Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 10 januari 2015 Betreft Beantwoording vragen over de energierekening huishoudens cf. de NEV 2014

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Begripsomschrijving en het van toepassing zijn van de tariefregeling

Ontwerpregeling subsidiebedragen WKK 2006

BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

Energieprijzen in vergelijk

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Spm1520 Werkcollege 1. dr.ir. Emile J.L. Chappin kamer a

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De raad van de gemeente Tholen. Tholen, 6 mei 2015

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2017/N) Nederland Wijziging van de SDE+-regeling voor steun voor biogas

Door: Vincent Damen Ninja Hogenbirk Roel Theeuwen

CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch

Saldering. Wido van Heemstra Agentschap NL

ADVIES VAN DE DIRECTEUR DTE AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, OP BASIS VAN ARTIKEL 15, TWEEDE LID, VAN DE ELEKTRICITEITSWET 1998.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Commissie Benchmarking Vlaanderen

ADVIES VAN DE DIRECTEUR DTE AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, OP BASIS VAN ARTIKEL 15, TWEEDE LID, VAN DE ELEKTRICITEITSWET 1998.

Emissiekentallen elektriciteit. Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies

CO 2 -uitstootrapportage 2011

Elektrisch tekenen: begeleiding

DE PRIJS VAN ELEKTRICITEIT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Informatie over het project

Vraag en Antwoord over de Warmtewet

(Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 1551/5) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (1999/795/EG)

Rendementen en CO -emissie van elektriciteitsproductie in Nederland, update 2012

OBSERVATORIUM VAN DE GAS- EN ELEKTRICITEITSPRIJZEN BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

Eindexamen m&o vwo I

MONITOR ELEKTRICITEITSPRODUCTIE

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

VOORSTEL (C) CDC-567

Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 (volumecorrectie nettarieven voor de energie-intensieve industrie)

Bijlage 1: Berekening realisatie 9% duurzaam in 2010

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Toepassing vrijstelling energiebelasting / opslag duurzame energie in verband met opwekken elektriciteit.

vrom Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 april 2003

AGENDA. 1. Opening en mededelingen.

Auteurs:E. Benz, C. Hewicker, N. Moldovan, G. Stienstra, W. van der Veen

Profiel- en onbalans kosten (gemiddelde ) [ /kwh]

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toepassing vrijstelling energiebelasting / opslag duurzame energie in verband met opwekken elektriciteit.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/ Datum 10 maart 2003

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Derde voortgangsrapportage CO2-emissiereductie.

ENERGIE ACTIEPLAN. Van der Wiel Holding BV. Conform NEN Oktober 2015 ENERGIE ACTIEPLAN VAN DER WIEL HOLDING B.V.

buffer warmte CO 2 Aardgas / hout WK-installatie, gasketel of houtketel brandstof Elektriciteitslevering aan net

ENERGIEPRIJZEN VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS VOOR KMO S EN ZELFSTANDIGEN PER LEVERANCIER EN PER PRODUCT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ADVIES DIENST REGULERING

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Aanvullende informatie Obligatielening Nuon Samen in Zon Eemshaven Nuon Samen in Zon B.V.

2 Is het waar dat de effectieve capaciteit van wind door inpassingseffecten niet 23% maar minder dan 8% is?

ZONNEPANELEN PROJECT. RADIJSSTRAAT 2 t/m 82 te Groningen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Prof. Jos Uyttenhove. E21UKort

Centraal Bureau voor de Statistiek

Elektrische auto stoot evenveel CO 2 uit als gewone auto

Aanbod en verbruik van elektriciteit,

BESLUIT. Juridisch kader

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Salderen. Wat is het (en wat wordt het)? Roland de Vlam

Aanbod en verbruik van elektriciteit,

BESLUIT. Inleiding. Status van het besluit. Dienst uitvoering en toezicht Energie

VLAANDEREN PARTICULIERE KLANTEN

CONCEPT 30 januari 2008

Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van. Elektriciteit. Versie maart 2017

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Betreft Beantwoording vragen van het lid Spies (CDA) over energieprijzen en - contractsvoorwaarden voor consumenten

Plan van aanpak huishoudelijke hulp toelage gemeente Oisterwijk

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bijlage 2: gevolgen verhoging energiebelasting op aardgas in de eerste schijf met 25%

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA 's-gravenhage

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inhoudsopgave. Pagina. Doelstelling, aandeelhouders en directie 3. Bericht aan aandeelhouders 4. Verslag van de directie 5

OBSERVATORIUM VAN DE GAS- EN ELEKTRICITEITSPRIJZEN BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

Kostenoverzicht Uw kostenoverzicht over de periode van 28 september 2009 tot en met 27 september 2010

Raadscommissievoorstel

FOSSIELE BRANDSTOFFEN

CO 2 - en energiereductiedoelstellingen t/m Alfen B.V. Auteur: H. van der Vlugt Versie: 2.4 Datum: 16-aug-2011 Doc.nr: 10.

WHITEPAPER WERKING VAN WARMTEKRACHT- KOPPELING

2. Voorstel tot statutenwijziging in verband met splitsing van aandelen in de verhouding 1:2

Uitstel investeringsbesluit stikstofinstallatie

Beslissing van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 20 juli gewijzigd op 24 januari 2007

Regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten)

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 95c, derde lid, E-wet.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 23 maart 2015 Betreft Inzet huishoudelijke hulp toelage

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2013/N) Nederland Compensatie van indirecte EU-ETS-kosten

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1981-1982 Rijksbegroting voor het jaar 1982 17100 Hoofdstuk XIII Departement van Economische Zaken Nr. 137 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-gravenhage, 13 juli 1982 Herhaaldelijk heb ik mijn bezorgdheid uitgesproken over de ontwikkeling van de elektriciteitsprijzen voor de Nederlandse industrie en de negatieve gevolgen hiervan voor de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid. De oplossing van dit probleem die van structurele aard moet zijn, heeft dan ook mijn bijzondere aandacht. Ik ga daarop in het onderstaande nader in. Daarnaast verheugt het mij dat ik u, in aansluiting op hetgeen ik in overleg met de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken op 25 juni jl. over bovengenoemd onderwerp naar voren heb gebracht en als antwoord op moties nrs. 70 en 71 van de leden Van der Linden en Lansink en van de leden Van Aardenne en Braams dd. 22 februari 1982, het volgende mede kan delen. 1. Gelet op de vraag- en aanbodontwikkelingen op de gasmarkt heeft de NV Nederlandse Gasunie naar mogelijkheden gezocht om de terugloop in haar aardgasafzet te compenseren. De Gasunie heeft hiertoe de elektriciteitscentrales benaderd, aangezien daar de beste mogelijkheden voor een additionele gasinzet op korte termijn lagen. 2. De gezamenlijke elektriciteitsproduktiebedrijven, samenwerkend in de NV Samenwerkende Elektriciteits-Produktiebedrijven, toonden zich bereid tot een additionele gasinzet ter vervanging van olie, en ter overbrugging naar de toekomstige koleninzet, op voorwaarde dat hiervoor een zodanig lagere prijs zou gelden dat zij hiermee een beter concurrerend tarief zouden kunnen bieden aan de industriële afnemers van grote hoeveelheden elektrische energie. Dit om te voorkomen dat deze belangrijke afnemers zich gedwongen zien hun activiteiten in Nederland te beëindigen, doordat de concurrentiepositie van deze bedrijven ten opzichte van het buitenland wordt aangetast door de aanzienlijk sterkere stijging van de elektriciteitsprijzen de laatste jaren dan in het omringende buitenland. De oorzaken van deze prijsverschillen zijn meervoudig. De belangrijkste zijn echter: een ten opzichte van het buitenland zeer duur brandstofinzetpatroon bij de elektriciteitsvoorziening: circa 75% van de verbruikte brandstof is gekoppeld aan de prijsontwikkelingen op de oliemarkt; Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 1

een tarief met weinig degressie, vooral als gevolg van de hoge brandstofkosten. Dit eveneens in tegenstelling tot de belangrijkste met ons concurrerende landen. 3. Beide partijen hebben mij bij bijgaande brieven dd. 8 juli 1982 (zie bijlage) bericht dat zij overeenstemming hebben bereikt over een additionele gasinzet van 20 mld. m 3 in de centrales in de periode tot en met 1987 wanneer de kolenombouw- en nieuwbouwplannen gerealiseerd zullen zijn. De Gasunie heeft erin toegestemd om de SEP periodiek een restitutie te geven welke de SEP in staat stelt om aan haar industriële afnemers van grote hoeveelheden elektriciteit, vooruitlopend op de toekomstige situatie, een tarief te bieden dat overeenkomt met het tarief uit een kolencentrale. De Gasunie heeft mijn goedkeuring voor deze additionele gasinzet onder de genoemde voorwaarden gevraagd. Bij mijn beschouwing hierover - zie ook punt 5 - heb ik mede betrokken dat dit niet ten koste mag gaan van de ontwikkeling van warmte/kracht. Dit is eveneens terug te vinden in het verzoek van Gasunie om goedkeuring te verlenen aan haar voorstel om voor de industriële warmte/kracht-installaties op gas tijdelijk een evenredige reductie te verlenen, waardoor de negatieve gevolgen van de verlaging van de elektriciteitstarieven voor de warmte/ kracht-ontwikkeling worden gecompenseerd om te voorkomen dat deze voor Gasunie zeer aantrekkelijke en stabiele afzetmarkt zou wegvallen. De SEP heeft naast deze externe oplossing via gasinzet ook naar oplossingen gezocht met gebruik van het aan de grootverbruikers toe te rekenen voordeel uit de Landelijke Economische Optimalisatie en door een verfijning van de berekening van de brandstoffactoren in relatie tot de bedrijfstijden. 4. De hoofdelementen van de overeenkomst tussen Gasunie en de SEP zien er als volgt uit: a. Hoofdelementen stroominkoop Er wordt voor de met gas of olie opgewekte kwh's een korting gegeven voor bedrijven meteen verbruik van meer dan 30 min. kwh en een bedrijfstijd van meer dan 4500 uur per jaar. De korting geldt niet voor de eerste 30 min. kwh (franchise) onder meer om tariefbreuken te vermijden. Bij de huidige energieprijzen bedraagt de korting circa 3,7 cent per kwh. Hiernaast wordt een tariefsverlaging aan de industriële grootverbruikers gegeven uit het voordeel dat behaald wordt uit het systeem van de Landelijke Economische Optimalisatie (LEO). Afhankelijk van het verbruik van de bedrijven betekent dit een additionele korting van 0,4 a 0,5 cent per kwh. Tevens zal, voor zover dit inmiddels al niet gerealiseerd is, een korting op de brandstoffactor ingevoerd worden afhankelijk van de bedrijfstijd. Voor een gemiddeld grootverbruiker betekent dit circa 0,2 cent per korting per kwh. Het systeem gaat in per 1 juli 1982. Jaarlijks, voor het eerst in november a.s. wanneer de gegevens over de eerste drie maanden beschikbaar zijn, zal een en ander door partijen geëvalueerd worden. b. Hoofdelementen voor warmte/kracht Parallel aan eerstgenoemde korting op de stroominkooptarieven uit het openbare net wordt een evenredige korting gegeven voor de zelfopgewekte kwh's uit warmte/kracht-installaties op aardgas. De korting wordt uitsluitend gegeven op de niet aan het openbaar net teruggeleverde kwh's. Deze bedraagt 11/15 x de bovengenoemde korting voor ingekochte stroom ad 3,7 cent en wordt door de Gasunie gegeven gedurende 7 jaren voor bedrijven die thans een warmte/kracht-installatie in bedrijf hebben alsmede die voor 1 juli 1987 een warmte/kracht-installatie in bedrijf hebben genomen. Deze 11/15 geeft de verhouding weer tussen de kostprijs van zelfopgewekte kwh's en het tarief voor stroominkoop. De prijsverhouding tussen zelfopgewekte en ingekochte kwh's blijft na korting dus gelijk. Er wordt eenzelfde franchise gehanteerd als voor stroominkoop, derhalve een franchise van 30 min. kwh per jaar. Dit om een gelijke behandeling Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 2

met stroominkoop te bewerkstelligen zodat de stimulans voor WKK, welke mede bepaald wordt door de verhouding tot de stroominkoopprijs, behouden blijft. Er wordt een gemeenschappelijke administratie gevoerd van zelfopgewekte en ingekochte kwh's zodat voor een afnemer die zowel stroom inkoopt als stroom zelf opwekt één gemeenschappelijke franchise van 30 min. kwh geldt. Ook dit systeem gaat in per 1 juli 1982 en zal jaarlijks, voor het eerst in november, geëvalueerd worden. 5. De extra gasinzet in de centrales past in beginsel niet in het selectieve gasafzetbeleid. De ontwikkeling van vraag en aanbod van gas, welke leidt tot een duidelijk hogere reservepositie aan het eind van de planperiode van Gasunie, heeft echter aanleiding gegeven tot een heroverweging van het gasbeleid, waarop ik op korte termijn nader terug zal komen. Vooruitlopend hierop acht ik een tijdelijke extra gasinzet van 20 mld. m 3 in de centrales verantwoord, gelet op de uitzonderlijke problematiek van de elektriciteitsgrootverbruikers, het grote industrie-politieke belang van het voortbestaan van deze ondernemingen en het overbruggingskarakter van de regelingen naar de koleninzet. De regeling trekt in wezen de toekomstige situatie met koleninzet naar voren. Deze overbruggingsregeling sluit aan op het beleid van de Regering dat gericht is op de volgende maatregelen om een structurele oplossing voor de aangeduide problemen te bewerkstelligen; deze maatregelen zijn echter niet op korte termijn te realiseren. In de eerste plaats zal een oplossing gezocht moeten worden in het verkleinen van de energie-afhankelijkheid van de bedrijven door energiebesparing, waaronder warmte/kracht-koppeling. Daarnaast dienen maatregelen getroffen te worden om de elektriciteitsprijzen voor industriële grootverbruikers meer in overeenstemming te brengen met die in het buitenland. Primair moet daartoe het brandstofinzetpatroon gewijzigd worden vooreerst door ombouw naar en nieuwbouw van kolencentrales en daarnaast is aanpassing van de tariefstructuur noodzakelijk welke gerealiseerd moet worden in het kader van de Coconut-exercitie, waarop ik binnenkort hoop terug te komen. Op grond van het voorgaande heb ik dan ook aan Gasunie mijn goedkeuring verleend voor het aangaan van de overeenkomst met de SEP en voor het voorgestelde systeem voor warmte/kracht-installaties. Ik heb de SEP hiervan op de hoogte gebracht en daarbij met name mijn waardering uitgesproken voor de inspanning die de SEP in dit verband heeft geleverd. Ten slotte wil ik nog de volgende kanttekeningen plaatsen: De aanpassingen bieden nog geen volledige oplossing voor het prijsécart met het buitenland zowel qua tariefsniveau als qua groep afnemers die ervoor in aanmerking komen. De ontwikkeling van warmte/kracht op gas wordt gestimuleerd, hetgeen ik uit een oogpunt van energie- en kostenbesparing zeer gewenst acht, maar de diversificatie naar kolen in de warmte/kracht-sfeer wordt hierdoor geremd. Dit vind ik een ongewenste consequentie van het systeem. Ik zal dan ook de mogelijkheden om de inzet van kolen in enkele grote warmte/kracht-installaties te verwezenlijken nog nagaan. De extra inzet van 20 mld. m 3 geeft een uitbreiding van 8 mld. m 3 boven de eerder voorziene 12 mld. m 3. Uiteraard heeft de door Gasunie te verlenen reductie gevolgen voor de Staatsinkomsten uit gas. De opbrengsten per eenheid gas worden lager, maar per saldo zullen, door de hierdoor mogelijk geworden verhoging van de additionele afzet, de consequenties van het systeem voor de Staat niet negatief zijn. De Minister van Economische Zaken, J. C. Terlouw Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 3

BIJLAGE I NV NEDERLANDSE GASUNIE Extra aardgasinzet in elektrische centrales; aardgas voor warmte/krachtopwekking Zijne Excellentie de Minister van Economische Zaken Groningen, 8 juli 1982 Excellentie, Met het oog op de afnemende gasafzet, zowel nationaal als internationaal, hebben wij ons beraden over de mogelijkheden tot afzetverruiming. In eerste instantie hebben wij ons daarbij geconcentreerd op de binnenlandse markt. Gebleken is dat substantiële mogelijkheden tot afzetverruiming op korte termijn alleen denkbaar zijn in de elektriciteitssector en wel voor een periode totdat de ombouw en nieuwbouw van kolencentrales zal zijn voltooid. Wij zijn met de NV Samenwerkende Elektriciteits Produktiebedrijven (SEP) in onderhandeling getreden over de extra inzet van aardgas in elektrische centrales van de in SEP deelnemende bedrijven gedurende de periode 1982-1987. De SEP is bereid gebleken de door ons aangeboden extra hoeveelheid van 20 mld. m 3 af te nemen boven de reeds overeengekomen hoeveelheden volgens een schema van: 1982 2 mld. m' 1983 t/m 1986 4 mld. m 1 /jaar 1987 2 mld. m' Hierbij heeft de SEP echter gesteld dat vooral industriële afnemers van grote hoeveelheden elektrische energie thans in vergelijking met het buitenland een hoge elektriciteitsprijs betalen. De elektriciteitsproduktiebedrijven zijn derhalve gehouden voor deze extra in te zetten hoeveelheid gas een zo laag mogelijke prijs te bedingen, ten einde in staat te zijn genoemde afnemers een lagere prijs voor de geleverde elektrische energie in rekening te brengen, waardoor hun continuïteit niet in gevaar komt. Hiermede kan worden voorkomen, dat een situatie ontstaat dat belangrijke afnemers zich in de continuïteit van hun activiteiten bedreigd zouden voelen. Gezien deze situatie heeft Gasunie erin toegestemd de SEP over de periode 1 juli 1982 tot medio 1987 periodiek een korting te verlenen. Daartegenover heeft de SEP toegezegd dat de bij haar aangesloten bedrijven gedurende een overeenkomstige periode voor de elektriciteitsopwekking maximaal gas van Gasunie betrekken, hetgeen inhoudt dat zij, behoudens om technische redenen zoals afschakeling en olieverversing, geen olie zullen aanwenden. Centrales gebaseerd op steenkolen respectievelijk kernenergie zijn hiervan uitgezonderd. Deze restitutie of korting, die door Gasunie aan SEP zal worden gedaan, zal worden gebaseerd op door bij de SEP aangesloten olie-/gascentrales geleverde kwh's voor industrieel verbruik met dien verstande dat hiervoor slechts in aanmerking komen de kwh's geleverd boven een basishoeveelheid van 30 min. kwh per jaar aan iedere afnemer bij een minimum bedrijfstijd van 4500 uur. De totale jaarlijkse omvang van de restitutie wordt op dit moment, onder de huidige relevante energieprijsverhoudingen, geschat op circa f 250 min. (6600 gwh a 3,74 et/kwh). Driemaandelijks zal deze restitutie worden bepaald aan de hand van de energieprijsontwikkelingen. Nadat enige maanden ervaring met de overeenkomst is opgedaan zal in november worden nagegaan of wijzigingen noodzakelijk blijken. U zult daarvan verwittigd worden. Wij verzoeken u uw goedkeuring te verlenen om op bovenstaande basis een overeenkomst aan te gaan met de SEP voor de levering van additioneel aardgas in de jaren 1982 t/m 1987. Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 4

Bovenvermelde overeenkomst heeft nadelige consequenties voor de ontwikkeling van industriële warmte/kracht-installaties in Nederland, aangezien immers door verlaging van de elektriciteitstarieven voor grote industriële afnemers de economische voorwaarden voor de oprichting van warmte/kracht-installaties voor deze afnemers zich in nadelige zin wijzigen. Wij zijn van oordeel, dat de ontwikkeling van industriële warmte/kracht op aardgas juist dient te worden gestimuleerd, omdat deze voor een lange tijd een zeer aantrekkelijke en stabiele afzetmarkt voor Gasunie zal betekenen. Dit komt enerzijds omdat aardgas een bij uitstek geschikte brandstof is om in warmte/kracht-installaties een maximale energiebesparing te bereiken en anderzijds omdat juist industriële warmte/kracht-installaties een hoge bedrijfstijd hebben, hetgeen voor Gasunie als leverancier aantrekkelijk is. Ter stimulering van deze toepassing van aardgas zullen wij een tijdelijke korting introduceren van de aardgaskosten voor warmte/kracht-toepassing in grote industriële bedrijven. De korting zal alleen gelden voor de niet aan het openbare net teruggeleverde kwh's. De grootte van de korting willen wij stellen op 11/15 van de eerdergenoemde reductie van 3,74 et per kwh die de SEP zal invoeren op grond van de extra aardgasinzet. Derhalve zal deze korting eveneens per kwartaal aan de energieprijsontwikkelingen worden aangepast. Overigens willen wij soortgelijke maatstaven aanleggen als de SEP voor het vaststellen welke afnemers voor welke hoeveelheden geproduceerde elektriciteit voor de reductie in aanmerking komen. Bovengenoemde regeling zal gelden voor bedrijven die voor 1 juli 1987 een warmte/kracht-installatie in bedrijf hebben genomen, leder bedrijf zal voor een periode van zeven jaren na i n bed rijf stel I i n g genoemde korting worden verleend. Voor bedrijven die reeds een of meerdere warmte/krachtinstallaties in bedrijf hebben gaat deze periode in op 1 juli 1982. Eveneens in november aanstaande zullen wij de regeling op haar praktische werking toetsen. Indien wijzigingen noodzakelijk blijken, zullen wij u hiervan verwittigen. De omvang van de korting wordt door ons geschat op circa f 100 min. per jaar (3500 gwh a 11/15 x 3,74 et/kwh). Wij verzoeken u om uw goedkeuring te verlenen voor de introductie van bovenvermelde maatregel ter stimulering van industriële warmte/krachtinstallaties op aardgas. Hoogachtend, G. Kardaun, hoofddirecteur Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 5

BIJLAGE II SEP Aan de Minister van Economische Zaken Arnhem, 8 juli 1982 Inzet extra aardgas en stroomprijsproblematiek voor industriële grootverbruikers Hierbij delen wij u mede dat wij, mede namens de in onze vennootschap deelnemende elektriciteitsproduktiebedrijven, thans met de Gasunie principiële overeenstemming hebben bereikt over de afname van een extra hoeveelheid aardgas van 20 miljard m 3 ten behoeve van de elektriciteitsopwekking in Nederland. De hoofdelementen van de tussen Gasunie en onze vennootschap overeengekomen regeling treft u hieronder aan. Vooreerst stellen wij u er echter van in kennis, dat onze bereidheid aan een dergelijke regeling medewerking te verlenen vooral is ingegeven door de overweging dat de elektriciteitsproduktiebedrijven dit extra aardgas uiteindelijk tegen een gereduceerde prijs ter beschikking krijgen, waardoor het mogelijk zal zijn industriële afnemers van grote hoeveelheden elektrische energie - die thans in vergelijking met het buitenland een hoge elektriciteitsprijs betalen - een lagere prijs voor de geleverde elektrische energie in rekening te brengen. Zeker in de gegeven economische omstandigheden dienen de elektriciteitsbedrijven naar vermogen een bijdrage te leveren aan vermindering van de elektriciteitsprijs voor deze afnemers. Om deze reden zijn de elektriciteitsproduktiebedrijven gehouden ook voor dit extra in te zetten aardgas een zo laag mogelijke prijs te bedingen, opdat kan worden voorkomen dat een situatie ontstaat dat belangrijke afnemers zich gedwongen zien hun activiteiten in Nederland te beëindigen. Het gebruik van dit extra aardgas zal hiertoe een bijdrage leveren, in afwachting van de resultaten van een structurele wijziging in het brandstoffenpakket van de elektriciteitsopwekking, die pas op de langere termijn merkbaar zullen worden. In dit verband kunnen wij u toezeggen dat wij met voortvarendheid de besluitvormingsprocedure binnen onze vennootschap met betrekking tot de ombouw van bestaande gas/olie gestookte eenheden op het stoken met kolen zullen afronden. Thans laat het zich aanzien dat de eenheden op de Maasvlakte en een eenheid van de Maascentrale voor ombouw in aanmerking komen. Verder hebben wij besloten ook een directe eigen bijdrage te leveren aan de verlaging van de elektriciteitsprijs voor industriële grootverbruikers, die zal worden verkregen uit het voordeel dat de elektriciteitsproduktiebedrijven behalen met het systeem van de landelijke economische optimilisatie van de elektriciteitsopwekking. Deze bijdrage bedraagt in de jaren 1982 en 1987 f 15 miljoen per jaar en in de periode 1983 t/m 1986 f30 miljoen per jaar. De verdeling van deze bijdrage over de daarvoor in aanmerking komende afnemers zal geschieden aan de hand van tussen Gasunie en onze vennootschap overeen te komen criteria, die overigens overeen zullen stemmen met de criteria die SEP en Gasunie op basis van het tussen hen afgesloten contract zullen vaststellen. Het is ons bekend dat de elektriciteitsbedrijven in het verband van de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VEEN) zich hebben beraden over mogelijkheden van aanpassing van de brandstoffactoren in relatie tot de bedrijfstijd voor industriële grootverbruikers. De resultaten van dit beraad treft u in de bijlagen bij deze brief aan. Met de Gasunie is met betrekking tot de inzet van extra aardgas in hoofdzaak in beginsel het volgende overeengekomen. 1. In de jaren 1982 t/m1987 stelt Gasunie in totaal ten minste 20 miljard m 3 aardgas tegen BIPC-prijs extra ter beschikking aan de elektriciteitsproduktiebedrijven; 2 miljard m 3 in 1982, vervolgens voor de jaren 1983 t/m 1986 jaarlijks 4 miljard m 3 en ten slotte in 1987 nogmaals 2 miljard m 3. Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 6

2. In genoemde periode verleent Gasunie aan SEP een restitutie voor door de elektriciteitsproduktiebedrijven aan bepaalde industriële grootverbruikers geleverde elektrische energie, zodanig dat de prijs van deze geleverde elektrische energie overeenkomt met de prijs van met kolen opgewekte elektriciteit. Deze restitutie zal SEP via de betreffende elektriciteitsproduktiebedrijven aan de in aanmerking komende industriële grootverbruikers uitkeren. Voor de vaststelling van de industriële grootverbruikers, die onder de regeling zullen vallen, wordt vooralsnog uitgegaan van een jaarlijks elektriciteitsverbruik van meer dan 30 GWh (met een franchise van 20 GWh) en een bedrijfstijd groter dan 4500 h/a in het voorafgaande kalenderjaar. Industriële grootverbruikers die aan dit criterium van de bedrijfstijd niet voldoen, doch waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij in het lopende jaar wel aan dit criterium zullen voldoen, vallen eveneens onder deze regeling. 3. Jaarlijks zal worden vastgesteld welk deel van de door de elektriciteitsproduktiebedrijven ingezette hoeveelheden aardgas als extra aardgas kan worden aangemerkt. Daarbij zal ervan worden uitgegaan dat de van jaar tot jaar door het Beheerscollege van het BIPC begrote hoeveelheden, uit de 80% en 25 miljard m 3 aardgas, volledig worden verbruikt. De totaal gebruikte hoeveelheid gas minus het op deze wijze bepaalde BIPC-gas geeft de hoeveelheid extra gestookt aardgas. 4. Levering van de extra hoeveelheden aardgas aan de elektriciteitsproduktiebedrijven geschiedt op basis van de bestaande contracten. 5. De regeling gaat in op 1 juli 1982. Ten slotte delen wij u voor de volledigheid mede, dat de tussen Gasunie en onze vennootschap overeengekomen regeling nog de goedkeuring behoeft van de verschillende organen van de onderscheiden vennootschappen. Wij vertrouwen erop dat deze instemming zal worden verkregen. Vooruitlopend hierop stoken de elektriciteitsproduktiebedrijven vanaf 1 juli 1982 zo veel mogelijk aardgas, voor zover de bestaande olieleverantiecontracten en het overleg met de olieleveranciers dat mogelijk maken. Gaarne vertrouwen wij erop, dat u zich met het hier beschreven geheel van regelingen kunt verenigen. Hoogachtend, N.V. Samenwerkende Elektriciteits-Produktiebedrijven J. Wijmans, directeur Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 7

Bijlage 1 VEEN Rondschrijven aan alle leden van de VEEN Arnhem, 8 juli 1982 Differentiatie warmteverbruik t.b.v. grootverbruikers De Nederlandse elektriciteitsvoorziening is, meer dan in de meeste andere landen het geval is, afhankelijk van de duurste fossiele brandstoffen gas en olie. Als gevolg van deze omstandigheid is de prijs die gemiddeld in Nederland voor elektriciteit moet worden betaald, de laatste jaren sterker toegenomen dan in de ons omringende landen. Door de hier bestaande kostenstructuur - veel variabele (lees brandstof-i en relatief weinig vaste kosten - worden de effecten van de brandstofprijsstijging het sterkst gevoeld door de grootverbruikers. Op grond van deze constateringen, die onder meer zijn beklemtoond door de samenwerkingsverbanden van grootverbruikers van elektriciteit, is door de Commissie voor tarieven van de VEEN nagegaan welke mogelijkheden er bestaan om te komen tot een verlaging van het variabele deel van de kwh-prijs, met name voor de grootverbruikers, onder handhaving van het beginsel dat iedere verbruikerscategorie de door haar veroorzaakte kosten in rekening krijgt gebracht. De belangrijkste component van het variabele tariefbestanddeel is de brandstofkostenvergoeding, die op haar beurt weer uit twee elementen bestaat: - het warmteverbruikscijfer (kj/kwh); - kosten van de verbruikte brandstoffen (f/kj). De Commissie voor tarieven is tot de conclusie gekomen dat de vorm van de belastingkromme en de wijze waarop de daarmee samenhangende elektriciteitsbehoefte wordt geproduceerd, een differentiatie in het warmteverbruikscijfer rechtvaardigen. Op grond van simulaties, uitgevoerd met behulp van het LEO-programma, is berekend wat het effect op het brandstofverbruik is van het weglaten van een substantiële belasting op verschillende momenten van de dag. De uitkomsten variëren vanzelfsprekend met de omvang van de weggelaten belasting en de beschouwde momenten van de dag. Duidelijk blijkt echter dat het hoogste marginale rendement optreedt in de nachturen. Het warmteverbruik voor een marginaal beschouwde afname in de nachturen is ongeveer 10% lager dan het gemiddelde warmteverbruik gedurende het gehele etmaal. Ook een min of meer constante belasting, afgenomen op andere momenten van de dag, leidt tot een verlaging van het warmteverbruik. Zij het met een lager percentage dan de hierboven genoemde 10%. Op grond van deze constateringen ligt het in de rede om, onder handhaving van het principe van de kostentoerekening per deelmarkt, verbruikers met een hoge bedrijfstijd een lager warmteverbruik in rekening te brengen dan van toepassing is voor een gemiddelde verbruiker. Het criterium bedrijfstijd is gekozen omdat daarmee enerzijds wordt weergegeven hoe vlak, het afnamepatroon is, terwijl anderzijds het aandeel van 's nachts afgenomen elektriciteit normaliter toeneemt met de bedrijfstijd. Derhalve wordt geadviseerd om ten behoeve van verbruikers met een hoge bedrijfstijd een differentiatie in het warmteverbruikcijfer aan te brengen. Het advies luidt in concreto als volgt: - de differentiatie geldt voor verbruikers met een maximum belasting per kalenderjaar van 3 MW of meer; - de differentiatie is van toepassing op diè kwh's die zijn afgenomen boven een bedrijfstijd van 5000 uren per jaar. De vaststelling of er van een dergelijke afname sprake is, vindt plaats per maand, dit met het oog op seizoengebonden produktieprocessen; Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 8

- de bedoelde differentiatie bedraagt 10% op het normaal voor de betreffende verbruiker geldende warmteverbruikscijfer per kwh, voor iedere kwh afgenomen boven 5000h bedrijfstijd. Voorbeeld Elektriciteitsverbruik in een periode van 31 dagen: 1 950000 kwh. Maximale belasting in diezelfde periode: 3500 kw. Normaal warmteverbruikscijfer: 10 MJ/kWh. Uitwerking Verbruik op jaarbasis 365 x 1 950 000 kwh = 22 959 677 kwh/a. ~3Ï~ Maximale belasting: 3500 kw. Bedrijfstijd: 6560 h/a. Warmteverbruik: 5000 x 22 959 677 kwh x 10 MJ/kWh. 174 998 GJ 6560 1560 x 22 959 677 kwh x (0,9 x 10) MJ/kWh = 49 139GJ 6560 Totaal: 22 959 677 kwh = 224 137 GJ Met andere woorden: Gemiddeld warmteverbruik over alle kwh's: 9762 kj/kwh. Netto-resultaat van de differentiatie: -2,378%. Het toe te passen differentiatiepercentage kan ook worden berekend met behulp van de volgende formule: (0,1 -^55_) x 100%, B waarbij B is de bedrijfstijd van het verbruik in uren per jaar-t (5000= B= 8760). Herhaald zij dat het verbruik en de belasting per periode van (ongeveer) een maand worden vastgesteld en dat het verbruik naar evenredigheid van het aantal dagen tussen de respectieve meteropnames wordt herleid op jaarbasis. Deze tariefdifferentiaties geldt voor alle grootverbruikers met een maximale belasting van 3 MW of meer. Deze groep omvat twee soorten verbruikers, te weten de verbruikers met een algemeen grootverbruikerstarief en de zogenaamde giganten met een bijzonder contract. Ten aanzien van de laatstbedoelde verbruikers zij vermeld dat deze regeling alleen is bedoeld voor die contracten waarin nog niet op min of meer overeenkonv stige wijze rekening is gehouden met lagere produktiekosten als gevolg van een hoge bedrijfstijd. Ten aanzien van het tijdstip van invoering luidt het advies om de regeling voor de grootste verbruikers zo spoedig mogelijk toe te passen, en voor de groep in zijn algemeenheid uiterlijk per 1 januari 1983. Overigens is deze regeling een eerste aanzet tot een nader uitgewerkt advies over tariefdifferentaties ten behoeve van verbruikers met een relatief hoog verbruik en/of hoge bedrijfstijd en/of een hoog verbruik van nachtstroom. Het thans voorliggende voorstel moet worden bezien tegen de achtergrond van de behoefte aan een eerste concrete maatregel met betrekking tot dit sterk in de belangstelling staande vraagstuk. Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 9

Met het Ministerie van Economische Zaken is overeengekomen, dat de financiering van deze maatregel in eerste instantie zal worden gezocht in de eventueel nog bestaande brandstofmajoratie. Als invoering van dit voorstel leidt tot aantoonbare en substantiële verliezen voor het betrokken bedrijf, zal het Ministerie een aanvraag om een compenserende tariefherziening per 1-1-1983 in positieve zin behandelen. Op de laatstgehouden ledenvergadering van de VEEN van 30 juni jl., hebben de leden van de VEEN ingestemd met dit advies op basis van een aldaar gegeven toelichting. Wij vertrouwen dat u de mogelijkheden zult willen nagaan om dit advies zo spoedig mogelijk te volgen. Hoogachtend, Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland, W. K. Wiechers, adjunct-secretaris Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 100, hoofdstuk XIII, nr. 137 10