Werkdocument Soortenbeleid



Vergelijkbare documenten
SOORTEN DIE GEBRUIKT ZIJN VOOR DE BEPALING VAN DE LIVING PLANET INDEX IN NOORD-HOLLAND

Naar een nieuwe Rode Lijst. Chris van Swaay U allen!

een overzicht van beschermde en bedreigde dier- en plantensoorten Ruud, spaar ons mooie Keersopdal!

Leeswijzer internationale doelen binnen het gebiedsproces van agrarisch natuurbeheer Versie mei 2014

Dieren in de vrije natuur in het Park Berg en Bos door Henk Otto

Overijssel + Gelderland + Utrecht Flevoland Noord-Holland + Zuid Holland. bebouwing en stedelijk gebied. bebouwing en stedelijk gebied

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Flevoland Noord-Holland + Zuid Holland. zandgebieden en veenkoloniën. bebouwing en stedelijk gebied. bebouwing en stedelijk gebied

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014

Nationaal natuurbeleid voor vissen: signalering, stimulerend beleid en wettelijke bescherming

Tabel doelen agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Bert van t Holt UNIEKE NATUUR VLIEGBASIS BEDREIGD

Enkele pareltjes uit het Saleghem krekensnoer

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Bureaustudie natuurwaarden Nijverheidstraat te Nederhemert

Notitie. Referentienummer Datum Kenmerk november Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk

Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV

Soortenstandaards handreiking voor te nemen maatregelen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Horstermeerpolder

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libelleninventarisatie Goois Natuurreservaat Gebied Zanderij Cruysbergen

Fauna-inventarisatie. Wetgeving en methoden

Dagvlinders,

ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Laegieskamp

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter

Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg

DWARSDIJK 2, 7052 CR, HALLE, GEMEENTE BRONCKHORST

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Bijlage 1 Onderzoek ecologie

Toets flora en fauna Herinrichting locatie Spreeuwenstraat 11 te Nijmegen

Natuurdoelstellingen voor Vogelrichtlijngebied IJzervallei. Danny Maddelein Agentschap voor Natuur en Bos

DAGVLINDERS EN LIBELLEN OP HET GOLFCENTRUM DE BATOUWE in ZOELEN 2016

TOELICHTING FLORA- EN FAUNAWET

Nieuwe bedrijfslocaties

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Libelleninventarisatie. Natuurmonumentengebied. Hollands Ankeveen

Briefrapport. aanleiding en methode. SAB Arnhem B.V. datum: 30 januari betreft: Quick scan Flora en Fauna, Bloksteegweg 1

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Gemeente Heusden Quick-scan Wethouder van Buulweg Nieuwkuijk

Libellenfauna in het Stropersbos

Bekende verspreiding van soorten ten opzichte van het plangebied - levering uit de NDFF.

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

verwachting zullen de aanwijzingsbesluiten vóór oktober 2010 definitief worden. Voorlopig wordt daarom getoetst aan de bestaande gebiedsdocumenten.

Inventarisatie natuurwaarden Lelystad Airport

Quickscan FF-wet voor ontwikkelingen aan Wedderstraat 18 te Vlagtwedde.

Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland

: dhr. C. Brouwer / cob@idds.nl : Resultaten ecologisch onderzoek De Heyderweg 1 te Leiden

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Libellen in de Wellemeersen

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

Notitie flora en fauna

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

GRIENDTSVEENPARK - EMMEN

Libellen herkennen. Weidebeekjuffer Vrouwtjes zijn metaalglanzend groen, de mannetjes zijn blauw. Ze leven langs beken en rivieren (stromend water).

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

QUICKSCAN NATUUR 'T HOFKE TE LlESSEL COBRA VASTGOED CROONEN ADVISEURS. strategie, ordening & vorm

Notitie Natuurwetgeving Het Lippert

memo datum: 22 juli 2011

Conform uw opdracht hebben wij een veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de weilanden en kassen gelegen achter Zwaagdijk-Oost 189.

Bijlage 6: Oplegnotitie bij bijlage 5 Gevolgen voor beschermde en bedreigde natuurwaarden inrichting Skûlenboarch, Buro Bakker, 2011

Baggeren en de natuurwetgeving. Studiedag Baggernet 18 juni 2008

Het internationaal belang van de Nederlandse vlinders

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Horstermeerpolder

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Amfibieën. Peter Harrewijn 9 maart 2017 IVN Steilrand

Bijzondere Vogels Strabrechtse Heide 2011

Ooibossen zijn bossen die op natuurlijke wijze zijn ontstaan en langs rivieren groeien.

PROV 1f,,c,,-.. ;_.-_ STATE:i'J VAN OVE;:.~l.JSSEL. Dat. ontv 2 2 FEB 2018

Actieve soortbescherming in de praktijk

Bureauonderzoek Flora en fauna

Notitie. 1 Aanleiding

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libellen van de Habitatrichtlijn,

In het Buytenpark gaat het niet alleen om vogels

EUROPEES BESCHERMDE DIERSOORTEN EN PLANTENSOORTEN Bijlage 3 Memorie van Toelichting: Tabel I. Soorten waarvoor een strikt beschermingsregime geldt

Onderzoek beschermde natuurwaarden Basisschool De Kameleon Tamboerstraat 4 te Goirle

Eindrapport VELDONDERZOEK KLEINE MARTERS IN DE ZWAAIKOM TE OOSTERHOUT

Project Status Datum. Sloop en nieuwbouw locatie Emmaschool concept 14 januari Auteur Veldonderzoek Projectcode

Toetsing beschermde natuurwaarden uitbreiding bouwoppervlakte aan de Flora- en faunawet

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, opgaande beplanting en watergangen.

Quick-scan Inrichting Van Wijk Valkenswaard

QUICK SCAN FLORA- EN FAUNAWET VOOR HET PERCEEL KAATSWEG 3 RODERESCH

Beheer- en onderhoudsplan

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011

Verkennend natuuronderzoek De Hoeven Beekbergen

18 februari Natuurwetgeving in het Westland Paul Moerman & Wouter Wubben

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

Sinds 1970 verdwijnen er in Vlaanderen gemiddeld 2 soorten per decennium.

NIET-RL-SOORTEN maar wel heel belangrijk Geschubde mannetjesvaren geen RL-status zeer zeldzaam

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g

Quickscan natuuronderzoek Dwarsdijk

mei 2018 The Links Valley Natuurgolfterrein The Links Valley

: QuickScan Flora & Fauna Meijelseweg 60a te Beringe, gemeente Peel en Maas

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON

Transcriptie:

Werkdocument Soortenbeleid Onderdeel Fauna September 1998 Vastgesteld door gedeputeerde staten in november 1997

Colofon teksten: Begeleidingscommissie Soortenbeleid Provincie Utrecht Eindredactie R. Beenen foto s: Plaatgroep RMG pagina 4: W. Hoogendoorn overige foto s: Th. de Jong omslagontwerp: A.A. Brombacher grafische verzorging: Repro DTP, Facilitair Bedrijf druk: Drukkerij Anraad Utrecht bv

WERKDOCUMENT SOORTENBELEID onderdeel Fauna Inhoudsopgave Voorwoord... 3 1 Inleiding... 5 2 Keuze van de groepen... 7 3 Categorieën van bedreiging... 9 4 Fauna... 11 4.1 Methodiek... 11 4.2 Zoogdieren... 15 4.3 Broedvogels... 17 4.4 Pleisteraars... 19 4.5 Reptielen en amfibieën... 21 4.6 Zoetwatervissen... 23 4.7 Dagvlinders... 25 4.8 Libellen... 27 4.9 Sprinkhanen en krekels... 29 4.10 Prioritaire soorten fauna... 31 5 Strategie... 35 6 Samenvatting... 39 7 Literatuur... 41 Bijlage 1 Overzicht van landelijke rode lijsten... 42 Bijlage 2 Overzicht van reeds gepubliceerde soortbeschermingsplannen... 43 Bijlage 3 Verklarende woordenlijst... 43 Bijlage 4 Overzicht van de bronnen die betrokken zijn bij het bepalen van de mate van bedreiging voor de fauna 44 Bijlage 5 Samenstelling Begeleidingscommissie Soortenbeleid Provincie Utrecht... 46 Bijlage 6 Toetsingscriteria subsidie-aanvragen Natuur en Landschap... 46 1

2

Voorwoord In het Beleidsplan Natuur en Landschap Utrecht is aangekondigd dat er in het uitvoeringsprogramma 1993 "definitieve" lijsten van aandachtsoorten en prioritaire soorten zullen worden opgenomen. Het voorbereiden van deze lijsten heeft echter aanzienlijk meer moeite gekost dan aanvankelijk ingeschat. Daarnaast heeft de decentralisatie van delen van het rijkssoortenbeleid ook invloed gehad op deze werkzaamheden. Nu, in het najaar van 1998, is het dan mogelijk om de aangekondigde lijsten voor het onderdeel fauna (dieren) te presenteren. Het werkdocument Soortenbeleid is in november 1997 door Gedeputeerde Staten van Utrecht vastgesteld. In dit rapport wordt de systematiek beschreven die gebruikt wordt bij het opstellen van lijsten van bedreigde soorten in de provincie Utrecht. Er wordt voor het onderdeel fauna aangegeven op grond waarvan de aandacht- en prioritaire soorten zijn geselecteerd. Vervolgens worden per diergroep de aandacht- en prioritaire soorten gepresenteerd met een aanduiding van de mate van bedreiging. De voorlopige lijst van aandachtsoorten uit het Beleidsplan Natuur en Landschap Utrecht komt hiermee voor wat betreft de fauna te vervallen. In een volgend stadium zullen er herziene lijsten van aandacht- en prioritaire plantensoorten verschijnen. Tot dat moment blijft de voorlopige lijst van aandachtsoorten uit het Beleidsplan Natuur en Landschap Utrecht voor wat betreft de flora gehandhaafd. De provincie Utrecht zal voor de prioritaire soorten beschermingsplannen opstellen. Het eerste van deze soortbeschermingsplannen, het "Soortbeschermingsplan Rugstreeppad" verschijnt tegelijk met dit Werkdocument Soortenbeleid. Dit soortbeschermingsplan is in het kader van het Europees Natuurbeschermingsjaar 1995 opgesteld. 3

Vrijwilligers en overheden werken vaak samen bij het nemen van beschermingsmaatregelen tijdens amfibieëntrek. Foto gemaakt tijdens de uitreiking van de provinciale IJsvogelprijs door gedeputeerde Natuur en Landschap R.C. Robbertsen aan de afdeling Doorn/Driebergen van de Vogelwacht Utrecht (20 maart 1998). 4

1 Inleiding In het Beleidsplan Natuur en Landschap Utrecht (Provincie Utrecht, 1992) wordt als één van de hoofdlijnen van het beleid het soortenbeleid beschreven. Dit beleid is een aanvulling op de ecosysteemgerichte benadering die in het provinciale natuurbeleid voorop staat. Aanvullend op de ecosysteemgerichte benadering is het namelijk gewenst om voor bepaalde planten- en diersoorten (aandachtsoorten) specifieke maatregelen te treffen. Bij dit op soorten gerichte beleid gaat het om specifieke inrichtings- en beheersactiviteiten, om specifieke (technische) voorzieningen en om het creëren van een (wettelijk) beschermingsregime ter voorkoming van ingrepen en ontwikkelingen die ten koste gaan van een soort. Doelstelling is het vergroten van de kans op duurzaam voortbestaan van aandachtsoorten in de provincie Utrecht. In het Beleidsplan Natuur en Landschap Utrecht (BNLU) is een voorlopige lijst van aandachtsoorten opgenomen. Maatregelen ten behoeve van soorten die op deze lijst voorkomen kunnen in aanmerking komen voor een provinciale subsidie. De lijst met aandachtsoorten speelt daarnaast ook een belangrijke rol bij (de advisering over) wegberm-, sloot- en oeverbeheer, het beheer van natuurbouwterreinen en natuurontwikkelingsprojecten en projecten in de Ecologische Hoofdstructuur. De voorlopige BNLU-lijst van aandachtsoorten bevat de aandachtsoorten die in het nationale Natuurbeleidsplan (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1990) zijn opgenomen met enkele wijzigingen. Deze wijzigingen hebben enerzijds betrekking op soorten waarvan op grond van reeds beschikbare informatie aanwijzing voor Utrecht gegrond is. Anderzijds hebben wijzigingen betrekking op soorten die op grond van hun verspreiding voor Utrecht niet relevant zijn. De lijsten in het BNLU hadden een voorlopig karakter. In het BNLU is een nadere uitwerking van het provinciale soortenbeleid aangekondigd, waarin definitieve lijsten van aandachtsoorten en van prioritaire soorten zullen worden gepresenteerd. Prioritaire soorten vormen een selectie uit de aandachtsoorten, waarvoor door het opstellen van soortbeschermingsplannen extra maatregelen zullen worden getroffen. Het voorliggende "Werkdocument Soortenbeleid" geeft de aangekondigde nadere uitwerking van het soortenbeleid, voor het onderdeel fauna, weer. Er worden aandachtsoorten en prioritaire soorten aangeduid en er wordt een strategie beschreven om de kans op duurzaam voortbestaan van deze soorten in de provincie Utrecht te vergroten. De provincie Utrecht heeft in het BNLU een duidelijke "eigen koers" uitgezet ten aanzien van soorten. Daarnaast krijgt de provincie, in het kader van de decentralisatie van taken van de rijksoverheid ("DI"), een taak in de uitvoering van het rijkssoortenbeleid. Het is daarom zinvol om hier kort in te gaan op de relatie tussen rijks- en provinciaal soortenbeleid. In 1994 is de rijksoverheid gestart met het uitbrengen van een serie officiële rode lijsten. Dit zijn lijsten van bedreigde en kwetsbare soorten, die door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn vastgesteld. De officiële rode lijsten hebben een directe relatie met de nota's "Ecosystemen in Nederland" en het "Handboek Natuurdoeltypen in Nederland". Deze nota's zijn uitgebracht door de rijksoverheid ter concretisering van het natuurbeleid. Dit gebeurt in de vorm van een groot aantal natuurdoeltypen. Elk natuurdoeltype is zo geformuleerd dat de bijdrage aan landelijk behoud van soortenrijkdom en de mate van natuurlijkheid duidelijk is. Om het behoud van soortenrijkdom concreet te maken is een lijst van doelsoorten opgesteld. De doelsoorten zijn gekozen op grond van hun internationale betekenis en mate waarin ze in Nederland bedreigd zijn. Alle soorten die in de rode lijstcategorieën 'verdwenen', 'ernstig bedreigd', 'bedreigd' en 'kwetsbaar' voorkomen zijn automatisch doelsoorten. De officiële rode lijsten zijn gebaseerd op analyses van landelijke gegevens. Soorten die landelijk niet bedreigd zijn maar in de provincie Utrecht wel, komen niet voor op de officiële rode lijst. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Das. Landelijk gezien verschilt de huidige Dassen-stand niet veel van die in 1960; de soort wordt daarom niet als bedreigd beschouwd. In Utrecht is de populatie dermate klein dat de soort hier wel bedreigd wordt. Voor soortgerichte maatregelen op het schaalniveau van de provincie is het dus zinvol om op grond van regionale (provinciale) gegevens lijsten van bedreigde en 5

kwetsbare soorten op te stellen. Om verwarring met de landelijke rode lijsten te voorkomen worden de in hoofdstuk 4 gepresenteerde lijsten ORANJE LIJSTEN genoemd. De ORANJE LIJSTEN zijn ontstaan door zorgvuldige analyse van uitgebreide gegevensbestanden over waarnemingen van soorten in de provincie Utrecht. De methodiek wordt beschreven aan het begin van hoofdstuk 4. Voor organismen-groepen waarvan er ook landelijke (al of niet officiële) rode lijsten beschikbaar zijn is telkens een vergelijking gemaakt. Belangrijke verschillen worden per groep beschreven. Alle soorten die bedreigd en kwetsbaar zijn verdienen aandacht in het natuur- en landschapsbeleid. Voor deze aandachtsoorten zal het treffen van maatregelen voor instandhouding, herstel en ontwikkeling van de leefomgeving van deze soorten, zowel binnen als buiten de Ecologische Hoofdstructuur, zoveel mogelijk worden gestimuleerd. Aan de prioritaire soorten, die een selectie vormen uit de aandachtsoorten, zal extra aandacht worden besteed door het opstellen van beschermingsplannen. De methodiek die gebruikt is voor de aanduiding van aandachtsoorten en voor de selectie van de prioritaire soorten uit de groep van aandachtsoorten wordt beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 5 (strategie) wordt informatie gegeven die gebruikt is om een prioriteitsvolgorde aan te brengen in de reeks van te vervaardigen soortbeschermingsplannen. De ORANJE LIJSTEN zullen gebruikt worden voor het toetsen van subsidie-aanvragen en bij het toetsen van (provinciale) plannen. De ORANJE LIJSTEN zullen periodiek herzien worden waardoor ze tevens kunnen dienen als toets voor de effectiviteit van het natuur- en landschapsbeleid. Bij een effectief natuuren landschapsbeleid zullen de ORANJE LIJSTEN in omvang afnemen. bod. Aan het begin van het hoofdstuk wordt de werkwijze (methodiek) beschreven. Daarna worden de feitelijke ORANJE LIJSTEN per diergroep gepresenteerd. In hoofdstuk 5 wordt de strategie van het soortenbeleid beschreven. Leeswijzer Er is voor gekozen om in dit werkdocument uitsluitend de fauna te behandelen. In een volgende publicatie zullen ook de planten aan bod komen. In hoofdstuk 2 wordt uiteengezet welke diergroepen in dit werkdocument aan de orde komen. De keuze voor deze groepen wordt beargumenteerd. In hoofdstuk 3 worden de verschillende categorieën van bedreiging gedefinieerd. Er zal ook ingegaan worden op verschillen met categorieën die elders gebruikt worden. In hoofdstuk 4 komen de diergroepen aan 6

2 Keuze van de groepen In Nederland zijn, sinds het moment dat min of meer intensief naar wilde planten en dieren is gezocht, circa 42.000 soorten waargenomen (van Nieukerken & van Loon, 1995). Het exacte aantal is moeilijk vast te stellen; regelmatig worden nog nieuwe soorten voor ons land gemeld. Van een aanzienlijk deel van deze soorten is het aannemelijk dat ze ook voorkomen in de provincie Utrecht. Het is, op dit moment, onmogelijk om voor alle soorten aan te geven wat de mate van bedreiging in de provincie Utrecht is. Een belangrijke reden hiervoor is het ontbreken van voldoende kennis over voorkomen van deze soorten in het heden en het verleden in Utrecht. Van een aantal groepen is deze informatie wel in voldoende mate aanwezig: de hogere planten, kranswieren, bepaalde bladmossen, bepaalde paddestoelen, de zoogdieren, broedvogels en pleisteraars, amfibieën, reptielen, zoetwatervissen, dagvlinders, libellen en sprinkhanen. Van de genoemde diergroepen worden in dit rapport lijsten gepresenteerd van verdwenen en bedreigde soorten. De plantengroepen worden in een volgende publicatie gepresenteerd. Bij het periodiek herzien van de Utrechtse lijsten zullen ook andere diergroepen betrokken worden, zodra er voldoende informatie beschikbaar is. Door deze aanpak zijn afzonderlijke soorten waarvan bedreiging bekend is, maar waarvan onvoldoende gegevens van de groep waar deze soorten toe behoren beschikbaar zijn, niet opgenomen. Het gevolg is dat de volgende soorten uit de voorlopige lijst van aandachtsoorten uit het BNLU (1992) nu niet worden aangemerkt als aandachtsoort: het Vliegend hert, de Bosmieren en de Rivierkreeft. Bij het bepalen van de mate van bedreiging zijn die soorten betrokken waarvan, sinds 1900, waarnemingen uit de provincie Utrecht bekend zijn en waarvan voortplanting in de provincie Utrecht waarschijnlijk is. Daarnaast zijn ook de soorten die zich in Utrecht niet voortplanten, maar wel gedurende bepaalde perioden in Utrecht verblijven, bij de studie betrokken; het betreft de in Utrecht pleisterende vogelsoorten. 7

De Kamsalamander, in de provincie Utrecht een bedreigde soort; landelijk gezien een kwetsbare soort. 8

3 Categorieën van bedreiging Voor de aanduiding van de mate van bedreiging worden de volgende categorieën onderscheiden: 0 uit Utrecht verdwenen 1 in Utrecht zeer sterk bedreigd: op het punt van verdwijnen 2 in Utrecht sterk bedreigd 3 in Utrecht bedreigd 4 in Utrecht potentieel bedreigd (zeldzaam) Recent zijn er enkele rode lijsten verschenen die door de rijksoverheid zijn bekrachtigd (zie bijlage 1). In deze lijsten, en in de nog te verschijnen nationale rode lijsten, worden de verschillende categorieën anders gedefinieerd dan in de voorliggende ORANJE LIJSTEN. De voorbereidingen voor de Utrechtse lijsten waren al in een vergevorderd stadium toen de nieuwe nationale lijsten met categorieën gepubliceerd werden. Er is daarom van afgezien om de Utrechtse lijsten te wijzigen. Het is echter zinnig om kort in te gaan op de verschillen tussen de categorieën van de rode lijsten en de ORANJE LIJSTEN. De categorieën in de rode lijsten zijn gebaseerd op de nieuwe categorieën van de IUCN (International Union for the Conservation of Nature and Natural Resources). De invulling van de categorieën kan per organismengroep verschillen. Dit houdt verband met de aard van de gebruikte gegevensbestanden. Wanneer we de categorieën van de rode lijst zoogdieren vergelijken met de ORANJE LIJSTEN, dan resulteert dat in het onderstaande overzicht van min of meer vergelijkbare categorieën (tabel 1) Tabel 1 vergelijking van categorieën van de rode lijsten en de ORANJE LIJSTEN Rode lijsten verdwenen uit Nederland (VN) ernstig bedreigd (EB) bedreigd (BE) kwetsbaar (KW) gevoelig (GE) thans niet bedreigd (TNB) onvoldoende gegevens (OG) ORANJE LIJSTEN 0 verdwenen 1 zeer sterk bedreigd 1 zeer sterk bedreigd 2 sterk bedreigd 3 bedreigd 4 potentieel bedreigd niet opgenomen in de ORANJE LIJSTEN niet opgenomen in de ORANJE LIJSTEN 4 potentieel bedreigd 9

De Noordse witsnuitlibel, een libellensoort uit categorie 4: potentieel bedreigd (zeldzaam). 10

4 Fauna 4.1 Methodiek De lijsten hebben betrekking op soorten waarvan in de provincie Utrecht populaties voorkomen of voorkwamen. In sommige gevallen is het lastig om hierover een uitspraak te doen. Te denken valt aan zwervende libellen of zwervende of trekkende dagvlinders. De lijsten zijn gebaseerd op voorlopige lijsten die tot stand zijn gekomen door het toepassen van een aantal berekeningen op gegevens uit verspreidingsatlassen, aangevuld met basisgegevens uit diverse archieven. De gebruikte berekeningsmethode staat beschreven in het RMI-bericht nr. 13 (Winkelman, 1994). Hierin staan ook de voorlopige lijsten van bedreigde diersoorten in de provincie Utrecht weergegeven. Deze voorlopige lijsten zijn voorgelegd aan specialisten. Per diergroep wordt de geraadpleegde specialist vermeld. De opmerkingen van de specialisten zijn kritisch beschouwd en zoveel mogelijk verwerkt. De bronnen die gebruikt zijn voor het vervaardigen van de lijsten worden in bijlage 4 per diergroep opgesomd. Naast de daar genoemde literatuurbronnen is ook gebruik gemaakt van niet gepubliceerde bestanden, zoals het gegevensbestand van het bureau Milieu-inventarisatie en Groene Handhaving (Provincie Utrecht, Dienst Ruimte en Groen) en gegevens over zoogdieren beschikbaar gesteld door het Biogeografisch Informatie Centrum (BIC). De in hoofdstuk 3 behandelde categorieën zijn als volgt beschreven (met betrekking tot het grondgebied van de provincie Utrecht): 0: Soorten die na 1900 nog in de provincie Utrecht voorkwamen, maar tegenwoordig uit Utrecht zijn verdwenen, dat wil zeggen in de meest recente periode niet meer zijn waargenomen. 1: Soorten met zeer sterk geïsoleerde populaties waarvan de populatiegrootte in een periode van 10 jaren met tenminste 50% is afgenomen of soorten met sterk geïsoleerde populaties waarvan de populatiegrootte in een periode met tenminste 75% is afgenomen. 2: Soorten met zeer sterk geïsoleerde populaties waarvan de populatiegrootte in een periode van 10 jaren met 25 tot 50% is afgenomen, of soorten met sterk geïsoleerde populaties waarvan de populatiegrootte in een periode van 10 jaren met 50 tot 75% is afgenomen, of soorten met matig geïsoleerde populaties waarvan de populatiegrootte in een periode van 10 jaren met meer dan 75% is afgenomen. 3: Soorten met sterk geïsoleerde populaties waarvan de populatiegrootte in een periode van 10 jaren met 25 tot 50% is afgenomen of soorten met matig geïsoleerde populaties waarvan de populatiegrootte in een periode met 25 tot 75% is afgenomen. 4: Soorten met enkele geïsoleerde populaties en soorten waarvan het vermoeden bestaat dat ze bedreigd zijn, maar waarvan exacte informatie ontbreekt. Presentatie: De soortenlijsten worden per diergroep gepresenteerd. De soorten worden aangeduid met de Nederlandse naam. Bij de ongewervelde dieren, waarbij de Nederlandse naam vaak minder gebruikt wordt, wordt ook de wetenschappelijke naam gegeven. Bij iedere soort wordt kolomsgewijs nog informatie gegeven die hieronder kort wordt toegelicht. In de lijsten staat als "U" aangeduid hoeveel een soort in de provincie Utrecht meer of minder vertegenwoordigd is, dan op grond van de oppervlakte verwacht zou worden. Als een soort gelijkmatig over heel Nederland voorkomt is "U" gelijk aan 1. Als een soort in de provincie Utrecht op diverse plaatsen voorkomt en in de rest van Nederland nog op slechts enkele andere plaatsen, dan is de U-waarde groter dan 1. De U-waarde bedraagt ongeveer 20 als een soort uitsluitend en overal in de provincie Utrecht voorkomt. In de kolom itz staat weergegeven of een soort in één of meer van de volgende categorieën valt: i: internationaal belangrijke soorten. t: soorten die een negatieve trend vertonen. z: soorten die in Nederland zeldzaam zijn. Deze aanduidingen zijn afkomstig uit het Handboek Natuurdoeltypen in Nederland. Een uitzondering vormen de Sprinkhanen; itz-aanduidingen voor sprinkhanen ontbreken in het Handboek Natuurdoeltypen. 11

De keuze van aandacht- en prioritaire soorten: Alle soorten uit de ORANJE LIJST categorieën 1 t/m 4 worden beschouwd als aandachtsoorten. Daarnaast worden enkele soorten, die weliswaar in Utrecht niet bedreigd zijn, toegevoegd aan de lijst met aandachtsoorten. Het betreft soorten die landelijk zeldzaam zijn of achteruitgaan (de zgn z- of t-soorten uit het Handboek Natuurdoeltypen in Nederland). In figuur 1 wordt schematisch aangegeven welk deel van de Utrechtse fauna gerekend wordt tot de aandachtsoorten. Centraal in de figuur staan drie cirkelvormige vlakken die de i-soorten, de z-soorten en de t-soorten voorstellen. Halverwege de rechthoek staat een horizontale lijn die de grens weergeeft tussen de in de provincie Utrecht wel en niet bedreigde soorten. De bedreigde soorten bevinden zich in de onderste helft van de figuur. Met een arcering zijn de Utrechtse aandachtsoorten aangegeven. Dat zijn alle soorten die in Utrecht bedreigd zijn aangevuld met de soorten die landelijk zeldzaam zijn of landelijk een negatieve trend vertonen. Uit de figuur valt af te lezen dat ook een deel van de internationaal belangrijke soorten tot de Utrechtse aandachtsoorten wordt gerekend. De prioritaire soorten worden in de lijsten per diergroep vet gedrukt weergegeven. In paragraaf 4.10 worden alle prioritaire diersoorten kort toegelicht. De in dit hoofdstuk beschreven methodiek is schematisch weergegeven in een "stappenschema" (fig. 2) De soorten die in aanmerking komen voor de aanduiding "prioritaire soort" zijn een selectie uit de aandachtsoortenlijst die voldoen aan de volgende criteria: - U 4 èn de soort is een indicator ("signaalfunctie") of er bestaat een maatschappelijk draagvlak voor deze soort. of - U 3 èn internationaal van belang. Bij de vissen is hiervan afgeweken. Over de verspreiding van zoetwatervissen in Nederland is onvoldoende bekend. Prioritaire soorten zijn bepaald op grond van het criterium signaalfunctie en internationaal belang. Figuur 1. Schematische weergave van de relatie van de Utrechtse aandachtsoorten met de mate van bedreiging en de landelijke itz-aanduidingen. 12

Figuur 2. Stappenschema van activiteiten, criteria en producten. activiteit criteria product keuze keuze diergroepen voldoende gegevens voldoende kennis lijst lijst diergroepen opstellen soortenlijst Utrecht na na 1900 1900 populaties in in Utrecht soortenlijst Utrecht berekenen bedreiging en en kwetsbaarheid afname populatiegrootte mate mate van van isolatie zeldzaamheid oranje lijsten bepalen aandachtsoorten TZ-soorten oranje lijstsoorten lijst lijst van van aandachtsoorten berekenen gebondenheid aan aan Utrecht verhouding landelijk en en Utrechts voorkomen tabellen met met U-waarden bepalen prioritaire soorten aandachtsoort U-waarde signaalfunctie draagvlak lijst lijst van van prioritaire sooten 13

Kleine hoefijzerneus 14

4.2 Zoogdieren Toelichting Zoogdieren zijn warmbloedige dieren. Bij de voortplanting worden de jongen door een of beide ouderdieren intensief verzorgd. De pasgeboren nakomelingen zijn volledig afhankelijk van de zorg van de ouders. De in Utrecht voorkomende zoogdieren zijn landdieren. Een aantal soorten is echter goed aangepast aan een tijdelijk verblijf in het water. Een zeer bijzondere aanpassing vertonen de vleermuizen die uitstekende vliegers zijn en een nauwkeurig navigatiesysteem hebben dat gebaseerd is op het principe van echolocatie. In Utrecht zijn, sinds 1900, 42 soorten zoogdieren waargenomen, waarvan wordt aangenomen dat ze er van nature voorkomen. Edelhert en Wild zwijn zijn reeds voor 1900 verdwenen uit Utrecht. In deze ORANJE LIJST van zoogdieren U itz 0 Uit Utrecht verdwenen Kleine hoefijzerneus - tz Vale vleermuis - tz 1 In Utrecht op het punt van verdwijnen Otter 4 tz Steenmarter 0-2 In Utrecht sterk bedreigd Noordse woelmuis 1 iz 3 In Utrecht bedreigd Das 1 tz 4 In Utrecht potentieel bedreigd (zeldzaam) Boommarter 2 itz Brandt's vleermuis 1 - Franjestaart 5 itz Meervleermuis 1 - Rosse vleermuis 3 - Tweekleurige bosspitsmuis 2 i Waterspitsmuis 3 tz Aandachtsoorten, niet bedreigd geen 15 eeuw zijn echter incidenteel zwervende dieren van beide soorten aangetroffen. Het Damhert wordt in gevangenschap gehouden; af en toe zijn van deze soort ontsnapte exemplaren in de provincie Utrecht waargenomen. De Amerikaanse nerts, de Wasbeer, de Beverrat en de Muskusrat zijn ingevoerde soorten. Bij de berekeningen zijn twee periodes met elkaar vergeleken: de periode 1949-1969 en de periode 1970-1988. Twee soorten zijn uit Utrecht verdwenen: de Kleine hoefijzerneus en de Vale vleermuis. Van de eerste soort is het niet duidelijk of er ooit in Utrecht een levenskrachtige populatie bestaan heeft. Sinds de Tweede wereldoorlog is deze vleermuissoort uitsluitend bekend uit Zuid-Limburg. De Vale vleermuis is één van de soorten die mogelijk een "inkrimping" van zijn areaal vertoont als het gevolg van weersveranderingen. Deze soort komt hoofdzakelijk in warmere gebieden voor. Twee soorten worden aangeduid als "op het punt van verdwijnen": de Steenmarter en de Otter. Van beide soorten zijn waarnemingen uit respectievelijk 1988 en 1987. Het is waarschijnlijk dat het hier geen levenskrachtige populaties betreft. In de nationale rode lijst is de Otter opgenomen in de categorie "verdwenen". De Steenmarter komt in de nationale rode lijst niet voor. Landelijk gezien is het een vrij zeldzame soort waarvan het aantal waarnemingen in het oosten van Nederland toeneemt. In de Oranje lijst worden 9 soorten als bedreigd (van potentieel bedreigd tot sterk bedreigd) opgevoerd. De oorzaken van deze bedreigingen zijn divers en deels nog niet bekend. Het gebruik van insectenbestrijdingsmiddelen na de Tweede wereldoorlog wordt vaak in verband gebracht met de achteruitgang van vleermuizen. Ook het verdwijnen van houtwallen en bomenrijen die van belang zijn bij de oriëntatie en het verdwijnen van geschikte voortplantings- en overwinteringsplaatsen zouden bijgedragen hebben aan de achteruitgang van de vleermuizen. Voor de overige soorten spelen vooral biotoopveranderingen en

versnippering (bijvoorbeeld de Das) een rol bij de achteruitgang. In de voorlopige lijst van het BNLU werden alle vleermuizen, de Das, de Otter, de kleine marterachtigen en de Noordse woelmuis aangeduid als aandachtsoort. Na een zorgvuldige analyse van verspreidingsgegevens is echter gebleken dat 9 soorten niet direct in hun voortbestaan bedreigd worden. Omdat deze ook niet behoren tot de soorten die landelijk zeldzaam zijn of achteruitgaan (z- of t-soorten) komt de voorlopige status van aandachtsoort te vervallen. Het betreft: de Baardvleermuis, de Watervleermuis, de Dwergvleermuis, de Ruige dwergvleermuis, de Laatvlieger, de Grootoorvleermuis, de Hermelijn, de Wezel en de Bunzing. De conceptlijst is voorgelegd aan M.Boonman (particulier zoogdieronderzoeker in de provincie Utrecht). 16

4.3 Broedvogels Toelichting Kleine Plevier Tot de Utrechtse broedvogels worden die soorten gerekend waarvan voortplanting in Utrecht geconstateerd is of aannemelijk is. Een deel van de in Utrecht broedende vogels verblijft het hele jaar in deze streek. Een ander deel trekt, al of niet ver, weg. Deze zogenaamde trekvogels verblijven in het winterhalfjaar in zuidelijker streken. Het aantal in Utrecht broedende vogelsoorten sinds 1900 is ongeveer 162. Het exacte aantal is lastig te geven in verband met onzekerheid over werkelijk broeden. Bij de berekeningen zijn twee periodes met elkaar vergeleken: de periode 1967-1970 en de periode 1973-1977. Na 1970 zijn van de volgende soorten geen broedgevallen in de provincie Utrecht meer bekend: Kwak, Grauwe kiekendief, Korhoen, Hop, Roodkopklauwier en Ortolaan. In de nationale rode lijst uit 1994 worden 3 van deze soorten aangeduid als 'verdwenen of bijna verdwenen' (Hop, Kwak en Roodkopklauwier). De overige 3 soorten worden landelijk gezien sterk bedreigd. Op het punt van verdwijnen staan Roerdomp, Woudaapje, Kwartelkoning, Draaihals, Duinpieper, Grauwe klauwier, Europese kanarie en de Ooievaar. Van deze laatste soort is de situatie onduidelijk. Het aantal project-ooievaars kan, met name in de omgeving van broedstations, aanzienlijk zijn; het aantal wilde Ooievaars uiterst gering. Het onderscheid tussen project-ooievaars en wilde Ooievaars is echter steeds moeilijker te maken omdat project-ooievaars steeds minder vaak van een ring worden voorzien. In de nationale rode lijst uit 1994 wordt de Ooievaar aangeduid als 'verdwenen of bijna verdwenen'. Ook hier wordt gedoeld op de wilde Ooievaar. In totaal zijn 39 broedvogelsoorten in de provincie Utrecht bedreigd. De oorzaken van de bedreigingen zijn divers. Vermindering van de kwaliteit van de leefomgeving en habitatvernietiging hebben ook gevolgen voor de broedvogels. In de voorlopige lijst van het BNLU werden Lepelaar, ganzen, Krooneend, Wespendief, Boomvalk, Patrijs, Korhoen, Kwartelkoning, Zwarte stern, Kerkuil, IJsvogel, Paapje, Roodborsttapuit en Grote karekiet genoemd als aandachtsoorten. Na een zorgvuldige analyse van de beschikbare gegevens is gebleken dat de Boomvalk en de IJsvogel niet direct in hun voortbestaan bedreigd worden. Omdat de IJsvogel landelijk gezien een zeldzame soort is die een negatieve trend vertoont is de IJsvogel opgenomen als aandachtsoort, niet bedreigd. Voor de Boomvalk geldt dit niet. De in Utrecht pleisterende ganzen worden bij de pleisteraars in 4.4 behandeld. De Grauwe gans is als broedvogel in Utrecht niet bedreigd, maar is bij de pleisteraars opgenomen als aandachtsoort. De Lepelaar broedt niet in Utrecht en komt daardoor als aandachtsoort te vervallen. De conceptlijst is voorgelegd aan J.v.d.Winden (Vogelwacht Utrecht, Werkgroep Vogelinventarisatie (WVU)). Velduil 17

ORANJE LIJST van broedvogels U itz 0 Uit Utrecht verdwenen (na 1970 niet meer broedend) Grauwe kiekendief. tz Hop. - Korhoen. tz Kwak. tz Ortolaan. tz Roodkopklauwier. - 1 In Utrecht op het punt van verdwijnen Draaihals 1 tz Duinpieper 1 tz Europese kanarie 1 - Grauwe klauwier 0 tz Kwartelkoning 0 itz Ooievaar 2 tz Roerdomp 2 tz Woudaapje 6 tz 2 In Utrecht sterk bedreigd Geoorde fuut 0 z Grauwe gors 0 tz Grote karekiet 2 tz Kemphaan 1 tz Kuifleeuwerik 1 tz Paapje 0 tz Purperreiger 5 itz Tapuit 0 tz Watersnip 2 tz Zwarte stern 3 itz 3 In Utrecht bedreigd Bruine kiekendief 1 - Dodaars 1 tz Geelgors 1 t Grutto 2 it Kerkuil 1 tz Krooneend 10 tz Kwartel 0 - Nachtzwaluw 1 tz Oeverzwaluw 1 tz Patrijs 1 t Porseleinhoen 0 tz Snor 1 tz Tureluur 1 t Zomertaling 2 tz 4 In Utrecht potentieel bedreigd (zeldzaam) Baardmannetje 1 itz Groene specht 1 tz Pijlstaart 0 tz Raaf 6 z Rietzanger 1 tz Roodborsttapuit 1 tz Wespendief 2 - Aandachtsoorten, niet bedreigd Kleine plevier 2 tz Kluut 0 iz Velduil 1 tz IJsvogel 2 tz 18

4.4 Pleisteraars Toelichting Niet alle vogelsoorten die in Utrecht worden waargenomen planten zich hier ook voort. In het winterhalfjaar verblijven in Nederland diverse soorten die gedurende de zomer broeden in Noord-Europa of Noord-Rusland. Deze soorten worden in ons land pleisteraars genoemd. Kleine zwaan Aandachtsoorten Goudplevier Grauwe gans Kleine zwaan Kolgans Rietgans Smient Voor de in Utrecht pleisterende vogelsoorten is een indeling in categorieën zoals bij de broedvogels niet te gebruiken. In plaats hiervan zijn bij deze groep die soorten aangeduid als aandachtsoort waarvoor Nederland van groot belang is voor de Europese populatie en waarvan het pleisteren in Utrecht bekend is. In de voorlopige lijst van het BNLU werden van de pleisteraars alle ganzen genoemd als aandachtsoorten. In de hier gepresenteerde lijst zijn naast de in Utrecht pleisterende ganzen ook de Kleine zwaan, Smient en Goudplevier opgenomen. 19

20 Ringslang

4.5 Reptielen en amfibieën Toelichting Reptielen (slangen, hagedissen en schildpadden) zijn koudbloedige dieren. De meeste reptielen zijn landdieren, maar enkele soorten leven zowel in het water als op het land. De voortplanting vindt plaats door middel van eieren. Deze worden afhankelijk van de soort afgezet in bodemmateriaal of ze komen reeds uit in het moederlichaam. In Utrecht zijn, sinds 1900, 6 soorten reptielen waargenomen, waarvan wordt aangenomen dat ze er van nature voorkomen. De Amerikaanse roodwangschildpad is niet inheems. De meldingen van deze soort berusten alle op uitgezette exemplaren die zich in Nederland niet voortplanten. Amfibieën (kikkers, padden en salamanders) zijn koudbloedige dieren die delen van hun leven in het water en delen op het land doorbrengen. Voor de ORANJE LIJST van reptielen en amfibieën U itz 0 Uit Utrecht verdwenen Adder - tz Gladde slang - itz Knoflookpad - tz 1 In Utrecht op het punt van verdwijnen - 2 In Utrecht sterk bedreigd Heikikker 3 - Zandhagedis 2 tz 3 In Utrecht bedreigd Kamsalamander 3 itz 4 In Utrecht potentieel bedreigd (zeldzaam) Hazelworm 3 itz Levendbarende hagedis 1 - Poelkikker 1 - Ringslang 5 itz Rugstreeppad 3 itz Aandachtsoorten, niet bedreigd geen 21 voortplanting zijn de in Nederland voorkomende soorten gebonden aan oppervlaktewater. De ontwikkeling van de vroege levensstadia (larven) speelt zich af in het water. De jonge dieren en de adulten van de meeste soorten leven grote delen van het jaar op het land. Zij keren terug naar het water om zich voort te planten. In Utrecht zijn, sinds 1900, 9 soorten amfibieën waargenomen. Daarnaast nog een hybride vorm, de Middelste groene kikker (Rana klepton esculenta). Van 2 andere soorten, de Boomkikker en de Alpenwatersalamander, zijn slechts enkele incidentele waarnemingen bekend; deze soorten komen in Utrecht niet van nature voor. Bij de berekeningen zijn twee periodes met elkaar vergeleken: de periode voor 1970 en de periode 1970-1990. Reptielen en amfibieën worden samen wel "herpetofauna" genoemd. Van de Utrechtse herpetofauna zijn 3 soorten verdwenen (Adder, Gladde slang en Knoflookpad). In de nationale rode lijst zijn deze soorten opgenomen onder de categorieën 'kwetsbaar' (Adder) en 'bedreigd' (Gladde slang en Knoflookpad) omdat deze soorten op ander plaatsen in Nederland (nog) niet verdwenen zijn. De belangrijkste oorzaken van het verdwijnen uit Utrecht zijn biotoopvernietiging, biotoopversnippering en vervolging door de mens. 8 soorten worden bedreigd. De oorzaken van deze bedreigingen zijn divers. In de voorlopige lijst van het BNLU werden alle soorten reptielen en amfibieën aangeduid als aandachtsoorten. Na een zorgvuldige analyse van verspreidingsgegevens is echter gebleken dat 5 soorten niet direct in hun voortbestaan bedreigd worden. Omdat deze ook niet behoren tot de soorten die landelijk zeldzaam zijn of achteruitgaan (z- of t-soorten) komt voor deze soorten de voorlopige status van aandachtsoort te vervallen. Het betreft: de Meerkikker, de Middelste groene kikker, de Bruine kikker, de Gewone pad en de Kleine watersalamander. De conceptlijst is voorgelegd aan Th. de Jong (Herpetologische studiegroep Utrecht).

Rivierdonderpad 22

4.6 Zoetwatervissen Toelichting Vissen zijn koudbloedige dieren die in diverse watertypen kunnen worden aangetroffen. In een aantal gevallen zijn de soorten gebonden aan één bepaald type water (bijvoorbeeld de Beekprik aan natuurlijke beken). De voortplanting van de Utrechtse soorten vindt plaats door middel van eieren. Enkele soorten kennen broedzorg, waarbij één van de ouderdieren de eieren bewaakt en verzorgt. In Utrecht zijn, sinds 1900, 26 vissoorten waargenomen waarvan wordt aangenomen dat het voorkomen van de soort in Utrecht natuurlijk kan zijn. Waarnemingen van één van deze soorten in oppervlakte water in de provincie Utrecht duidt echter geenszins in alle gevallen op een natuurlijk voorkomen. Van een ORANJE LIJST van zoetwatervissen. 0 Uit Utrecht verdwenen Beekprik 1 In Utrecht op het punt van verdwijnen geen 2 In Utrecht sterk bedreigd Kwabaal - Serpeling - Winde i 3 In Utrecht bedreigd Alver - Bermpje i Grote modderkruiper - Kroeskarper - Rivierdonderpad i Riviergrondel - 4 In Utrecht potentieel bedreigd (zeldzaam) Kopvoorn - Spiering i Vetje - Aandachtsoort, niet bedreigd geen U 23 itz i aantal soorten worden regelmatig exemplaren uitgezet ten behoeve van de hengelsport en de binnenvisserij. Eigenlijk zijn Karper en Snoekbaars ook geen echt inheemse soorten in ons land; deze soorten zijn in een ver verleden uitgezet en kunnen zich goed in Nederland handhaven. Van de Regenboogforel is het onwaarschijnlijk dat er levenskrachtige populaties in Utrecht voorkomen. Deze soort wordt voor Utrecht niet als inheems beschouwd. Ook doortrekkende dieren worden niet tot de Utrechtse soorten gerekend. Van de Beekprik is het niet met zekerheid bekend dat deze soort werkelijk in Utrecht voorkwam; Omdat het gezien de biotoopeisen wel aannemelijk is, is deze soort wel opgenomen in lijst. Bij de berekeningen zijn twee periodes met elkaar vergeleken: de periode 1966-1980 en de periode 1980-1990. Van de Utrechtse vissoorten is er één, de Beekprik, uit Utrecht verdwenen. Van deze soort is het overigens niet zeker dat hij ooit in Utrecht heeft geleefd. 12 soorten worden bedreigd. De oorzaken van deze bedreigingen zijn diverse aspecten van biotoopverslechtering (zoals waterkwaliteit). In de voorlopige lijst van het BNLU werden de volgende vissoorten aangeduid als aandachtsoorten: Grote modderkruiper, Bermpje, Zalm, Zeeforel, Ruisvoorn, Bittervoorn en Snoek. Na een zorgvuldige analyse van verspreidingsgegevens is echter gebleken dat Ruisvoorn, Bittervoorn en Snoek niet direct in hun voortbestaan bedreigd worden. Voor deze soorten komt de voorlopige status van aandachtsoort te vervallen. De Zalm en de Zeeforel zijn soorten die zich niet voortplanten in de provincie Utrecht. Waarnemingen in Nederrijn en Lek hebben betrekking op doortrekkende dieren. Voor deze twee soorten komt de voorlopige status van aandachtsoort eveneens te vervallen. De conceptlijst is voorgelegd aan G.Hoogerwerf (Adviesbureau Limes Divergens; mede-auteur van "Vissen in Utrecht").

ORANJE LIJST van dagvlinders U itz 0 Uit Utrecht verdwenen Bosparelmoervlinder (Mellicta athalia) tz Bruin dikkopje (Erynnis tages) tz Bruine vuurvlinder (Heodes tityrus) tz Duingentiaanblauwtje (Maculinea alcon arenaria) - Duinparelmoervlinder (Fabriciana niobe) tz Grote vos (Nymphalis polychloros) tz Groot geaderd witje (Aporia crataegi) tz Keizersmantel (Argynnis paphia) tz Klaverblauwtje (Cyaniris semiargus) tz Kleine heivlinder (Hipparchia statilinus) tz Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia) tz Moerasparelmoervlinder (Euphydryas aurinia) itz Rode vuurvlinder (Palaeochrysophanus hippothoe) tz Rouwmantel (Nymphalis antiopa) tz Tweekleurig hooibeestje (Coenonympha arcania) tz Vals heideblauwtje (Lycaeides idas) tz Veenhooibeestje (Coenonympha tullia) tz Veldparelmoervlinder (Melitaea cinxia) tz Zilvervlek (Clossiana euphrosyne) tz 1 In Utrecht op het punt van verdwijnen Grote parelmoervlinder (Mesoacidalia aglaja) 2 tz Kleine ijsvogelvlinder (Ladoga camilla) 0 itz 2 In Utrecht sterk bedreigd Bruine eikepage (Nordmannia ilicis) 1 tz Kommavlinder (Hesperia comma) 1 tz 3 In Utrecht bedreigd Aardbeivlinder (Pyrgus malvae) 2 tz Bruin blauwtje (Aricia agestis) 1 tz Heidegentiaanblauwtje (Maculinea alcon ericae) 2 itz Sleedoornpage (Thecla betulae) 3 tz Zilveren maan (Clossiana selene) 2 tz 4 In Utrecht potentieel bedreigd (zeldzaam) Groentje (Callophrys rubi) 1 - Heideblauwtje (Plebejus argus) 1 tz Koninginnepage (Papilio machaon) 1 - Aandachtsoorten, niet bedreigd Geelsprietdikkopje (Thymelicus sylvestris) 1 it Heivlinder (Hipparchia semele) 1 it 24

4.7 Dagvlinders Toelichting Gehakkelde aurelia, een in de provincie Utrecht niet bedreigde vlindersoort. Dagvlinders zijn insecten met een volledige gedaante verwisseling. Dit wordt zo genoemd omdat de onvolwassen dieren, de rupsen, in het geheel niet lijken op de volwassen dieren, de vlinders. Als de rupsen volgroeid zijn maken ze een zogenaamd popstadium door waarna de vlinders verschijnen. De rupsen voeden zich met planten; soms zijn ze gebonden aan één enkele plantensoort of aan enkele nauw verwante plantensoorten. De rupsen van enkele soorten voeden zich in de laatste larvale stadia met mierenlarven en -eieren. Dagvlinders zijn, zoals de naam al doet vermoeden, overdag actief. Dit in tegenstelling tot de nachtvlinders. De scheiding is echter niet absoluut. Van de nachtvlinders zijn ook enkele soorten met name overdag actief. De verschillen tussen beide groepen hebben betrekking op de morfologie van de dieren en zijn nogal ingewikkeld. Een goed houvast biedt de vorm van de antennes. Dagvlinders hebben altijd dunne, draadvormige antennes met een knotsvormig uiteinde. Bij nachtvlinders kunnen de antennes verschillende vormen hebben. Als de antennes dun, draadvormig zijn dan hebben ze geen knotsvormig uiteinde. Bij nachtvlindersoorten die wel een sprietknots hebben zijn de antennes dik en niet dun, draadvormig. In Nederland komen ongeveer 2244 soorten vlinders voor (Nieukerken & v.loon, 1995). De dagvlinders maken hiervan slechts een beperkt deel uit. Het aantal soorten waarvan sinds 1900 in Utrecht populaties voorkomen, is ongeveer 64. Het exacte aantal is niet te geven omdat sommige waarnemingen betrekking hebben op zwervende dieren. Uit een onderzoek dat de Vlinderstichting in het kader van deze ORANJE LIJST voor de provincie Utrecht heeft uitgevoerd is gebleken dat waarnemingen van het Oranje zandoogje in Utrecht uitsluitend betrekking hebben op zwervende dieren (Vlinderstichting, 1994). Bij de berekeningen zijn twee periodes met elkaar vergeleken: de periode voor 1981 en de periode 1981-1986. Van de Utrechtse dagvlindersoorten zijn er 19 verdwenen en staan er 2 op het punt van verdwijnen. Dit is ongeveer 1/3 van de Utrechtse soorten. Van de uit Utrecht verdwenen soorten zijn er 9 uit heel Nederland verdwenen. Van de overige uit Utrecht verdwenen soorten komen buiten de provincie Utrecht nog wel populaties voor, maar ook landelijk gezien staan deze soorten onder druk (kwetsbaar tot ernstig bedreigd). In de provincie Utrecht worden 10 soorten als bedreigd beschouwd. Oorzaken van de achteruitgang van de Utrechtse dagvlinderstand zijn toe te schrijven aan biotoopvernietiging en -verslechtering, versnippering, maar ook aan verkeerd beheer. In de voorlopige lijst van het BNLU werden alle soorten dagvlinders aangeduid als aandachtsoorten. Na een zorgvuldige analyse van verspreidingsgegevens is echter gebleken dat 35 soorten niet direct in hun voortbestaan bedreigd worden. Van deze soorten zijn er 2 (Geelsprietdikkopje en Heivlinder) die weliswaar niet bedreigd worden, maar omdat het soorten zijn die landelijk gezien achteruitgaan wel als aandachtsoort worden aangemerkt. Ten behoeve van deze lijst heeft de Vlinderstichting voor enkele soorten een bestandsanalyse uitgevoerd (Vlinderstichting, 1994) 25

ORANJE LIJST van libellen U itz 0 Uit Utrecht verdwenen Beekoeverlibel (Orthetrum coerulescens) * tz Beekrombout (Gomphus vulgatissimus) tz Breedscheenjuffer (Platycnemis pennipes) * - Donkere waterjuffer (Coenagrion armatum) - Kleine tanglibel (Onychogomphus forcipatus) * tz Koraaljuffer (Ceriagrion tenellum) - Rivierrombout (Gomphus flavipes) * - 1 In Utrecht op het punt van verdwijnen Bruine winterjuffer (Sympecma fusca) 1 tz Noordse winterjuffer (Sympecma braueri) 8 tz 2 In Utrecht sterk bedreigd Tengere pantserjuffer (Lestes virens) 1 tz 3 In Utrecht bedreigd Geelvlekwitsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) 1 - Groene glazenmaker (Aeshna viridis) 4 tz Plasrombout (Gomphus pulchellus) 2-4 In Utrecht potentieel bedreigd (zeldzaam) Bruine korenbout (Libellula fulva) 2 tz Geelvlekheidelibel (Sympetrum flaveolum) 1 - Grote keizerlibel (Anax imperator) 1 - Metaalglanslibel (Somatochlora metallica) 1 - Noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda) 1 - Tangpantserjuffer (Lestes dryas) 2 - Tengere grasjuffer (Ischnura pumilio) 0 - Venwitsnuitlibel (Leucorrhinia dubia) 2 - Vroege glazenmaker (Aeshna isosceles) 5 tz Aandachtsoort, niet bedreigd Glassnijder (Brachytron pratense) 3 it 26

4.8 Libellen Toelichting Libellen zijn insecten met een onvolledige gedaante verwisseling. Het uiterlijk van de larven gaat bij toenemende ouderdom steeds meer gelijkenis vertonen met dat van het volwassen insect (adult). De leefomgeving van larven en adulten verschilt aanzienlijk. De larven van libellen leven in het water; de adulten leven op het land. De adulten zijn gevleugeld en jagen al vliegend op hun prooi (meestal kleinere insecten). De eieren worden in of nabij het water afgezet. De larven voeden zich met kleine dieren. Als de larven volgroeid zijn kruipen ze uit het water en blijven een tijdje bewegingsloos zitten. Vervolgens scheurt de larvenhuid aan de rugzijde open en de adult kruipt eruit. Na het uitvouwen en opdrogen van de vleugels kan de libel wegvliegen. Uit de provincie Utrecht zijn sinds 1900 47 libellensoorten gemeld. Hiervan is het van vier soorten niet met absolute zekerheid bekend of ze werkelijk in Utrecht voorkwamen (Breedscheenjuffer, Rivierrombout, Kleine tanglibel en Beekoeverlibel) (Wasscher, 1990). Deze soorten zijn in de onderstaande lijst met een * gemarkeerd. Bij de berekeningen zijn twee periodes met elkaar vergeleken: de periode voor 1951 en de periode 1951-1991. 9 libellensoorten zijn sinds 1900 uit Utrecht verdwenen of staan op het punt van verdwijnen. 13 soorten worden bedreigd. Oorzaken van de verslechtering van de libellenstand zijn vooral gelegen in het verdwijnen of verslechteren van bijzondere watertypen zoals vennen en grondwater plassen. In de voorlopige lijst van het BNLU werden alle soorten libellen aangeduid als aandachtsoorten. Na een zorgvuldige analyse van verspreidingsgegevens is echter gebleken dat 25 soorten niet direct in hun voortbestaan bedreigd worden. Van deze soorten is er één (de Glassnijder) die weliswaar niet bedreigd wordt, maar die vanwege een landelijke achteruitgang wel als aandachtsoort wordt aangemerkt. Platbuik, een in de provincie Utrecht niet bedreigde libellensoort De conceptlijst is voorgelegd aan M.Wasscher (particulier libellenonderzoeker; auteur van onder andere "Libellen in Utrecht"). Typische houding van parende waterjuffers 27

Moerassprinkhaan 28

4.9 Sprinkhanen en krekels Toelichting Sprinkhanen en krekels zijn insecten met een onvolledige gedaanteverwisseling. Het uiterlijk van de larven gaat bij toenemende ouderdom steeds meer gelijkenis vertonen met dat van het volwassen insect (adult). De leefomgeving en levenswijze van larven en adulten verschilt niet zoveel. De dieren voeden zich voornamelijk met plantenmateriaal. Enkele soorten eten ook wel dierlijk voedsel; van de Boomsprinkhaan wordt wel gemeld dat deze soort volledig carnivoor zou zijn en zich zou voeden met bladluizen en larven van insecten. In verband met de voortplanting maken de mannetjes geluiden die van soort tot soort verschillend zijn. De geluiden worden geproduceerd door òf de ORANJE LIJST van sprinkhanen en krekels U itz 0 Uit Utrecht verdwenen Blauwe duinsprinkhaan (Oedipoda coerulescens) - Greppelsprinkhaan (Metrioptera roeseli) - Negertje (Omocestus rufipes) - Wrattenbijter (Decticus verrucivorus) - Zadelsprinkhaan (Ephippiger ephippiger) - 1 In Utrecht op het punt van verdwijnen geen vleugels (waar tandjes op voorkomen) over elkaar te bewegen òf door de achterpoten (met tandjes) langs de vleugelrand te bewegen. Door verschillende aantallen tandjes en verschillen in "beweegfrequenties" kunnen verschillende geluidspatronen ontstaan. Een geoefende sprinkhanenonderzoeker kan aan deze verschillende geluidspatronen de soorten herkennen. De Boomsprinkhaan maakt op een heel andere wijze geluid: deze soort trommelt met een achterpoot op de ondergrond. De eieren worden afzonderlijk of in een cocon in de grond afgezet. De Bramesprinkhaan zet de eieren af in dood hout. Bij de berekeningen zijn twee periodes met elkaar vergeleken: de periode t/m 1980 en de periode 1980-1992. In Utrecht zijn sinds 1900 28 soorten sprinkhanen waargenomen. 5 soorten zijn uit Utrecht verdwenen; 6 soorten worden in hun voortbestaan bedreigd. Van de overige, niet bedreigde, soorten worden er 4 vanwege hun internationale betekenis toch als aandachtsoort aangemerkt. Oorzaken voor de achteruitgang van krekels en sprinkhanen zijn divers. Van de Veldkrekel wordt aangenomen dat de achteruitgang voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door versnippering en door de verslechtering van de biotopen (heideterreinen) 2 In Utrecht sterk bedreigd geen 3 In Utrecht bedreigd Veldkrekel (Gryllus campestris) 5 - De conceptlijst is voorgelegd aan R.Kleukers (European Invertebrate Survey - Nederland / Nationaal Natuurhistorisch Museum, Leiden). 4 In Utrecht potentieel bedreigd (zeldzaam) Gouden sprinkhaan (Chrysochraon dispar) 1 - Moerassprinkhaan (Stethophyma grossum) 2 - Veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa) 6 - Zoemer (Stenobothrus lineatus) 1 - Zompsprinkhaan (Chorthippus montanus) 1 - Aandachtsoorten, niet bedreigd geen 29

Groene glazenmaker 30

4.10 Prioritaire soorten fauna In deze paragraaf worden alle prioritaire soorten nogmaals opgesomd. Per soort wordt een korte toelichting gegeven van bijzonderheden (uiterlijk, levenswijze of achteruitgang). Bermpje Het Bermpje is een kleine geelbruine vis met donkere vlekken. Het Bermpje wordt maximaal 15 cm lang. Het biotoop bestaat uit kleine tot middelgrote stromende wateren. Deze soort is beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Franjestaart De Franjestaart is een kleine vleermuissoort. Langs de rand van de staartvlieghuid bevindt zich een rij stijve gekromde haren, waar deze soort zijn naam aan te danken heeft. De Franjestaart verblijft 's winters in Nederland in mergelgroeven, forten, bunkers en ijskelders. 's zomers verblijven deze vleermuizen veelal in boomholten. Deze soort is beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Glassnijder De Glassnijder (Brachytron pratense) is een grote libellensoort (het lichaam kan ruim 5 cm lang zijn) die voor kan komen in verschillende watertypen in het laagveengebied en op het zand. De Glassnijder is in Utrecht weliswaar niet bedreigd, maar vanwege het internationale belang van deze soort en het voorkomen in het Noord-Hollands - Utrechtse plassengebied wordt deze soort als een prioritaire aandachtsoort beschouwd. Groene glazenmaker De Groene glazenmaker (Aeshna viridis) is een libellensoort die gebonden is aan Krabbescheervegetaties. Het is een grote libellensoort (het lichaam kan wel 6 cm lang zijn). De soort komt in het Hollands-Utrechts plassengebied voor en wordt zowel landelijk als in de provincie Utrecht bedreigd. De achteruitgang van de Groene glazenmaker wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door het achteruitgaan van geschikte Krabbescheervegetaties. Over de exacte oorzaken hiervan bestaat onvoldoende kennis. Om geschikt te zijn als voortplantingsplaats voor de Groene glazenmaker moet de Krabbescheervegetatie niet te dicht en niet te open zijn. Een geschikte Krabbescheervegetatie ontstaat door een gefaseerd schoningsbeheer. Deze soort is beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Hazelworm De Hazelworm is een pootloze hagedis die over het algemeen een verborgen levenswijze heeft. De soort komt in verschillende biotopen in zandgebieden voor (open bossen, schrale graslanden, heideterreinen, etc.). De Hazelworm voedt zich voornamelijk met wormen en naaktslakken. De kennis over de ecologie van de Hazelworm is beperkt waardoor het moeilijk is een uitspraak te doen over de oorzaken van de achteruitgang. Er wordt aangenomen dat afname van de kwaliteit van de biotopen waar deze soort leeft één van de oorzaken is. De Hazelworm is beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Kamsalamander De Kamsalamander is de grootste van de twee in Utrecht inheemse salamandersoorten. De soort komt veelal voor in kleinschalige landschappen met kleine wateren met een structuurrijke begroeiing. De achteruitgang van deze soort hangt onder andere samen met het verdwijnen van voortplantingsplaatsen en de achteruitgang van de kwaliteit van het landbiotoop. De Kamsalamander is beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Krooneend De Krooneend is een soort met een uiterst beperkte verspreiding in ons land. Broedgevallen van de Krooneend komen voornamelijk voor in het Vechtplassengebied en langs de randmeren. Een enkel broedgeval doet zich voor langs de grote rivieren. Deze eendensoort is sterk gebonden aan helder water met een rijke onderwaterbegroeiing met kranswieren. De Krooneend is beschermd op grond van de Jachtwet. Noordse winterjuffer De Noordse winterjuffer (Sympecma braueri) is een kleine libellensoort (ruim 3 cm) die vliegt in het vroege voorjaar en in het najaar. De soort kwam vroeger voor in ondiepe plassen die door grondwa- 31