Zie ommezijde Deze opgaven zijn vastgesteld door de commissie bedoeld in artikel 24 van het Besluit eindexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.

Vergelijkbare documenten
Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat uit twintig vragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat uit twintig vragen

3 De massa van de kern van een atoom is gelijk aan de totale massa van de: D protonen, neutronen en elektronen.

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 8 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

4. Van twee stoffen is hieronder de structuurformule weergegeven.

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof.

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 opgaven

IM4--14 ONDERWIJS IN 1 MAV04. Maandag 17 mei, uur. NATUUR- EN SCHEIKUNDE H (Scheikunde) OPEN VRAGEN

1 ~ uur, EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Vrijdag 10 mei, uur. SCHEIKUNDE - meerkeuzevragen

SE voorbeeldtoets 5HAVO antwoordmodel

CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN SCHEIKUNDE TENTAMEN SCHEIKUNDE. datum : donderdag 29 juli 2010

EXAMEN SCHEIKUNDE VWO 1983 EERSTE TIJDVAK opgaven

EXAMEN VWO SCHEIKUNDE 1980, TWEEDE TIJDVAK, opgaven

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit vier opgaven.

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1978

Oefenopgaven REDOXREACTIES vwo Reactievergelijkingen en halfreacties

Het is echter waarschijnlijker dat rood kwik bestaat uit Hg 2+ ionen en het biantimonaation met de formule Sb2O7 4.

Rekenen aan reacties (de mol)

Oefenopgaven REDOX vwo

Dit examen bestaat uit twintig vragen

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN

Deze methylionen hechten zich aan het methoxymethaan, waarbij trimethyloxonium-ionen worden gevormd:

5 Formules en reactievergelijkingen

Eindexamen scheikunde havo 2001-II

ßCalciumChloride oplossing

Het smelten van tin is géén reactie.

vrijdag 15 juni :26:05 Midden-Europese zomertijd H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012

Eindexamen scheikunde havo 2006-II

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

HAVO I EXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Vrijdag 4 mei, uur SCHEIKUNDE

3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al 2O 3 B. P 2O 3 C. C 2H 6 D. NH 3

Eindexamen scheikunde havo 2002-II

H4sk-h3. Willem de Zwijgerteam. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

6 VWO EXTRA OPGAVEN + OEFENTENTAMENOPGAVEN SCHEIKUNDE 1 H4, H5, H7, H13 en H14

- Cl) - Examen MAVO-C. :::s ~

EXAMEN SCHEIKUNDE VWO 1978, TWEEDE TIJDVAK, opgaven

Eindexamen scheikunde havo 2007-II

Oefenopgaven CHEMISCHE INDUSTRIE

4. In een bakje met natriumjodide-oplossing worden 2 loden elektroden gehangen. Deze twee elektroden worden aangesloten op een batterij.

- Cl) Examen MAVO-C ::::, ~ "C C. Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs. Tijdvak 1 Dinsdag 26 mei uur

Redoxreacties. Gegeven zijn de volgende reactievergelijkingen: Reactie 1: Pd Cl - 2- PdCl 4 Reactie 2: 2 Cu I - -

Eindexamen scheikunde havo 2008-I

Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1

3.7 Rekenen in de chemie extra oefening 4HAVO

Samenvatting Scheikunde Chemie H 7

EINDEXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1976

Scheikunde Samenvatting H4+H5

Rekenen aan reacties 3. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo

Stoffen en Reacties 2

Antwoorden. 3 Leg uit dat er in het zout twee soorten ijzerionen aanwezig moeten zijn.

Reacties en stroom 1

1) Stoffen, moleculen en atomen

Hoofdstuk 8. Opgave 2. Opgave 1. Oefenvragen scheikunde, hoofdstuk 8 en 10, 5 VWO,

Opgave 1. n = m / M. e 500 mg soda (Na 2CO 3) = 0,00472 mol. Opgave 2. m = n x M

Eindexamen scheikunde havo 2006-I

EINDEXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1981

Examen VWO. scheikunde 1,2. tijdvak 1 dinsdag 26 mei uur. Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.

Hoofdstuk 3-5. Reacties. Klas

VHBO 111 EXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Vrijdag l2juni, uur SCHEIKUNDE

Wat is de formule van het metaalchloride waarin M het symbool van het metaal voorstelt?

Wat is de formule van het metaalchloride waarin M het symbool van het metaal voorstelt?

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

14 DE ATOOMTHEORIE VAN DALTON PROCESTECHNIEK

CH 3 CH 3 C CH 3 C H 3. EXAMEN SCHEIKUNDE VWO 1984, TWEEDE TIJDVAK, opgaven

Examen VWO. Scheikunde (oude stijl)

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2016

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Oefenopgaven CHEMISCHE INDUSTRIE

Weer rioolwater1986-ii(i)

OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN

_ Examen LBO-MAVO-D. .c u en. ~.- Cl)

Eindexamen scheikunde havo 2003-II

CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN SCHEIKUNDE TENTAMEN SCHEIKUNDE. datum : woensdag 26 januari 2011

Eindexamen scheikunde havo 2007-I

Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11. Opgave 1 [HCO ] [H O ] x x. = 4,5 10 [CO ] 1,00 x 10

Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch.

Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch.

H4SK-H7. Willem de Zwijgerteam. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE

.c: Voorbereidend Beroeps Onderwijs .:::&. Tijdvak 2 Dinsdag 17 juni 13,30-15,30 uur. Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs

Toets HAVO 4 Chemie Hfdst. 2 Schatkamer aarde

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Uitwerkingen Uitwerkingen 4.3.4

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 9

4 e Internationale Chemieolympiade, Moskou, 1972, Sovjet Unie

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2019

Eindexamen scheikunde havo I

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen.

Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat?

Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat?

Transcriptie:

EXMEN MIDDELBR LGEMEEN VOORTGEZET ONDERWUS IN 1978 MVO 4 Dinsdag 29 augustus, 9.30-11.30 uur NTUUR- EN SCHEIKUNDE 11 (Scheikunde) OPEN VRGEN an dit examen wordt deelgenomen door kandidaten opgeleid volgens het gewone programma (het z.g. Rijksleerplan) en door kandidaten opgeleid volgens het experimentele programma van de Commissie Modernisering Leerplan Scheikunde (CMLS)~ In dit examen komen drie soorten opgaven voor: - opgaven, die gemaakt moeten worden door alle kandidaten. - opgaven, die uitsluitend bestemd zijn voor kandidaten opgeleid volgens het gewone examenprogramma. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met RL (van rijksleerplan) achter het nummer. - - - opgaven, die uitsluitend bestemd zijn voor kandidaten opgeleid volgens het experimentele programma van de CMLS. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met CM (van gommissie modernisering) achter het nummer. Bij het examen natuur- en scheikunde 11wordt de volgende verdeling van de tijd over de twee onderdelen aanbevolen: open vragen 11 uur, meerkeuzetoets 3 4 uur. Zie ommezijde Deze opgaven zijn vastgesteld door de commissie bedoeld in artikel 24 van het Besluit eindexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o. 819147F-12

In een bijlage bij dit examen wordt een aantal gegevens verstrekt. Bij de opgaven kunnen, waar nodig, deze gegevens gebruikt worden. 2 De hieronder volgende opgaven 1, 2 en 3 moeten door alle kandidaten worden gemaakt. 1. In de 'hardglazen buis (zie figuur 1) bevindt zich houtskool, die verhit wordt. Via de toevoerbuis B wordt over de verhitte houtskool zuurstof geleid. De afvoerbuis C mondt uit in een bekerglas D. Dit bekerglas bevat een oplossing van calciumhydroxide. In het bekerglas zijn twee elektroden geplaatst die aangesloten zijn op een batterij. Bovendien is in de stroomkring een lampje opgenomen. lampje c batterij D oplossing van calciumhydroxide figuur 1 Tijdens het experiment neemt men het volgende waar: - vuurverschijnselen in de buis; - in het bekerglas ontstaat een neerslag; - het lampje gaat gedurende de proef steeds zwakker branden. a. Verklaar de vuurverschijnselen in de buis; b. Geef de naam en de formule van het neerslag dat in het bekerglas ontstaat. Het lampje gaat steeds zwakker branden doordat het elektrisch geleidingsvermogen van de oplossing afneemt. c. Verklaar deze afname van het elektrisch geleidingsvermogen. 819147F-12

2. Een wasfles bevat een oplossing van kaliumjodide. Deze oplossing is kleurloos. In de wasfles wordt chloorgas geleid. Zie figuur 2. 3 chloor -... figuur 2 oplossing van kaliumjodide. Bij de optredende reactie ontstaat jood. a. Welke kleurverandering neemt men bij deze proef waar? b. Geef de vergelijking van de reactie. c. Beredeneer dat het jodide-ion bijdeze reactie de reductor is. ls er in de wasfles geen veranderingen meer plaatsvinden, wordt het inleiden van het chloorgas stopgezet. d. Geef de formules van de ionen die zich nu in de oplossing bevinden. Men constateert dat er 76,2 mg jood ontstaan is. e. Bereken hoeveel mg chloor gereageerd heeft. 3. ardgas is een belangrijke energiebron. a. Geef de naam en de formule van de koolwaterstof die het hoofdbestanddeel is van aardgas. Op plaatsen waar men niet is aangesloten op het aardgasnet wordt wel gebruik gemaakt van butagas, dat hoofdzakelijk bestaat uit gassen met de formule C4 HIO. b. Geef de structuurformules en de namen van de isomeren met de formule C4 HlO. c. Geef de vergelijking van de volledige verbranding van C4 H10: ls de verbranding van C4 HlO gebeurt met te weinig zuurstof ontstaat een giftig gas. d. Geef de naam en de formule van dit giftige gas. Butagas bevat ook een gas met de structuurformule H H H H I I I I H-C=C-C-C-H I I H H Men leidt dit gas door broomwater. Broomwater heeft een bruine kleur. Er vindt een additiereactie plaats, waardoor na enige tijd de bruine kleur is verdwenen. e. Geef de structuurformule en de naam van de stof die bij deze reactie is ontstaan. 819147F-12 Zie ommezijde

De nu volgende opgaven 4RL en SRL zijn uitsluitend bestemd voor kandidaten die volgens het gewone examenprogramma (het Z.g. rijksleerplan) zijn opgeleid. De CMLS-kandidaten slaan dit gedeelte over en gaan verder met de opgaven 4CM en SCM, die beginnen op de volgende bladzijde. 4 4 RL. Op de bijlage zijn gegevens vermeld van o.a. natrium en zwavel. a. Hoe zijn de elektronen in een atoom natrium over de schillen verdeeld? b. Welke deeltjes en hoeveel van elke soort bevinden zich in de kern van een natriumatoom? Natrium en zwavel reageren zeer heftig met elkaar. c. Verklaar uit de bouw van het natriumatoom en van het zwavelatoom, waardoor natrium en zwavel met elkaar reageren. Het gevormde natriumsulfide wordt in water opgelost. an deze oplossing wordt zoutzuur toegevoegd waardoor een reactie optreedt. Bij deze reactie ontwijkt het gas waterstofsulfide. d. Geef van deze reactie de vergelijking. 5 RL. Kaliumchloraat, KCI03, ontleedt bij verhitting in kaliumchloride en zuurstof. Een reageerbuis, die 5,0 gram vast kaliumchloraat bevat, wordt enige tijd verhit. a. Hoe is aan te tonen dat zuurstof ontwijkt en wat neemt men daarbij waar? De verhitting wordt na korte tijd stopgezet, waardoor de reactie ophoudt. Er blijkt nu 0,3 dm" zuurstof ontwikkeld te zijn. Bij deze omstandigheden heeft I mol zuurstof een volume van 30 dm". bi. Bereken de massa van de 0,3 dm" zuurstof. b2. Bereken de totale massa van de vaste stoffen die nog in de buis aanwezig zijn. In een andere reageerbuis bevindt zich een oplossing van kaliumchloraat. an deze oplossing wordt een oplossing van zilvernitraat toegevoegd. Er wordt geen neerslag gevormd. c. Wat zal een oplosbaarheidstabel vermelden over de oplosbaarheid van zilverchloraat? De reageerbuis waarin de zuurstof ontwikkeld werd, is inmiddels afgekoeld. Hierin wordt een hoeveelheid water gebracht. De inhoud van de buis lost volledig op. Toevoeging van een oplossing van zilvernitraat in deze buis geeft wèl een neerslag. d. Leg uit welke stof neerslaat. 819147F-12

De nu volgende opgaven 4CM en 5CM zijn uitsluitend bestemd voor kandidaten die volgens het CMLS-experiment zijn opgeleid. 5 4 CM. Een flitslampje bevat een hoeveelheid dun aluminiumdraad en zuurstof. Door middel van een elektrische stroom wordt het aluminium verwarmd waardoor een felle reactie onstaat. a. Waardoor treedt deze reactie pas op als men het aluminium verwarmt? b. Noem twee factoren waardoor de snelheid van de reactie tussen aluminium en zuurstof in dit geval groot is. luminium wordt bereid uit bauxiet dat voor een groot deel bestaat uit aluminiumoxide. Dit gebeurt door middel van elektrolyse. Voor deze elektrolyse is het noodzakelijk dat het aluminiumoxide eerst wordt gesmolten. cl. Waarom moet het aluminiumoxide eerst worden gesmolten? c2. Leg uit dat aluminiumoxide een hoog smeltpunt heeft. Bij de elektrolyse ontstaat aluminium bij de negatieve elektrode. d. Leg uit hoe aluminium bij de negatieve elektrode ontstaat. e. Bereken hoeveel kg aluminiumoxide nodig is voor de bereiding van 135 kg aluminium. 5 CM. Een erlenmeyer bevat een oplossing van ammoniak in water. De erlenmeyer wordt verwarmd waardoor de ammoniak uit de oplossing ontwijkt. Dit gas leidt men in een reageerbuis met water waaraan enige druppels fenolftaleïenoplossing zijn toegevoegd. a. Maak een doorsneetekening van de opstelling waarmee deze proef wordt uitgevoerd. b. Wat zal men waarnemen in de reageerbuis? In een tweede reageerbuis bevindt zich een hoeveelheid verdund zwavelzuur en een lakmoesoplossing. Opnieuw wordt ammoniakgas bereid en nu wordt dit gas geleid in deze tweede reageerbuis, waardoor na enige tijd de kleur verandert van rood in blauw. c. Verklaar waardoor de kleur pas na enige tijd verandert. d. Geef de vergelijking van de reactie die in deze tweede reageerbuis heeft plaatsgevonden. Einde CM 819147F-12*

EXMEN MIDDELBR LGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1978 MVO 4 Dinsdag 29 augustus, 9.30-11.30 uur NTUUR- EN SCHEIKUNDE 11 (Scheikunde) MEERKEUZETOETS an dit examen wordt deelgenomen door kandidaten opgeleid volgens het gewone programma (het Z.g. Rijksleerplan) en door kandidaten opgeleid volgens het experimentele programma van de Commissie Modernisering Leerplan Scheikunde (CMLS). In dit examen komen drie soorten opgaven voor: - opgaven, die gemaakt moeten worden door alle kandidaten. - opgaven, die uitsluitend bestemd zijn voor kandidaten opgeleid volgens het gewone examenprogramma. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met RL (van rijksleerplan) achter het nummer. - - - opgaven, die uitsluitend bestemd zijn voor kandidaten opgeleid volgens het experimentele programma van de CMLS. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met CM (van f.ommissie!!!odernisering) achter het nummer. N.B. Op de antwoordbladen komen de aanduidingen RL en CM niet voor. Deze antwoordbladen zijn namelijk reeds voorgecodeerr Iedere kandidaat, hoe ook opgeleid, vult op het antwoordblad achter de nummers I tot en met 20 de antwoorden op de voor hem bestemde vragen in. Bij het examen natuur- en scheikunde 11 wordt de volgende verdeling van de tijd over de twee onderdelen aanbevolen: open vragen: meerkeuzetoets: I! uur, 3. 4 uur. Zie ommezijde Deze opgaven zijn vastgesteld door de commissie bedoeld in artikel 24 van het Besluit eindexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.

2 In een bijlage bij dit examen wordt een aantal gegevens verstrekt. Bij de opgaven kunnen, waar nodig, deze gegevens gebruikt worden. De hieronder volgende vragen 1 tlm 11 moeten door alle kandidaten worden beantwoord. 1. In de vaten I en 11bevinden zich een aantal van de afgebeelde deeltjes. in vat I: in vat 11: In welk vat bevinden zich deeltjes van een verbinding? zowel in vat I als in vat 11 B alleen in vat I C alleen in vat 11 D in geen van beide vaten 2. Welke van de volgende uitspraken over het aantal elektronen,neutronen in een ion met lading 2+ is juist? en protonen In een ion met lading 2+ bedraagt het aantal elektronen B C D twee meer dan het aantal neutronen. twee meer dan het aantal protonen. twee minder dan het aantal neutronen. twee minder dan het aantal protonen. 3. Uit welke vrije deeltjes (atomen, ionen, moleculen) bestaat het gas waterstofchloride (HCl':='" Het gas waterstofchloride bestaat uit vrije H atomen en vrije Cl atomen. B vrije H+ ionen en vrije Cl- ionen. C vrije H2 moleculen en vrije Cl2 moleculen. D vrije HCI moleculen. 4. Er zijn verschillende soorten koperatomen. Eén soort met massagetal 63, een andere soort met massagetal 65. Het verschil in massagetal wordt veroorzaakt door het verschil in aantal atomen. B elektronen. C neutronen. D protonen.

5. ls men ijzer met verdund zwavelzuur overgiet, ontstaat er waterstof en een ijzere II)sulf aa to plossing. Bij deze reactie nemen de ijzeratomen elektronen op van de H+ ionen. B nemen de ijzeratomen elektronen op van de S042- ionen. C staan de ijzeratomen elektronen af aan de H+ ionen. D staan de ijzeratomen elektronen af aan de S04 2- ionen. 6. Men voert twee proeven uit: Proef I: an een oplossing van Na3 P04 voegt men een oplossing van KCI toe. Proef 11: an een oplossing van Na3 P04 voegt men een oplossing van CaCl2 toe. Bij welk van beide proeven ontstaat een neerslag? zowel bij proef 1 als bij proef 11 B alleen bij proef 1 C alleen bij proef 11 D bij geen van beide proeven 7. Een leerling wil met onderstaande proefopstelling koolstofdioxide maken en dit dan door barietwater leiden. 3 zoutzuur kraan 11 Ba(OH)2 -oplossing De getekende proefopstelling is niet goed, want één van de buizen moet tot in de vloeistof doorlopen. Welke buis moet tot in de vloeistof buis I B buis 11 C buis 111 D buis IV doorlopen? Zie ommezijde

8. Bekijk onderstaande tekening van een proefopstelling. 4 p zoutzuur 1-=:-::=1~::t=l~---waterstof r-l-=-\---- zink --+---- glaswol De proefopstelling word t gebruikt om waterstof te maken. ls de kraan K open is, wordt waterstof ontwikkeld. De waterstof ontwijkt door de kraan. Hoe veranderen de vloeistofniveaus wanneer kraan K gesloten wordt? Het vloeistofniveau in de erlenmeyer Het vloeistofniveau in de buis P daalt. stijgt. B stijgt. daalt. C stijgt. stijgt. D verandert niet. verandert niet. 9. In een reageerbuisje bevindt zich een oplossing van azijnzuur of van ethanol. Om te onderzoeken welke oplossing in het buisje zit worden twee methoden voorgesteld: I Toevoegen van een fenolftaleïenoplossing. 11 Nagaan of de oplossing de stroom duidelijk beter geleidt dan water. Welke van deze methoden is juist? zowel I als 11 B alleen I C alleen 11 D geen van beide

10. In 1 liter water is 4 gram waterstofchloride opgelost. Men voegt aan deze oplossing nog 1 liter water toe. Waar staat in onderstaand schema de juiste combinatie van uitspraken? 5 Het aantill H+ ionen Het aantal HO-ionen per liter blijft daarbij gelijk. blijft daarbij gelijk. B blijft daarbij gelijk. neemt daarbij af. C neemt daarbij af. blijft daarbij gelijk. D neemt daarbij af. neemt daarbij af. 11. Welke stoffen ontstaan bij de gisting van glucose (C6 Hu 06 )? methanol en water B methanol en koolstofdioxide C ethanol en water D ethanol en koolstofdioxide Zie ommezijde

De nu volgende vragen 12 RL tot en met 20 RL zijn uitsluitend bestemd voor kandidaten die volgens het gewone examenprogramma (het z.g. rijksleerplan) zijn opgeleid. De CML8-kandidaten slaan dit gedeelte over en gaan verder met de vragen 12 CM tlm 20 CM, die beginnen op blz. 9. 6 12RL. In het hoogovenproces treden verschillende reacties op. Twee hiervan worden weergegeven door de volgende reactievergelijkingen: I COz + C '"* 2 CO 11 CO + FeO '"* COz + Fe Bekijk de volgende beweringen hierover: Bewering I: In I is COz de reductor. Bewering 2: In 11is CO de reductor. Welke van de beweringen is juist? zowel bewering I als bewering 2 B alleen bewering I C alleen bewering 2 D geen van beide 13RL. Een oplossing van ICl3 bevat chloordeeltjes die als volgt worden aangegeven: B C Cl ci.: Cl3 D C13-14RL. Men lost I mol K, S04 op in voldoende water. Hoeveel mol K+ionen bevat de oplossing? B C D ~ mol ~ mol 1 mol 2 mol 15 RL. Men heeft twee vaten met gas. Vat I bevat I mol Hz en vat 11bevat I mol o.. In de beide vaten heerst dezelfde temperatuur en druk. Men vergelijkt van beide gassen de massa en het volume. Welke combinatie in onderstaand schema isjuist? De massa's zijn De volumes zijn gelijk. gelijk. B gelijk. verschillend. C verschillend. gelijk. D verschillend. verschillend. 819147F-l1

16 RL. Bij een proef ontstaat in een oplossing een neerslag van bariumcarbonaat. Het reactiemengsel wordt gefiltreerd. Men wil nu het residu drogen. In welk van onderstaande opstellingen gebeurt dit op de juiste manier? 7 bariumcarbonaat B bariumcarbonaat geconeen treerd zwavelzuur geconeen trcerd zwavelzuur c bariumcarbonaat bariumcarbonaat verdund verdund zwavelzuur zwavelzuur 17 RL. De gassen NO en O2 reageren onder vorming van het gas N02 volgens de vergelijking: 2 NO + O2 -+ 2 N02 Men brengt bij elkaar: 2 dm" NO en 2 dm" O2 Welke van de volgende beweringen is juist? Er ontstaat 2 dm" N02 en er blijft geen O2 over. B Er ontstaat 2 dm" N02 en er blijft 1 dm" O2 over. C Er ontstaat 3 dm" N02 en er blijft geen O2 over. D Er ontstaat 3 dm" N02 en er blijft 1 dm? O2 over. 18 RL. Men voert een elektrolyse uit van een waterstofbromide-oplossing met platina elektroden. Zal de negatieve elektrode hierbij elektronen afstaan of opnemen? Ontstaat er bij de negatieve elektrode broom of waterstof? De negatieve elektrode zal hierbij elektronen Bij de negatieve elektrode ontstaat afstaan. broom. B afstaan. waterstof. C opnemen. broom. D opnemen. waterstof. Zie ommezijde

19 RL. De verbinding met de structuurformule 8 H H I I H - C - C _, I H H is een alkeen. B alkanol. C carbonzuur. Dester.. C~O '0 - H 20 RL. Het aantal H-atomen in propyn bedraagt 3. B 4. C 5. D 6. EINDE RL Heeft U niet vergeten op het antwoordblad een antwoord op elke vraag aan te strepen?

De nu volgende vragen 12 CM tlm 20 CM zijn uitsluitend bestemd voor kandidaten die volgens het CMLS-experiment zijn opgeleid. 9 12 CM. In het hoogovenproces treden verschillende reacties op. Twee hiervan worden weergegeven door de volgende reactievergelijkingen: I COz(g) + C(s) ~ 2 CO(g) 11 CO(g) + FeO(s) -+ COz(g) + Fe(s) Bekijk de volgende beweringen hierover: Bewering I: In I is COz de reductor. Bewering 2: In 11is CO de reductor. Welke van de beweringen is juist? zowel bewering I als bewering 2 B alleen bewering I C alleen bewering 2 D geen van beide 13 CM. Een oplossing van lci3 bevat chloordeeitjes die als volgt worden aangegeven: Cl-(aq) B Clz"(aq) C CI3(aq) D CI3 "(aq) 14 CM. Een scheidingsmethode die berust op verschil in adsorptie, is chromatografie. B destillatie. C extractie. D filtratie. 15 CM. Broomwater, een oplossing van broom in water, is bruin. an 10 mi broomwater wordt een overmaat zinkpoeder toegevoegd. De bruine kleur van de oplossing verdwijnt (I). Er vindt een reactie plaats waarbij het zink met broom reageert (11). Welke combinatie van beweringen in onderstaand schema is juist? (I) is een (11)is een conclusie conclusie B conclusie waarneming C waarneming conclusie D waarneming waarneming Zie ommezijde

16 CM. Uit een buret druppelt men natronloog toe aan 10 ml zwavelzuuroplossing. Om het zwavelzuur te neutraliseren is 20 ml natronloog nodig. Uit dezelfde buret druppelt men daarna natronloog toe aan 10 mi citroenzuuroplossing. Hoeveel mi natronloog is nodig om het citroenzuur te neutraliseren? B C D 1(1) minder dan 20 mi 20 mi meer dan 20 mi zonder nadere gegevens is dit niet te zeggen 17 CM. Welke van de volgende formules geeft GEEN base weer? NH4+ B C032- C NH3 D 02-18 CM. Welke van de volgende stoffen moet men toevoegen om de ph van een zure oplossing groter te maken? B C D ammoniumchloride natriumhydroxide suiker zwavelzuur 19 CM. Men wil uit ruwe aardolie etheen bereiden. Welke twee processen voert men hiertoe gewoonlijk achtereenvolgens uit in een olieraffinaderij? B C D eerst destilleren en dan kraken eerst destilleren en dan polymeriseren eerst filtreren en dan destilleren eerst kraken en dan polymeriseren

11 20 CM. De stof propeen heeft de volgende structuurformule: H, /CH3 C = C / \ H H Propeen kan polymeriseren tot polypropeen. De structuurformule van een deel van een molecule van dit polymeer is CH3 H H CH3 H H CH3 H H CH] I I I I I I I I I I - C - C - C - C - C - C - C - C - C - C - I, I I I, I I I I H H H H H H H H H H CH3 H CH3 H CH3 H CH] H CH3 H I I I I I I I I B - C - C - d - C - C - C - C - C - ~, - C - I I I I I I I I I H H H H H H H H H H CH3 CH] CH] CH3 CH3 CH3 CH3 CH] I I I I C - C - C - ~ - C - C - C - C - I I I, I I I CH3 CH3 CH] CH] CH3 CH3 CH3 CH3 ~ - f,, CH3 H CH3 H CH3 H CH3 H CH3 I I I I, I I I I D - C = C - C = C - C = C - C = C - C.. I I I I, I I I I H H H H H H H H H EINDE CM Heeft U niet vergeten op het antwoordblad een antwoord op elke vraag aan te strepen?