PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Vergelijkbare documenten
PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHAMS:2016:361 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7402

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:GHARN:2011:BT6748

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

ECLI:NL:GHDHA:2016:3495

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:GHARL:2015:350

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9935

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

sr...

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0395 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

JIN 2013/174, Hof Arnhem-Leeuwarden, , ECLI:NL:GHARL:2013:6823, , (annotatie) ECLI:NL:GHARL:2013:6823

jurisprudentie burgerlijk procesrecht tegenstrijdige uitspraken

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

LJN: BJ4855,Sector kanton Rechtbank Haarlem, zaak/rolnr.: / CV EXPL

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:GHARN:2010:BN9921

ECLI:NL:GHARL:2016:7784

IN NAAM DER KONINGIN.

ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team T zaaknummer : /0 1

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ8119 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rolnummer

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401

Heeft op 11 april 2012 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van: De partijen worden hierna aangeduid als het ziekenhuis en verweerder.

ECLI:NL:GHSHE:2015:613

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 oktober 2006 is door [Afbouw Noord B.V.] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d.

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHSHE:2004:AR2497 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C BR

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:GHSHE:2004:AP0466

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

1. DE REGERING IN BALLINGSCHAP VAN DE REPUBLIEK DER ZUID-MOLUKKEN (RMS), gevestigd te Amsterdam, hierna: RMS,

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL6273 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

ECLI:NL:GHSHE:2014:2181

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

Bij memorie van grieven, met producties, heeft Burger een grief tegen het bestreden vonnis gericht.

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:GHAMS:2015:3846 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

Rechtsbijstandverzekering. Verzekeringsvoorwaarden. Relevante informatie en medewerking.

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

In zake: 2010/AR/3198

Transcriptie:

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/77867 Please be advised that this information was generated on 2019-05-16 and may be subject to change.

JBPR 2009/45 Gerechtshof 's-hertogenbosch 9 december 2008, HD 103.004.619. ( Mr. Brandenburg Mr. Keizer Mr. Hofkes ) De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Barge Terminal Born BV te Holtum, gemeente Sittard-Geleen, appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel, advocaat: mr. J.E. Benner, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatiemaatschappij Meulenberg Urmond BV te Urmond, gemeente Stein, geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel, advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven. Gevolgen handelen of stilzitten procespartij [Rv - 88 lid 4]» Samenvatting De (begrenzing van de) vrijheid van de rechter procesrechtelijke consequenties te verbinden aan feitelijk handelen of stilzitten van een procespartij.» Uitspraak 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 108215/HA ZA 06-126 2. Het geding in hoger beroep 3. De gronden van het hoger beroep 4. De beoordeling In principaal appel en incidenteel appel 4.2. Meulenberg heeft in eerste aanleg, na vermindering van haar eis, gevorderd dat BTB wordt veroordeeld tot betaling aan Meulenberg van de wettelijke rente over 63.679,27 over de periode 18 november 2005 tot 22 december 2005 en de wettelijke rente over 31.839,77 vanaf 22 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast vorderde Meulenberg dat BTB zou worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat; deze vordering is door Meulenberg nader gewijzigd in een vordering tot betaling van schadevergoeding tot een bedrag van 380.894,=. Tot slot vorderde Meulenberg veroordeling van BTB in de kosten van de procedure. 4.3. De rechtbank heeft bij beschikking van 26 april 2006 een comparitie bepaald. Deze heeft plaatsgehad op 20 juni 2006. Bij deze comparitie is alleen Meulenberg verschenen. 4.4. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 13 september 2006 de zaak verwezen naar de rol teneinde beide partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten en heeft voorts wederom een comparitie bepaald. Deze comparitie heeft plaats gehad op 28 november 2006. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 20 december 2006 bepaald dat tegen dit vonnis en tegen het vonnis van 13 september 2006 hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis gewezen is. 4.5. De rechtbank heeft bij vonnis van 13 september 2006 onder meer het volgende overwogen. BTB heeft bij op 22 juni 2006 ingekomen faxbericht aan de

rechtbank medegedeeld dat de brief van de advocaat van BTB, waarin werd medegedeeld dat BTB verhinderd was ter comparitie te verschijnen, om onduidelijke redenen niet was aangekomen. Nu de rechtbank ten tijde van de comparitie niet over informatie beschikte met betrekking tot de aard van de verhindering en ook nadien niet daarover werd geïnformeerd, zal de rechtbank er van uit gaan dat hetgeen ter comparitie door Meulenberg is verklaard, als onweersproken tussen partijen vast staat. 4.6. Met de grieven I en II in het principaal appel betoogt BTB dat de rechtbank het verloop van de procedure onvolledig heeft weergegeven, dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, dat in strijd met de goede procesorde is geprocedeerd en dat de rechtbank er niet vanuit had mogen gaan dat hetgeen ter comparitie door Meulenberg is verklaard, als weersproken tussen partijen vast staat. 4.7. Het hof overweegt als volgt. Voor zover grief I inhoudt dat de rechtbank een nieuwe datum voor de comparitie had moeten bepalen toen op 20 juni 2006 bleek dat alleen Meulenberg verschenen was, faalt de grief. Nu er van moet worden uitgegaan dat een verzoek om uitstel van de zijde van BTB de rechtbank niet tijdig had bereikt, was de rechtbank daartoe niet gehouden. Evenmin was de rechtbank gehouden om nader onderzoek te doen naar de redenen van niet-verschijning. De rechtbank heeft aan de (destijds) procureurs van partijen bij brief van 26 juni 2006 medegedeeld dat de rolverwijzing, zoals opgenomen in het proces-verbaal van 20 juni 2006, gehandhaafd werd, namelijk verwijzing naar de rol van 19 juli 2006 voor hetzij het vragen van vonnis, hetzij voor opgave van verhinderdata indien Meulenberg voortzetting van de comparitie wenste. Daaraan was ook BTB gebonden. 4.8. Grief I in het principaal appel slaagt wel voor zover de rechtbank het verzoek van BTB om (schriftelijk) pleidooi heeft afgewezen. Aan de in artikel 134 lid 1 tweede volzin Rv gestelde voorwaarde waaronder een pleidooi kan worden geweigerd dat de partijen hun standpunten op de comparitie voldoende uiteen hebben kunnen zetten was in dit geval immers niet voldaan. Voor een afwijzing van dit verzoek op de grond dat pleidooi strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde alleen omdat BTB niet ter comparitie was verschenen, bestond geen reden. Evenmin stond het de rechtbank vrij om bij die stand van zaken de stellingen van Meulenberg als onweersproken aan te merken, gegeven het feit dat BTB bij conclusie van antwoord inhoudelijk verweer had gevoerd. Het vorenstaande leidt het hof tot het oordeel dat de grieven I en II gegrond zijn, zodat het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof is voorgelegd. Hierna zal waar nodig op de afzonderlijke grieven worden ingegaan.» Noot Deze annotatie heeft betrekking op vier hiervoor gepubliceerde uitspraken, te weten twee door het Hof Amsterdam op 14 oktober 2008 gegeven beschikkingen (Stichting De Thuiskopie/Vranken en Klinkenbijl/Van Tiggelen), een door het Hof s-hertogenbosch op 9 december 2008 gewezen arrest (BTB/Meulenberg) en een op 24 april 2009 door de belastingkamer van de Hoge Raad gewezen arrest. Het gaat mij in deze uitspraken om de consequenties die de rechter verbindt aan het niet verschijnen van een partij bij een comparitie (c.q. een zitting) respectievelijk het niet reageren door een partij op een verzoek om het gerecht over de verdere behandeling te informeren. In de zaak Stichting De Thuiskopie/Vranken is de Stichting in

december 1998 bij het Hof Amsterdam in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank gegeven beschikking houdende een afwijzing van het verzoek van de Stichting om een bevel tot medebrenging tegen Vranken (als getuige) uit te vaardigen. Op 9 februari 1999 heeft bij het hof een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Nadat Vranken bij de mondelinge behandeling te kennen had gegeven dat de eerder verzonden oproepingen hem niet hadden bereikt en dat hij (vrijwillig) wilde getuigen, heeft de raadsman van de Stichting aan het eind van de mondelinge behandeling toegezegd het hof nader te zullen berichten over intrekking van het hoger beroep dan wel voortzetting van de procedure. Vervolgens heeft het hof geen nader bericht ontvangen. Op brieven van het hof aan de raadsman van de Stichting van 2006 en 2008 is niet gereageerd. Hierop overweegt het hof in (2.4 van) zijn op 14 oktober 2008 gegeven beschikking: Het sinds 1999 verstreken tijdsverloop en het uitblijven van een reactie van de zijde van de Stichting moeten aldus worden begrepen dat de Stichting haar beroepschrift niet langer handhaaft. Dit betekent dat het hoger beroep als ingetrokken moet worden beschouwd. Kortom: aan tijdsverloop (sinds 1999) gecombineerd met het uitblijven van enig bericht verbindt het hof de gevolgtrekking dat het beroepschrift als ingetrokken moet worden beschouwd. Eenzelfde beslissing ligt besloten in de door het hof gegeven beschikking in de zaak Klinkenbijl/Van Tiggelen. Klinkenbijl is in maart 2000 in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank gegeven beschikking. Nadat door partijen was verzocht om de mondelinge behandeling tot een nader tijdstip aan te houden, is in mei 2006 door de griffie aan de raadsman van Klinkenbijl verzocht om aan te geven of een behandeling van het beroepschrift alsnog moest plaatsvinden. De reactie van de raadsman hield in dat hij niet langer voor Klinkenbijl optrad. Nadien heeft het hof geen bericht meer ontvangen. Op grond van tijdsverloop in combinatie met het uitblijven van enig bericht omtrent voortzetting dan wel intrekking komt het hof tot de beslissing dat het beroepschrift als ingetrokken moet worden beschouwd. Vanuit praktisch oogpunt verdient de wijze van afdoening in beide zaken wellicht enige bijval. Ik meen echter dat zij niet in overeenstemming is met hetgeen de Hoge Raad eerder in zijn arresten (in min of meer vergelijkbare gevallen) heeft overwogen. Ik doel dan vooral op de arresten HR 13 december 1996, NJ 1998, 46 (JTP/Roerink), m.nt. H.J. Snijders, en HR 9 juni 2006, NJ 2006, 327 (Janssen/Hobbelen). In het arrest JTP/Roerink had JTP als gedaagde niet meer gedupliceerd, terwijl zij eerder wel een conclusie van antwoord had genomen (waarin de stellingen van eiser Roerink gemotiveerd waren betwist). Aan het niet-dupliceren heeft de kantonrechter in zijn vonnis de gevolgtrekking verbonden dat JTP haar eerder gevoerde verweer niet langer handhaafde, waarop hij de vordering van Roerink (als onvoldoende gemotiveerd betwist) heeft toegewezen. De Hoge Raad heeft dit vonnis vernietigd, daartoe overwegend dat de kantonrechter onvoldoende inzicht in zijn gedachtengang heeft gegeven. In het arrest Janssen/Hobbelen was Janssen als gedaagde zonder bericht van verhindering bij de comparitie weggebleven, hoewel hij daarvoor behoorlijk was opgeroepen. Janssen had eerder een conclusie van antwoord ingediend, waarin hij de vordering gemotiveerd had betwist. De kantonrechter heeft in zijn vonnis aan het (zonder bericht van verhindering) wegblijven bij de comparitie de conclusie verbonden dat Janssen zijn verweer had prijsgegeven en de vordering van Hobbelen toegewezen. De

Hoge Raad heeft (ook) dit vonnis vernietigd. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter slechts ervan mag uitgaan dat een partij een verweer heeft prijsgegeven indien dit (uitdrukkelijk of stilzwijgend) op ondubbelzinnige wijze is geschied. Dit brengt mee dat de rechter (in zijn uitspraak) dient te motiveren op grond van welke feiten en omstandigheden hij heeft aangenomen dat dit verweer is prijsgegeven, aldus de Hoge Raad. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat uit het niet-verschijnen op de comparitie ondubbelzinnig voortvloeit dat de nietverschenen partij haar verweer heeft prijsgegeven. Vervolgens overweegt de Hoge Raad: Uit het vonnis blijkt immers niet dat, en zo ja, waarom, de kantonrechter uitgesloten heeft geacht dat aan het niet-verschijnen van Janssen ter zitting een andere reden of oorzaak ten grondslag lag dan het prijsgeven van het verweer. In genoemde arresten ging het over het (al dan niet) prijsgeven door een gedaagde van eerder gevoerd verweer, terwijl de beschikkingen van het Hof Amsterdam van 14 oktober 2008 betrekking hebben op het intrekken van een beroepschrift door een appellant. Ik neem echter aan dat het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt ook in de door het Hof Amsterdam berechte gevallen had te gelden: d.w.z. de rechter mag er slechts vanuit gaan dat een partij eerder naar voren gebrachte stellingen (in bijvoorbeeld een beroepschrift) heeft prijsgegeven indien dit op ondubbelzinnige wijze is geschied. Levert tijdsverloop in combinatie met het uitblijven van enig bericht een prijsgeven op ondubbelzinnige wijze op? Ik betwijfel dat. Althans, zonder nadere motivering kan het mijns inziens geen prijsgeven op ondubbelzinnige wijze opleveren. Buiten kijf staat dat in beide door het Hof Amsterdam berechte gevallen sprake was van een fors tijdsverloop van meer jaren. Niettemin had het naar mijn mening, gelet op de hiervoor geciteerde overweging uit het arrest Janssen/Hobbelen, op de weg van het hof gelegen om in zijn beschikkingen te motiveren waarom het uitgesloten moet worden geacht dat aan het tijdsverloop gecombineerd met het uitblijven van enig bericht een andere reden of oorzaak ten grondslag heeft gelegen dan het prijsgeven van de eerder naar voren gebrachte stellingen (c.q. de intrekking van het beroepschrift). Stond wel (onomwonden) vast dat de brieven van de griffie de appellant zelf (dus niet diens raadsman) hebben bereikt? En zo ja: waarom mocht uit het uitblijven van een reactie worden afgeleid dat de appellant zijn in het beroepschrift vervatte stellingen op ondubbelzinnige wijze heeft prijsgegeven? Een motivering zoals hiervoor bedoeld ontbreekt, waarmee de beide beschikkingen aan het risico van cassatie bloot lijken te staan. Het arrest van het Hof s-hertogenbosch van 9 december 2008 (BTB/Meulenberg) is naar mijn mening wel in overeenstemming met de lijn die de Hoge Raad in de hiervoor genoemde arresten heeft uitgezet. BTB was (als gedaagde) niet bij de door de rechtbank bepaalde comparitie verschenen. Haar bericht van verhindering was om onduidelijke redenen niet (tijdig) door de rechtbank ontvangen. Hierop heeft de rechtbank in het door haar gewezen vonnis overwogen dat hetgeen ter comparitie door Meulenberg is verklaard, als onweersproken tussen partijen vast staat. Het hof heeft de hiertegen door BTB aangevoerde grieven gegrond geacht. Hij overweegt (in r.o. 4.8) dat het de rechtbank niet vrijstond om de stellingen van Meulenberg als onweersproken aan te merken, gegeven het feit dat BTB eerder bij conclusie van antwoord inhoudelijk verweer had gevoerd. Deze beslissing van het hof lijkt me juist. In zijn op 24 april 2009 gewezen arrest heeft (de belastingkamer van) de Hoge

Raad zich uitgelaten over de vraag of de rechter een (mondelinge) behandeling gewoon mag laten doorgaan indien een partij tijdig heeft laten weten niet aanwezig te kunnen zijn en om uitstel heeft verzocht. De belanghebbende en zijn gemachtigde konden niet op tijd bij de zitting van de belastingkamer van het Hof Leeuwarden verschijnen als gevolg van een ongebruikelijke file door een luchtmachtshow. Zij hadden tijdig (vanuit de file) de griffie van het hof gebeld en om uitstel van het onderzoek ter zitting verzocht. Het hof heeft de zitting niettemin op het aangekondigde tijdstip laten aanvangen. Toen de belanghebbende arriveerde, was de zitting al geëindigd. Hierdoor heeft de belanghebbende niet de mogelijkheid gehad om zich uit te laten over een voor het eerst op die zitting door de Inspecteur gestelde omstandigheid die het hof geloofwaardig heeft geoordeeld en waarop de beslissing van het hof berust. De belanghebbende had er niet mee ingestemd dat de zitting in zijn afwezigheid zou doorgaan, en dus had het hof ervan moeten uitgaan dat hij aanwezig wilde zijn. De Hoge Raad overweegt dat het hof in die situatie een afweging had behoren te maken: het had het belang van de belanghebbende (om bij de zitting aanwezig te zijn) moeten afwegen tegen het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Uit de bestreden uitspraak blijkt niet van een dergelijke belangenafweging, waarop deze door de Hoge Raad is vernietigd. Het staat een rechter kortom in beginsel vrij om een zitting bij afwezigheid van een partij gewoon te laten doorgaan, maar hij dient wel het belang van de afwezige partij (bij het kunnen bijwonen van de zitting) af te wegen tegen het algemeen belang van een doelmatige procesgang, en uit zijn uitspraak moet van deze belangenafweging blijken. In dit verband kan mede relevant zijn of de afwezige partij met een (tijdig ontvangen) bericht van verhindering is weggebleven. Laat de rechter het belang van een doelmatige procesgang zwaarder wegen, dan zullen aan deze beslissing strenge motiveringseisen worden gesteld. Het arrest van 24 april 2009 is gewezen in een belastingzaak, maar ik meen dat de overwegingen van de Hoge Raad, in het licht van de uit art. 6 EVRM voortvloeiende eisen, eveneens op het burgerlijk procesrecht van toepassing moeten worden geacht. mr. J. Dammingh, UHD burgerlijk (proces)recht Radboud Universiteit Nijmegen