Commissie industrie, onderzoek en energie. van de Commissie industrie, onderzoek en energie

Vergelijkbare documenten
NL In verscheidenheid verenigd NL A7-0279/123. Amendement. Amalia Sartori namens de Commissie industrie, onderzoek en energie

ONTWERPADVIES. NL In verscheidenheid verenigd NL 2012/0288(COD) van de Commissie vervoer en toerisme

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

AMENDEMENTEN NL In verscheidenheid verenigd NL 2012/0288(COD) Draft opinion Alejo Vidal-Quadras (PE508.

EUROPEES PARLEMENT Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

A8-0392/337. Dario Tamburrano, Piernicola Pedicini, Eleonora Evi, David Borrelli, Rosa D'Amato, Marco Zullo namens de EFDD-Fractie

NL In verscheidenheid verenigd NL A7-0279/186. Amendement. Corinne Lepage, Jens Rohde namens de ALDE-Fractie

A8-0392/349

***II ONTWERPAANBEVELING VOOR DE TWEEDE LEZING

NL In verscheidenheid verenigd NL. Amendement

ADVIES. NL In verscheidenheid verenigd NL 2012/0288(COD) van de Commissie regionale ontwikkeling

Voorstel voor een besluit (COM(2017)0136 C8-0116/ /0060(COD)) AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT* op het voorstel van de Commissie

Culturele hoofdsteden van Europa voor de periode 2020 tot Voorstel voor een besluit (COM(2016)0400 C8-0223/ /0186(COD))

Commissie interne markt en consumentenbescherming. van de Commissie interne markt en consumentenbescherming

1. Hoe is de productie voor bio-energiedoeleinden sinds 2013 jaarlijks geëvolueerd?

A7-0440/ AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

EUROPEES PARLEMENT Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid ***I ONTWERPVERSLAG

8753/1/11 REV 1 yen/pw/rb 1 DRI

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 maart 2018 (OR. en)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

(Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN

A8-0062/ AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie vervoer en toerisme. Verslag

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Publicatieblad van de Europese Unie L 150/93 RICHTLIJNEN

P7_TA(2010)0160 Europees Vluchtelingenfonds voor de periode (wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG) ***I

***I VERSLAG. NL In verscheidenheid verenigd NL. Europees Parlement A8-0062/

A8-0025/97. Amendement 97 Giovanni La Via namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT * op het voorstel van de Commissie

RAAD VA DE EUROPESE U IE, Brussel, 8 juli 2011 (18.07) (OR. en) 12667/11 Interinstitutioneel dossier: 2011/0111 (C S)

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,

AMENDEMENTEN NL In verscheidenheid verenigd NL 2009/0060B(COD) Ontwerpverslag Kinga Gál en Barbara Lochbihler (PE430.

Biobrandstoffen: Hype of duurzame oplossing? Prof. Wim Soetaert

Jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen wat micro-entiteiten betreft ***I

Raad van de Europese Unie Brussel, 10 december 2014 (OR. en)

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 oktober 2002 (29.10) 13344/02 Interinstitutional File: 2001/0107 (COD) LIMITE

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. bij

AMENDEMENTEN NL In verscheidenheid verenigd NL 2014/0177(COD) Ontwerpverslag Jarosław Wałęsa (PE v01-00)

Tabel: artikelen en bijlagen waarnaar wordt verwezen in deze mededeling. Niet opgenomen

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

ONTWERPADVIES. NL In verscheidenheid verenigd NL. Europees Parlement 2016/0382(COD) van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

BioWanze De nieuwe generatie

***I ONTWERPVERSLAG. NL In verscheidenheid verenigd NL. Europees Parlement 2016/0029(COD)

Perspectives and Key Arguments in the Food - Fuel Debate BIOFUELS

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0258/36. Amendement. Peter Liese namens de PPE-Fractie

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. tot wijziging van Richtlijn 2001/110/EG inzake honing

Zittingsdocument B7-0000/2011 ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7-0000/2011

Voor de delegaties gaat hierbij de tekst van de bovengenoemde verordening, zoals die op 28 april 2010 is overeengekomen door het Coreper.

ONTWERPADVIES. NL In verscheidenheid verenigd NL 2012/0278(COD) van de Commissie visserij

RAAD VOOR HET VERBRUIK ADVIES

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

(Wetgevingshandelingen) BESLUITEN

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0341/45. Amendement. Roger Helmer, David Coburn namens de EFDD-Fractie

Quickscan impacts implementatie ILUC-Richtlijn

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid ONTWERPRESOLUTIE

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

BESLUITEN. Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 31 augustus 2010 (OR. en) 13033/10 ENV 547 ENT 102

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

***I STANDPUNT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 2.9, vijfde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging;

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument SEC(2008) 1995.

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

EUROPEES PARLEMENT Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

Zittingsdocument B7-0000/2013 ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7-0000/2013

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie economische en monetaire zaken

*** ONTWERPAANBEVELING

RICHTLIJN (EU) 2018/2057 VAN DE RAAD

Zittingsdocument ADDENDUM. bij het verslag

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. van [...]

(Wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

P7_TA-PROV(2013)0358 Maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal ***I

Verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer,

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

ONTWERPADVIES. NL In verscheidenheid verenigd NL 2013/0433(COD) van de Commissie internationale handel

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

REGELS VOOR DE BEREKENING VAN BROEIKASGASEMISSIES GEDURENDE DE LEVENSCYCLUS VAN BIOBRANDSTOFFEN. Suikerbietethanol 61 % 52 %

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 september 2002 (23.09) (OR. en) 12004/02 Interinstitutioneel dossier: 2001/00265 (COD)

Stand van zaken Richtlijn Hernieuwbare Energie II

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. aan de Commissie vervoer en toerisme

GEDELEGEERDE RICHTLIJN../ /EU VAN DE COMMISSIE. van

Raad van de Europese Unie Brussel, 4 juli 2014 (OR. en)

(Wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

AMENDEMENTEN NL In verscheidenheid verenigd NL 2012/0288(COD) Ontwerpverslag Corinne Lepage (PE v01-00)

Land in zicht! Advies naar aanleiding van het EU wetsvoorstel indirecte veranderingen in landgebruik (COM 2012, 595)

Transcriptie:

EUROPEES PARLEMENT 2009-2014 Commissie industrie, onderzoek en energie 2012/0288(COD) 4.7.2013 ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid over een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2012)0595 C7-0337/2012 2012/0288(COD)) Rapporteur voor advies (*): Alejo Vidal-Quadras (*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies Artikel 50 van het Reglement AD\942690.doc PE508.012v03-00 In verscheidenheid verenigd

PA_Legam PE508.012v03-00 2/42 AD\942690.doc

BEKNOPTE MOTIVERING I. Inleiding Het bevorderen van biobrandstoffen is een van de cruciale elementen van het EU-beleid geweest op het gebied van energie en klimaatverandering. Hiervoor zijn uiteenlopende en doordachte redenen: biobrandstoffen leiden niet alleen tot meer duurzaamheid in het vervoer, maar ook tot meer zekerheid over de continuïteit van de energievoorziening en tot bevordering van economische ontwikkeling door het genereren van nieuwe inkomstenbronnen voor plattelandsgebieden. De belangrijkste drijfveer voor de ontwikkeling hiervan was de strijd tegen klimaatverandering. Tijdens de inspanningen van de EU om de broeikasgasemissies te verminderen vormde de transportsector een prioriteit, omdat hij verantwoordelijk is voor 20 procent ervan, waarmee hij na de energiesector de op een na grootste producent van broeikasgasemissies is. Ofschoon biobrandstoffen niet de enige beschikbare manier zijn om deze sector geleidelijk van koolstof te ontdoen, vormen zij in de praktijk het belangrijkste instrument waarmee kan worden overgestapt van op fossiele brandstoffen gebaseerd vervoer naar vervoer gebaseerd op hernieuwbare energie, en het is de enige mogelijkheid wat betreft lucht- en zeetransporten. Bovendien geven biobrandstoffen ons de kans om de afhankelijkheid van energie in de EU te verminderen, die ongeveer 50 procent bedraagt en naar verwachting zal toenemen, en om de ontwikkeling van de Europese landbouwsector te stimuleren. Gelet op deze voordelen heeft de EU Richtlijn 2003/30/EG ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer ("de biobrandstoffenrichtlijn") en Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen ("de richtlijn hernieuwbare energie") aangenomen, waardoor de investeringen in de productie van biobrandstoffen een nieuwe impuls hebben gekregen. In de biobrandstoffenrichtlijn was een niet-verplicht streefcijfer opgenomen om uiterlijk in 2010 het vervoer voor 5,75 % op basis van biobrandstoffen te laten verlopen. In de richtlijn hernieuwbare energie, waarbij de biobrandstoffenrichtlijn werd ingetrokken, werd een bindend streefcijfer opgenomen: het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in de transportsector moet uiterlijk in 2020 ten minste 10 % bedragen van het uiteindelijke energieverbruik in deze sector. Deze bepaling dient ter aanvulling van het verplicht streefcijfer als vastgelegd in Richtlijn 98/70/EG ( de richtlijn brandstofkwaliteit ), die een vermindering van 6 % vereist van de broeikasgasintensiteit van brandstoffen voor het wegvervoer en niet voor de weg bestemde mobiele machines. Niettemin hebben biobrandstoffen, net als elke andere energiebron, een aantal negatieve effecten. Ter erkenning van dit feit en om in te spelen op het vereiste in de richtlijn hernieuwbare energie, heeft de Commissie voorgesteld om laatstgenoemde en de richtlijn AD\942690.doc 3/42 PE508.012v03-00

brandstofkwaliteit te wijzigen teneinde de effecten van indirecte veranderingen in het landgebruik (ILUC) 1 op broeikasgasemissies te minimaliseren. II. Voornaamste punten die door de rapporteur te berde worden gebracht De rapporteur erkent dat ILUC een verschijnsel is dat moet worden aangepakt, omdat de effecten ervan schadelijk zijn voor het milieu en het EU-beleid ondermijnen om CO 2 -emissies te verminderen. Niettemin is de rapporteur van mening dat de aangenomen maatregelen inzake biobrandstoffen gebaseerd moeten zijn op een evenwichtige aanpak die alle betrokken belangen in acht neemt. a) ILUC-factoren De rapporteur is het eens met de Commissie dat de wetenschap rondom ILUC niet nauwkeurig is, omdat dit verschijnsel niet direct kan worden waargenomen of gemeten, en dat de geraamde emissies vanwege indirecte veranderingen in het landgebruik, ondanks een beter begrip en recente wetenschappelijke verbeteringen, gevoelig zijn voor de tekortkomingen en beperkingen van de modellen die worden gebruikt om op basis van emissies ten gevolge van ILUC een bepaalde waarde te geven aan de verschillende soorten gewassen. Derhalve is er niet genoeg wetenschappelijk bewijs voor handen om ILUC-factoren in EU-wetgeving op te nemen. Bovendien zorgen de ILUC-factoren voor aanzienlijke negatieve effecten. Aan de ene kant zou hierdoor een eind komen aan de EU-biodieselindustrie, waardoor, afgezien van de voor de hand liggende economische gevolgen, niet kan worden opgetreden tegen de voortdurende toename in Europa binnen de vloot van het dieselgebruik, en het onmogelijk zou worden om te voldoen aan de doelstellingen van de richtlijn hernieuwbare energie en de richtlijn brandstofkwaliteit. Aan de andere kant ontstaat er onzekerheid binnen de industriesector vanwege de constante verandering van deze waarden, waardoor investeringen in elke vorm van conventionele biobrandstoffen uitblijven, en tevens de productie van ethanol wordt beperkt. Zodoende is de rapporteur, in tegenstelling tot het voorstel van de Commissie, van mening dat er in de richtlijn op geen enkele manier naar de ILUC-factor moet worden verwezen, zelfs niet voor een meldingsverplichting. b) 5 %-limiet voor conventionele biobrandstoffen Deze maatregel zou een belangrijke wijziging inhouden van wetgeving die tot een stabiel en voorspelbaar regelgevingskader heeft geleid, en waarvan de laatste mijlpaal, de richtlijn hernieuwbare energie, in 2009 is goedgekeurd. De 5 %-limiet zou nadelig zijn voor diegenen die zich hebben gericht op de richtlijn hernieuwbare energie en erop rekenden dat biobrandstoffen de enige technologisch haalbare brandstof zouden zijn, waarmee de lidstaten aan de voor 2020 vastgestelde streefcijfers zouden kunnen voldoen. Aangezien het cijfer van 5 % verband houdt met het gemiddelde productieniveau binnen de EU, zijn er verschillende 1 Wanneer biobrandstoffen op bestaande landbouwgrond worden geproduceerd, blijft de vraag naar voedsel- en voedergewassen bestaan en dit kan ertoe leiden dat iemand elders meer voedsel- en voedergewassen gaat produceren. Dit kan veranderingen in het landgebruik (bijvoorbeeld verandering van bos in landbouwgrond) tot gevolg hebben, wat betekent dat een aanzienlijke hoeveelheid CO 2 -emissies in de atmosfeer terecht komt. PE508.012v03-00 4/42 AD\942690.doc

lidstaten, zoals Duitsland, Spanje en Frankrijk, waarin het huidige quotum conventionele biobrandstoffen hoger ligt dan 5 %, en zij zullen hierdoor derhalve zwaarder worden getroffen dan anderen. Bovendien zouden, indien er een limiet zou worden gesteld aan biobrandstoffen die commercieel verkrijgbaar zijn, het 10 %-streefcijfer voor hernieuwbare energie en het 6 %- streefcijfer voor vermindering van de broeikasgasemissies niet meer kunnen worden gehaald, omdat met de andere alternatieven, waaronder geavanceerde biobrandstoffen, op dit moment het verschil niet kan worden overbrugd. Op basis van al deze redenen, en in acht genomen dat biobrandstoffen in vergelijking met fossiele brandstoffen gemiddeld nog steeds tot emissievermindering leiden, stelt de rapporteur een meer constructieve aanpak voor, die bestaat uit vaststelling van een substreefcijfer voor geavanceerde biobrandstoffen. Dit substreefcijfer zou leiden tot een stijging van de productie van geavanceerde biobrandstoffen en derhalve tot een besparing van de CO 2 -emissies, en zou een duidelijk signaal afgeven ter ondersteuning van een geleidelijke overgang van conventionele naar geavanceerde biobrandstoffen voor zover de technologische vooruitgang dit toelaat, terwijl de schadelijke effecten voor de Europese industrie zouden worden geminimaliseerd. De rapporteur is ook van mening dat het voorstel van de Commissie de mitigatiemaatregelen van ILUC over het hoofd ziet, zoals de productie op ongebruikt of aangetast land, prestatieverhoging van de opbrengst en de productie van co-producten (met name proteïne voor diervoer, waar Europa een tekort aan heeft). Grondstoffen waarmee kan worden aangetoond dat het risico op ILUC kan worden verkleind of voorkomen, dienen te worden gestimuleerd. Tenslotte is de rapporteur het eens met de Commissie om de duurzaamheidscriteria aan te scherpen voor biobrandstoffen die in nieuwe installaties worden geproduceerd door een besparing van 60 procent te eisen van de broeikasgasemissies voor installaties die na 1 juli 2014 worden opgestart. c) Meermaals meetellen Het meermaals meetellen van biobrandstoffen van de tweede en derde generatie heeft als prijzenswaardige doel te waarborgen dat de lidstaten voldoen aan het 10 %-streefcijfer voor hernieuwbare energie, aangezien ze hen twee of vier keer zouden kunnen meetellen om zo het verschil met de 5 %-limiet te kunnen overbruggen. Indien er geen limiet wordt toegepast en er een substreefcijfer voor geavanceerde biobrandstoffen wordt vastgesteld, is het niet meer nodig meermaals te tellen. Bovendien is meermaals meetellen uiteindelijk contraproductief, omdat hierdoor minder geavanceerde biobrandstoffen worden gebruikt. Indien een biobrandstof tweemaal of viermaal wordt meegeteld voor het quotum, dan wordt er twee of vier keer minder van gebruikt, en het verschil wordt dan door fossiele brandstoffen aangevuld. Tevens zal er dan minder in de productiecapaciteit worden geïnvesteerd, omdat het daadwerkelijke marktaandeel tussen de twee en vier keer lager zal komen te liggen. AD\942690.doc 5/42 PE508.012v03-00

Om het ILUC-verschijnsel te verminderen laten we in feite ons 10 %-streefcijfer voor hernieuwbare energie binnen het energieverbruik voor transport vallen. PE508.012v03-00 6/42 AD\942690.doc

AMENDEMENTEN De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in haar verslag op te nemen: 1 Overweging 1 (1) Krachtens artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG moet elke lidstaat erop toezien dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 minstens 10 % bedraagt van het eindverbruik van energie in het vervoer in die lidstaat. Eén van de methoden waarover de lidstaten beschikken om dit streefcijfer te bereiken, naar verwachting zelfs de belangrijkste methode, is het bijmengen van biobrandstoffen. (1) Krachtens artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG moet elke lidstaat erop toezien dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 minstens 10 % bedraagt van het eindverbruik van energie in het vervoer in die lidstaat. Eén van de methoden waarover de lidstaten beschikken om dit streefcijfer te bereiken, naar verwachting zelfs de belangrijkste methode, is het bijmengen van biobrandstoffen. Andere manieren om dit streefdoel te bereiken, zijn de vermindering van het energieverbruik, hetgeen een dringende noodzaak vormt omdat het wellicht steeds moeilijker zal worden om op een duurzame wijze een bindend streefcijfer voor energie uit hernieuwbare bronnen te halen als de totale vraag naar vervoersenergie blijft stijgen, en het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. AD\942690.doc 7/42 PE508.012v03-00

2 Overweging 4 (4) Wanneer weiland of landbouwland dat voordien bestemd was voor de productie van voedingsmiddelen, diervoeder of vezels, wordt herbestemd voor de productie van biobrandstoffen, moet nog steeds worden voldaan aan de niet aan brandstoffen gerelateerde vraag, hetzij door intensifiëring van de huidige productie, hetzij door elders niet-landbouwland in productie te nemen. Wanneer dit laatste het geval is, is er sprake van indirecte verandering in het landgebruik en wanneer dit de conversie betreft van land dat veel koolstof vasthoudt, kan dit resulteren in aanzienlijke emissies van broeikasgassen. De Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG moeten daarom bepalingen bevatten om het aspect van indirecte veranderingen in het landgebruik aan te pakken gezien het feit dat de huidige biobrandstoffen voornamelijk worden geproduceerd uit teelten die worden verbouwd op het bestaande landbouwareaal. (4) Wanneer weiland of landbouwland dat voordien bestemd was voor de productie van voedingsmiddelen, diervoeder of vezels, wordt herbestemd voor de productie van biobrandstoffen, moet nog steeds worden voldaan aan de niet aan brandstoffen gerelateerde vraag, hetzij door intensifiëring van de huidige productie, hetzij door elders niet-landbouwland in productie te nemen. Wanneer dit laatste het geval is, is er sprake van indirecte verandering in het landgebruik en wanneer dit de conversie betreft van land dat veel koolstof vasthoudt, kan dit resulteren in aanzienlijke emissies van broeikasgassen. 3 Overweging 4 bis (nieuw) (4 bis) Daarnaast mag niet uit het oog verloren worden dat de productie van biobrandstoffen uit akkerbouwgewassen in de Unie ertoe bijdraagt het EU-tekort aan plantaardige eiwitten terug te dringen. 4 PE508.012v03-00 8/42 AD\942690.doc

Overweging 4 ter (nieuw) (4 ter) In artikel 19, lid 7, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 6, van Richtlijn 98/70/EG staat dat er passende maatregelen nodig zijn om de impact van indirecte veranderingen in landgebruik op de uitstoot van broeikasgassen te ondervangen, met dien verstande dat bestaande investeringen moeten worden beschermd. 5 Overweging 5 (5) Gezien de door de lidstaten verstrekte ramingen betreffende de vraag naar biobrandstoffen en ramingen betreffende de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik door de productie van verschillende grondstoffen voor biobrandstoffen wordt het waarschijnlijk geacht dat de emissies van broeikasgassen ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik aanzienlijk zijn en sommige of alle broeikasgasemissiereducties dankzij het gebruik van specifieke biobrandstoffen teniet doen. Dit is een gevolg van het feit dat de volledige productie van biobrandstoffen in 2020 naar verwachting zal komen van teelten die groeien op land dat kan worden gebruikt om de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten te voorzien. Om dergelijke emissies te verminderen moeten diverse gewasgroepen worden onderscheiden, zoals oliegewassen, granen, suikers en andere zetmeelgewassen. (5) Gezien de door de lidstaten verstrekte ramingen betreffende de vraag naar biobrandstoffen en ramingen betreffende de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik door de productie van verschillende grondstoffen voor biobrandstoffen bestaat het risico dat de emissies van broeikasgassen ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik aanzienlijk zijn. Dit is een gevolg van het feit dat de volledige productie van biobrandstoffen in 2020 naar verwachting zal komen van teelten die groeien op land dat kan worden gebruikt om de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten te voorzien. Om dit risico op korte, middellange en lange termijn te verhelpen, is het aangewezen onderzoek en ontwikkeling betreffende de productie van nieuwe vormen van geavanceerde biobrandstoffen die niet rechtstreeks wedijveren met voedselgewassen, aan te moedigen. AD\942690.doc 9/42 PE508.012v03-00

6 Overweging 6 (6) Om zijn broeikasgasuitstoot te verminderen is er in de transportsector waarschijnlijk vraag naar hernieuwbare vloeibare brandstoffen. Geavanceerde biobrandstoffen, zoals gemaakt van afvalstoffen en algen, leveren een grote broeikasgasemissiereductie op, met een laag risico indirecte verandering in het landgebruik te veroorzaken, en concurreren niet rechtstreeks met landbouwland voor de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten. Het is daarom passend een grotere productie van dergelijke geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen aangezien die momenteel niet in grote hoeveelheid commercieel beschikbaar zijn, deels ten gevolge van de concurrentie voor overheidsubsidies met gevestigde op voedselteelten gebaseerde biobrandstoftechnologieën. Er moeten nieuwe stimulansen worden gecreëerd door in het bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde 10 %-streefcijfer voor biobrandstoffen een groter gewicht te geven aan geavanceerde boven conventionele biobrandstoffen. In deze context mogen in het post-2020 beleidskader voor duurzame energie uitsluitend geavanceerde biobrandstoffen met beperkte geraamde indirecte veranderingen in het landgebruik en grote totale broeikasgasemissiereductie worden gebruikt. (6) Om zijn broeikasgasuitstoot te verminderen is er in de transportsector waarschijnlijk vraag naar hernieuwbare vloeibare brandstoffen. Geavanceerde biobrandstoffen, zoals gemaakt van afvalstoffen, residuen, algen, microorganismen en biologische afbraak door bacteriën leveren een grote broeikasgasemissiereductie op, met een laag risico indirecte verandering in het landgebruik te veroorzaken, en concurreren niet rechtstreeks met landbouwland voor de voedingsmiddelen- en veevoedermarkten. Het is daarom passend een grotere productie van dergelijke geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen aangezien die momenteel niet in grote hoeveelheid commercieel beschikbaar zijn. Er moeten nieuwe stimulansen worden gecreëerd door in het bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde 10 %-streefcijfer voor biobrandstoffen een groter gewicht te geven aan geavanceerde boven conventionele biobrandstoffen. Het vaststellen van geleidelijk meer ambitieuze verplichte streefcijfers voor het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen in de transportsector vormt een duidelijk signaal dat dergelijke biobrandstoffen op EU-niveau worden gesteund. In deze context moeten in het post-2020 beleidskader voor duurzame energie vooral geavanceerde biobrandstoffen met naar schatting beperkte indirecte veranderingen in het landgebruik en grote totale broeikasgasemissiereductie worden gesteund, op voorwaarde dat dit niet tot een nog grotere afhankelijkheid van de PE508.012v03-00 10/42 AD\942690.doc

lidstaten van geïmporteerde energiebronnen en grondstoffen leidt. Om evenwel marktdistorsies en fraude met betrekking tot de productie van geavanceerde biobrandstoffen te voorkomen, moeten ook deze brandstoffen aan de relevante duurzaamheidscriteria voldoen. 7 Overweging 7 (7) Om het concurrentievermogen op lange termijn van de biogebaseerde industriële sectoren te waarborgen en overeenkomstig de mededeling van 2012 "Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa" en de Routekaart naar een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa, waarbij geïntegreerde en gediversifieerde bioraffinaderijen in het geheel van Europa worden bevorderd, moeten versterkte initiatieven in het kader van Richtlijn 2009/28/EG zo worden opgezet dat de voorkeur wordt gegeven aan grondstoffen voor biomassa die geen grote economische waarde hebben voor andere toepassingen dan biobrandstoffen. (7) Om het concurrentievermogen op lange termijn van de biogebaseerde industriële sectoren te waarborgen en overeenkomstig de mededeling van 2012 "Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa"11 en de Routekaart naar een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa12, waarbij geïntegreerde en gediversifieerde bioraffinaderijen in het geheel van Europa worden bevorderd, moeten versterkte initiatieven in het kader van Richtlijn 2009/28/EG zo worden opgezet dat de voorkeur wordt gegeven aan grondstoffen voor biomassa die geen grote economische waarde hebben voor andere toepassingen dan biobrandstoffen of waarvan de impact op het milieu niet inhoudt dat de plaatselijke ecosystemen in gevaar worden gebracht door de inbeslagneming van grond en water ten koste van de teelt van voor voedseldoeleinden bestemde gewassen. 8 Overweging 9 AD\942690.doc 11/42 PE508.012v03-00

(9) Om de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen voor te bereiden en de totale effecten van indirecte veranderingen in landgebruik in de periode tot 2020 te minimaliseren is het, zoals uiteengezet in deel A van bijlage VIII bij Richtlijn 2009/28/EG en deel A van bijlage V bij Richtlijn 98/70/EG, passend om de hoeveelheid uit voedselteelten verkregen biobrandstoffen en vloeibare biomassa die kan worden meegeteld voor het bereiken van de bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde streefcijfers, te beperken. Zonder beperking van het totale gebruik van dergelijke biobrandstoffen moet het aandeel van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, geproduceerd op basis van granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen, dat kan worden meegeteld voor de streefcijfers van Richtlijn 2009/28/EG worden beperkt tot het in 2011 gebruikte aandeel van dergelijke biobrandstoffen en vloeibare biomassa. (9) Om de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen voor te bereiden en de totale effecten van indirecte veranderingen in landgebruik in de periode tot 2020 te minimaliseren is het passend om verplichte streefcijfers vast te stellen voor de geleidelijke invoering van geavanceerde biobrandstoffen op basis van een termijn die voorspelbaarheid en stabiliteit voor investeerders mogelijk maakt, en om de hoeveelheid uit voedselteelten verkregen biobrandstoffen en vloeibare biomassa die kan worden meegeteld voor het bereiken van de bij Richtlijn 2009/28/EG vastgestelde streefcijfers, te beperken. Zonder beperking van het totale gebruik van dergelijke biobrandstoffen moet het aandeel van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, geproduceerd op basis van granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen, dat kan worden meegeteld voor het in Richtlijn 2009/28/EG vastgelegde streefcijfer van 10% voor transport, worden beperkt door tot 2020 een maximumpercentage van 6,5% voor dergelijke biobrandstoffen en vloeibare biomassa in te voeren. Van het 10%- streefcijfer kan 1% worden bereikt door het gebruik van hernieuwbare energie bij elektrisch transport of het gebruik van waterstof bij transport in aanmerking te nemen. 9 Overweging 9 bis (nieuw) (9 bis) Aangezien de huidige in de Unie geïnstalleerde productiecapaciteit voor PE508.012v03-00 12/42 AD\942690.doc

Motivering conventionele ethanol gelijk is aan 6% van de energiehoeveelheid van de verwachte benzinemarkt in 2020, er een legitieme behoefte bestaat om de in goed vertrouwen gedane investeringen in de productiecapaciteit voor conventionele biobrandstoffen te beschermen en het noodzakelijk is om een begin te maken met de commercialisering van ethanol uit lignocellulose, moet er voor ethanol een streefcijfer van ten minste 7,5% hernieuwbare energie van het eindenergieverbruik in de vervoerssector in 2020 worden ingevoerd, waarvan 8% afkomstig moet zijn uit biobrandstoffen die worden geproduceerd uit suikers en zetmeelgewassen. The emerging science confirms that ethanol makes a strong contribution to the decarbonisation of road transport. A 5% ceiling on conventional biofuels, as proposed by the Commission, is not a sufficient safeguard for investments undertaken in European bioethanol, since all of the ceiling can be incorporated into biodiesel. To avoid factory closures, there needs to be a separate target for petrol. Existing EU bioethanol capacity is equal to at least 6% of the expected petrol market by 2020 (according to the European Commission (DG JRC) and the European auto and oil industries). Imports (on average 20-25% of the market) need to be added to this 6%. By allowing a consumption of conventional biofuel from sugars and starch crops of maximum 8% in petrol and targeting at least 7,5% renewable energy in petrol, a market is created for the commercialisation of new production technology that converts lignocellulose into bioethanol. 10 Overweging 10 (10) De bij artikel 3, lid 4, onder d), vastgestelde 5%-grens verhindert de lidstaten niet hun eigen traject te volgen teneinde te voldoen aan dit voorgeschreven aandeel van conventionele biobrandstoffen voor het bereiken van het 10 %-streefcijfer. (10) De bij artikel 3, lid 4, onder d), vastgestelde 6,5%-grens verhindert de lidstaten niet hun eigen traject te volgen teneinde te voldoen aan dit voorgeschreven aandeel van conventionele biobrandstoffen voor het bereiken van het 10 %-streefcijfer. AD\942690.doc 13/42 PE508.012v03-00

Bijgevolg blijft de toegang tot de markt van biobrandstoffen geproduceerd in installaties die vóór eind 2013 operationeel waren, volledig open. De onderhavige wijzigingsrichtlijn doet dus geen afbraak aan de gerechtigde verwachtingen van de exploitanten van dergelijke installaties. Bijgevolg blijft de toegang tot de markt van biobrandstoffen geproduceerd in installaties die vóór eind 2013 operationeel waren, volledig open. De onderhavige wijzigingsrichtlijn doet dus geen afbraak aan de gerechtigde verwachtingen van de exploitanten van dergelijke installaties en doet niets af aan de reeds gerealiseerde investeringen. 11 Overweging 10 bis (nieuw) (10 bis) Er moeten maatregelen worden genomen om het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de transportsector te stimuleren. Voorts moeten energie-efficiëntie- en energiebesparingsmaatregelen in de transportsector worden aangemoedigd. 12 Overweging 11 (11) De geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik moeten worden verwerkt in de verslagen betreffende de broeikasgasemissies ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen overeenkomstig de Richtlijnen 98/70/EG en 2009/28/EG. Biobrandstoffen die worden geproduceerd met grondstoffen die niet tot extra landgebruik leiden, zoals bijvoorbeeld afvalstoffen, moeten overeenkomstig een dergelijke methodologie een zero- (11) Uit de effectbeoordeling van de Commissie is gebleken dat de modellen die worden gebruikt om de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik door de productie van biobrandstoffen te ramen, resultaten met aanzienlijke variaties, beperkingen en onzekerheden opleveren. De resultaten van de modellen van de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik zijn bijgevolg nog te onzeker om in wetgeving te worden PE508.012v03-00 14/42 AD\942690.doc

emissiefactor toegekend krijgen. verwerkt. De Commissie moet het Europees Parlement vóór 31 december 2015 een verslag voorleggen over de vorderingen betreffende de robuustheid en betrouwbaarheid van de wetenschappelijke kennis inzake het gebruik van factoren voor veranderingen in landgebruik en moet in dit verslag de ervaringen uit andere landen verwerken met betrekking tot de uitvoering van ILUC-modellen die in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden zijn ontwikkeld; indien toepasselijk gaat dit verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel ter invoering van de eis dat brandstofleveranciers vanaf september 2016 op basis van de ILUCfactoren regelmatig verslag uitbrengen over de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik van de door hen verhandelde biobrandstoffen. 13 Overweging 11 bis (nieuw) (11 bis) Het gebruik van grond voor de teelt van gewassen voor biobrandstoffen mag er niet toe leiden dat lokale en inheemse gemeenschappen worden verdreven. Hiertoe mogen alleen biobrandstoffen en vloeibare biomassa waarvan de productie niet ten koste gaat van de rechten van lokale en inheemse gemeenschappen, als duurzaam worden beschouwd. 14 Overweging 12 AD\942690.doc 15/42 PE508.012v03-00

(12) De Commissie moet de methodologie voor de raming van de emissiefactoren voor veranderingen in landgebruik, als opgenomen in de bijlagen VIII en V bij Richtlijn 2009/28/EG respectievelijk Richtlijn 98/70/EG, herzien om ze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Te dien einde en indien ondersteund door de meest recente wetenschappelijke gegevens moet de Commissie de mogelijkheid overwegen van een herziening van de voorgestelde gewasgroepspecifieke emissiefactoren voor indirecte veranderingen in het landgebruik en van de invoering van nog meer gedesaggregeerde factoren, inclusief extra waarden wanneer nieuwe grondstoffen voor biobrandstoffen op de markt komen. (12) De Commissie moet de methodologie voor de raming van de emissiefactoren voor veranderingen in landgebruik en de lijst van de beschikbare geavanceerde biobrandstoffen als bedoeld in bijlage IX periodiek herzien, rekening houdend met geconsolideerde en collegiaal getoetste informatie over de technische en wetenschappelijke vooruitgang, en doorlopend verslag uitbrengen over de ontwikkeling van modellen die worden gebruikt om emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik te ramen. 15 Overweging 12 bis (nieuw) (12 bis) Bij de herziening en aanpassing van deze methodologie moet er rekening worden gehouden met het feit dat ondernemingen al grote investeringen hebben gedaan op basis van de huidige wetgeving; 16 PE508.012v03-00 16/42 AD\942690.doc

Overweging 13 (13) Artikel 19, lid 8, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 8, van Richtlijn 98/70/EG bevatten bepalingen ter bevordering van de teelt van gewassen voor biobrandstoffen op ernstig aangetast en/of vervuild land als tussentijdse maatregel voor de matiging van de effecten van indirecte veranderingen in het landgebruik. Deze bepalingen zijn niet langer adequaat in hun huidige vorm en moeten worden geïntegreerd in de bij deze richtlijn vastgestelde aanpak om te waarborgen dat het geheel van de acties ter minimalisering van emissies ten gevolge van indirecte verandering in het landgebruik coherent blijft. (13) Artikel 19, lid 8, van Richtlijn 2009/28/EG en artikel 7 quinquies, lid 8, van Richtlijn 98/70/EG bevatten bepalingen ter bevordering van de teelt van gewassen voor biobrandstoffen op ernstig aangetast en/of vervuild land als maatregel voor de matiging van de effecten van indirecte veranderingen in het landgebruik. De Commissie moet andere maatregelen ter vermindering van de indirecte gevolgen van veranderingen in het landgebruik, zoals het gebruik van bijproducten, verhoging van de opbrengst, productieefficiëntie en productie op kwetsbaar, verlaten of braakliggend land, beoordelen met als doel deze in de richtlijnen op te nemen in de vorm van een bonus, zoals die welke al is opgenomen in bijlage IV, deel C, punt 7, van Richtlijn 98/70/EG en in bijlage V, deel C, punt 7, van Richtlijn 2009/28/EG voor biomassa die is verkregen uit hersteld aangetast land. 17 Overweging 14 bis (nieuw) (14 bis) Om het streefcijfer voor hernieuwbare energie in de vervoerssector te bereiken en tegelijkertijd de negatieve effecten van veranderingen in het landgebruik te minimaliseren, moeten het gebruik van hernieuwbare elektriciteit, het overstappen op andere vervoerswijzen, een intensiever gebruik van het openbaar vervoer en energie-efficiëntie worden aangemoedigd. Overeenkomstig het Witboek inzake het vervoer moeten de AD\942690.doc 17/42 PE508.012v03-00

lidstaten er dus naar streven de energieefficiëntie te vergroten, het totale energieverbruik in de vervoerssector te verminderen en de marktpenetratie van elektrische voertuigen en het gebruik van hernieuwbare elektriciteit in vervoerssystemen te bevorderen. 18 Overweging 18 (18) Om Richtlijn 98/70/EG te kunnen aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot het mechanisme om de broeikasgasemissies te bewaken en te verminderen, de methodologische beginselen en waarden die vereist zijn om na te gaan of in verband met biobrandstoffen de duurzaamheidscriteria in acht zijn genomen, de criteria en geografische grenzen ter bepaling van zeer diverse graslanden, de methodologie voor de berekening van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, de methodologie voor de berekening van de emissies ten gevolge van indirecte verandering in het landgebruik, het toegestane niveau wat de metaalhoudende additieven in brandstoffen betreft, de toegestane analytische methoden in verband met de brandstofspecificaties en de afwijking van de dampspanning die is toegestaan voor benzine waarin bio-ethanol is bijgemengd. (18) Om Richtlijn 98/70/EG te kunnen aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot het mechanisme om de broeikasgasemissies te bewaken en te verminderen, de methodologische beginselen en waarden die vereist zijn om na te gaan of in verband met biobrandstoffen de duurzaamheidscriteria in acht zijn genomen, de criteria en geografische grenzen ter bepaling van zeer diverse graslanden, de methodologie voor de berekening van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, het toegestane niveau wat de metaalhoudende additieven in brandstoffen betreft, de toegestane analytische methoden in verband met de brandstofspecificaties en de afwijking van de dampspanning die is toegestaan voor benzine waarin bio-ethanol is bijgemengd. PE508.012v03-00 18/42 AD\942690.doc

19 Overweging 19 (19) Om Richtlijn 2009/28/EG te kunnen aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de lijst van de grondstoffen voor biobrandstoffen die meermaals worden meegeteld voor het bereiken van het streefcijfer van artikel 3, lid 4, de energie-inhoud van transportbrandstoffen, de criteria en geografische grenzen ter bepaling van graslanden met hoge biodiversiteit, de methodologie voor de berekening van de emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik en de methodologische beginselen en waarden die vereist zijn om na te gaan of in verband met biobrandstoffen en vloeibare biomassa de duurzaamheidscriteria in acht zijn genomen. (19) Om Richtlijn 2009/28/EG te kunnen aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de lijst van geavanceerde biobrandstoffen, de energieinhoud van transportbrandstoffen, de criteria en geografische grenzen ter bepaling van graslanden met hoge biodiversiteit en de methodologische beginselen en waarden die vereist zijn om na te gaan of in verband met biobrandstoffen en vloeibare biomassa de duurzaamheidscriteria in acht zijn genomen. 20 Overweging 20 (20) De Commissie moet een evaluatie maken van de doeltreffendheid van de bij deze richtlijn ingevoerde en op de best beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens gebaseerde maatregelen ter beperking van broeikasgasemissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik en moet nieuwe methoden ontwikkelen om (20) De Commissie moet een evaluatie maken van de doeltreffendheid van de bij deze richtlijn ingevoerde en op de best beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens gebaseerde maatregelen ter beperking van broeikasgasemissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik en moet nieuwe methoden ontwikkelen om AD\942690.doc 19/42 PE508.012v03-00

deze effecten verder te minimaliseren, zoals de opname in de duurzaamheidsregeling van geraamde emissiefactoren met betrekking tot indirecte veranderingen in het landgebruik per 1 januari 2021. deze effecten verder te minimaliseren, waaronder duurzaamheidscriteria waaraan geavanceerde biobrandstoffen moeten voldoen. De Commissie moet eveneens een evaluatie maken van matigingsmaatregelen zoals het gebruik van bijproducten, verhoging van de opbrengst, productie-efficiëntie en gewasproductie op verlaten, braakliggend of kwetsbaar land. De Commissie kan voorts de gevolgen beoordelen voor sectoren die gebruikmaken van biomassa. 21 Overweging 21 (21) Voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden de nodige raadplegingen organiseert, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en formulering van gedelegeerde handelingen zorgen voor een gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten aan het Europees Parlement en de Raad. (21) Voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden de nodige raadplegingen organiseert, onder meer op het niveau van deskundigen en belanghebbenden op landbouw- en bosbouwkundig gebied en met inbegrip van de desbetreffende industrietakken. De Commissie moet bij de voorbereiding en formulering van gedelegeerde handelingen zorgen voor een gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten aan het Europees Parlement en de Raad. 22 Artikel 1 punt 1 letter a Richtlijn 98/70/EG Artikel 7 bis lid 6 6. 6. De brandstofleveranciers brengen tegen 31 maart van elk jaar aan de door de 6. De brandstofleveranciers brengen tegen 31 maart van elk jaar volgens regels die PE508.012v03-00 20/42 AD\942690.doc

lidstaten aangewezen autoriteit verslag uit over de productietrajecten voor biobrandstoffen, de desbetreffende volumes en de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid van energie, inclusief de geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik overeenkomstig bijlage V. De lidstaten rapporteren over deze gegevens aan de Commissie. moeten worden vastgesteld ter voorkoming van administratieve belasting aan de door de lidstaten aangewezen autoriteit verslag uit over de vorderingen met betrekking tot het bereiken van de verplichte streefcijfers voor geavanceerde biobrandstoffen waarnaar wordt verwezen in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2009/28/EG. De leveranciers documenteren dat de biobrandstoffen geproduceerd worden uit grondstoffen die worden vermeld in de definitie van geavanceerde biobrandstoffen in artikel 2 van Richtlijn 2009/28/EG, waaronder met name de in bijlage IX opgesomde grondstoffen. De lidstaten rapporteren over deze gegevens aan de Commissie. 23 Artikel 1 punt 2 letter b bis (nieuw) Richtlijn 98/70/EG Artikel 7 ter lid 4 bis (nieuw) (b bis) het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd: "4 bis. Biobrandstoffen en vloeibare biomassa afkomstig uit landen of gebieden waar de emissies ten gevolge van veranderingen in het landgebruik meer dan 35 % bedragen van de emissies ten gevolge van fossiele brandstoffen (30 g CO 2 eq/mj), berekend voor het hele land of gebied overeenkomstig punt 7 van deel C van bijlage IV, worden niet in aanmerking genomen voor de in lid 1 bedoelde doeleinden." 24 Artikel 1 punt 2 letter b bis (nieuw) AD\942690.doc 21/42 PE508.012v03-00

Richtlijn 98/70/EG Artikel 7 ter lid 5 bis (nieuw) Motivering (b bis) het volgende lid 5 bis wordt ingevoegd: "5 bis. Grondstoffen gebruikt voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa mogen niet in aanmerking worden genomen voor de in artikel 7 bis, lid 2, onder a), b) en c) bedoelde doeleinden wanneer het gebruik van het onder de leden 4 en 5 vallende land in het productiejaar van de grondstoffen aanzienlijk is veranderd." Raw materials, produced at land that used to be forest areas and peat bogs, are according to estimates accounting for more than 70% of the total greenhouse gas emissions from biofuels and bioliquids. If EU decides not to use biofuels and bioliquids from countries where such a considerably change in use of forest areas and peat bogs have taken place the majority of European greenhouse gas emissions caused by indirect land-use changes can be prevented. Such measure will strengthen already existing European legislation. In this directive, Article 7c paragraph 4, there is already arranged sustainability conditions for entering bilateral or multilateral agreements with third countries that will be reinforced by adding the suggested paragraph 5a. In accordance with Articles 2.1 and 2.2 of the WTO Agreement on Technical Barriers to Trade (TBT Agreement) such an exclusion from promotion in the European Union is permissible under WTO regulations. 25 Artikel 1 punt 2 letter b bis (nieuw) Richtlijn 98/70/EG Artikel 7 ter lid 7 alinea 2 (b bis) In paragaaf 7 wordt de eerste zin van de tweede subparagraaf als volgt gewijzigd: "De Commissie brengt om de twee jaar verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad over de gevolgen van de toegenomen vraag naar biobrandstof voor PE508.012v03-00 22/42 AD\942690.doc

de sociale duurzaamheid in de Unie en derde landen, over de bijdrage van de biobrandstofproductie aan de vermindering van het tekort aan plantaardige eiwitten in de Unie en over de gevolgen van het biobrandstofbeleid van de Unie voor de beschikbaarheid van levensmiddelen tegen een betaalbare prijs, met name voor de bevolking in de ontwikkelingslanden, en voor algemenere ontwikkelingskwesties." 26 Artikel 1 punt 3 letter a Richtlijn 98/70/EG Artikel 7 quinquies lid 6 "6. De Commissie krijgt de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van bijlage V, inclusief de de herziening van de voorgestelde waarden voor de indirecte verandering in het landgebruik per gewasgroep; de invoering van nieuwe waarden op een verder niveau van desaggregatie; de opname van extra waarden wanneer nieuwe grondstoffen voor biobrandstoffen op de markt komen en, waar passend, de herziening van de categorieën waarbij aan biobrandstoffen een zero-emissie ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik is toegekend; en de vaststelling van factoren voor grondstoffen van non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal." Schrappen AD\942690.doc 23/42 PE508.012v03-00

27 Artikel 1 punt 3 letter c bis (nieuw) Richtlijn 98/70/EG Artikel 7 quinquies lid 8 bis (nieuw) (c bis) na lid 8 wordt het volgende lid 8 bis ingevoegd: "8 bis. Uiterlijk op 31 december 2015 dient de Commissie een wetgevingsvoorstel in ter opneming van aanvullende maatregelen voor de vermindering van ILUC, zoals het gebruik van bijproducten, verhoging van de opbrengst, productie-efficiëntie en gewasproductie op verlaten, braakliggende of kwetsbare landbouwgrond, middels een soortgelijke bonus als die voor biomassa die wordt verkregen uit grond conform de in bijlage IV, deel C, punt 8, bedoelde voorwaarden." 28 Artikel 1 punt 7 Richtlijn 98/70/EG Artikel 10 bis (nieuw) Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen onder de in het onderhavige artikel neergelegde voorwaarden. 2. De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5 tot en met 7, artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, wordt verwezen, wordt verleend voor een onbepaalde periode Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen onder de in het onderhavige artikel neergelegde voorwaarden. 2. De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, 7 en 8 ter, artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, wordt verwezen, wordt verleend voor een onbepaalde periode PE508.012v03-00 24/42 AD\942690.doc

vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. 3. De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5 tot en met 7, artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, wordt verwezen, kan op gelijk welk moment door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Een dergelijk intrekkingsbesluit maakt een einde aan de in het desbetreffende besluit gespecificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het intrekkingsbesluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een gedelegeerde handeling, vastgesteld overeenkomstig artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5 tot en met 7, artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan die periode met twee maanden worden verlengd. vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. 3. De delegatie van bevoegdheden waarnaar in artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, 7 en 8 ter, artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, wordt verwezen, kan op gelijk welk moment door het Europees Parlement of door de Raad worden ingetrokken. Een dergelijk intrekkingsbesluit maakt een einde aan de in het desbetreffende besluit gespecificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het intrekkingsbesluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een gedelegeerde handeling, vastgesteld overeenkomstig artikel 7 bis, lid 5, artikel 7 ter, lid 3, tweede alinea, artikel 7 quinquies, leden 5, 7 en 8 ter, artikel 8 bis, lid 3, en artikel 10, lid 1, treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. AD\942690.doc 25/42 PE508.012v03-00

29 Artikel 2 punt 1 bis (nieuw) Richtlijn 2009/28/EG Artikel 2 letter k 1 bis. Artikel 2, letter k), wordt als volgt gewijzigd: "(k) "steunregeling" houdt in een instrument, regeling of mechanisme, toegepast door een lidstaat of een groep lidstaten, dat/die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevordert door de productiekosten van de energievorm te verlagen, de verkoopprijs te verhogen of het volume aangekochte energie te vergroten door een verplichting tot het gebruik van hernieuwbare energie of op een andere wijze; dit omvat, maar blijft niet beperkt tot, investeringssteun, belastingvrijstelling of -verlaging, terugbetaling van belasting, steunregelingen voor verplichting tot gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van regelingen betreffende groencertificaten en directe prijssteun met betalingen voor de teruglevering van energie naar het net en premiebetalingen; de steunregelingen mogen niet leiden tot verstoringen op de grondstoffenmarkten van andere industriële sectoren die van oudsher gebruikmaken van dezelfde grondstof." 30 Artikel 2 punt 1 ter (nieuw) Richtlijn 2009/28/EG Artikel 2 letter o bis (nieuw) PE508.012v03-00 26/42 AD\942690.doc

1 ter. In artikel 2 wordt de volgende letter o bis ingevoegd: "(o) bis. "geavanceerde biobrandstoffen" zijn biobrandstoffen die worden geproduceerd uit grondstoffen die geen directe concurrentie vormen voor voedselen voedergewassen zoals afvalstoffen, residuen en algen. Een niet-volledige lijst van geavanceerde biobrandstoffen is opgenomen in bijlage IX. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanpassing van deze lijst aan wetenschappelijke en technische ontwikkelingen." 31 Artikel 2 punt 2 letter c Richtlijn 2009/28/EG Artikel 3 lid 4 (c) lid 4 wordt als volgt gewijzigd: (c) lid 4 wordt als volgt gewijzigd: (-i) aan de eerste alinea wordt de volgende zin toegevoegd: "Elke lidstaat ziet erop toe dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in benzine tegen 2020 minstens 7,5% bedraagt van het eindverbruik van energie in bezine in die lidstaat. (-ii) na de eerste alinea worden de volgende alinea's ingevoegd: "Uiterlijk 2016 bestaat ten minste 0,5% AD\942690.doc 27/42 PE508.012v03-00

van het eindenergieverbruik in de vervoersector uit energie verkregen uit geavanceerde biobrandstoffen. Uiterlijk 2020 bestaat ten minste 2,5% van het eindenergieverbruik in de vervoersector uit energie verkregen uit geavanceerde biobrandstoffen. Uiterlijk 2025 bestaat ten minste 4% van het eindenergieverbruik in de vervoersector uit energie verkregen uit geavanceerde biobrandstoffen." (i) in punt b) wordt de volgende zin toegevoegd: (i) in punt b) wordt de volgende zin toegevoegd: "Dit punt laat het bepaalde in artikel 17, lid 1, onder a) en artikel 3, lid 4, onder d), onverlet;" "Dit punt laat het bepaalde in artikel 17, lid 1, onder a) en artikel 3, lid 4, onder d), onverlet;" (ii) het volgende punt d) wordt toegevoegd: (d) "voor het berekenen van biobrandstoffen in de teller bedraagt het aandeel van energie uit biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen niet meer dan 5 %, het geraamde aandeel ervan eind 2011, van het eindenergieverbruik in de vervoersector in 2020." (ii) het volgende punt d) wordt toegevoegd: (d) "voor het berekenen van biobrandstoffen in de teller bedraagt het aandeel van energie uit biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen niet meer dan 6,5% van het eindenergieverbruik in de vervoersector in 2020 en bedraagt het aandeel van energie uit geavanceerde biobrandstoffen niet minder dan 2,5% van het eindenergieverbruik in de vervoersector in 2020." PE508.012v03-00 28/42 AD\942690.doc