaan van een doorsnede aan de wateroppervlakte van de bubble plume van 30% van de leidingdiepte.

Pagina: 13 van 47 De OGP richtlijn geeft 20% aan als bubble plume diameter voor gaslekken onderwater. Omdat bij CO 2 echter lage uitstromingssnelheiden in een groter effect resulteren, is besloten een conservatieve diameter van 30% te hanteren gebaseerd op een analyse van het onderzoek van Petroleumtilsynet. Met de berekende uitstromingshoeveelheid en deze diameter is vervolgens de verticale uitstromingssnelheid bepaald van het CO 2 aan het wateroppervlak. De dichtheid van CO 2 welke hiervoor is gebruikt is bepaald op basis van de zeewatertemperatuur. Er is aangenomen dat het CO 2 de temperatuur aanneemt van het zeewater. Daarnaast kan een klein gedeelte van het CO 2 (circa 0,5%) [45] in het water oplossen. Dit mitigerende effect is niet relevant voor deze risicoanalyse. Figuur 4 : Bubble plume 4.5 Modellering van het vrijkomen van dense phase CO 2 CO 2 zal als initieel als gas worden getransporteerd van de afvanginstallatie naar het offshore platform. Bij toenemende injectiedrukken komt het CO 2 uiteindelijk in het dense phase gebied, (bij drukken hoger dan 73,15 Bar(a) en een temperatuur hoger dan 31 C is het gas dense phase en zijn er geen faseveranderingen van vloeistof naar gas). Bij het vrijkomen van dense phase CO 2 door lekkage of volledig falen van de transportleiding zal een deel van het CO 2 in vaste vorm (droog ijs) vrijkomen. Droog ijs sublimeert bij atmosferische druk direct naar gas

Pagina: 14 van 47 zonder eerst vloeistof te vormen, waarbij warmte vanuit de omgeving moet worden toegevoerd. In Figuur 5 is in het Mollier diagram van CO 2 aangegeven hoe het CO 2 bij isentropische omstandigheden expandeert. Figuur 5: Isentropische expansie van CO 2 vanuit pijpleidingcondities 4.5.1 Rekenmethodiek Er is discussie over de nauwkeurigheid van dispersiemodellen bij CO 2 in dense phase condities. De parameters van CO 2 zijn in de Safeti software aangepast om dense phase CO 2 condities te kunnen modelleren. Door BP zijn in 2008 in samenwerking met DNV testen [22] uitgevoerd op de testlocatie Spadeadam in het Verenigd Koninkrijk om het gedrag van dense phase CO 2 te onderzoeken en de dispersie modellen te valideren. Uit deze dispersietesten bleek onder andere dat: Het uitregenen van droog ijs op de grond niet optrad. Het ijs wat tijdens de uitstroming van CO 2 wordt gevormd sublimeert tot gasvormig CO 2 voordat een horizontale jet de grond raakt. Door de afkoeling welke in de jet optreedt, condenseert wel het water in omgevingslucht welke door de jet is vermengd. Dit zorgt voor de zichtbare karakteristieke witte jet. Het modelleren van dense phase CO 2 als een gas zonder rekening te houden met de vorming van droog ijs resulteerde in onderschatting van de concentraties dichtbij de bron en overschatting van de concentraties in het verre veld. De resultaten van deze testen zijn verwerkt in de laatste release van de PHAST software van DNV.

Pagina: 15 van 47 Bij een verticale uitstroming (van de modellering van een ondergrondse leiding) wordt geen uitregenen van vast CO 2 op de grond berekend. De beschreven testresultaten onderschrijven deze berekende resultaten. Hieruit wordt de conclusie getrokken, dat bij een verticale ongehinderde uitstroming van CO₂ vanuit een ondergrondse leiding het risico op de grond beperkt blijft tot een klein gebied rond de bron. 4.5.2 Het falen van ondergrondse buisleidingen Buisleidingen kunnen falen door (EGIG) [35]: Externe invloeden (graafschade (onshore), ankers (offshore), etc.) Corrosie (intern, extern) Constructiefouten Grondbewegingen (zettingen) Fout uitgevoerde hot-taps Overige oorzaken en onbekend Onderzoek naar de faaloorzaken van overige leidingen door het RIVM heeft geresulteerd een voorstel voor de te beschouwen oorzaken en hun bijdrage in de faalfrequentie als weergegeven in Tabel 1. Oorzaak Bijdrage Lekkage Bijdrage Breuk 3rd party, graafwerkzaamheden 40,0% 50,0% Corrosie 10,0% 12,5% (Afwijkende) procescondities 5,0% 12,5% Mechanisch, inc. Aanleg 45,0% 25,0% Tabel 1: Verdeling van Faaloorzaken overige leidingen 4.5.2.1 Externe invloeden Bij externe invloeden external interference hebben we het over schade ontstaan bij onshore ingegraven buisleiding door de tand van een graafmachine, een dragline, een sondeerstang, diepploegen en machines voor het inbrengen van ondergrondse drainages, etc. Bij offshore leidingen hebben we het over schade door ankers en over scheepsincidenten zoals het verliezen van lading en het zinken van schepen. Deze incidenten vormen voor buisleidingen gezien de casuïstiek de voornaamste faaloorzaak voor buisleidingen door de krachten welke door deze machines op de leiding kunnen worden uitgeoefend bij niet zorgvuldig handelen. Onshore buisleiding Verwijzend naar de uitvoeringstekeningen van de buisleiding [36] is het evident dat de kans op beschadiging van de onshore buisleiding door externe invloeden wordt beperkt door: De wanddikte van de leiding. In dit geval heeft de buisleiding reeds een grotere wanddikte, volledige breuk van de leiding door externe invloeden is daarom vrijwel uitgesloten. In deze risicoanalyse is echter niet gebruik gemaakt van een reductiefactor door de toegepaste en extra wanddikte. De ligging in de buisleidingenstrook

Pagina: 16 van 47 Casuïstiek heeft aangetoond dat de ligging in een buisleidingstrook resulteert in een sterke reductie van het falen van een leiding door externe invloeden. De buisleidingstrook is een strook welke in het bestemmingsplan opgenomen is voor de ligging van leidingen. In deze strook. De leidingstrook wordt beheert in overeenstemming met de richtlijnen van het Rotterdams Havenbedrijf. In het Rotterdams havengebied dient de buisleiding te worden ontworpen en uitgevoerd in overeenstemming met het Handboek Leidingen [41]. Het handboek definieert onder andere de additionele veiligheidsfactoren voor de buisleiding. In dit geval is in het leidingontwerp rekening gehouden met een veiligheidsfactor van 1,88. Het beheer van de leidingenstrook dient in overeenstemming met de richtlijn ontwerp&beheer [42] van het Havenbedrijf te worden uitgevoerd. Deze stelt dat de ongestoorde ligging van kabels en leidingen moet worden geborgd gedurende 100% van de levensduur van de leidingstroken en IVL s. De grond van de leidingstrook is eigendom van de gemeente Rotterdam en in beheer van het Havenbedrijf. Er vinden geen activiteiten op plaats. Ons inziens voldoet de Leidingenstrook Rotterdam aan de eisen welke gesteld worden aan een ligging van de buisleiding met een Overeenkomst waarbij grondroerende activiteiten worden uitgesloten. Offshore buisleiding Verwijzend naar de uitvoeringstekeningen van de buisleiding [36] is het evident dat de kans op beschadiging van de offshore buisleiding door externe invloeden wordt beperkt door: De pijp in pijp constructie van de buisleiding De wanddikte van de buitenste mantel is reeds 20.4 mm. Externe invloeden zullen niet snel leiden tot beschadiging van de buisleiding zelf. Zeer diepe ligging onder het havenbekken en onder de zeebodem De buisleiding ligt hier meer dan 10 meter diep onder de bodem van de Jangtzehaven en de Nieuwe Waterweg. Door deze diepteligging is het uitgesloten dat incidenten met ankers of andere scheepsincidenten de leiding daar ter plekke kunnen beschadigen [37]. Bij de offshore leiding is gebruik gemaakt van een reductiefactor van 10 voor externe invloeden. 4.5.2.2 Andere invloeden Corrosie Intern Interne corrosie van de leiding is uitgesloten doordat het water uit de CO₂ wordt verwijderd en het watergehalte van de CO₂ zodanig laag is dat het resterende water in oplossing blijft. In de afvang installatie wordt het CO₂ gedroogd tot een maximaal watergehalte van 75 ppm (zie specificatie gassamenstelling in bijlage A). Onderzoek heeft aangetoond dat bij dit watergehalte corrosie in dense phase bedrijfscondities niet zal optreden [38], [39], [31]. Het bewakingssysteem voorkomt dat CO₂ bij te hoge waterconcentraties wordt geïnjecteerd in de leiding. Voor dit systeem is een redundant vocht meetsysteem voorzien. Het afblazen van de leiding zal gecontroleerd worden uitgevoerd om te voorkomen dat water in de leiding condenseert tijdens het van druk laten van de leiding. Daarnaast zal in een een corrosie-inspectieregiem worden vastgelegd hoe de staat van de buisleiding wordt beheerd. Voorzieningen voor het piggen van de leiding zijn meegenomen in het ontwerp.

Pagina: 17 van 47 Extern Ten behoeve van de isolatie van de buisleiding worden twee uitvoeringsmethoden toegepast: Pijp in pijp; De buisleiding bevindt zich in een tweede mantelbuis, tussen beide buizen wordt een vacuüm aangebracht. De hoogte van het vacuüm wordt gecontroleerd tijdens de bedrijfsvoering. Deze methode wordt toegepast bij de boringen onder de Jangtzehaven en de Nieuwe Waterweg. Isolatie met PUR-PE; De buisleiding wordt na voorzien te zijn van een initiële coating voorzien van een isolerend polyurethaanschuim welke word afgedekt door een PE laag. In het geval van de pijp-in-pijp constructie is externe corrosie van de buisleiding zelf uitgesloten door de gekozen uitvoering. Externe corrosie van de CO₂ buisleiding zelf is hier uitgesloten, daar de buis niet blootgesteld wordt aan een corrosief milieu. De onderdruk wordt continu bewaakt en het oplopen van de druk zal een indicatie zijn van lekkage van de mantel of buis. In het geval van een PUR-PE uitvoering zal de leiding worden beschermd tegen corrosie doordat de buisleiding zich in een droge omgeving bevindt zolang de PE coating geen water doorlaat. Constructiefouten Constructiefouten welke kunnen resulteren in het falen van de leiding zijn uitgesloten door een volledige controle van het ontwerp en de constructie. De leiding wordt ontworpen volgens NEN 3650. Alle leidingmaterialen zullen volledig gecertificeerd worden geleverd en op alle lassen in de buisleiding wordt tijdens constructie 100% NDO uitgevoerd. De buisleiding zal na constructie op 166% van de maximale operating druk van 141 barg hydrostatisch worden getest. In het ontwerp is daarnaast een additionele ontwerpveiligheid van 1 mm meegenomen als extra veiligheid. Grondbewegingen Het is niet realistisch te verwachten dat er in het traject van de buisleiding aardverschuivingen etc. zullen optreden in het buisleidingtraject. De buisleiding wordt onshore aangelegd op vlak reeds gestabiliseerd terrein en offshore in een stabiele gelijkmatig verlopende zeebodem. Te verwachten zettingen ten gevolge van het leggen van de buisleiding welke na constructie zullen optreden zijn meegenomen in het ontwerp zelf volgens NEN 3650. De leiding is daarnaast bij de boringen beschermd tegen externe krachten door de mantelbuis. Grondbewegingen kunnen daarom worden uitgesloten als faaloorzaak voor deze buisleiding. Fout uitgevoerde hot-taps Er zullen geen hottaps worden uitgevoerd op de buisleiding, dit faalscenario kan daarom worden uitgesloten. Overig en onbekend Binnen deze categorie vormt volgens de casuïstiek blikseminslag de belangrijkste oorzaak voor buisleiding incidenten. Deze oorzaak kan gezien de diepe ligging en de ligging onder water worden uitgesloten. Andere oorzaken zoals windmolens en domino-effecten ten gevolge van de ligging naast andere leidingen zijn meegenomen.

Pagina: 18 van 47 4.5.2.3 Reductiefactoren Horizontal Directional Drilling tracé Gezien de genoemde argumenten onder 4.5.2.1 wordt het falen van deze buisleiding bij de boringen net als bij aardgasleidingen volledig bepaald door external interference van derden. Corrosie, constructiefouten, grondbewegingen en overige oorzaken zijn allen niet bepalend voor het falen van de buisleiding en zijn net als bij aardgasleidingen door ontwerp en bedrijfsvoering uitgesloten. Onshore en offshore tracé Gezien de genoemde argumenten onder 4.5.2.1 wordt het falen van deze buisleiding in het onshore en offshore buisleidingtracé grotendeels bepaald door external interference van derden. Interne corrosie, constructiefouten, grondbewegingen en overige oorzaken zijn allen niet bepalend voor het falen van de buisleiding en zijn net als bij aardgasleidingen door ontwerp en bedrijfsvoering uitgesloten. Alleen externe corrosie is als faaloorzaak meegenomen. In overeenstemming met de aardgasmethodiek [40] kan de invloed van derden worden gereduceerd door constructieve en operationele maatregelen. De reductiefactoren zijn dus het resultaat van maatregelen in het ontwerp en/of de bedrijfsvoering welke leiden tot een afname van de faalfrequentie van de buisleiding. Het betreft hier maatregelen welke een aantoonbaar effect hebben op deze faalkans zoals diepteligging, additionele bescherming, beheersmaatregelen etc. 4.5.2.4 Basisfaalfrequentie Bij de bepaling van de faalfrequentie in de rekenmethodiek overige leidingen is als basis genomen de faalfrequentie voor K1K2K3. Deze faalfrequenties vormden de bovenwaarde voor de faalfrequenties van aardgasleidingen worden gezien als een onderwaarde. Inmiddels is casuïstiek beschikbaar voor overige leidingen en deze heeft geresulteerd in de faalfrequentie zoals gebruikt in de rekenmethodiek. In de Verenigde Staten wordt CO₂ reeds jaren in buisleidingen getransporteerd ten behoeve van de oliewinning. Het Department of Transport (DOT) houdt de gegevens bij van de leiding en de buisleiding incidenten. De European Gas pipeline Incident Group (EGIG) houdt de gegevens bij van onshore gasleidingen in Europa. Tot deze leidingen behoren geen CO₂ leidingen. Omschrijving Bron Faalfrequentie Rekenmethodiek overige leidingen [4] 1,47E-04 OGP richtlijnen (Parloc) [5] 5,10E-05 K1K2K3 leidingen [4] 6,00E-04 US Department of Transport gegevens voor CO₂ leidingen tot 4-2009. [26] 2,30E-04 EGIG failure frequency (last five yrs) [35] 1,40E-04 Tabel 2: Overzicht faalfrequenties voor buisleidingen

Pagina: 19 van 47 Uit Tabel 2: blijkt dat de faalfrequentie uit de rekenmethodiek in lijn te zijn met de casuïstiek betreffende CO₂ leidingen in de Verenigde Staten. Daarnaast is de faalfrequentie enigszins hoger dan de faalfrequentie van hoge druk gasleidingen. De faalfrequentie volgens OGP richtlijnen is een factor 2.88 lager. In deze analyse is besloten als basis uit te gaan van de faalfrequentie zoals momenteel bepaald in de rekenmethodiek overige leidingen. 4.5.2.5 Scenario s en scenario verdeling Naast de faalfrequentie zijn de faalscenario s bepalend voor de risicoanalyse. Bij een buisleiding worden standaard zoals gedefinieerd in de Handleiding Risicoberekeningen [4] de scenario s breuk en lek meegenomen bij een risicoanalyse. In een door casuïstiek onderbouwde verhouding worden deze toegepast. In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de bepaalde verdelingen uit de verschillende studies en richtlijnen. Omschrijving Bron Lek Breuk K1K2K3 leidingen [4] 75% 25% Rekenmethodiek overige leidingen [6 75% 25% OGP richtlijnen (lek 20 + 80 mm; breuk) [4] 90% 10% US Department of Transport gegevens voor CO₂ leidingen [28] 85% 15% Tabel 3: Verdeling scenarios In deze analyse is besloten uit te gaan van de verhouding zoals bepaald in de Rekenmethodiek overige leidingen. Dit is een behoudend uitgangspunt daar het breukpercentage in de praktijk veel zal lager liggen, daar casuïstiek [35] heeft aangetoond dat bij buisleidingen met een wanddikte groter dan 10 mm volledig breuk niet optreedt bij falen door externe invloeden of corrosie. Zie hiervoor ook Figuur 6 en Figuur 7. Figuur 6: Invloed wanddikte en afmeting gat bij externe invloeden (bron EGIG)

Pagina: 20 van 47 Figuur 7: Relatie corrosie en afmeting lekkage (bron EGIG) 4.5.2.6 Gecorrigeerde faalfrequenties Op basis van de eerder genoemde argumenten zijn de faalfrequenties van de leiding gecorrigeerd. In bijlage B wordt de bepaling van de faalkans voor de diverse leidingsegmenten gegeven. Deze zijn samengevat in Tabel 4. Tabel 4: Gecorrigeerde faalfrequenties CO2 buisleiding Lokatie Onshore Offshore Boring Jangtze & Nieuwe Waterweg Faalfrequentie Totaal 1,97E-03 8,09E-05 8,09E-05 Voor de onshore leiding is een reductiefactor van 2.67 toegepast op de basisfaalfrequentie in verband met de ligging in de leidingenstrook van het havenbedrijf Rotterdam, de additionele bescherming van de buis en het aanbrengen van waarschuwingslint tijdens constructie. Deze factor is conservatief daar de ligging overeenkomt met de ligging van een buisleiding met een beheersovereenkomst waarbij grondroerende activiteiten worden uitgesloten [40], waarvoor een reductiefactor van 10 geldt. Voor de offshore strekking kan een reductiefactor van 10 worden toegepast daar de leiding op 1 meter onder de zeebodem wordt gedredged bij het aanleggen van de buisleiding en de additionele bescherming van de mantelbuis tegen beschadiging door scheepsincidenten. Zeetech [43] en Marin [37] hebben beiden onderzoek gedaan naar de kans dat de buisleiding wordt geraakt door een vallend of slepend anker, een zinkend schip, overboord geslagen containers of lading. Uit deze

Pagina: 21 van 47 rapporten blijkt een duidelijke reductie van de faalfrequentie ten gevolge van diepteligging van de leiding. Het rapport door Zeetech geeft een reductiefactor van groter dan 20 voor de buisleiding. Bij de boring van de Jangtzehaven en de Nieuwe Waterweg zou een hogere reductiefactor toegepast kunnen worden toegepast op external interference door de zeer diepe ligging onder de zeebodem en de bescherming welke wordt geboden door de mantelbuis. De faaloorzaak corrosie is echter in deze risicoanalyse nog volledig meegenomen voor de pijp in pijp secties en de PUR-PE secties daar de verdeling tussen interne en externe corrosie nog niet eenduidig kon worden vastgesteld. De faalkansen gebruikt in deze risicoanalyse zijn daardoor zoals toegelicht conservatief bepaald, eventuele reductiefactoren zijn behoudend toegepast en de gebruikte faalfrequenties zullen resulteren in een overschatting van het risico.

Pagina: 22 van 47 5 Methode In dit hoofdstuk wordt beschreven welke data gebruikt is voor het berekenen van de risico s van de transportleiding. 5.1 Het beschouwde insluitsysteem De leiding bestaat uit één insluitsysteem van de afsluiter op de terreingrens van de capturelocatie tot de afsluiter na de riser van platform P18. De gehele leiding is opgenomen in de risicoberekening. De routing van de leiding over land wordt weergegeven in Figuur 8. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij de aanleg van Maasvlakte 2 de Yangtzehaven zal worden doorgetrokken. Het doortrekken van de Yangtzehaven is nog niet verwerkt in Figuur 8, maar is in de berekeningen wel opgenomen. De buisleiding zal met een horizontaal gestuurde boring onder de verlengde Yangtzehaven worden aangelegd. Deze boring zal een maximale diepte hebben van circa 42 meter. Figuur 8: Leiding over land De routing van de leiding over zee wordt weergegeven in Figuur 9.

Pagina: 23 van 47 Figuur 9: Leiding over zeebodem

Pagina: 24 van 47 5.2 Modellering 5.2.1 Generieke data Voor de berekening is uitgegaan, dat de omstandigheden waaronder het CO 2 zich in de leiding bevindt niet wijzigen. De parameters van belang voor de risicoberekening worden voor beide varianten weergegeven in Tabel 5. Tabel 5: Invoerparameters Parameter Grootheid Invoer variant 1 Invoer variant 2 Stof -/- CO 2 CO 2 Diameter inch 16 16 Druk barg 128 70 Temperatuur C 60 4 Debiet Ton/jaar 1,1 * 10 6 1,1 * 10 6 5.3 Faalscenario s De eerste kilometers van de leiding lopen over land. Hiervan ligt het grootste deel in een leidingstrook van de Gemeente Rotterdam. Ter hoogte van kruisingen van wegen, spoorlijnen en de toekomstige Yangtzehaven wordt de leiding aangelegd in een kunstwerk [3]. De kruisingen waar de leiding wordt gelegd in een kunstwerk worden nader beschreven in Tabel 6. Tabel 6: Kunstwerken in de leiding over land Te kruisen objecten Inschatting te overbruggen afstand (m) Spoorweg 16 Australieweg, spoorweg, leidingstrook 17 Kabeltrace KPN <201 Leidingwerk en Europaweg 12 Yangtzehaven 800 Europaweg 10 De bestemmingsplannen Maasvlakte 1981 en Maasvlakte 2 staan de bouw van windturbines in de omgeving van de leiding toe. Derhalve wordt de faalkans voor de leiding gesommeerd met de faalkans van een windturbine zoals beschreven in paragraaf 5.4.1.

Pagina: 25 van 47 5.3.1 Leidingsegmenten Voor de uitstroming van gassen onder water wordt aangenomen dat, ongeacht de uitstroomsnelheid, de diameter van de pluim aan de oppervlakte gelijk is aan 30% van de diepte van het water op de breuklocatie [6]. De diepte van de zee op de route van de leiding wordt weergegeven in bijlage 1. De leidingsegmenten zoals ingedeeld door MARIN zijn op basis van de diepteligging van de leiding waar noodzakelijk ingedeeld in subsegmenten. In Tabel 7 worden de segmenten welke zijn opgenomen in de QRA beschreven. Tabel 7: Gemodelleerde segmenten Segment Subsegment Maximale diepte (m) 1 A -22 2 A -23 3 A -22 B -19 C -15 4 A -16 5 A -27 5.3.2 Uitstroomsnelheid Het water boven de leiding zal de uitstroomsnelheid van het vrijkomende CO 2 sterk reduceren. Op basis van de initiële uitstroomsnelheid, de dichtheid (bij 10 C) en het oppervlak waar de CO 2 uit vrijkomt is de uitstroomsnelheid aangepast. De leidingsegmenten worden weergegeven in Figuur 10 en Figuur 11. 5.3.3 Faalfrequenties De faalfrequenties welke zijn gebruikt voor de onshore en offshore buisleiding segmenten zoals deze zijn bepaald volgens de methodiek als beschreven in paragraaf 4.5.2 zijn te vinden in Bijlage 1.

Pagina: 26 van 47 Figuur 10: Leidingsegmenten over land (drie) (indicatief)

Pagina: 27 van 47 Figuur 11: Leidingsegmenten over zee (zeven) 5.3.4 Riser

Pagina: 28 van 47 Het laatste deel van de transportleiding is de riser. Dit stuk leiding loopt van de zeebodem langs het platform omhoog tot de eerste afsluiter. 5.3.4.1 Faalkans De faalkans voor een riser met een diameter kleiner dan 16 inch, zoals beschreven in het rapport Riser & pipeline release frequencies van het OGP, heeft een faalkans van 9,1 * 10-4 per jaar. Deze faalkans wordt ongewijzigd toegepast. 5.3.4.2 Scenario s De faalscenario s voor een riser worden weergegeven in Tabel 8. De distributie van de faalkans over de scenario s is afkomstig uit het rapport Riser & pipeline release frequencies van het OGP. Tabel 8: Distributie van de faalkans over de scenario s Scenario % van faalkans 20 mm lek 60% 80 mm lek 15% Leidingbreuk 25% Naast de distributie over de diverse scenario s wordt er voor risers tevens onderscheid gemaakt in de locaties waar het scenario op kan treden. Deze distributie wordt weergegeven in Tabel 9. Tabel 9: Distributie van de scenario s over de riser Scenario % van LOC Boven water 20% Splash zone 50% Onder water 30% De faalkans voor de verschillende scenario s en de verschillende locaties van LOC s wordt weergegeven in Tabel 10.

Pagina: 29 van 47 Tabel 10: Faalkans per scenario per locatie Scenario % van faalkans % locatie LOC Initiële faalkans (/jaar) Faalkans (/jaar) 20mm hole above water 60% 20% 9,10E-04 1,09E-04 20mm hole splash 60% 50% 9,10E-04 2,73E-04 20mm hole subsea 60% 30% 9,10E-04 1,64E-04 80 mm hole above water 15% 20% 9,10E-04 2,73E-05 80mm hole splash 15% 50% 9,10E-04 6,83E-05 80mm hole subsea 15% 30% 9,10E-04 4,10E-05 full bore above water 25% 20% 9,10E-04 4,55E-05 full bore splash 25% 50% 9,10E-04 1,14E-04 full bore subsea 25% 30% 9,10E-04 6,83E-05 5.4 Externe invloeden De commissie voor de m.e.r. heeft aangegeven om de risico s in ogenschouw te nemen van andere leidingen in de leidingstraat. Daarnaast zijn domino effecten niet opgenomen in de standaard faalfrequenties van buisleidingen. Deze stelt dat falen ook een gevolg kan zijn van externe oorzaken. Daarom moet een Loss of Containment ten gevolge van een oorzaak van buiten meegenomen worden in de risicoanalyse. Deze mogelijke externe oorzaken zijn bij de CO 2 buisleiding: Het falen van een windturbine De nabijheid van andere leidingen met brandbare stoffen Een LOC ten gevolge van een neerstortend vliegtuig Scheepvaart incidenten 5.4.1 Windturbines Voor het berekenen van de faalkans van een leiding moet rekening worden gehouden met het falen van de leiding door het falen van een windturbine in de nabijheid. Conform de publicatie Windturbines op veilige afstand betreft de dominoafstand voor een ondergrondse leiding maximaal 110 meter. 5.4.1.1 Bestaande windturbines Wanneer specifiek naar windturbines wordt gekeken, valt op dat de bestaande windturbines niet in de directe omgeving van de geplande CO2-transportleiding zijn gesitueerd. De windturbines zijn namelijk verder

Pagina: 30 van 47 gelegen dan de maximale veiligheidsafstand van 110 meter die wordt gehanteerd in de publicatie Windturbines op veilige afstand van het RIVM. [26] Verwezen kan worden naar Figuur 12 waarin de reeds bestaande windturbines zijn ingetekend in de kaart van de vigerende bestemmingsplannen. De dichtstbijzijnde afstand van een bestaande windturbine tot de toekomstige CO 2 -buisleiding bedraagt 137,5 meter. De bestaande windturbines hebben dus geen risicoverhogend effect op de geplande CO2-transportleiding en hoeven dus niet meegenomen te worden in de QRA van de CO2-transportleiding waarmee de 10-6 -contour wordt bepaald. 5.4.1.2 Niet gerealiseerde maar planologisch mogelijke windturbines Als gekeken wordt naar de locaties waar het vigerende bestemmingsplan de bouw van windturbines rechtstreeks toestaat (feitelijk zijn ze niet aanwezig), komen twee locaties op de Maasvlakte in aanmerking, namelijk (1) de locatie direct ten noorden van het E.ON-terrein én (2) de locatie waar de Europaweg een bocht maakt. Bijlage 2 geeft deze locaties weer. Op locatie (1) laat het vigerend bestemmingsplan windturbines rechtstreeks toe van maximaal 70 meter, de rotorbladen niet meegerekend (bestemmingsplan Maasvlakte 1981, bestemming Nutsbedrijf en Windenergie). Voor windturbines met een ashoogte van 70 meter geldt op grond van de publicatie Windturbines op veilige afstand een veiligheidsafstand van 90 meter tussen een windturbine en een buisleiding. Voor locatie (2) is op 8 juli 2010 een voorbereidingsbesluit bekendgemaakt dat ingaat op plaatsing van windturbines (referentie: ds+v Gemeente Rotterdam, nr. 109R1623, d.d. 8 juli 2010). Volledigheidshalve is deze mogelijkheid in deze studie alvast meegenomen. De geplande CO 2 -transportleiding gaat alleen door locatie (1) en ligt binnen de straal van 90 meter. De afstand tot locatie (2) is 305 meter, ruim buiten de veiligheidsafstand (zie Bijlage 2). Indien op die locaties windturbines worden gerealiseerd (wat dus planologisch is toegestaan), dan liggen die windturbines in de directe omgeving van de geplande CO 2 -transportleiding. Ze liggen in dat geval namelijk binnen de afstandsgrens zoals wordt gehanteerd in de publicatie Windturbines op veilige afstand. Die planologische mogelijke windturbines hebben dus een risicoverhogend effect op de geplande CO 2 -transportleiding.

Pagina: 31 van 47 Figuur 12: Bestaande windturbines Om het risicoverhogende effect op de ondergrondse buisleiding door deze windturbines mee te nemen is de daaruit voortkomende faalkans bepaald op basis van het Handboek risicozonering windturbines [33]. Hierbij is voor deze risicoanalyse uitgegaan van de plaatsing van de windturbines direct naast de ondergrondse buisleiding en een relatief kleine onderlinge afstand van 90 meter. In deze bepaling is voor de kans op falen van de buisleiding door een blad de volledige faalkans meegenomen en is de factor gebruikt voor ondergrondse buisleidingen. De andere factoren zijn in overeenstemming met het handboek risicozonering windturbines bepaald op basis van de positie van de windmolen naast de leiding. Tabel 11 : Faalkans ondergrondse buisleiding bij plaatsing windturbines Omschrijving Faalfrequentie Factor Faalfrequentie Faalfrequentie breuk geheel blad 8,40E-04 0,001 8,40E-07 1/jaar Omvallen van turbine door mastbreuk 1,30E-04 0,051 6,66E-06 1/jaar Naar beneden vallen gehele turbine en/of rotor 3,20E-04 0,5 1,60E-04 1/jaar Totaal 1,68E-04 1/jaar Windturbine onderlinge afstand 90 meter Faalfrequentie van falen windturbine 1,86E-06 1/m/jaar Ten gevolge van deze conservatieve inschatting met betrekking tot de plaatsing van planologisch mogelijke windturbines neemt de faalkans van de ondergrondse buisleiding met ruim een factor 14 toe. Deze toename

Pagina: 32 van 47 is in de risicoanalyse meegenomen voor de ondergrondse delen van het buisleiding traject over het gehele landtracé. 5.4.2 Parallele ligging van leidingen De leiding zal worden aangelegd in overeenstemming met de eisen in de NEN 3650 en in overeenstemming met de eisen van de beheerder van de leidingstraat. Deze definiëren een minimale afstand tussen parallelle ondergrondse leidingen. Daarnaast definieert de NEN 3651:2003 voor kruisingen met waterstaatkundige werken de minimale afstanden tussen parallelle leidingen. Door deze minimale afstand is het falen van de naastliggende leiding door de initiële explosie bij het volledig bezwijken van een naastliggende leiding onwaarschijnlijk. In de leidingstraat zullen twee Gasunie gasleidingen komen te liggen (de aansluitleiding van de GATE LNG terminal en de afvoerleiding van TAQA). Het initiële volledig falen van een gasleiding zal door afstand van de leidingen geen gevolg hebben voor de CO 2 buisleiding. Bij een daaropvolgende ontsteking van het ontsnappende aardgas is er een mogelijkheid dat de CO 2 leiding na enige tijd zal bezwijken door afname van de sterkte van het staal ten gevolge van de hoge temperatuur. De parallelle ligging van deze leidingen heeft daarom gevolgen voor de faalkans van de CO 2 leiding. Het falen van Gasunie gastransportleidingen wordt primair veroorzaakt door derden (external interference). Daarom wordt bij de bepaling van de faalfrequentie van Gasunie gastransportleidingen van external interference uitgegaan. In het geval van parallelle leidingen zijn de faalfrequenties ten gevolge van schade door derden (graafwerkzaamheden) niet onafhankelijk. Hierbij wordt door Gasunie [29] onderscheid gemaakt in verticale en horizontale graafwerkzaamheden. De verhouding tussen beide typen faalscenario s is door Gasunie vastgesteld op basis van casuïstiek van haar leidingenbestand. Hieruit blijkt dat 30% wordt veroorzaakt door verticale graafwerkzaamheden en 70% door horizontale graafwerkzaamheden. Daarnaast zal duidelijk zijn in het geval van schade door horizontale graafwerkzaamheden deze zullen stoppen zodra de eerste leiding is geraakt. Hierdoor kunnen we stellen dat in deze situatie de kans op een breuk van de CO 2 buisleiding in parallel ligging met de gastransportleidingen als volgt kan worden bepaald uitgaande van de faalfrequentie voor breuk voor een leiding in een leidingstraat volgens BEVI voor de gastransportleidingen (ff GT ) en een 100% kans op ontsteking (P ign ) de gaswolk: Faalfrequentie totaal = ff CO2 + ff GT1 * 0,3* P ign +ff GT2 * 0,3 P ign = Faalfrequentie totaal = ff CO2 + 7.0 x 10-6 x 0.3 x 1 + 7.0 x 10-6 x 0.3 x 1= Faalfrequentie totaal = ff CO2 + 4.2 x 10-6 Dit domino effect creëert in dit geval dus een 29% hogere faalfrequentie ten opzichte van de faalfrequentie in de rekenmethodiek overige leidingen voor de ondergrondse CO 2 buisleiding in parallelligging met de

Pagina: 33 van 47 gastransportleidingen in de leidingenstrook. Dit domino effect zal alleen optreden bij het onshore deel van de leiding. Bij een parallelle ligging van de leidingen onder water zal de naastliggende leiding niet bezwijken. 5.4.3 Vliegroutes Eén van de aanvliegroutes van de luchthaven Rotterdam/ Den Haag ligt over de maasvlakte, Europoort en Botlek. Conform de risicoanalyse zoals opgesteld ten behoeve van de luchthaven is de kans dat een vliegtuig neerstort pas 1 * 10-6 per jaar in de directe omgeving van de landingsbaan. De kans dat het neerstorten van een vliegtuig zal leiden tot het vrijkomen van CO 2 is derhalve verwaarloosbaar. 5.4.4 Scheepvaart De incidenten veroorzaakt door scheepvaart (slepende ankers, overboord vallende lading, het zinken van schepen op de buisleiding) zijn meegenomen in de factor externe invloeden van de faalkans voor overige buisleidingen. In het MARIN onderzoek is daarnaast op basis van verkeersstatistieken de invloed bepaald van scheepvaart op de faalkans van het offshore deel van de buisleiding. Uit dit onderzoek kunnen we concluderen dat het gebruik van de rekenmethodiek overige leidingen zal resulteren in een overschatting van de risico s van de buisleiding. 5.5 Modelparameters Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van Safeti-NL versie 6.54. Een beschrijving van het model is in deze rapportage opgenomen in paragraaf 5.2. In deze paragraaf worden de modelparameters, die van belang zijn voor de resultaten, beschreven. Voor het uitvoeren van de berekeningen zijn de weergegevens van Hoek van Holland toegepast. ng van de gebruikte weerklassen. Tabel 12 geeft een overzicht en een beschrijving van de gebruikte weerklassen. Tabel 12: beschrijving weerklassen Weerklasse Beschrijving B3 Instabiel weer, gematigd zonnig, lichte tot gemiddelde wind (3 m/s) D1,5 Licht instabiel weer, zonnig en winderig (1,5 m/s) D5 Neutraal weer, bewolkt en winderig (5 m/s) D9 Neutraal weer, bewolkt en winderig (9 m/s) E5 Licht stabiel, licht winderig (3 m/s) F1,5 Zeer stabiel, zeer licht winderig (1,5 m/s) 5.5.1 Ruwheidslengte De ruwheidslengte van het terrein heeft invloed op de dispersie. Voor de berekeningen is er gebruik gemaakt van een ruwheidslengte van 1 mm in overeenstemming met oppervlakteruwheid zoals vastgelegd in de ruwheidskaart [44].