BIBLIOTHEEK RIJKSDII:rJ:jT VOOR oe IJSSECM~~~POLD RS W E R K D O C U M E N T HERZIEN VEGETATIEBEHEER VOOR DE KAVELS U 81 EN U 82 IN HET NATUURTERREIN "DE WILDWALLEN" door J. Hoogesteger H.J. Drost 1980-326 Abw november 13835 i I S T E R I E V A N V E R K E E R E N W A T E R S T A A T.. I J K S D I E N S T V O O R D E I J S S E L M E E R P O L D E R S ' I 6300 S M E D I N G H U I S - L E L Y S T A D
INHOUD 1. INLEIDING 2. DE HEGGEN 3. DE OPEN RUIMTEN 4. HOOFDLIJNEN VAN EEN BEGRAZINGSBEHEER. 5. ADVIES Figuur 1. Ligging van "de Wildwallen" in Oostelijk Flevoland Figuur 2. Gebied waarbinnen begrazing wordt geadviseerd
I. INLEIDING Het heggenlandschap "De Wildwallen" ligt in Oostelijk Flevoland, ter weerszijden van de Larserweg, op de kavels U 81, U 82, V 24, V 25, E 53 en E 54 (zie figuur I). Het is omgeven door een grootschalig landbouwgebied en wordt aan 66n zijde begrensd door het Larserbos. De totale oppervlakte van het natuurterrein is 60 ha; hiervan bestaat 8 ha uit heggen en houtwallen. Het geheel is aangelegd in 1970 met als voornaamste doelstellingen: I. Het cregren en bewaren van het typische karakter van een aantal Nederlandse heggen. 2. Het cregren van bepaalde heggenbiotopen voor zangvogels. 3. Het verhogen van de biologische variatie in het landschap. 2. DE HEGGEN De samenstelling van de heggen is gevarieerd en is gekozen op grond van literatuurgegevens in inventarisaties van een aantal heggenlandschappen langs de grote rivieren, in Zeeland en in de Achterhoek. Aangeplant zijn de volgende typen: I. Maasheggen, I- en 2-rijige; 2. Zeeuwse heggen, 1- en 2-rijige op taluds en langs paden; 3. Achterhoekse 2-rijige heggen en 5- en 10-rijige houtwallen. Voornaamste soorten van de verschillende typen heggen zijn de volgende: I. Maasheggen 2. Zeeuwse typen meidoorn meidoorn sleedoorn roos wegedoorn sleedoorn roos liguster spaanse aak rode kornoelje 3. Achterhoekse heggen 4. Achterhoekse houtwallen meidoorn zomereik sleedoorn els veulboom spaanse aak roos hazelaar wegedoorn berk rode kornoelje haagbeuk lijsterbes kardinaalshoed beuk veulboom es vogelkers lijsterbes Een deel van het natuurterrein ligt op de restanten van een voormalig kleidepot (U 81, U 82), de rest ligt op een afgegraven zanddepot (E 53, E 54, V 24, V 25). Er zijn in het terrein overgangen van hoog naar laag; ook het grondwaterregime is niet overal gelijk. ~ e t grootste deel van de heggen is ingeplant winter '711'72. Kort daarna zijn de open ruimten ingezaaid.
3. DE OPEN RUIMTEN De open ruimten zijn ingezaaid met graszaadmengsels. Op.de kleigrondkavels:.engels raaigras weidetype Engels raaigras hooitype beemdlangbloem weidetype timothee weidetype witte cultuurklaver Op de zandgrondkavels: Engels raaigras weidetype Engels raaigras hooitype veldbeemdgras gewoon struisgras roodzwenkgras Het gras op het voormalig zanddepot wordt steeds op stam verkocht, zonder toepassing van bemesting. De grasmat bestaat voornamelijk uit roodzwenkgras, Engels raaigras, ruwbeemdgras, beemdlangbloem, zachte dravik, witbol en kropaar. Op het voormalig kleidepot wordt het grasland verpacht: zwaar bwest en twee (of drie) maal per jaar gehooid. Hier degenereert de grasmat en is een massale vestiging opgetreden van paardebloem. Pleksgewijze komen voor 0.a. kropaar, zachte dravik, kweek en veldbeemdgras. Het huidige beheer (verpachting) kan daardoor niet meer worden voortgezet. 4. HOOFDLIJNEN VAN EEN BEGRAZINGSBEHEER Geadviseerd wordt de bemesting te stoppen en over te gaan op een begrazingsbeheer. Mogelijkheden zijn geiten, paarden, schapen en rundvee. Gekozen wordt voor rundvee, ondat schapen een dure afrastering nodig hebben, en geiten en paarden waarschijnlijk teveel aan de heggen zouden vreten. Om het overwegend grazige karakter van de open ruimtes te handhaven (waarbij de grazige vegetaties een gunstige structuur hebben die vestiging van nieuwe plantensoorten mogelijk maakt) zou het beheer het karakter moeten hebben van een "normale begrazing" waarbij (volgens het Handboek voor Natuurbeheer) de primaire produktie van het grasland geheel of nagenoeg geheel wordt wegeenomen. Het Handboek noemt daarbij een veebezetting van I tot 3 runderen per 3 ha. In verband met de geringe ouderdom van de hagen lijkt het verstandig om de veebezetting niet hoger te kiezen dan I per 2 ha en de begrazing te beperken tot de periode van grasgroei. Tevens moeten om deze reden de jongste heggen afgerasterd worden. Om het te begrazen terrein moet een raster komen aan de binnenkant van de buitenste heggen (zie fig. 2). Binnen dit raster wordt het gebied niet verder onderverdeeld, dus als 6Gn geheel begraasd. Verwacht mag worden, dat er bij zo'n opzet een differentiatie zal ontstaan in frequent begraasde grazige gebieden en minder frequent begraasde ruigere vegetaties. Geadviseerd wordt, om rasters te plaatsen volgens figuur 2. In het te beweiden gebied worden vervolgens 12 stuks jongvee: ingeschaard van begin mei tot begin oktober.
~uigtebestrijding met chemische of mechanische middelen mag zonder advies van de Wetenschappelijke Afdeling binnen het raster in geen geval uitgevoerd. De percelen buiten het raster zouden een hooibeheer zonder bemesting moeten krijgen, door verkoop van gras op stam of door maaien in eigen beheer. Op de kavels E 53, E 54, V 24 en V 25 dient het tot nog toe gevoerde beheer voorlopig te worden voortgezet. De ontwikkeling van het gebied bij dit nieuwe beheer zal door de W.A. reeds in het eerste jaar van beweiding nauwgezet worden vastgelegd.