Projectgebonden risicoanalyse (PRA) Rotterdam Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek



Vergelijkbare documenten
INHOUDSOPGAVE EN TEKSTVOORSTEL

Inleiding. Termen en definities en reikwijdte van de PRA

Proces-verbaal van oplevering Opsporen Conventionele Explosieven Lunet aan de Snel

Projectgebonden Risicoanalyse (PRA)

rocetrr Op po en Conwntionele E Plo ienen Project: OCE Langeraar Oost Projec'tnummer: Kenmerk: PvO-001 Datum: 24 mei 2013

Eindrapportage Explosievenonderzoek OCE Nederweert Merenveld Gemeente Nederweert

PLS-NGE. Aanwezigheid NGE binnen projectgebied Erftransformatie Zandvoort 31 Gendt. Inleiding

BAGGERNETDAG VERDIEPING NIEUWE WATERWEG EN BOTLEK

Inventarisatie Niet Gesprongen Conventionele Explosieven

FAQ Bommenkaart. Aan Van Henriette van Hoek, Datum Herziene versie d.d. 1 november 2017

Proces verbaal van oplevering

RAPPORTAGE CE ONDERZOEK OOSTELIJKE RONDWEG, SOESTERBERG

Aanvullend Vooronderzoek Conventionele Explosieven Grote Hondring te Dordrecht

Briefrapportage. 1. Inleiding. Saricon bv

Hieronder is uiteengezet wat de meest relevante feiten zijn voor het onderzoeksgebied wat betreft de mogelijke aanwezigheid van CE.

Detectie rapportage CE onderzoek Eckmanshof Blitterswijck, Gemeente Venray. Projectnummer Opdrachtgever: Van Der Horst Ontwikkeling

PROCES-VERBAAL VAN OPLEVERING Homoetstraat te Doornenburg

DETECTIERAPPORT FIETSBRUG NOORD CUIJK-MOOK

Bestemmingsplan de Bredius te Muiden

PROCESVERBAAL VAN OPLEVERING VERKLARING VRIJ VAN EXPLOSIEVEN

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Gezond en Veilig Werken t.a.v. mevrouw Simone Wiers Postbus LV DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Voorbereidende onderzoeken. Baggeren Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder

Quickscan Bilthoven Leijenseweg

Versie : 1 : J. Bellemans / J. van Voorst Vader. IDDS Explosieven : Dhr. ing. M. Botermans (bedrijfsleider) Datum :

PROCES VERBAAL VAN OPLEVERING WSCS-OCE INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING 3. 2 Resultaten grondradar en dieptedetectie tuinen Grondradardetectie 5

Overzichtskaart onderzoeksgebied Overzicht EODD vondsten in de omgeving van het onderzoeksgebied. T&A Survey BV 0211GPR2431 1

Figuur 1. Projectgebied, kadastraal bekend als gemeente Elst, sectie K, nummers 1493, 1742, 6859, 6861 en 6863

Proces verbaal van oplevering De Beek, Naarden

Eindrapportage detectie- en benaderonderzoek Catharijnesingel, : Gemeente Utrecht

OMGAAN MET RISICO S IN DE UITVOERING VERDIEPING NIEUWE WATERWEG EN BOTLEK

1. Inleiding. 2. Aanleiding en vraagstelling

Proces Verbaal van Oplevering

Projectnummer: GPR Opsporingsgebied: Bestemmingsplan de Bredius te Muiden

De Bayesiaanse methode toegepast op de Buiksloterham

Projectgebonden risicoanalyse

MEMO. Inleiding. Datum : 21 december 2010 (definitief) Aan : Marcel van Hout. Van : Arjan Matser tel

Opsporingsgebied: Gedeelte van het Coevorden Vechtkanaal

CErrt. Project: Windpark Delfzijl Noord Projectnummer: TVO-00 I 16 april2014. Datum: Toetsing Vooronderzoek CE. Opdrachtgever: KWS lnfra bv

Eindrapportage detectie- en benader- onderzoek Kitskensberg, gemeente Roermond.

Milieutechniek Heijen BV. Aannemer Projectnummer Goedgekeurd door: Vrijgegeven door: Versie AVG Milieutechniek Heijen BV Postbus AD Gennep

Proces-Verbaal van Oplevering Explosievenonderzoek Wallen van Sluis te Sluis

Lidl Nordlaan, Velp Gemeente Rheden

PLS Ceintuurbaan / Nieuwe Aamsestraat te Elst t.b.v. bouw appartementen

Proces-Verbaal van Oplevering OCE Vathorst

PROJECTLEIDERSSAMENVATTING NIET-GESPRONGEN EXPLOSIEVEN. Datum: 28 juli dhr. T. Meulendijks. dhr. F.G.J. Barink. PLS-NGE Hegsestraat 11, Gendt

Eindrapportage detectie- en benaderonderzoek Thornsche Molen, gemeente Ubbergen.

Versie : 1 : J. Bellemans / W. Wisselink. : Dhr. F. Schreiner : Postbus 149 : 2215 ZJ Voorhout

BODAC ELK Explosieven opsporingsbedrijf. Postadres: Postbus XX Schijndel M Schijndel TeL (073) Fax (073)

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

1. Door het gehele document zijn tekstuele en redactionele wijzigingen aangebracht.

PRESENTATIE RISICOKAART ALBLASSERDAM

Briefrapportage. Saricon bv

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)

Rapportage detectieonderzoek in het opsporingsgebied Molenhof te Blitterswijck.

Bijlage 2 Stroomschema processtappen omgaan met CE op hoofdlijnen

PROJECTLEIDERSSAMENVATTING NIET-GESPRONGEN EXPLOSIEVEN. Datum: 22 november dhr. H. de Baaij. dhr. F.G.J. Barink

WATERBODEMDETECTIE KORNWERDERZAND GEMEENTE SÚDWEST-FRYSLÂN

~ : Gemeente Barneveld : Explosive Clearance Group BV : Baron van Nagelstraat : : : ER-01 : Definitief

Rapportage van bevindingen Explosievenonderzoek OCE Maasbracht Havenstraat 19 Gemeente Maasgouw

SAMENVATTING PROJECTLEIDER SAMENVATTING PROJECTLEIDER. Datum: Klik of tik om tekst in te voeren. J. Kraeima (projectleider)

Proces-Verbaal van Oplevering OCE Wijk en Aalburg Bosseweg 4

PROCES-VERBAAL VAN OPLEVERING CE ONDERZOEK MOSKEE TAWHIED TE ROERMOND

Zoetermeer. Innovatiefabriek. Kwantitatieve risicoanalyse concept. ir. R.A. Sips. ing. J. Lauf

Opsporingsgebied: Uiterwaarden te Rhenen: deelgebied Palmerswaard

: RUD Utrecht. Externe Veiligheid Omgevingsplan De Geer. : Gemeente Amersfoort, mevrouw C. Heezen

("ECG. INGEKOMEN j 3 NOV Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier T.a.v. mevr. M. Kwakkelstein Postbus AG Heerhugowaard

Rapportage detectieonderzoek Fase I in het onderzoeksgebied. Groesbeek.

Sint Anthonis EVZ Tovensche Beek

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Onderzoekslocatie: Aanleg A1 locatie Muiden

Risico-inventarisatie Uitbreidingslocatie Golfbaan Wageningen

PROJECTLEIDERSSAMENVATTING NIET-GESPRONGEN EXPLOSIEVEN. Datum: 28 oktober dhr. J. Bongers. dhr. F.G.J. Barink. PLS-NGE Europaplein Zuid

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE Imandra: :D

PROJECTGEBONDEN RISICO ANALYSE RWZI Treurenburg

Project Harselaarstunnel te Barneveld

3921 Opsporen van conventionele explosieven 1 INLEIDING 2 CE PROBLEMATIEK: EEN KORTE TERUGBLIK. Arjan D. Hol 1

: RUD Utrecht. Externe Veiligheid Omgevingsplan Laak 2B en Velden1F. : Gemeente Amersfoort, mevrouw C. Heezen. : de heer R. Polman

Procesverbaal van Oplevering (PvvO) Detectie en gecontroleerd ontgraven, Dijkshoornseweg 39/43, Den Hoorn

Proces-Verbaal van Oplevering OCE Vathorst

PROCES-VERBAAL VAN OPLEVERING CE ONDERZOEK REIGERSKANT ESCH

Projectgebonden Risico Analyse Achterweg 3-5 in Ellecom Gemeente Rheden

ILS verstoringsonderzoek Eindhoven

Optreden bij vuurwerkbranden. Herman Schreurs

Inventarisatie Conventionele Explosieven Stroomlijn fase 3 Rijkswaterstaat

ACTUALISATIE BODEMKWALITEITSKAART

Projectgebonden Risicoanalyse naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied "N320 te Culemborg".

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Risicoberekening hogedruk aardgasleidingen

Uiterwaarden Rhenen: deelgebied Palmerswaard

Het nieuwbouwproject d Amandelhof bestaat uit een Zorgcentrum met blokken A, B en C en twee commerciële woontorens.

PROJECTLEIDERSSAMENVATTING NIET-GESPRONGEN EXPLOSIEVEN. Datum: 21 juli dhr. T. Meulendijks. dhr. F.G.J. Barink

Inhoudsopgave. 1 Inleiding d-Radarsysteem 4

Akoestisch onderzoek

Explosieven Opsporing Nederland

Risicoanalyse vervoer gevaarlijke stoffen N388 Bestemmingsplan Kalkovens en vissershuisje Zoutkamp

Onderwerp Onderzoek, opsporing en ruiming explosieven bij gebiedsontwikkeling

Ruimte voor de Waal - Nijmegen Verificatie Ruimtelijk Plan Hydraulica

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal

Kwantitatieve Risicoanalyse Gastransportleiding W

Transcriptie:

Projectgebonden risicoanalyse (PRA) Rotterdam Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek Kenmerk: RN-15001-1.1 (Definitief) 26 augustus 2015

ALGEMENE GEGEVENS: Opdrachtgever Naam : Havenbedrijf Rotterdam N.V. Contactpersoon : Guido de Jong Afdeling : Environmental Management Adres : World Port Center Rotterdam Telefoon : 010 252 1769 Opdrachtnemer Naam : Expload Contactpersoon : de heer J. Blokvoort Adres : Irene Vorrinkstraat 29, 4105 JA, Culemborg : Postbus 85 4100 AB CULEMBORG Telefoon : 0345 778 990 / 06 48 144 244 Project Expload Projectnaam : Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek Projectnummer : 15001 Locatie : Rotterdam Rapport Soort Kenmerk Status Verzendlijst Opdrachtgever Expload : Projectgebonden risicoanalyse (PRA) : RN-15001-1.1 : Definitief : Havenbedrijf Rotterdam N.V. : Archief Expload Afbeelding voorpagina: 3D animatie Nieuwe Waterweg Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 2 van 32

INHOUDSOPGAVE: 1 ALGEMEEN... 4 1.1 INLEIDING 4 1.2 HET DOEL VAN DE UITVRAAG 4 1.3 HET WORSTCASESCENARIO ONDERZOEK 5 1.4 DE MER 5 1.5 DE OPDRACHT 5 1.6 GEHANTEERDE TERMEN 6 1.7 STATUS VAN DIT DOCUMENT 7 2 UITGEVOERDE VOORONDERZOEKEN EN OPSPORING VAN CE... 8 2.1 OVERZICHT EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK 8 2.2 SOORTEN EN SUBSOORTEN CE 9 2.3 GEBRUIKTE ONTSTEKERS 10 3 AFBAKENING VERDACHT GEBIED... 11 3.1 PROCESSTAPPEN 11 3.2 WATERBODEM NIEUWE WATERWEG 1940 12 3.3 MAXIMALE DIEPTELIGGING VAN CE 13 3.4 WATERBODEM NIEUWE WATERWEG 2015 15 3.5 VERDACHTE GEBIEDEN 15 3.6 OPSPORINGSGEBIEDEN 18 4 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN... 19 4.1 VERDIEPING NIEUWE WATERWEG 19 4.2 INVLOED WERKZAAMHEDEN OP CE 19 4.2.1 CONTACT MET CE / MECHANISCHE BELASTING 19 4.2.2 BEWEGING VAN HET CE 19 5 EFFECTEN UITWERKING CE... 20 5.1 BRISANTIE / SCHERFWERKING 20 5.2 GASDRUK 22 5.3 SCHOKGOLF 23 5.4 HITTE 24 6 GEADVISEERDE BEHEERSMAATREGEL... 25 6.1 NOODZAAK TREFFEN BEHEERSMAATREGEL IN OPSPORINGSGEBIEDEN 25 6.2 AANBRENGEN BESCHERMENDE MAATREGELEN 25 6.3 OPSPOREN EN VERWIJDEREN CE 25 6.3.1 PASSIEVE DETECTIE 25 6.3.2 ACTIEVE DETECTIE 27 6.3.3 AANWEZIGE VERSTORENDE ELEMENTEN 28 6.4 ADVIES DETECTIEMETHODE 29 7 CONCLUSIES EN AANBEVELING... 30 7.1 CONCLUSIE 30 7.2 AANBEVELING 31 8 BIJLAGEN 1 T/M 21:... 32 BIJLAGE 1 OVERZICHT BIJLAGEN TRAJECT NIEUWE WATERWEG, BOTLEK EN 2 DE PETROLEUMHAVEN 32 BIJLAGE 2A T/M 26A OVERZICHT GEBIEDEN GEPROJECTEERD OP ONDERGROND GOOGLE EARTH 32 BIJLAGE 2B T/M 26B OVERZICHT GEBIEDEN GEPROJECTEERD OP ONDERGROND HUIDIGE WATERBODEM 32 BIJLAGE 27 OVERZICHT UITGEVOERDE VOORONDERZOEKEN EN CE OPSPORINGSWERKZAAMHEDEN 32 Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 3 van 32

1 ALGEMEEN 1.1 INLEIDING Het Havenbedrijf Rotterdam is voornemens de Nieuwe Waterweg inclusief de 2 de Petroleumhaven (NWW) en Botlek te verdiepen. In het kader van de voorbereidingen is het noodzakelijk om te beschikken over de conclusies van een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (CE) voor de twee deelgebieden (zie figuur 1). Deelgebied Botlek Deelgebied Nieuwe Waterweg incl. 2 de Petroleumhaven Figuur 1: Ligging deelgebieden NWW/Botlek (nummering verwijst naar rapport bijlagen 2 t/m 26). De Rotterdamse haven is tijdens de Tweede Wereldoorlog meerdere malen het doelwit geweest van oorlogshandelingen (b.v. bombardementen) waarbij mogelijk blindgangers van conventionele explosieven (CE) zijn achtergebleven in/op de (water)bodem binnen de werklocaties. Bij het roeren van de (water)bodem kan men ongewild in aanraking komen met deze CE. 1.2 HET DOEL VAN DE UITVRAAG Voor de gehele gemeente Rotterdam wordt momenteel een risicokaart CE opgesteld. De verwachting is dat deze kaart niet gereed is voordat de verdiepingswerkzaamheden starten. Het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) heeft Expload gevraagd om vooruitlopend op de risicokaart de gebieden waar CE mogelijk aanwezig zijn af te bakenen door gebruik te maken van de resultaten van reeds uitgevoerde locatiespecifieke vooronderzoeken CE en CE opsporingswerkzaamheden, aangevuld met een onderzoek naar de aanwezigheid van CE in het worstcase scenario voor die gebieden waar nog geen vooronderzoek of opsporing heeft plaatsgevonden. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 4 van 32

1.3 HET WORSTCASESCENARIO ONDERZOEK In een worstcasescenario onderzoek wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het gebied waarvoor nog geen vooronderzoek of opsporing van CE is uitgevoerd geheel verdacht is op de mogelijke aanwezigheid van brisante afwerpmunitie t/m 1000 lb. Vervolgens wordt het verdachte gebied zoveel mogelijk verkleind door feitelijk vast te stellen waar de waterbodem uit WO-II na de oorlog (voldoende diep) is ontgraven. In maart/april 1940 is de diepte van de Nieuwe Waterweg gepeild. Dit heeft geresulteerd in een serie peilkaarten die aanwezig zijn in het gemeentearchief Rotterdam. Deze historische peilgegevens kunnen met GIS worden omgezet in een 3D model van de historische waterbodem. Op basis van de uitgangspunten over indringingsdiepten van CE in waterbodems (in het verleden vastgesteld in samenspraak met de gemeente) kan vervolgens een 3D model worden gemaakt van de maximale indringingsdiepte van CE tijdens WO-II. Dit wordt tenslotte vergeleken met een 3D model van de huidige waterbodem om de onverdachte delen van de NWW vast te stellen. 1.4 DE MER De aanwezigheid van CE kan een risico vormen voor zowel uitvoerend personeel als omgeving tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. De mogelijkheid bestaat dat door de uit te voeren werkzaamheden een CE ongecontroleerd tot uitwerking wordt gebracht. Het is noodzakelijk het risico vooraf in beeld te brengen en hiervoor de benodigde beheersmaatregelen te treffen. Het rapport PRA is bedoeld om onderdeel uit te maken van het Milieu Effect Rapport (MER). Een MER wordt opgesteld bij activiteiten en projecten die mogelijk belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor dient in de rapportage te worden aangegeven of en welke beheersmaatregelen genomen dienen te worden bij verdiepingswerkzaamheden binnen de verdachte gebieden. 1.5 DE OPDRACHT Expload heeft voor de genoemde risicoanalyse een offerte ingediend op 22-01-2015 met als kenmerk UO-15001-02. Door het HbR is op 13-02-2015 aan Expload opdracht verstrekt om op basis van historisch/huidig feitenmateriaal de volgende werkzaamheden uit te voeren: - opstellen van een rapport vooronderzoek met CE bodembelastingkaart van het gedeelte van het Botlek gebied, waarvoor nog geen vooronderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen uit het Werkveld Specifiek Certificatie Schema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE). - maken van een 3D model of serie aansluitende 3D modellen van de historische waterbodem NWW naar de situatie van maart/april 1940. - maken van een 3D model of serie aansluitende 3D modellen van de huidige waterbodem NWW/Botlek. - maken van een 3D model met de resterende verdachte waterbodem - maken van een serie kaarten met de grenzen van verdachte waterbodems binnen het scopegebied. - opstellen van een rapportage PRA. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 5 van 32

1.6 GEHANTEERDE TERMEN Onderzoeksgebied (verdieping + 50 meter) Projectgebied (verdieping + 15 meter) Verdiepingswerkzaamheden Resterend verdacht gebied Opsporingsgebied verdacht gebied Figuur 2: Schematisch overzicht benaming gebieden Het onderzoeksgebied: Het onderzoeksgebied is het gebied waarvoor primair het worst-case scenario is vastgesteld of het gebied dat is onderworpen aan een historisch vooronderzoek CE. Het onderzoeksgebied is ontstaan door een buffer van 50 meter te hanteren rond het gebied waar de verdiepingswerkzaamheden plaatsvinden. Deze 50 meter is aan de start van het project bepaald in verband met mogelijke scopewijzigingen en de (destijds nog) onbekende afstand tot waarop de taluds kunnen inkalven. Verdacht gebied Het gebied waarvoor in de PRA of het vooronderzoek is aangegeven dat er een bovenmatige kans bestaat op het aantreffen van CE uit WO-II. Resterend verdacht gebied: Het gebied binnen het verdachte gebied waar geen opsporingswerkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van de verdiepingswerkzaamheden. Projectgebied: Het gebied waarbinnen de verdiepingswerkzaamheden gaan plaatsvinden. Hierin is ook de zone waarin het talud kan afkalven meegenomen (het invloedsgebied). Het invloedsgebied met betrekking tot het mogelijk inkalven van de taluds is tijdens de uitvoering van de PRA vastgesteld op 15 meter op basis van de ervaring van baggerspecialisten uit het projectteam van HbR tijdens het projectoverleg op 28 mei 2015 te Rotterdam. Opsporingsgebied: Het gebied binnen het verdachte deel van het projectgebied waarbinnen opsporing van CE door een gecertificeerd opsporingsbedrijf nodig is om de baggerwerkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 6 van 32

1.7 STATUS VAN DIT DOCUMENT Het CE bureauonderzoek bestaat doorgaans uit de fase vooronderzoek gevolgd door de fase projectgebonden risicoanalyse (PRA). In het vooronderzoek zijn de verdachte gebieden gedefinieerd en is de soort, subsoort en de verschijningsvorm (en) van de vermoedelijk aanwezige CE bepaald. Dit eindresultaat is een gedeeltelijke maar belangrijke input voor de PRA, waarin de risico s van vooraf gedefinieerde projectwerkzaamheden in relatie tot mogelijk aanwezige CE worden geïnventariseerd en geëvalueerd. De huidige PRA is voor het deelgebied Botlek gebaseerd op vooronderzoeken, waarover meer in hoofdstuk 2. De huidige PRA is voor het deelgebied Nieuwe Waterweg incl. 2 de Petroleumhaven niet gebaseerd op vooronderzoeken, omdat daar nog aan wordt gewerkt door de gemeente Rotterdam in het kader van een risicokaart voor de gehele gemeente. Voor het deelgebied Nieuwe Waterweg is dus uitgegaan van een worst-case scenario zoals omschreven in paragraaf 1.3. Het gebruik van de term verdacht in dit document heeft daardoor verschillende betekenissen. De uitspraak verdacht in het kader van de vooronderzoeken voor het deelgebied Botlek wil zeggen: verdacht op basis van feitelijke informatie. De uitspraak verdacht in het kader van het worstcasescenario onderzoek voor het deelgebied Nieuwe Waterweg incl. 2 de Petroleumhaven wil zeggen: op basis van naoorlogse werkzaamheden kan niet feitelijk worden vastgesteld dat het gebied onverdacht is. Het gebied wordt daarom als verdacht beschouwd tot het tegendeel blijkt uit een toekomstig vooronderzoek of de (aanstaande) risicokaart van de gemeente Rotterdam. Hieruit volgt dat het ontbreken van het vooronderzoek voor het deelgebied Nieuwe Waterweg incl. 2 de Petroleumhaven een leemte in kennis is dat enkel kan worden ingevuld door te wachten op de risicokaart van de gemeente Rotterdam óf door het alsnog uitvoeren van een vooronderzoek. Bij deze laatste optie moet rekening worden gehouden met de zeer grote hoeveelheid historische gegevens die inmiddels zijn verzameld (luchtfoto s, archiefstukken, literatuur, etc.) en dienen te worden geanalyseerd. Het alsnog uitvoeren van een vooronderzoek zal daardoor geruime tijd in beslag nemen. Door de worstcasescenario benadering van het onderzoek voor het deelgebied Nieuwe Waterweg incl. 2 de Petroleumhaven te hanteren kunnen de verdachte gebieden uit bijlagen 2 tot en met 26 (welke resteren na beschouwing van de naoorlogse baggerwerkzaamheden) alleen nog maar in positieve zin worden bijgesteld na het uitbrengen van de risicokaart van de gemeente Rotterdam. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 7 van 32

2 UITGEVOERDE VOORONDERZOEKEN EN OPSPORING VAN CE 2.1 OVERZICHT EERDER UITGEVOERD ONDERZOEK Zoals eerder aangegeven is er een aanvullend vooronderzoek conform de WSCS-OCE uitgevoerd voor het gedeelte van de Botlek waarvoor eerder nog geen vooronderzoek was uitgevoerd. Op de kaart in bijlage 27 is zichtbaar dat met dit aanvullend onderzoek het gehele deelgebied Botlek aan een vooronderzoek is onderworpen. De uitgevoerde vooronderzoeken binnen het deelgebied Botlek zijn: - Vooronderzoek CE Bek & Verburg. 1 Het onderzoeksgebied is geheel onverdacht van CE. - Vooronderzoek CE: Herontwikkeling Torontostraat. 2 Eén van afwerpmunitie verdacht gebied ligt aan de rand van het huidige onderzoeksgebied (nummer 1 in bijlage 27). - Vooronderzoek CE: LBC. 3 Twee van afwerpmunitie verdachte gebieden liggen aan de rand van het huidige onderzoeksgebied (nummers 2 en 3 in bijlage 27). - Vooronderzoek CE: St. Laurenshaven. 4 Eén van afwerpmunitie verdacht gebied ligt aan de rand van het huidige onderzoeksgebied. Dit is het verdachte gebied dat ook in het vooronderzoek Herontwikkeling Torontostraat is genoemd (nummer 1 in bijlage 27). - Vooronderzoek CE: Verdieping Botlek. 5 Twee van afwerpmunitie verdachte gebieden liggen aan de rand van het huidige onderzoeksgebied. Dit zijn de verdachte gebieden die ook in het vooronderzoek LBC zijn genoemd (nummers 2 en 3 in bijlage 27). Opsporingsonderzoek in het deelgebied NWW/2 de Petroleumhaven : - Opsporingsonderzoek, uitgevoerd door firma Van den Herik op de locatie Argos 6. Dit onderzoek is gebaseerd op een vooronderzoek voor deze locatie 7, waarin het projectgebied van Argos verdacht is aangemerkt op afwerpmunitie. Zie bijlage 27 van deze PRA voor een totaaloverzicht. 8 Expload heeft de onderzoeksresultaten uit de eerder uitgevoerde vooronderzoeken en opsporingsonderzoek meegenomen bij het vaststellen van de verdachte gebieden en uiteindelijke opsporingsgebieden in de huidige PRA. In tabel 1 is de mogelijke aanwezigheid van CE voor de verdachte gebieden A tot en met C in bijlage 27 samengevat. Zij wijken niet af van het gestelde worstcase scenario dat voor het deelgebied Nieuwe Waterweg en 2 de Petroleumhaven is gehanteerd. 1 Expload, rapport vooronderzoek Bek & Verburg, RVCE-C1302813-1 d.d. 9-7-2014 2 Expload, rapport vooronderzoek Herontwikkeling Torontostraat, RVCE-14047-01 versie 1.0 d.d. 20-11-2014 3 Saricon, rapport vooronderzoek LBC 3e Petroleumhaven Botlek, 14S105-VO-04 d.d. 27-10-2014 4 ACE, rapport vooronderzoek Sint Laurenshaven, RVCE-C13028-09-1 d.d. 21-5-2014 5 Expload, rapport vooronderzoek Verdieping Botlek Rotterdam, RVCE-15001-01 versie 0.1 d.d. 26-05-2015 6 Eindrapport Argos Glooiing, 10371 ER 5 ARGOS GLOOIING OCE V1 d.d. 28-06-2013 7 Saricon, rapport vooronderzoek Tweede Petroleumhaven Rotterdam, 72598-VO-01 d.d. 01-04-2010 8 Het vooronderzoek voor de locatie Argos is bij Expload alleen beschikbaar in een (te lage kwaliteit) scan en de precieze afbakening van het onderzoeksgebied kon daarom niet accuraat in GIS worden overgenomen. Het is daarom niet afgebeeld in bijlage 27. Dit heeft geen invloed op de eindconclusies van de huidige PRA. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 8 van 32

Nr. Hoofdsoort CE Nationaliteit Type CE en ontsteker Verschijningsvorm A Afwerpmunitie Geallieerd 40 lb, 250 lb, 500 lb (brisant) Afgeworpen 4 lb (brand) B Afwerpmunitie Geallieerd 40 lb, 250 lb, 500 lb (brisant) Afgeworpen 4 lb (brand) C Afwerpmunitie Geallieerd 250 lb, 500 lb (brisant) Afgeworpen Tabel 1: Mogelijk aan te treffen CE in de verdachte gebieden in bijlage 27. 2.2 SOORTEN EN SUBSOORTEN CE In de risicoanalyse is rekening gehouden met brisante afwerpmunitie t/m 1.000 lb. De explosieve inhoud van de mogelijk aanwezige CE ligt tussen de ca. 3 kg en 170 kg springstof. De grootte van deze achtergebleven CE kan uit figuur 3 worden herleid. 9 Figuur 3: Overzicht globale afmetingen aan te treffen brisante afwerpmunitie t/m 1000 lb. 9 4 lb brandbom niet afgebeeld Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 9 van 32

2.3 GEBRUIKTE ONTSTEKERS Op de afwerpmunitie zijn diverse soorten ontstekers gebruikt. In de risicoanalyse is rekening gehouden met de meest gevoelige ontstekers die daardoor de grootste risico s met zich meebrengen. In dit geval de ontstekers met een chemisch lange tijdvertraging (long delay) die tevens zijn voorzien van een voorgespannen slagpinveer (zie figuur 4). Alle ontstekers zijn gevoelig voor mechanische belasting, waardoor mogelijk het ontstekingsmechanisme wordt gedeformeerd en tot werking komt. Ook kan door mechanische belasting de inlei- of overdrachtslading worden geïnitieerd waardoor het CE alsnog tot uitwerking komt. Figuur 4: Voorbeeld chemisch lange vertraging ontsteker No. 37 (met anti-uitdraaimechanisme) De chemisch lange vertraging ontsteker werd gebruikt om gebieden voor een bepaalde tijd ontoegankelijk te maken. Vliegtuigbommen met deze ontsteker detoneerden op onwillekeurige momenten in de ondergrond binnen een tijdsbestek van 0 tot 144 uur. Algemene werking In de ontsteker zit een glazen ampul (zie figuur 4, blauw gekleurd) die tijdens het vallen van de vliegtuigbom wordt gebroken door het naar binnen draaien van de wapeningsas. In deze glazen ampul zit aceton (oplosmiddel) dat daardoor vrijkomt. De slagpin, die onder veerdruk staat, wordt vastgehouden door celluloidplaatjes (paars gekleurd). De aceton loopt naar beneden en werkt in op de celluloidplaatjes. Na verloop van tijd wordt het celluloid aangetast door de aceton en lost op. Hierdoor kan het de kracht van de veerdruk van de slagpin niet meer overwinnen en slaat de slagpin in waardoor de vliegtuigbom tot detonatie komt. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 10 van 32

3 AFBAKENING VERDACHT GEBIED In dit hoofdstuk is het proces beschreven dat gevolgd is om tot de afbakening van de verdachte gebieden te komen op basis van het worstcasescenario onderzoek, dat in paragraaf 1.3 al kort is beschreven. Bij de werkzaamheden is gebruik gemaakt van de software ArcGIS Dekstop 10.3 en de extensie 3D Analyst. 3.1 PROCESSTAPPEN 1. In kaart brengen van de historische waterbodem - Scannen van historische kaarten met lodingen uit het Stadsarchief Rotterdam - Positioneren van deze historische kaarten - Verwerken van de lodingen in GIS - Vertalen van de waterkolom naar dieptes t.o.v. NAP - Verwerken van de lodingen naar een TIN Tussenproduct : 3D model van de waterbodem anno april / mei 1940 2. In kaart brengen van de maximale diepte van CE - Vertalen van de waterbodemdieptes t.o.v. NAP naar maximale indringingsdieptes van CE - Toevoegen van een veiligheidszone van 0,5 meter - Verwerken van deze informatie naar een TIN Tussenproduct : 3D model van de maximale diepteligging van CE tijdens WO-II 3. In kaart brengen van de huidige waterbodem - Verwerken van lodingen naar een LAS dataset - Verwerken van de LAS dataset naar een TIN Tussenproduct : 3D model van de huidige waterbodem 4. In kaart brengen van het verdacht gebied - Surface Difference analyse met product shapefile én TIN - Verdacht gebied visualiseren in laagdiktes van 0,5 meter - Shapefile bijsnijden op verdiepingsgebied baggerwerk + 15m i.v.m. inkalven taluds Eindproduct : 2D model van het verdachte gebied t.b.v. baggerwerk met laagdikte-aanduiding Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 11 van 32

3.2 WATERBODEM NIEUWE WATERWEG 1940 In het Stadsarchief Rotterdam (GAR), toegang 294.01 (Dienst Gemeentewerken) inventarisnummer 4773 (bagger- en opspuitingswerkzaamheden) bevinden zich kaarten met lodingen van de Nieuwe Waterweg uit de periode maart/april 1940, vlak voordat de oorlog uitbrak. De lodingen zijn handmatig genomen in raaien die haaks op de vaarrichting staan en zijn voorzien van een getal dat de plaatselijke waterbodemdiepte in decimeters aangeeft (zie voorbeeld figuur 5). Figuur 5: Historische lodingskaart (fragment) De waterbodemdiepten op de kaart zijn gerefereerd aan O.L.W. (Overeengekomen Lage Waterstand). Dit kan worden vertaald naar NAP a.d.h.v. een aantekening op de kaart (aangemerkt met een oranje rechthoek in voorbeeld figuur 6). Figuur 6: Historische lodingskaart (informatiekader) De kaarten met dekking van het werkgebied t.b.v. de toekomstige baggerwerkzaamheden zijn door het GAR per kaart in één keer gescand. De scans zijn daarna door Expload gegeorefereerd op basis van de huidige topografie (GBKN) en gegeorefereerde luchtfoto s en kaartmateriaal uit WO-II. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 12 van 32

De lodingen op de kaarten zijn vervolgens gedigitaliseerd in het GIS in de kaartlaag lodingen1940, waarbij de waterdiepte is vertaald van decimeters naar meters. De waardes zijn ingevoerd in de attribuuttabel kolom diepte. Het totaal aantal gedigitaliseerde lodingen bedraagt 12.892. Hierna zijn de waterdiepten in meters per kaart vertaald naar diepten t.o.v. NAP (kolom DiepteNAP ) aan de hand van de formule: DiepteNAP = Diepte + (O.L.W. t.o.v. NAP) NB: O.L.W. t.o.v. NAP is een negatief getal. De waarde van DiepteNAP is dus kleiner. De historische waterbodem (1940) t.o.v. NAP kon in 3D 10 worden gevisualiseerd aan de hand van de tool Create TIN uit de ArcGIS toolset. 3.3 MAXIMALE DIEPTELIGGING VAN CE Voor de penetratiediepte in de waterbodem ten tijde van de Tweede Wereldoorlog zijn (nog) geen bruikbare rekenmodellen beschikbaar. De afremmende werking van de waterkolom kan theoretisch worden berekend aan de hand van de weerstandscoëfficiënt van water, maar de uitkomsten van deze berekeningen komen niet overeen met de ervaringscijfers en beproevingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. De firma Deltares uit Delft is bezig met de ontwikkeling van een bruikbaar rekenmodel. Bij het uitbrengen van deze rapportage was het rekenmodel echter nog niet voldoende ontwikkeld om te kunnen worden toegepast met voldoende betrouwbare eindresultaten. Het Havenbedrijf Rotterdam hanteert in samenspraak met de Gemeente Rotterdam de volgende uitgangspunten voor de maximale indringing van CE in de waterbodem volgens het worstcasescenario principe (inslag van een 1.000 lb vliegtuigbom in het water). A. Bij een waterkolom tot 4 meter is de remmende werking van het water op de snelheid van het CE onvoldoende om deze geheel tot rust te brengen. De maximale indringing kan niet op voorhand worden vastgesteld. Dit dient aan de hand van een dieptepenetratieberekening plaats te vinden. B. Bij een waterkolom van 4 tot 8 meter is het niet waarschijnlijk dat een CE dieper in de waterbodem is ingedrongen dan 1 meter. C. Bij een waterkolom van 8 meter of meer is het niet waarschijnlijk dat een CE in de waterbodem is ingedrongen. De snelheid van het CE wordt volledig afgeremd, waardoor deze op de harde waterbodem tot rust komt. In de GIS kaartlaag lodingen1940 is de kolom Indr[inging]CE toegevoegd. Vervolgens is een selectie gemaakt van alle lodingen met een waterkolom (uit 1940) kleiner dan 4 m. De geselecteerde lodingen hebben in de kolom IndrCE de fictieve waarde -20 [NAP] meegekregen. Ter plaatse van deze lodingen is de maximale diepteligging van CE niet vooraf te bepalen. 10 Feitelijk 2½ D, want er is geen sprake van een volume. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 13 van 32

Daarna is een selectie gemaakt van alle ladingen met een waterkolom van 4 meter tot 8 meter. De kolom IndrCE is berekend aan de hand van de formule: IndrCE = DiepteNAP-1 Tenslotte zijn de resterende lodingen geselecteerd. De kolom IndrCE is berekend aan de hand van de formule: IndrCE = DiepteNAP Aan de waarden voor IndrCE is vervolgens op verzoek van het Havenbedrijf Rotterdam een extra marge van 50 cm op de indringingsdiepte toegevoegd. Dit om te compenseren voor het eventuele inspoelen van een CE in de harde waterbodem tot de maximale diameter van het grootst mogelijk aanwezige CE. Hiertoe is de kolom IndrCEWCS (WCS = worstcase-scenario) aangemaakt en berekend aan de hand van de formule: IndrCEWCS = IndrCE -0,5 De maximale ligging van CE t.o.v. NAP in het worstcasescenario tijdens WO-II is in 3D 11 gevisualiseerd aan de hand van de tool Create TIN uit de ArcGIS toolset. Hierbij zijn de volgende kaartlagen en settings gebruikt: 1 2 3 4 Figuur 7: Screenshot tool Create TIN Kaartlaag 1 is het werkgebied t.b.v. de verdiepingswerkzaamheden vergroot met 50 meter. Deze kaartlaag is gebruikt om de grenzen van de TIN te bepalen. Kaartlaag 2 zijn de lodingen met een waterkolom van 4 meter tot 8 meter. Er is gerekend met de waarde uit de kolom IndrCEWCS. Kaartlaag 3 zijn de lodingen met een waterkolom van 8 meter of meer. Ook hier is gerekend met de waarde uit de kolom IndrCEWCS. Kaartlaag 4 zijn polygonen, die zijn ontstaan uit het verbinden (middels rechte lijnen) van de buitenste lodingen met een waterkolom kleiner dan 4 meter. Deze polygonen representeren de gebieden waar de maximale indringing van CE niet vooraf kan worden berekend. Ze zijn bij het maken van de TIN gebruikt als hard erase, d.w.z. dat het 3D model niet tot in deze gebieden doorloopt. 11 Feitelijk 2½ D, want er is geen sprake van een volume. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 14 van 32

3.4 WATERBODEM NIEUWE WATERWEG 2015 Het Havenbedrijf Rotterdam heeft recente lodingen aangeleverd in twee afzonderlijke tekstbestanden met XYZ waarden: een tekstbestand met lodingen in het werkgebied t.b.v. de verdiepingswerkzaamheden en een tekstbestand met lodingen buiten dit werkgebied. Deze tekstbestanden zijn eerst omgezet naar een LAS dataset. De LAS dataset is vervolgens verwerkt in een TIN aan de hand van de tool Create TIN uit de ArcGIS toolset. Dit keer is géén Hard Clip toegepast, maar is de TIN naderhand bijgesneden met de tool Delineate Tin Data Area. Dit gaf visueel het mooiste resultaat. ArcGIS kan de miljoenen lodingen niet in een enkel 3D datamodel verwerken, omdat de software dit niet ondersteunt. Om dit te verhelpen is thinning toegepast met een waarde van 30 procent, d.w.z. dat 30 procent van de lodingen zijn geselecteerd (dat gebeurt automatisch, door de software) om de TIN te creëren. Voor de doeleinden van dit onderzoek is dit voldoende. Het detail waarmee de huidige waterbodem met 30% van de beschikbare lodingen kan worden gevisualiseerd in 3D is aanzienlijk groter dan het detail van de historische waterbodem in 3D. 3.5 VERDACHTE GEBIEDEN De verdachte gebieden in het worstcase-scenario zijn in 2D in kaart gebracht aan de hand van de tool Surface Difference in ArcGIS, met als input: TIN met de maximale diepte van CE TIN met de huidige waterbodem Daar waar de huidige waterbodem boven de maximale diepte van CE ligt, is in het worstcasescenario sprake van een verdacht gebied. Het is dan namelijk niet feitelijk aangetoond dat de verdachte waterbodem uit WO-II na de oorlog voldoende diep is ontgraven. Het is mogelijk dat naoorlogs dieper is gebaggerd waarna de waterbodem weer is verondiept. Om dit feitelijk vast te kunnen stellen dient de naoorlogse baggergeschiedenis van de Nieuwe Waterweg te worden onderzocht. Dergelijk diepgaand onderzoek valt buiten de aan Expload verstrekte opdracht. Laagdiktes Aan de hand van de tool Surface Difference is ook een TIN gemaakt met het verschil tussen de huidige waterbodem en de maximale diepte van CE. Deze TIN is gebruikt om de verdachte gebieden te visualiseren in laagdiktes van een halve meter op de kaarten in bijlagen 2b tot en met 21b. De laagdikte van een halve meter is gekozen in verband met de uit te voeren opsporing van CE (zie verderop in dit document). Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 15 van 32

Voorbeeld 3D analyse Figuur 8 toont het 3D model van de maximale indringing van CE in de waterbodem uit 1940 (rood) bij de monding van de Nieuwe Waterweg. Op de achtergrond is de bebouwing van Hoek van Holland zichtbaar. In geel de contouren van het gebied waar de verdiepingswerkzaamheden plaatsvinden. In paars de contouren van het onderzoeksgebied. In grijs de huidige topografie (GBKN). Figuur 8: 3D model van de maximale indringing van CE in de waterbodem uit 1940. Figuur 9 toont een projectie van de huidige waterbodem (lichtbruin) op het 3D model van de maximale indringing van CE in de waterbodem uit 1940. Figuur 9: Projectie huidige waterbodem op het 3D model van de maximale indringing van CE in de waterbodem uit 1940. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 16 van 32

Figuur 9 laat zien dat de huidige waterbodem in sommige delen van het onderzoeksgebied hoger ligt dan de maximale indringing van CE. Hier kunnen zich theoretisch nog CE in de huidige waterbodem bevinden. Dit verdacht gebied is in figuur 10 afgebeeld met een dikke rode contour. Figuur 10: Visualisatie van de verdachte delen van de huidige waterbodem, afgebeeld met een dikke rode contour. De verdachte delen van de waterbodem zijn tenslotte gevisualiseerd in 2D en verdeeld in laagdiktes middels een kleurenschema (figuur 11). Figuur 11: Visualisatie van de verdachte delen van de huidige waterbodem in laagdiktes. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 17 van 32

3.6 OPSPORINGSGEBIEDEN In paragraaf 1.6 was de term opsporingsgebied al geïntroduceerd: het gebied binnen het verdachte deel van het projectgebied waarbinnen opsporing van CE door een gecertificeerd opsporingsbedrijf nodig is om de baggerwerkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren. In GIS zijn de opsporingsgebieden vastgesteld met behulp van de clip tool, waarbij de verdachte gebieden die verder dan 15 m uit het werkgebied liggen zijn verwijderd, evenals het gebied ter plaatse van Argos waar eerdere opsporing van CE heeft plaatsgevonden. De opsporingsgebieden zijn zichtbaar in bijlagen 2a tot en met 26a middels een rode arcering en in bijlagen 2b tot en met 26b middels een rood kader. De opsporingsgebieden reiken tot 15 m 12 uit het werkgebied i.v.m. de mogelijkheid dat de taluds van verdacht gebied nét buiten het werkgebied van de verdiepingswerkzaamheden inkalven en er CE in het werkgebied terecht komen. In bijlagen 2 tot en met 26 (a en b) zijn ook verdachte gebieden zichtbaar op afstanden groter dan 15 m van het werkgebied van de verdiepingswerkzaamheden (het resterend verdacht gebied ). Dit heeft te maken met het verzoek van HbR om de verdachte gebieden preventief in kaart te brengen tot 50 m uit het werkgebied. 12 Onderbouwing in paragraaf 1.6 Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 18 van 32

4 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN 4.1 VERDIEPING NIEUWE WATERWEG Buiten en binnen de opsporingsgebieden moet worden gebaggerd om de scheepvaart voldoende waterdiepte te garanderen. Doordat hierbij grondroering plaatsvindt, bestaat bij de baggerwerkzaamheden binnen de opsporingsgebieden de mogelijkheid om met achtergebleven CE in aanraking te komen. Welke activiteiten een negatieve invloed hebben op de CE is in onderstaande paragrafen aangegeven. 4.2 INVLOED WERKZAAMHEDEN OP CE Er zijn drie verschillende risico-activiteiten bij de uitvoering van de baggerwerkzaamheden: - zwaar contact / mechanische belasting; - beweging van een CE; Als uitgangspunt wordt rekening gehouden met de meest gevoelige ontsteker met betrekking tot bovengenoemde effecten. Het betreft de chemisch lange vertraging ontsteker zoals beschreven in paragraaf 2.2. 4.2.1 Contact met CE / mechanische belasting Doordat gebruik wordt gemaakt van hydraulische graafmachines waarbij de contactwerkzaamheden onder water plaatsvinden, bestaat de mogelijkheid om met een lichaam van een CE in aanraking komt. Hierdoor kan een schokgolf/trilling door het bomlichaam optreden dat doorzet in de ontsteker of mechanische belasting van de springstof (overdrachts- en/of inleilading) in het lichaam van het CE veroorzaakt. Dit kan leiden tot een ongecontroleerde detonatie van het CE 4.2.2 Beweging van het CE Indien de vliegtuigbom zich in de ondergrond bevindt met de neus omhoog dan zal het zuur in de ontsteker (zie paragraaf 2.2) zich niet richting de celluloidplaatjes verplaatsen, maar richting de wapeningsvork. Het zuur komt daardoor niet in aanraking met het celluloid en de vliegtuigbom kan daardoor als blindganger zijn achtergebleven. Als de bom gekanteld of bewogen wordt tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden, kan het zuur zich verplaatsen richting van de celluloidplaatjes en zal de vertragingstijd starten. Na onbepaalde tijd bestaat kans op een ongecontroleerde detonatie van de vliegtuigbom. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 19 van 32

5 EFFECTEN UITWERKING CE Alle risicovolle CE behoren tot de subcategorie brisante CE. Dit houdt in dat de werking berust op het detoneren (exploderen) van springstof. Bij de detonatie van een met springstof gevuld CE komt een zeer grote hoeveelheid energie vrij. De uitwerkingsverschijnselen van een detonatie zijn: - Brisantie (scherfwerking); - Gasdruk; - Schokgolf; - Hitte. 5.1 BRISANTIE / SCHERFWERKING Brisantie is een allesvernietigende kracht die werkt tot op enkele centimeters van de springstof. Als de springstof in een omhulsel is geplaatst zal de brisantie zorgen voor de verscheuring van heet omhulsel welke meestal van staal is gemaakt. Op deze wijze worden scherven gevormd, welke door de gasdruk snelheid meekrijgen. De schervengevarenzone kan reiken tot enkele kilometers vanaf het detonatiepunt. Dit is afhankelijk van de omliggende materie waardoor de scherven zich een weg moeten banen. Figuur 12: Afbeelding bomscherf (lengte ca. 50 cm.) Scherfwerking (fragmentatie) wordt onderscheiden in primaire scherven van het lichaam en secundaire scherven, afkomstig uit de directe omgeving, zoals puin, glasscherven, etc. Primaire en secundaire scherfwerking kunnen dodelijk letsel veroorzaken in de directe omgeving van het detonatiepunt. Binnen het project liggen de mogelijk aan te treffen CE onder de waterspiegel. Dit houdt in dat bij de risicobeoordeling rekening dient te worden gehouden met de remmende werking van de aanwezige waterkolom op scherven. Voor de uitwerking wordt rekening gehouden met het CE welke de grootste explosieve inhoud heeft. Dit betreft de vliegtuigbom van 1000 lb. In tabel 2 is aangegeven bij welke waterkolom er volgens het defensie voorschrift (VS9-861) geen lethale scherfwerking, respectievelijk geen scherfwerking boven water optreedt. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 20 van 32

In tabel 2 is aangegeven wanneer rekening dient te worden gehouden met scherfwerking, gerelateerd aan de hoeveelheid explosieven inhoud in combinatie met de aanwezige waterkolom boven het CE. In de tabel is een onderscheid gemaakt tussen scherven die geen lethale (dodelijke) uitwerking hebben (rode markering) en een diepte waarbij de scherven het wateroppervlak niet bereiken (groene markering). Voor de berekening wordt gerekend met een explosieve inhoud van ca. 170 kg (zie 2.1). Tabel 2: Tabel scherfwerking (bron VS9-861) Uitkomsten volgens tabel 2 - Waterkolom 0 meter tot 7,8 meter: Mogelijkheid op lethale scherven - Waterkolom vanaf 7,8 meter tot 9 meter: Wel scherven, geen lethale uitwerking - Waterkolom groter dan 9 meter: Geen scherven Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 21 van 32

5.2 GASDRUK Gasdruk is een direct gevolg van de uitwerking van een snelle uiteenzetting van de hete, gasvormige reactieproducten die worden gevormd tijdens de detonatie. Door gasdrukwerking, ook wel luchtdrukwerking genoemd zal onder water een gasbel ontstaan. De gasbel zal druk uitoefenen op het water waardoor dit wordt verplaatst totdat de druk in de gasbel lager is dan de hydrostatische druk van het omringende water. Een heftige samentrekking van de gasbel volgt waarna een tweede expansie met vrijwel gelijke snelheid van de gasbel plaats zal vinden. Meerdere expansies en samentrekking kunnen, afhankelijk van de waterkolom, daarna nog plaatsvinden. Elke expansie veroorzaakt een drukgolf die zich in alle richtingen naar buiten door het water verspreidt. Omdat water weinig samendrukbaar is zal de maximale druk van de initiële fase van de schokgolf veel hoger zijn dan wanneer deze plaatsvindt in grond of lucht. De piekdruk zal daartegenover onder water korter van duur zijn. Ondanks de schokgolf minder krachtig wordt naar gelang de gasbel opstijgt, zal de oorsprong van de schokgolf (in het midden van de stijgende gasbel) in veel gevallen de onderkant van een schip of ponton bereiken waarbij het nog voldoende energie bezit om voldoende schokgolfschade te veroorzaken op grotere afstand van het punt van detonatie. Het bubble jet effect Het zogenaamde bubble jet -effect treedt op wanneer een springlading detoneert op korte afstand van het schip/ponton. Wanneer de gasbel de waterspiegel bereikt op het moment dat hij samentrekt zal het een waterzuil creëren van enkele tientallen meters hoog (afhankelijk van de grootte van de gasbel). Indien de condities zodanig zijn dat de gasbel samentrekt op het moment dat deze de onderzijde van het schip/ponton raakt, kan de schade aanzienlijk zijn. De samentrekkende gasbel vormt een jet met hoge energie die een gat met een diameter van wel 1,00 meter in de romp van het schip kan slaan. Overstroming van een of meerdere compartimenten en het breken van kleinere schepen behoort tot de mogelijkheden. De energie kan, afhankelijk van de soort en hoeveelheid springstof in een CE, de waterdiepte én de constructie van het vaartuig, voldoende zijn om een schip dat zich boven of in de directe omgeving van het explosiepunt bevindt zwaar te beschadigen, waardoor het zelfs mogelijk zinkt. Figuur 13: Afbeelding onderwater explosie met waterzuil Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 22 van 32

Figuur 14: Effect bubble jet 5.3 SCHOKGOLF Dit is de heftige trilling die ontstaat bij de detonatie en zich voortplant door de omringende materie. Hoe dichter de omringende materie, hoe verder de schokgolf zich kan voortplanten en daardoor op grotere afstand leidingen, fundamenten enz. kan vernielen of beschadigen. Wanneer een explosief onder het wateroppervlakte detoneert, ontstaat een schokgolf die zich voortplant door het water en door alle daarin aanwezige voorwerpen. De eerste schokgolf is het sterkst en zal dus de meeste schade aanrichten. Bij de detonatie van een vliegtuigbom kan volgens het VS 9-861 schade ontstaan ten gevolge van de schokgolf aan fundamenten van bouwwerken, kabels, pijpen, rioleringen enz. Binnen het project is het van belang welke effecten de schokgolf veroorzaakt onder water. In figuur 15 zijn de afstanden aangegeven die moeten worden aangehouden ten aanzien van in het water aanwezige schepen, zwemmers of duikers. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 23 van 32

Figuur 15: Formules ten aanzien van risico s bij onderwaterexplosie (bron: VS9-861 pag. 5-15) (R= de straal in meters, W= Netto explosief gewicht in TNT equivalent) Dit betekent binnen het project dat ten tijde van een mogelijk detonatie van een CE de navolgende veiligheidsstralen dienen te worden gehanteerd: Zwemmers of duikers 270 x 5,557 kg = 1.500 meter veiligheidsstraal Civiele scheepvaart 24 x 13,04 kg = 313 meter veiligheidsstraal Tankschepen 36 x 13,04 kg = 470 meter veiligheidsstraal In de praktijk zijn bovengenoemde veiligheidsstralen niet realiseerbaar. Dit houdt in dat een mogelijke detonatie van een CE dient te worden voorkomen en dat hiermee rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de beheersmaatregelen. 5.4 HITTE Bij de detonatie ontstaat een sterke temperatuurtoename. De hete gassen die ontstaan, veroorzaken een vuureffect bij contact met zuurstof in de lucht. De scherven die door de scherfwerking ontstaan zijn roodgloeiend en vormen een risico voor brandgevoelige infrastructuur. Aangezien we spreken over een detonatie onder water is de hitte binnen dit project niet relevant. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 24 van 32

6 GEADVISEERDE BEHEERSMAATREGEL 6.1 NOODZAAK TREFFEN BEHEERSMAATREGEL IN OPSPORINGSGEBIEDEN In de opsporingsgebieden 13 op de kaarten in bijlagen 2 tot en met 26, waar tijdens de uitvoering van de verdiepingswerkzaamheden een risico tot een ongecontroleerde uitwerking van een CE aanwezig is, zal een beheersmaatregel moeten worden opgesteld. Deze beheersmaatregel kan bestaan uit het aanbrengen van beschermende maatregelen om de uitwerkingsverschijnselen af te vangen óf de aanwezige CE dienen vooraf aan de baggerwerkzaamheden te worden opgespoord en verwijderd. Voor de opsporing ten behoeve van baggerwerkzaamheden dient te worden gerekend met het kleinst mogelijk aanwezige brisante CE. Het betreft de GP bom van 40 lb. (zie 2.1). Voor het aanbrengen van beschermende maatregelen voor het afvangen van de uitwerkingsverschijnselen moet rekening worden gehouden met de uitwerking van het grootst mogelijk aanwezige CE. Dit betreft de brisantbom van 1.000 lb. 6.2 AANBRENGEN BESCHERMENDE MAATREGELEN In paragraaf 5.3 is aangegeven dat benodigde veiligheidsstralen in de praktijk niet realiseerbaar zijn. Ook het aanbrengen van beschermende maatregelen, en het gebruik van CE-beveiligd materieel is bij CE met dergelijke afmetingen niet afdoende. Dit houdt in dat een mogelijke detonatie van een CE dient te worden voorkomen. Dit betekent dat de aanwezige CE moeten worden opgespoord en verwijderd voor aanvang van de baggerwerkzaamheden. 6.3 OPSPOREN EN VERWIJDEREN CE Het opsporen van de aanwezige CE gebeurt door middel van metaaldetectie. Er bestaat een passieve en een actieve detectiemethode voor metalen: 6.3.1 Passieve detectie Met deze methode is het mogelijk ijzerhoudende voorwerpen op te sporen die een verstoring veroorzaakt in het bestaande aardmagnetisch veld. Deze verstoring wordt gemeten met behulp van een magnetometer. Doordat deze zelf geen signaal uitzendt wordt dit een passieve detectie genoemd (zie figuur 16). 13 Zie definitie en paragraaf 16 en verdere toelichting op de afbakening in paragraaf 3.6 Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 25 van 32

Het voordeel van deze vorm van detectie is dat een groot detectiebereik kan worden gehaald. Afhankelijk van de grootte van de verstoring die het object veroorzaakt binnen het aardmagnetisch veld (afhankelijk van omgevingsfactoren) is het mogelijk een 1000 lb. vliegtuigbom te lokaliseren tot een diepte van ca. 5 meter onder de meetsonde. De 40 lb. vliegtuigbom kan worden gelokaliseerd tot een diepte van ca. 2 meter onder de meetsonde. Indien meerdere sondes naast elkaar worden geplaatst kan in één detectieslag een bredere baan worden gedetecteerd. De resultaten van de detectie zijn direct na het uitlezen zichtbaar. Het nadeel van deze vorm van detectie is dat het ook verstoringen op het aardmagnetisch veld meet die worden veroorzaakt door ijzerhoudende objecten in de omgeving (infrastructuur, schepen etc.). De mogelijkheid is dat deze aanwezige elementen een dusdanige verstoring opleveren dat de detectieresultaten niet meer te interpreteren zijn en daardoor onbruikbaar voor het elimineren van mogelijke CE. Om kwalitatief goede detectieresultaten te behalen dienen er zo weinig mogelijk verstorende elementen in de omgeving aanwezig te zijn. Ten tweede is het van groot belang dat de meetsondes zo dicht mogelijk boven de waterbodem worden gesitueerd tijdens de detectie. Op deze wijze wordt het grootste meetbereik gehaald. Figuur 16: Principetekening passieve ferro-detectie, afwijking aardmagnetisch veld Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 26 van 32

6.3.2 Actieve detectie Met deze methode is het mogelijk alle soorten metalen op te sporen. Door de detector wordt een eigen magnetisch veld gecreeerd dat wordt verstoord door een metaalhoudend object (zie figuur 17). Doordat de detector een signaal uitzendt wordt dit actieve detectie genoemd. De detector detecteert alleen objecten die een verstoring veroorzaken binnen het opgewekte magnetisch veld. Dit veld is (afhankelijk van de grootte van de detectorspoel) beperkt. Het voordeel van deze vorm van detectie is dat het alle soorten metalen detecteert en dat er geen negatieve invloed van verstorende elementen (infrastructuur, schepen etc.) optreedt indien deze zich buiten het opgewekte magnetisch veld bevinden. Het nadeel van deze vorm van detectie is dat het opgewekte magnetisch veld beperkt is in grootte. De in de branche gebruikte actieve detectoren hebben een meetbereik van maximaal 0,5 0,75 m onder de spoel van de detector. / Waterbodem Figuur 17: Principetekening actieve detectie metaaldetectie, zelf gecreëerd magnetisch veld Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 27 van 32

6.3.3 Aanwezige verstorende elementen Onder verstorende elementen wordt verstaan: Elementen die een dusdanige verstoring van het (aard)magnetisch veld veroorzaken dat detectiedata niet meer te interpreteren is op aanwezigheid van individuele CE. Op de locaties die als verdacht zijn aangemerkt is aan de hand van luchtfoto s (zie bijlagen 2b t/m 27b) beoordeeld of er verstorende elementen zichtbaar zijn die invloed kunnen hebben op de detectiegegevens. Op geen van de locaties zijn deze verstorende elementen waargenomen (denk aan boeien en palen, vaste pontons etc.). Het is altijd mogelijk dat zich verstorende elementen onder het waterniveau bevinden welke op de luchtfoto s niet zichtbaar zijn, bijvoorbeeld kabel en leiding tracés. Tijdens het detectieonderzoek op de locatie Argos (zie bijlage 27, locatie nr. 5) zijn op objecten op/in de waterbodem gemeten. Figuur 18 toont de interpretatie van het detectieresultaat. De figuur is toegevoegd ter kennisname. Over aantallen mogelijk te meten objecten tijdens de detectie van verdachte delen van de huidige waterbodem buiten de Argos locatie is op theoretische gronden geen uitspraak te doen. Figuur 18: Resultaat interpretatie detectiegegevens Argos. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 28 van 32

6.4 ADVIES DETECTIEMETHODE Omdat er in eerste instantie geen aanleiding is om aan te nemen dat zich binnen de te detecteren opsporingsgebieden verstorende elementen bevinden wordt geadviseerd om de detectie uit te voeren door middel van passieve detectie met magnetometers. Op deze wijze kan op de meeste locaties de geheel verdachte laagdikte in één detectieslag worden gedetecteerd waarna de resultaten kunnen worden geïnterpreteerd. Indien uit de detectiegegevens blijkt dat zich onder de waterspiegel toch verstorende elementen bevinden wordt geadviseerd om op deze verstoorde locaties over te gaan op actieve detectie. Dit is de reden waarom binnen de opsporingsgebieden de laagdiktes van maximaal 0,5 m al zijn aangegeven op de tekeningen in de bijlagen 2b t/m 27b. Het aantal benodigde detectieslagen kan hieruit worden afgelezen. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 29 van 32

7 CONCLUSIES EN AANBEVELING 7.1 CONCLUSIE Het Havenbedrijf Rotterdam is voornemens de Nieuwe Waterweg en de Botlek te verdiepen. In het kader van de voorbereidingen is het noodzakelijk om te beschikken over de conclusies van een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (CE) voor het scopegebied. Het scopegebied bestaat uit twee gebieden. - Nieuwe Waterweg incl. de 2 de Petroleumhaven - Botlek gebied Expload heeft een PRA opgesteld op basis van eerder uitgevoerde vooronderzoeken, eerder uitgevoerde opsporingswerkzaamheden en (voor het resterende scopegebied) een worstcasescenario onderzoek naar mogelijk achtergebleven CE uit de Tweede Wereldoorlog. De vooronderzoeken hebben met name in het Botlek gebied plaatsgevonden, waarvan één vooronderzoek gelijktijdig met deze PRA is uitgevoerd. 14 De opsporing van CE heeft in de Nieuwe Waterweg ter plaatse van Argos plaatsgevonden. Voor een overzicht van eerder uitgevoerde onderzoeken wordt verwezen naar bijlage 27. In het worstcasescenario onderzoek is het uitgangspunt gehanteerd dat het gebied waarvoor nog geen vooronderzoek is uitgevoerd geheel verdacht is op de mogelijke aanwezigheid van brisante afwerpmunitie t/m 1.000 lb. Vervolgens is het verdachte gebied zoveel mogelijk verkleind door feitelijk vast te stellen waar de waterbodem na WO-II voldoende diep is ontgraven. Om dit vast te stellen zijn historische peilgegevens uit maart/april 1940 verwerkt naar een 3D model 15 van de historische waterbodem. Op basis van dit model is de maximale indringingsdiepte van CE eveneens in 3D vastgesteld, waarna dit model is vergeleken met een 3D model van de huidige waterbodem. Zo zijn de gebieden in kaart gebracht waar na uitvoering van de vooronderzoeken, opsporingswerkzaamheden en het worstcasescenario onderzoek nog CE aanwezig kunnen zijn. Deze gebieden zijn gevisualiseerd in de bijlagen 2 tot en met 26. De verdachte gebieden waar opsporing van CE door een gecertificeerd opsporingsbedrijf nodig is om de baggerwerkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren zijn in deze bijlagen de opsporingsgebieden genoemd. Per deelgebied zijn de volgende conclusies getrokken: - Botlek: er zijn binnen het deelgebied Botlek geen opsporingsgebieden afgebakend op basis van de uitgevoerde vooronderzoeken. - Nieuwe Waterweg incl. de 2 de Petroleumhaven: binnen dit deelgebied zijn meerdere opsporingsgebieden afgebakend op basis van het worstcasescenario onderzoek. Bij het afbakenen van de opsporingsgebieden is rekening gehouden met het mogelijk inkalven van het talud tot 15 meter buiten de baggerlocatie. 14 Expload, rapport vooronderzoek Verdieping Botlek Rotterdam, RVCE-15001-01 versie 0.1 d.d. 26-05-2015. Dit vooronderzoek is in de conceptfase en ligt ter goedkeuring bij de gemeente 15 Feitelijke 2½D, omdat er geen sprake is van een volume Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 30 van 32

7.2 AANBEVELING Er is geen aanleiding om aan te nemen dat zich binnen de te detecteren opsporingsgebieden verstorende elementen bevinden. Daarom wordt geadviseerd om detectie uit te voeren door middel van passieve detectie met magnetometers. Op deze wijze kan op de meeste locaties de geheel verdachte laagdikte in één detectieslag worden gedetecteerd, waarna de resultaten kunnen worden geïnterpreteerd. Indien uit de detectiegegevens blijkt dat zich onder de waterspiegel toch verstorende elementen bevinden, wordt geadviseerd om op deze verstoorde locaties over te gaan op actieve detectie. Het meetbereik van de actieve detector is gering: maximaal 0,5 0,75 m onder de spoel van de detector. Dit is de reden waarom in de bijlagen 2b tot en met 26b de opsporingsgebieden zijn afgebeeld in laagdiktes van 0,5 m. Het aantal benodigde detectieslagen kan hieruit worden afgelezen. Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 31 van 32

8 BIJLAGEN 1 T/M 21: BIJLAGE 1 OVERZICHT BIJLAGEN TRAJECT NIEUWE WATERWEG, BOTLEK EN 2 DE PETROLEUMHAVEN BIJLAGE 2A T/M 26A OVERZICHT GEBIEDEN GEPROJECTEERD OP ONDERGROND GOOGLE EARTH BIJLAGE 2B T/M 26B OVERZICHT GEBIEDEN GEPROJECTEERD OP ONDERGROND HUIDIGE WATERBODEM BIJLAGE 27 OVERZICHT UITGEVOERDE VOORONDERZOEKEN EN CE OPSPORINGSWERKZAAMHEDEN Rapportnummer: RN-15001-1.1 Pagina 32 van 32

!EXPLOAD EXPLOSIEVENADVISEURS / / /' / / / Laagdikte verdacht gebied (meters) 1111 0-0,5 1111 0,5-1 11112,5-3 3-3,5 1111 Laagdikte gespecificeerd in vooronderzoek LBC Botlek,------, L. j Werkgebied verdiepingswerkzaamheden -- Huidige topografie (GBKN) 11111-1,5 11111,5-2 11112-2,5 11113,5-4 11114-7,5 1111 7,5-10 Projectgebied D Onderzoeksgebied D Resterend verdacht gebied 0 300 ----========----Meters