SOURY, Jean Martin (? -?) a/ Parfaite Amitié (1786), Constante Union (1786) b/ - c/ - d/ herbergier e/ Plotersgracht, Gent f/ -



Vergelijkbare documenten
REGISTER VAN DE GECITEERDE LOGES

Gaston van Orléans: Fontainebleau, 25 april 1608 Blois, 2 februari 1660

Keizer Frans I Stefan: Nancy, 8 december 1708 Innsbruck, 18 augustus 1765

Lodewijk XVIII van Frankrijk: Kasteel van Versailles, 17 november 1755 Parijs, 16 september 1824

Maria van Bourgondië: Brussel, 13 februari 1457 Wijnendale, 27 maart 1482

's-gravenwezelse Families Genealogie Gillès de Pélichy

Karel van België: Brussel, 10 oktober Oostende, 1 juni 1983

Hendrik I van Brabant: Leuven, ca Keulen, 5 september 1235

Emma van Waldeck-Pyrmont: Arolsen, 2 augustus 1858 Den Haag, 20 maart 1934

Albrecht van Oostenrijk: (Wiener Neustadt, 15 november 1559 Brussel, 13 juli 1621

Keizer Leopold I: Wenen, 9 juni aldaar, 5 mei 1705

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Lodewijk XIII van Frankrijk: Fontainebleau, 27 september Saint-Germain-en-Laye, 14 mei 1643

Maximiliaan II Emanuel van Beieren: München, 11 juli 1662 aldaar, 26 februari 1726

Leopold I van België: Coburg, 16 december 1790 Laken, 10 december 1865

BIJLAGE III INDELING VAN DE LEDEN VOLGENS HUN BEROEP

Albert I van België: Brussel, 8 april Marche-les- Dames, 17 februari 1934

Keizer Karel VII Albrecht: Brussel, 6 augustus 1697 München, 20 januari 1745

Johanna van Constantinopel: tussen 1194 en 1200 Marquette, 5 december 1244

1 Het ontstaan van het Koninkrijk De geboorte van een prins De jeugd van prins Willem-Alexander 20

Lodewijk XIV van Frankrijk: Saint-Germain-en-Laye, 5 september 1638 Versailles, 1 september 1715

Keizer Ferdinand II: Graz, 9 juli 1578 Wenen, 15 februari 1637

Fragment-genealogie Smeets (3)

Peeters (V2).indd :31

Margaretha van York legt de eerste steen van de bibliotheek van de Predekheren. Zie ook Ghendtsche Tydinghen N 4 - pp.

LIJST VAN DE GEÏDENTIFICEERDE LEDEN PER LOGE

Filips IV van Spanje: Valladolid, 8 april 1605 Madrid, 17 september 1665

Maria Theresia van Oostenrijk: Wenen, 13 mei 1717 aldaar overleden op, 29 november 1780

Jan zonder Vrees (hertog): Dijon, 28 mei 1371 Montereau, 10 september 1419

Lodewijk II van Nevers: Nevers, ± 1304 Slag bij Crécy, 26 augustus 1346

Eduard III van Engeland: Windsor Castle, 13 november 1312 Richmond upon Thames, 21 juni 1377

BESTUURSMEMORIAAL VU.Hilaire Ost, Provinciegriffier, Provinciehuis Boeverbos, Koning Leopold III-laan 41, 8200, Sint-Andries

Chronologie

Victor Emanuel II van Italië: Turijn, 14 maart Rome, 9 januari 1878

Frederik Willem III van Pruisen: Potsdam, 3 augustus Berlijn, 7 juni 1840

GENTSE MEMORIEDAGEN: DECEMBER.

TANTE BETSIE. Charles & Herman Horsthuis. (Elisabeth Helena Henriëtte Issels) (Arnhem 11 oktober 1885 Haarlem 29 oktober 1943)

1. Wie of wat? Vul in. Kies uit: eed - kabinet kroonprins prins staatsbezoek. Bezoek van de koning aan een ander land.


Patrice de Mac Mahon: Sully, 13 juli 1808 Château de la Forêt, bij Montargis, 16 oktober 1893

Inventaris. Archief van Charles Theodoor Le Bon en familie, e eeuw

NEDERLAND IN DE 16e EEUW

Vieuxville. La Maison Pondant François Mathieu PONDANT du Moulin de BOSSON Gérardine BIRON de FILOT

Oma Spillner en een dubbelhuwelijk in Schoonhoven

Van Buggenhout-Opstal to the States

MR.DR.J.A.A.H. DE BEAUFORT, BURGEMEESTER VAN SOEST VAN

Karel de Stoute: Dijon, 10 november 1433 Nancy, 5 januari 1477

Het leven van Petronella Kortenhof (l ), een Haarlemse vondelinge en inwoonster van Heemstede.

Sissi Elisabeth. Van Carolina Gijbels1Ac nr 7

Herinnering aan Elisabeth Bangert - tante Betje ( ) FREEK DIJS

Wie was Schafrat(h)? En wat was de relatie met Van Gogh?

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3

Pieter Zillesen ( ) zandgraf 716, vak K Gemeenteraadslid en fabrikant

Takken Carolus en August. Rond 1932, Geduld Overwint, met o.a. Aug. Dellaert, P. Dellaert, P. Doens, Arn. Dellaert. Camiel en Eugene, getrouwd in

Arthur Merghelynck. 100 jaar geleden overleden

Biografie van Frans Dumoleyn, chirurg en humanist ( )

Eduard IV van Engeland: Rouaan, 28 april 1442 Palace of Westminster, 9 april 1483

Lodewijk XV van Frankrijk: Versailles, 15 februari 1710 aldaar overleden op 10 mei 1774

Hendrik VI van Engeland: bij Windsor, 6 december 1421 Londen, 20 mei 1471

Lodewijk van Male: kasteel van Male, bij Brugge, 25 oktober 1330 vermoord Sint-Omaars, 30 januari 1384

Titulatuur: aanhef en adressering

Zoon Desiderius-Augustinus Van Malleghem

Keizer Leopold II: Wenen, 5 mei 1747 aldaar, 1 maart 1792

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren

Karel IV van Spanje: Portici, 11 november Rome, 20 januari 1819.

Eindexamen geschiedenis havo I

Karel III Filips van de Palts: Neuburg, 4 november Mannheim, 31 december 1742

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1953 No. 14 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken

Het begin van staatsvorming en centralisatie. Onderzoeksvraag; Hoe vond de staatsvorming van Engeland, Frankrijk en het hertogdom Bourgondië plaats?

Overzicht Leden Bureel van Weldadigheid

PALMARÈS EXPOsciences 2015 PRIJZENLIJST wetenschapsexpo 2015

Oscar II van Zweden: Stockholm, 21 januari 1829 aldaar, 8 december 1907

Fulco V van Anjou: ca Jeruzalem, 12 november 1143

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

FAMILIE BORGHS. (1 ste huwelijk) Kinderen van Petrus en Maria Eilsabeth:

Willem III der Nederlanden: Brussel, 19 februari 1817 Apeldoorn, 23 november 1890

Wilhelm II van Duitsland: Berlijn, 27 januari Doorn, 4 juni 1941

Nummer Toegang: A15. Willem II, prins van Oranje, graaf van Nassau- Breda ( )

Lodewijk van Berlaymont: 1542, Berlaimont , Bergen

N 4. JACQUES NÈVE Horloger d Art + 32 (0) jneve@horloger.net - LÉPINE PRECISIE-TAFELKLOK

Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon. les 1: Wie waren de graven van Loon

Carlo I Gonzaga: Parijs, 6 mei Mantua, 22 september 1637

DUJARDIN, Henri Joseph ( )

DE ACADEMIA BELGICA

Naam: DE BEELDENSTORM Ketters Luther en Calvijn

VRAAG 2 In welke plaats landde Willem Frederik, Prins van Oranje, de latere koning Willem I na terugkeer van de Oranjes uit ballingschap?

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Wilhelm I van Duitsland: (Berlijn, 22 maart 1797 aldaar, 9 maart 1888

Waas zilver 2 oktober januari Wim Nys Wetenschappelijk assistant

Parenteel van Willem Cornelis Mees [R 11-15]

Delegee worden, iets voor jou? Grafische

geschiedenis geschiedenis

DE GRONDWET - ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS - G.

Johann Friederich Meiners ( ) zandgraf 766, vak K; notaris Johann Friedrich Meiners ( ) zandgraf 766, vak K; bankdirecteur

Frederik Willem IV van Pruisen: Berlijn, 15 oktober Potsdam, 2 januari 1861

Familie Van Zwe(e)den. Geloot voor Napoleon

Armand Fallières: Mézin, 6 november Loupillon, bij Mézin, 22 juni 1931

MANDATARISSEN PER PE 40 ZETELS MANDATAIRES PAR EP 40 SIEGES Berekening van het aantal zetels Mode de calcul du nombre de sièges (art.

Frederik Maurits de La Tour d'auvergne: Sedan, 22 oktober Pontoise, 9 augustus 1652

Transcriptie:

l'aspiur*, née Anne Louise van der Noot de Duras. Het kasteel herbergt thans het Sint-Paulusseminarie aan de Casier de Ter Bekenlaan. Baron Jean Auguste Casier speelde een rol in het ontstaan van de benaming 'tsjeef' die te Gent zonder boze bedoeling gebruikelijk is voor personen met een katholiek-politieke gezindheid. In mei 1871 was senator Casier de bijzonderste redenaar tijdens de inhuldiging van het nieuwe lokaal van de Sint-Jozefskring aan de Wellingstraat (tussen Oude Houtlei en Holstraat). Na zijn betoog liet hij de toehoorders uit volle borst het 't Jeefkenslied zingen, waarvan het refrein als volgt luidde: Wie zoo zijn zaeken eere doet, Die moet zijn naam niet zwijgen - Tot spijt Van wie 't benijdt, De Tjeefkens is ons naam en blijft het voor altijd. In zijn verslag over de inhuldiging schreef Le Bien Public (het dagblad van de Hemptinne en Casier): "Les 't Jeefkens - pourquoi ne pas leur donner ce nom populaire dont ils sont si fiers?" Dit is waarschijnlijk de enige aanbeveling van Le Bien Public die op de drempel van de 21ste eeuw te Gent nog wordt nageleefd. de SMET, Joseph (? -?) a/ Candeur (1786) b/ - c/ - d/ koopman in stoffen e/ Gent, Kouter f/ - g/ 30, 31, 1006 Joseph de Smet bezat aan de Kouter een "magazyn van gouden, zilveren en zijden stoffen, fluweelen, etc.". Hij moet vrij goede zaken gedaan hebben vermits hij voor het 'emprunt forcé' van 1795 aangeslagen werd in de 7de klasse. De 16de klasse was de hoogste. SOURY, Jean Martin (? -?) a/ Parfaite Amitié (1786), Constante Union (1786) b/ - c/ - d/ herbergier e/ Plotersgracht, Gent f/ - de SMET, Joseph / SOURY - 491

g/ 121, 258, 429 Voor dit lid vermelden de gepubliceerde lijsten de meest onwaarschijnlijke namen: Souris, Sarriy, Sarry, Loris, Soris, Sarrens. Het lid is waarschijnlijk Jean Martin Soury, geboren te Gaurain (Frankrijk). Hij werd in het Poortersboek ingeschreven op 17 december 1781. Hij was in het Patershol eigenaar van de herberg 'Au Dauphin de France', waar La Parfaite Amitié haar zittingen hield. STAS, Pieter Jos (? -?) a/ Félicité (1783), Félicité Bienfaisante (1785) b/ - c/ 'Maître Parfait' d/ meester-pruikenmaker e/ Gent f/ - g/ 468, 860, 868 Op de begrafenis van een vermoorde pruikenmaker telde men te Gent in 1782 niet minder dan 130 collega's. Vermits er geen nering van pruikenmakers bestond, is het bijzonder moeilijk Pieter Stas en de overige pruikenmakers die vrijmetselaar werden (Charles Deltombe* en François Jean Hortig*), te identificeren. Pruikenmakers volgden graag de Franse mode. Uit het volgend Gedicht op d'hedendaegsche Mode, dat in 1779 te Gent verscheen, blijkt dat de toen heersende fransdolheid van de hogere kringen (zowel voor de mode als voor 'de nieuwe geest') de bevolking tot enige spot aanzette: Courage Perukiers, ik heb wat nieuws vernomen, Friseert maer lustig aen, de Belle-Poul' is gekomen, S'is uyter maeten schoon en naer de nieuwe geest, Courage Perukiers, doet nu op uwen oest: De Bonnet à la Coq naer d'aldernieuwste mode En menig schoen' Coffuer is van Parys ontboden; Courage Perukiers, sy syn al g'arriveert, T' is weerd dat gy alsnu naer mod' en swier friseert. De mod' à la Sultan, de mode à l'espérance, A la Bonne Nouvell', La Merveill' de France en zo voort. De Franse reiziger Dérival (schuilnaam van Auguste Pierre Damien de Gomicourt) schreef in dezelfde zin in een brief uit Gent van juni 1783: On est ici grand partisan des modes françoises, peut-être voudroit-il mieux pour le commerce intérieur qu'on en fît moins de cas. Les jeunes gens, et surtout ceux qui ont séjourné quelque tems à Paris, ont assez de manières françoises. 492 - STAS

Te Gent verscheen in 1780 een naamloos drukwerk, De Klap-bank der Juffers, ofte het vermaek aan de Thé-tafel, Voorgesteld in Saemenspraeken tusschen zeven Juffers, Waer in nauwkeuriglyk worden uytgedrukt meest alle de onderhandelingen van hunne Linten, Coëffuren, Kleedingen, nieuwe Moden, &c. als ook die van de Ballen en Comedien, en de behendigheden hunner Minnaeren. In dit werkje van 40 blz. praten zeven 'Gendsche Juffers' in dichtvorm over Franse mode, romans en theater. Ook dit drukwerk hekelde de 'francomanie' van de Gentse burgerlijke kringen. Wellicht is het aan de zaak van Pieter Stas dat dit uithangbord geplaatst was: Hier maekt men pruiken om ieder te gerieven, van levend menschenhaer, niet van gehangen dieven. Bij het trefwoord 'perruque' van de vermaarde Encyclopédie van Diderot en d'alembert leest men dat "levend menschenhaer" van Vlamingen bijzonder geschikt was voor het maken van pruiken: "Dans les pays où la bière et le cidre sont la boisson commune, les cheveux sont meilleurs que partout ailleurs. Les Flamands ont les cheveux excellens, la bière les nourrit & les graisse. Ces peuples sont presque tous ou blonds, ou d'un châtain clair. On les distingue facilement pour peu que l'on ait d'expérience. Ils s'éclaircissent au bouillissage, au lieu que les cheveux blonds des autres y brunissent". STASSIGNON, Henri Joseph (1743-1805) a/ Frères Zélés (1785) b/ Secretaris c/ - d/ koopman; politiecommissaris vanaf 1796 e/ Gent, Huidevettershoek, 'Paelepelstraet' (1798) f/ Sint-Jorisgilde (1787), Sint-Michielsgilde (1790), Sint-Antoniusgilde (1790) g/ 13, 35, 41, 58, 171, 179, 344, 698, 854, 856a Henri Stassignon werd geboren te Mons in 1743. Hij huwde Caroline Censon en werd te Gent koopman in 'houillekolen' (steenkool). In 1787 meldde hij zich bij het vrijwilligerskorps van de hoofdgilden waaraan het stadsbestuur, tijdens de eerste onlusten tegen keizer Jozef II, de opdracht toevertrouwde de orde binnen de stad te handhaven. Henri Stassignon maakte zelfs deel uit van het 'comité' van dit vrijwilligerskorps en was tevens tweede in bevel van de 1ste compagnie van de Infanterie (70 manschappen). Een afbeelding van een vrijwilliger van 1787 in uniform, gewapend met degen en geweer, treft men aan in Ghendtsche Tydinghen, 1981, blz. 204. Het moet zijn dat men te Gent een goede herinnering bewaarde aan Stassignons prestaties in het vrijwilligerskorps, vermits hij in 1796 werd verkozen tot politiecommissaris van een van de zes nieuw samengestelde 'afdelingen' van de stad: De STASSIGNON - 493

Vereeniging, De Vrijheyd, De Gelijkheyd, De Broederlijkheyd, de Velden, De Rechten van den Mensch. Stassignon werd commissaris voor de afdeling van De Velden. Over hem en de overige commissarissen schrijft Joseph Nève dat hun "professions bigarées indiquent le recrutement bizarre". Henri Stassignon werd tussen 1783 en 1785 lid van de pas opgerichte loge Les Frères Zélés. In 1804 werd hij Voorzittend Meester van de opnieuw opgerichte Félicité Bienfaisante. Henri Joseph Stassignon was een actief lid van drie hoofdgilden. In 1803 was hij trouwens als 'commissaire-directeur' een van de wederoprichters van de Sint- Michielsgilde, die weliswaar voorlopig alleen de naam 'Société de l'exercice des armes' mocht dragen. Henri Stassignon overleed te Gent in 1805. Henri Stassignon was waarschijnlijk verwant met de belangrijke textielkoopman en slavenhandelaar Jacques Stassignon die aan de Spinolarei te Brugge woonde en bestuurslid was van de Kamer van Koophandel. Deze huwde Barbara de Ronquier (1749-1806), een dochter van Lambert de Ronquier (1717-1777) die lid was van La Parfaite Egalité te Brugge. Jacques Stassignon was zeer keizersgezind en tevens antiklerikaal: in 1785 poogde hij bijv. te beletten dat zijn dochter in het klooster trad. Bij de aantocht van het Frans revolutionair leger in november 1792 werd hij door de opgeruide massa mishandeld aan de voet van de 'vrijheidsboom' te Brugge, waarna zijn prachtige woning werd vernield. Een andere Brugse Stassignon, broodleverancier van het Oostenrijks leger, was in oktober 1789 een van de plaatselijke Patriottenleiders. von STERN, Joseph Alex (? -?) a/ Discrète Impériale et Royale, 1764; Joseph zum kaiserlichen Adler (Lemberg [Lwow]) b/ - c/ - d/ edelman, kapitein in het regiment Tillier e/ Mons f/ - g/ 417 Volgens Paul Duchaine (blz. 110) werd Joseph Alex von Stern in 1764 in de vrijmetselarij aangenomen in een loge te Gent. Hij was kapitein in het infanterieregiment Tillier, met garnizoen te Mons. In welke Gentse loge von Stern opgenomen werd, kan niet met zekerheid worden uitgemaakt. De militaire loge La Bienfaisante ontving slechts haar constitutiebrief in 1765, zodat hij wellicht lid werd in La Discrète Impériale et Royale, waar legerofficier Joseph Sébastien d'hane de Stuyvenberghe* 2de Opziener was. 494 - von STERN

In 1775 verliet het infanterieregiment Tillier de Oostenrijkse Nederlanden voor Galicië. Joseph Alex von Stern liet zich affiliëren bij de loge Joseph zum kaiserlichen Adler im Lemberg (thans: Lwow, in Polen). Deze loge werd opgericht in 1778 door de fusie van twee andere loges van Lemberg: Zu den drei weiszen Adlern (die als militaire loge was opgericht in 1770 en arbeidde volgens de maçonnieke werkwijze van de Strikte Observanz) en de eveneens militaire loge Zu den drei Standarten die in 1776 werd opgericht krachtens een constitutiebrief van een 'Altschottische Loge' te Praag. Ook de loge Joseph zum kaiserlichen Adler arbeidde waarschijnlijk volgens een Schotse ritus ('Schottenloge'), hoewel deze loge volgens sommige bronnen eveneens tot de Strikte Observanz behoorde (een maçonniek stelsel dat door baron Karl von Hund [zie hoofdstuk I] werd opgericht naar de traditie van de aloude Orde van de Tempel). STROOBANT de TERBRUGGHEN, Jacques Gabriël (1732-1815) a/ Discrète Impériale et Royale (1766) b/ - c/ - d/ rentenier e/ Gent f/ Sint-Jorisgilde, 1760 g/ 58, 186, 291, 322, 368, 385, 428, 690, 707, 784, 789, 832, 864, 948, 963, 1019 Een edelman 'de Ter Brugghen' werd, samen met andere Gentse leden, vermeld als bezoeker bij La Discrète Impériale te Aalst tijdens de zitting van 23 november 1766. Het gaat hoogstwaarschijnlijk om Louis of Jacques Gabriël Stroobant "de Terbrugghen". Louis Stroobant de Terbrugghen werd in 1760 lid van de Sint-Jorisgilde, in 1764 van de Sint-Michielsgilde. Bernard de Potter* (Voorzittend Meester van de loge te Aalst) was sedert 1758 eveneens lid van de Sint-Jorisgilde, sedert 1766 van de Sint- Michielsgilde. Hij kan zijn gildebroeder aangezet hebben om ook een logebroeder te worden. Jacques Gabriël Stroobant de Terbrugghen (1732-1815) huwde in 1765 met Marie Lucrèce Raellen (1728-1779). Zij was een dochter van Jean Baptiste Raellen, wiens zus Anne Philippine Raellen (1701-1730) gehuwd was met Jean François de Potter (1696-1739). Uit dit echtpaar volgden onder meer de vrijmetselaars Pierre en Bernard de Potter* (leden van resp. La Discrète Impériale et Royale en La Discrète Impériale), die derhalve neven waren van Jacques Gabriël Stroobant de Terbrugghen. Wegens de talrijke verwantschappen tussen de leden van La Discrète Impériale et Royale kan men redelijkerwijs aannemen dat Jacques Gabriël Stroobant de Terbrugghen het te identificeren lid was. Na het overlijden van Marie Lucrèce Raellen huwde Jacques Gabriël Stroobant de Terbrugghen nog tweemaal: eerst met Philippine O'Connell (geboren te Bristol), vervolgens met Henriette Huybrechts. STROOBANT de TERBRUGGHEN - 495

Uit het echtpaar Stroobant-Raellen volgde in 1765 Charles Guillaume Stroobant de Terbrugghen. Zijn dochter Adelaïde Françoise (1789-1859) huwde Charles Auguste (Karel August) Vervier (1789-1872) die een belangrijke rol speelde in de Vlaamse letteren en in de vrijmetselarij. Karel August Vervier was een zoon van de arts Jan Baptist Vervier (1750-1817), hoofdgeneesheer van de Oostenrijkse troepen in de Nederlanden. Dr. Vervier werd in 1785 lid van de Société de Gand en hij was bekend voor zijn trouw aan de keizer tijdens de Brabantse Omwenteling. Tijdens de zware tyfusepidemie van 1793 betoonde hij een grote toewijding aan zijn talloze patiënten. Vanaf 1791 werkte Jan Baptist Vervier mee aan Die Excellente Print-Cronike van Vlaenderen, een kroniek van de Brabantse Omwenteling door keizersgezinden. Zij werd uitgegeven door een groep Gentenaars (onder meer raadpensionaris Charles Louis Diericx en dokter Bernard Coppens) die, naar de uitdrukking van Leo Elaut, "wilden reageren tegen het triomferend clericalisme van de de patriotten". Ondanks (of wegens) het verbod van het tijdschrift door de Raad van Vlaanderen, kende de Excellente Print-Cronike veel bijval. In 1791 waren J.B. Vervier, Ch. L. Diericx en B. Coppens tevens de auteurs van het vermaarde Livre blanc ou Révolution gordune, dat zware kritiek leverde op voorname stadsgenoten die zich tijdens de Brabantse Omwenteling bij de behoudsgezinde Statisten van Hendrik van der Noot hadden geschaard. In 1814-1815 schreef Jan Baptist Vervier een gedicht (van 391 hexameters) op het herstel van de moedertaal, een ware dithyrambe van Groot-Nederlandse strekking. Hij was ook de auteur van een Redevoering voor de leerlingen van de Vroedschool (van Jan Bernard Jacobs*), een Gedigt aen Mr Johannes Palfyn en de Aforismen van Hippocrates. Karel August volgde uit het huwelijk van Jan Baptist Vervier met Marie Thérèse Debbaut. Hij studeerde wetenschappen aan de universiteit van Parijs en vestigde zich in 1809 als bankier te Gent. In 1814 werd hij fiscaal ontvanger en agent van de algemene Rijkskassier in het district Eeklo. Daar moedigde hij de dichter Karel Lodewijk Ledeganck (1805-1847) aan, die klerk was in het stadhuis van Eeklo. Van 1815 af werd Vervier een fervent orangist. In dezelfde periode debuteerde hij in poëzie en proza. In de letterkundige vereniging 'Regat prudentia vires', die was opgericht in de schoot van de rederijkerskamer De Fonteine, sprak hij in 1820 een redevoering uit ter verdediging van de moedertaal. Hetzelfde jaar publiceerde hij zijn eerste dichtbundel in het Nederlands. Hierdoor ontstond vriendschap met Jan Frans Willems die in 1812 zijn eerste lauweren als dichter had geplukt in deze rederijkerskamer (zie onder het lemma Bataille, Karel Lodewijk). In 1821 huwde Karel August Vervier Adelaïde Françoise Stroobant de Terbrugghen, dochter van Charles Guillaume en Theresia van de Voorde, en weduwe van Pierre Everard, burgemeester van Eeklo. Vanaf 1826 af tot 1870 was hij orangistisch (daarna liberaal) lid van de Provinciale Staten en, na de onafhankelijkheid van België, van de provincieraad. Hij zetelde tevens in het bestuur van diverse instellingen en verenigingen, onder meer de Academie voor teken-, schilder- en bouwkunst, de Maatschappij tot Nut van 't 496 - STROOBANT de TERBRUGGHEN

Algemeen, het Koninklijk atheneum, de Gentse Koninklijke maatschappij voor Schone Kunsten en Letteren. Hij werkte mee aan talrijke Noord- en Zuid- Nederlandse tijdschriften. Dat hij ook na de onafhankelijkheid overtuigd orangist bleef, blijkt onder meer uit volgende anekdote. Wanneer in maart 1834 te Tervuren vier paarden (de merries 'Sootsayer' en 'Lorethea', de hengst 'Kars' en de prachtige 'Mameluk') van de prins van Oranje openbaar werden verkocht, was hij een van de kopers. Zij restitueerden daarop de paarden aan de prins 'als blijk van trouw en verkleefdheid'. Het parlement reageerde onmiddellijk met een wet van 25 juli 1834 "sur les démonstrations orangistes". Dergelijke 'demonstraties' zouden voortaan streng worden beteugeld: boete, gevangenisstraf en verlies van politieke rechten. De uitspraak moest door het Hof van Assisen gebeuren! Zoals andere orangisten evolueerde Vervier naar een flamingant liberalisme met een heel-nederlandse strekking. Karel August Vervier was een bijzonder bedrijvig vrijmetselaar. Hij was herhaaldelijk Voorzittend Meester van Les Vrais Amis, en behield deze loge na 1830 onder de grootmacht van het Grootoosten van Nederland. Tijdens deze periode was hij tevens Voorzittend Meester ter ere van de al even orangistische Gentse loge Le Septentrion. In 1841 was Karel August Vervier de auteur van een bij Snoeck- Ducaju te Gent uitgegeven 'Jubelkrans' ter ere van de Nederlandse prins Frederik, die toen sedert 25 jaar Grootmeester van de Nederlandse vrijmetselarij was. In 1861 schreef hij Verbroedering - De Zuid-Nederlanders aan hunne broeders in Noord- Nederland, waarvan het slot als volgt luidt: Bedenk dat reeds van oude dagen, Trots volkentwist en jammernacht, Een band, om Zuid en Noord geslagen Het nakroost knoopt aan 't voorgeslacht; De Taal doet ons aan Neerland kleeven, Door haar blijft ge in ons midden leven, Tot ons de jongste kracht begeev'; Dan, schoon de tong reeds zij bezweken, Dan zal ons hart nog innig spreken: Vergeet ons niet, Bataaf! en leev! Als vrijmetselaar streefde Karel August Vervier naar eenheid met Noord- Nederland, zoals onder meer blijkt uit zijn medewerking aan het Maçonniek Weekblad. In dit tijdschrift verscheen in 1852 een artikel van hem over 'De vrijmetselaren van Zuid-Nederland en hunne Broeders in Noord-Nederland'. In 1844 liet Vervier door zijn loge Les Vrais Amis een prijskamp uitschrijven over de vraag "Quelles ont été, pendant la première moitié du 16ème siècle, les relations réciproques entre les Loges maçonniques et les Chambres de rhétorique dans les Pays-Bas?". Deze vraagstelling is bijzonder belangwekkend. Zij laat immers veronderstellen dat Vervier en de bestuursleden van Les Vrais Amis in 1844 ervan op de hoogte waren dat van 1517 tot 1539 twee loges van 'operatieve vrijmetselaars' en steenhouwers werkzaam waren aan de bouw van de laatgotische vleugel van het Gentse stadhuis. In 1884 wist Frans De Potter dit blijkbaar nog niet. STROOBANT de TERBRUGGHEN - 497

Het bestaan van die twee operatieve loges te Gent werd slechts in 1907 door Alfons van Werveke met de nodige bewijsstukken aangetoond (zie hoofdstuk 1). In 1849 werd Karel August Vervier zelf de laureaat van een prijskamp over een "question maçonnique, philosophique et littéraire" die was ingericht door de loge La Parfaite Union te Douai. Zijn inzending, die in druk uitgegeven werd, is bewaard in de bibliotheek van de universiteit Gent. Vervier was eveneens betrokken bij de oprichting van de loge La Liberté in 1866. Aan deze loge verkocht hij het gebouw van de Achtersikkel (aan de Biezekapelstraat) waar voorheen Les Vrais Amis haar zittingen hield. Karel August Vervier overleed in zijn kasteel 'Damzicht' te Waarschoot in 1872 en werd burgerlijk begraven. Zijn in 1852 door de koning van Beieren geadelde zoon, ridder Camille (de) Vervier, was liberaal gemeenteraadslid van 1872 tot 1881. Karel August Vervier was verwant met de rentenier Egide Charles Hulin (1769-1850) die gehuwd was met Isabelle Françoise Everard, een zus van de eerste echtgenoot van mevr. K.A. Vervier. Egide Hulin zetelde in de gemeenteraad (1817-1824) en in de Provinciale Staten (1818-1825). Tijdens de Gentse 'honderd dagen' van koning Louis XVIII in 1815 (zie onder het lemma d'hane de Steenhuyse, Jean Baptiste) waren Egide Hulin en zijn echtgenote, die in de Voldersstraat woonden, de gastheren van de hertog van Duras, een voornaam lid van de koninklijke hofhouding. Dochter Sophie Hulin (1803-1881) huwde de drukker Desiderius Van der Haeghen (1797-1853), uitgever van de Gazette van Gent en van de Gentse 'Wegwyzer'. Zij waren de ouders van: - Ferdinand Van der Haeghen (1830-1913), die hoofdbibliothecaris van de universiteitsbibliotheek was van 1869 tot 1911, de onvolprezen auteur (met zijn naamloze medewerkers) van de Bibliographie Gantoise en de redactiesecretaris van de Biographie Nationale; van 1863 tot 1872 was hij bovendien liberaal gemeenteraadslid te Gent. Zoon Victor Van der Haeghen (1854-1916) werd stadsarchivaris en hoogleraar aan de universiteit. - Eugeen Van der Haeghen (1829-1880) die de drukkerij verderzette en in 1867 de tweehonderdste verjaardag van de Gazette van Gent mocht vieren. Bij de dood van Eugeen leidde zijn weduwe de drukkerij tot zoon Arnold Van der Haeghen (1869-1942) de leiding overnam. Arnold Van der Haeghen bleef vooral bekend als fotograaf. Eugeens echtgenote Victorine de Keyser (1839-1923) was een nicht van Polydoor de Keyser (1832-1898) die een vermogend hotelier werd te Londen (van welke stad hij in 1887 de 'Lord Mayor' werd) en van Napoleon de Keyser (1806-ca. 1860) die in Vlaanderen de voorloper werd van het utopisch socialisme. Egide Hulins broer, de procureur Nicolas Hulin, huwde Marie Brismaille die een dochter was van de koopman en ingenieur Jean Denis Brismaille (1739-1808). Deze verwierf in 1779 het Gentse Gravensteen, dat men bij de tekoopstelling aanprees als "zeer gedienstig tot de groote fabrieken". Praktisch het gehele Gravensteen werd vanaf 1800 ingenomen door allerlei fabrieken, terwijl een vleugel ter beschikking bleef van het kasselrijbestuur van de Oudburg. Na de opheffing van deze kasselrij 498 - STROOBANT de TERBRUGGHEN

tijdens het Frans Bewind, ging het gezin Hulin-Brismaille in de bedoelde vleugel van het Gravensteen wonen. Nicolas Hulin was toen voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Gent. Uit het echtpaar Hulin-Brismaille volgde Jules Hulin de Loo (1820-1917), die van 1861 tot 1887 liberaal gemeenteraadslid was. Zijn zoon Georges Hulin de Loo (1862-1945) doceerde logica, psychologie en ethica aan de universiteit van Gent en was vooral vermaard als specialist van de Vlaamse schilderkunst. In 1893 behoorde hij tot de stichters van de Maatschappij voor geschied- en oudheidkunde van Gent. SURMONT, Pierre Jean (1741-1811) a/ Bienfaisante (1773) b/ 'Garde Arch.' in 1778 c/ - d/ edelman, heer van Terlinden en Caboucherier, vrijschepen van de kasselrij Kortrijk e/ Gent, 'by de Augustynen' f/ - g/ 38a, 50.22, 85, 107, 283, 310, 317, 404a, 486, 523, 617, 663a, 755, 721, 788, 865, 868, 878, 913, 926, 988, 1006, 1008 De ledenlijst vermeldt in 1773 een Surmont (zonder voornaam), "seigneur de Terlinden et de Caboucherier, franc-échevin de la châtellenie de Courtray". Deze Surmont kan niet met zekerheid geïdentificeerd worden. De heer Niklaas Maddens, rijksarchivaris te Kortrijk, deelde ons mee dat op 16 juni 1774 ene Leonard Surmont benoemd werd tot vrijschepen van de kasselrij Kortrijk. In zijn aanstellingsakte werd geen enkele titel van heerlijkheden vermeld (RA Kortrijk, Archief Kasselrij Kortrijk, nr. 203, f 105). Voor het overige is de identificatie 'niet eenvoudig' en zou 'veel opzoekingswerk' vergen. In de besproken periode bestonden er in Vlaanderen een aantal families Surmont, inz. te Kortrijk en in het Land van Waas. Bij geen van beide geslachten treft men evenwel de vermelde heerlijkheden aan. Bovendien liet de in 1760 uit Frankrijk verbannen alchemist en avonturier, de 'comte de Saint-Germain' (1696-1784), zich aan het Hof te Brussel "M. de Surmont" noemen, "traduisant ainsi le nom d'un domaine, Ubbergen, qu'il possédait près de Nimègue". Men moet Surmont waarschijnlijk in de familie te Kortrijk zoeken. De notulen van de zitting van 31 juli 1771 van La Discrète Impériale te Aalst vermelden inderdaad de kandidatuur van ene 'Surmont, de Courtray'. In latere notulen van deze loge is van deze kandidaat geen sprake meer, zodat men mag veronderstellen dat hij geen lid werd van La Discrète Impériale, en er de voorkeur aan gaf lid te worden van La Bienfaisante. SURMONT - 499

Te Kortrijk was er meer dan één familie Surmont. Bepaalde Surmonts waren heren van Vlooswyck. In 1732 verkreeg Jacques Jean Benoît (de) Surmont, heer van Vlooswyck, de titel van burggraaf. Een telg van deze familie zou er op toegezien hebben dat zijn titel van burggraaf in de ledenlijst werd opgetekend (zoals de andere getitelde edellieden die lid waren van een Gentse loge). Ene François 'de' Surmont, uit Lille, dreef in het begin van de 18de eeuw handel met Abraham van den Bemden, de voorvader van Jacques van den Bemden*. Een Amand de Surmont, geboren te Obigies (bij Tournai) in 1666, liet zich op 1 april 1724 als poorter inschrijven te Gent, waar hij ging inwonen bij zijn schoonzoon Guillaume vanden Abeele. Omstreeks 1760 waren er in de buurt van Kortrijk ook een Jean de Surmont en een Michel Surmont. Jean de Surmont of zijn zoon was omstreeks 1804 een van de katoenleveranciers van de Gentse grootnijveraar Lieven Bauwens. Michel Surmont was waarschijnlijk verwant (vader? grootvader?) met de in 1786 te Lichtervelde geboren Michel Surmont die in 1821 lid werd van de loge La Réunion des Amis du Nord te Brugge. Hij werd burgemeester van Lichtervelde (waar hij talrijke eigendommen bezat), lid van de Provinciale Staten onder het Hollands Bewind en liberaal provincieraadslid van West-Vlaanderen. In een officiële lijst van Kortrijkse bedrijven in 1771 werd ook opgetekend ene "P. Surmont, commerce considérable en toiles et linges de table de leur fabrique". Nog andere Kortrijkse Surmonts waren heren van Volsberghe, Bachte, Hove en Hoorenschen. Volgens een summiere notitie in het genealogisch tijdschrift Jadis (XIII [1909], p. 40) bezaten deze Surmonts alleszins reeds in 1740 rechten op de heerlijkheid van Volsberghe. Deze familie bezat bovendien talrijke andere gronden en heerlijkheden - zodanig zelfs dat de opsomming ervan met het oog op de erfenisaangifte van François Pierre Surmont de Volsberghe in 1830 niet minder dan 182 blz. in beslag nam. Indien het lid bij deze Surmonts moet worden gezocht, dan kan het gaan om Léonard Joseph Surmont (1747-ca.1810), een te Kortrijk geboren zoon van Guillaume Bernard Surmont (1709-1776) en Bernardine Jeanne Goetghebuer (1715-1767). Bernardine Goetghebuer was weliswaar te Kortrijk geboren, maar haar familie was afkomstig van Gent. Haar ouders waren Ignace Goetghebuer en Marie Jeanne van Baelen. Uit het echtpaar Surmont-Goetghebuer volgden, naast twee dochters, vijf zonen. De vaderlijke grootouders van Léonard Joseph Surmont waren Joannes Surmont (1670-1724), meester van de Armenkamer te Kortrijk, en Isabelle Thérèse Nollet (1673-1737). Grootmoeder Nollets zus Anne Thérèse Nollet huwde de Gentse notabele Gilles Emmanuel Morel. Hun zoon Josse François Morel huwde Thérèse Jossine de Potter, een nicht van Pierre en Bernard de Potter*. Het is evenwel helemaal niet zeker dat deze Léonard Joseph Surmont lid van La Bienfaisante werd. In de ledenlijst van 1773 werd hij immers reeds als vrijschepen van de kasselrij Kortrijk opgetekend, terwijl zijn benoeming slechts dateerde van juni 1774. Anderzijds is over deze Léonard Surmont bijzonder weinig bekend. Wilfried Steeghers (die een genealogie van de familie Surmont de Volsberghe 500 - SURMONT

publiceerde) en de gebruikelijke genealogische bronnenboeken vermelden bijv. alleen de geboorte- en overlijdensdatum van Léonard Surmont. De overlijdensdatum kan niet eens met zekerheid worden gepreciseerd ('ca. 1810'). Over zijn levenswandel, eventueel huwelijk en dgl. vindt men in die bronnen heel weinig. Leonard Surmont was schepen van de kasselrij Kortrijk van 1774 tot 1778. Hij was een rijke rentenier, die tijdens de Brabantse Omwenteling de Patriotten steunde en zich na de Franse invallen tegen het republikeins gedachtegoed opstelde. Het lijkt veel meer waarschijnlijk dat het de oudere broer van Léonard was, met name Pierre Jean Surmont, die lid van La Bienfaisante werd, zoals kan blijken uit zijn levensloop. Er zij evenwel herhaald dat over deze identificatie geen zekerheid bestaat, inz. wegens de onnauwkeurigheid van de vermelding in de ledenlijst. Een grootoom van Pierre Jean, Pierre Ignace Surmont (1674-1751) was priester te Kortrijk en schreef talrijke dichtstukken in het Latijn. Een oom, Pierre François Surmont (1703-1739), werd monnik in de abdij van Baudeloo te Gent. Een andere oom, Jean Joseph Surmont (1707-1759), werd eveneens priester, geestelijk directeur van de recolletten en de kapucijnen te Kortijk. In 1760 werd zijn omvangrijke bibliotheek te Gent geveild: de verkoping nam drie dagen in beslag! Een derde oom, Leonard Joseph Surmont (1706-1749) verwierf enige vermaardheid als beeldhouwer. Leonards en Pierre Jeans tante Isabelle Thérèse Surmont (1711-1786) huwde de Gentenaar Joseph Jean de Potter (1699-1770), schepen van de Keure en raadsheer van de Berg van Barmhartigheid. Hij was een verwante van Pierre de Potter*, lid van La Bienfaisante zoals Surmont en van Bernard de Potter*, de in 1769 overleden Voorzittend Meester van La Discrète Impériale te Aalst. Ook in latere generaties werden er herhaaldelijk huwelijken aangegaan tussen een Surmont en een Gentse de Potter. Een zoon van Joseph Jean de Potter en Isabelle Surmont, Joseph Liévin de Potter (geboren in 1730) werd hoogpointer van de kasselrij Kortrijk. Pierre Jean Surmont kan in 1771 de eigenaar geweest zijn ('P. Surmont') van de reeds vermelde "commerce considérable en toiles et linges de table". Zijn handel vereiste hoogstwaarschijnlijk verplaatsingen naar de Scheldestad. Hij huwde in 1769 te Antwerpen met Maria Anna Boghe. Zijn echtgenote overleed te Kortrijk in 1772, enige weken na de geboorte van hun zoon François Pierre Surmont. Het is mogelijk dat Pierre Jean Surmont na het overlijden van zijn jonge echtgenote afleiding zocht te Gent, meer in het bijzonder in de families de Potter en Goetghebuer. Ook tante Isabelle Thérèse Surmont, die te Gent woonde, was in 1770 weduwe geworden. In vergelijkbare omstandigheden nam ook Charles Coppieters* opnieuw voeling met Gent. Waarschijnlijk bracht Pierre de Potter zijn neef in contact met La Bienfaisante, waar hij een nieuwe vriendenkring zou vinden. Het is alleszins heel waarschijnlijk dat Pierre Jean Surmont zich op na het overlijden van zijn echtgenote te Gent vestigde en dat hij "by de Augustynen" ging wonen. SURMONT - 501

Op een bepaald ogenblik ging Pierre Jean Surmont opnieuw te Kortrijk wonen, om er even na 1780 schepen te worden (op voordracht van de bisschop) en in 1784, na zijn ontslag als schepen, meester van de Armenkamer (zoals zijn vader, grootvader, enz.). Men zou hem schepen benoemd hebben om te voorkomen dat hij met zijn zoontje zou uitwijken naar Antwerpen (waar zijn schoonfamilie woonde) of naar Gent waar hij reeds in 1772-1773 had gewoond. In 1788 werd hij opnieuw schepen benoemd en de hoogbaljuw droeg hem zelfs voor als burgemeester, zonder dat daarop een benoeming volgde. In november 1789 koos P.J. Surmont onmiddellijk partij voor de Patriotten en werd lid van het departement van Financiën van het Patriottisch comité te Kortrijk. Mogelijkerwijs kwam Surmont na de Brabantse Omwenteling (of na de Franse invallen) opnieuw te Gent wonen. In 1800 ging hij te Gent een tweede huwelijk aan met zijn 56-jarige nicht Thérèse Jeanne Morel (1744-1823). Zij was een dochter van Josse François Morel, die de zoon was van Gilles Emmanuel Morel en Anne Thérèse Nollet, een groottante van Surmont (zie hierboven). Thérèse Jeanne Morel was een nicht van Pierre en Bernard de Potter*, alsmede van Adriaen Jacques Goethals*. Pierre Jean Surmont overleed te Gent in 1811. In 1815 huurden zijn weduwe Thérèse Jeanne Morel en haar jongere (in 1753 geboren) zuster Elizabeth Morel een woning aan de Recollettenlei, meer precies het hoekgebouw bij de thans verdwenen 'Oordeelbrug', aan het begin van de Houtlei recht over het Kuipgat (Ketelpoort). Sedert 1806 was dit een houten draaibrug. Zij werd afgebroken in 1903 na de demping van de Houtlei (1899). Onder het Frans Bewind kreeg deze brug de naam 'Pont de Voltaire'. De eigenaar van het gehuurde huis was Joachim Antoine Neyt (1765-1831), die uit een aloud Gents schippersgeslacht stamde en eigenaar was van een bloeiende suikerraffinaderij (zie onder het lemma 't Kint). Het door mevr. Surmont gehuurde huis kan men herkennen op aquarellen van de Hollandse soldaat J.J. Wynants (in R. De Herdt, Een hollands soldaat penseelt Gent, blz. 114 en 115). Het enig kind van Pierre Jean, François Pierre Surmont (1772-1830), werd tijdens het Frans Bewind lid van de 'Conseil général' van het Scheldedepartement (1810-1814) en gemeenteraadslid van Gent (1808-1817). In 1814-1815 zetelde hij in de Intendantieraad en tijdens het Nederlands Bewind werd hij lid van de Provinciale Staten (1816-1818) en van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (1818-1830). In 1815 typeerde de Intendant graaf Jean Baptiste d'hane de Steenhuyse* hem als "très estimé". Enige jaren later nam koning Willem I hem op in het Ridderschap van Oost-Vlaanderen. François Pierre Surmont was eigenaar van een enorm grondbezit. De aangifte ervan na zijn overlijden vereiste, zoals reeds vermeld, 182 blz. Uit zijn huwelijk met Colette Thérèse de Potter (1773-1830), nicht van Pierre en Bernard de Potter*, volgden onder meer: - Marie Anne Surmont de Volsberghe (1795-1856) die trouwde met haar neef Augustin Jean de Potter. 502 - SURMONT

- Charles François Surmont de Volsberghe (1798-1840) zetelde enige tijd in de Provinciale Staten tijdens het Hollands Bewind (1829-1830). Na de onafhankelijkheid van België werd hij als 'Patriot' lid van het Nationaal Congres. Van 1830 tot 1833 maakte hij deel uit van het 'Comité de Conservation' dat de provincie Oost-Vlaanderen moest besturen tot de inwerkingtreding van een nieuwe Provinciewet. Charles François Surmont de Volsberghe was bovendien luitenant-kolonel van de burgerwacht. Hij huwde Thérèse Philippine Rodriguez d'evora y Vega, een dochter van Emmanuel Rodriguez en Marie Julie de Lens. Zij was een dochter van graaf Robert Alexandre de Lens*, in leven Voorzittend Meester van La Bienfaisante. Charles François Surmont de Volsberghe ontving de titel van baron in 1839. - Paul François Surmont de Volsberghe (1802-1850) was kunstschilder, vooral van landschappen en marines. In 1839 werd hij eveneens baron. - Henri François Surmont de Volsberghe (1812-1887) was numismaat. Hij werd baron in 1843. In 1886 mocht hij het gouden jubileum vieren van zijn huwelijk met Octavie Isabelle de Ghellinck de Walle, een kleinnicht van Jean Baptiste de Ghellinck de Nokere*. Zoon Arthur Surmont de Volsberghe (1837-1906) was katholiek senator (1878-1904), minister van Nijverheid en Arbeid (1900-1902) en burgemeester van Ieper (1891-1900). de SUTTER, Frans (1721-?) a/ Candeur (1766) b/ 1ste Opziener c/ - d/ wijnsteker (groothandelaar in wijn) e/ Gent, 'Comijnstraat' f/ Sint-Jorisgilde (1790), Sint-Sebastiaansgilde (vóór 1779) g/ 45a, 258, 417 Op het vrijmetselaarsdiploma van Jean Baptiste Le Cat* komt de handtekening voor van 'Frans De Sutter', vermeld als 1ste Opziener van de loge. Meer gegevens bezit men niet. Het zou kunnen gaan om Frans De Sutter, geboren te Sint-Niklaas in 1721. Hij werd als poorter van Gent ingeschreven op 13 juni 1746 en werd groothandelaar in wijn. Deze veronderstelling wordt ondersteund door het feit dat de Voorzittend Meester van La Candeur in 1766 (Paulus de Pau*) en waarschijnlijk ook de 2de Opziener (Pieter Thienpont*) eveneens in de wijnhandel bedrijvig waren. Bovendien werd de (waarschijnlijk verwante) Oostendse negotiant Jean de Sutter, eveneens geboren te Sint Niklaas, in 1786 lid van Les Trois Niveaux te Oostende. de SUTTER - 503

von TAUFFERER, Freiherr Seyfried (1750-1796) a/ Bienfaisante (1781), Zur wahren Eintracht (Wenen, 1782) b/ - c/ - d/ edelman; 'Hauptmann beim ersten Banater Regiment' van het Oostenrijks leger e/ Gent f/ - g/ 275, 445, 545, 604, 1001, 1018a De Oostenrijkse edelman Seyfried von Taufferer werd geboren te Laibach (thans Ljubljana, tussen Zagreb en Triëste) in 1750. Hij was een zoon van het hoofd van de 'Kreitz' Oberkrain. Hij studeerde humaniora in het befaamde 'Collegium Theresianum' en nam in 1769 dienst in het Oostenrijks leger. In 1774 was hij reeds commandant van het grensinfanterieregiment der 'Banaten' in Hongarije. Waarschijnlijk was von Taufferer enige tijd gekazerneerd te Gent, vermits hij in 1781 in de eerste en de tweede graad werd aangenomen in een 'S: Joannis Loge im Orient zu Gent'. Deze loge was hoogstwaarschijnlijk La Bienfaisante, waarvan meer militairen lid waren. Tijdens de zitting van 19 april 1782 werd hij in de loge Zur wahren Eintracht te Wenen tot de meestergraad verheven, samen met Philipp Bechtold, dienende Broeder; Karl Friedrich Grüwel, lid van de loge Balduini te Leipzig; Emmanuel Riegg en Johannes Thomas von Stetten, allebei leden van Zur wahren Eintracht. Deze prestigieuze loge was bijzonder actief en telde talrijke vooraanstaanden onder haar leden. Componist-kapelmeester Joseph Haydn was lid, terwijl Wolfgang Amadeus Mozart vaak als bezoeker werd opgetekend en overigens een deel van zijn maçonnieke muziek speciaal voor deze loge componeerde. Ook de wereldreiziger Johann Georg Förster (1754-1794) behoorde tot deze loge. Hij bleef in onze gewesten vooral bekend wegens een scherpzinnig relaas van zijn rondreis in de Oostenrijkse Nederlanden tijdens de Brabantse Omwenteling. Förster was tevens lid van de vermaarde loge Les Neuf Soeurs te Parijs. Voorzittend Meester van Zur wahren Eintracht was Ignaz von Born (1742-1791). Hij was enige tijd novice bij de jezuïeten, waarna hij aan de universiteit te Praag studeerde. In Praag werd von Born lid van de loge Zu den Drei gekrönten Säulen, die tot de maçonnieke werkwijze van de Strikte Observanz behoorde. Ignaz von Born werd directeur van het natuurhistorisch museum te Wenen. Hij publiceerde een aantal wetenschappelijke werken over mineralogie en verwante wetenschappen. De Koninklijke Bibliotheek te Brussel bezit zijn werk Testacea Musea Caesarei Vindobonensis (Wenen, 1780), een systematische catalogus (met 18 kleurenplaten) van de vermaarde schelpenverzameling van de Oostenrijkse keizers. 504 - von TAUFFERER

In 1784 werd von Born Grootsecretaris van de pas opgerichte 'Grosze Landesloge von Österreich', waarvan de eerste Grootmeester prins Johann Baptist van Dietrichstein (1728-1808) was. Deze boezemvriend van keizer Jozef II was reeds in 1777 de Provinciale Grootmeester voor Oostenrijk onder het gezag van de Grootloge van Pruisen. Prins von Dietrichstein werkte mee met de keizer voor het nemen van maatregelen in 1785-1786 om de loges van de Oostenrijkse Nederlanden op te heffen, met uitzondering van drie loges die nog te Brussel mochten arbeiden (zie hoofdstuk I). In 1786 werd von Born tevens voorzitter van de 'Illuminati' te Wenen, daarna nog 'Princeps' van deze Orde voor heel Oostenrijk, met de Ordenaam 'Furius Camillus'. De 'Illuminati' vormden een vrij elitair geheim genootschap dat in 1776 in Beieren door Adam Weisshaupt (1748-1830), een hoogleraar in de rechten aan de universiteit van Ingolstadt, was opgericht. Het genootschap beoogde een 'aristocratie van de geest' samen te stellen die met het gedachtengoed van de Aufklärung de samenleving zou verbeteren. De 'Illuminati' infiltreerden geleidelijk de vrijmetselarij en hadden een wezenlijke invloed op de maçonnieke arbeid in Duitsland en Oostenrijk, in het bijzonder in de elitaire loge Zur wahren Eintracht. Ignaz von Born had, onder meer als lid van de Raad van State, een aanzienlijke invloed op Jozef II. Hij kon bijv. de keizer overtuigen om folteringen in strafprocessen af te schaffen. Bij de keizer voerde hij lang actie tegen de 'clandestiene vrijmetselarij', m.a.w. de loges die waren opgericht zonder constitutiebrief van een erkende grootmacht. Ignaz von Born stond model voor Sarastro in De Toverfluit van W.A. Mozart. Na zijn verheffing tot de Meestergraad nam Seyfried von Taufferer vrij stipt deel aan de arbeid van de loge Zur wahren Eintracht. Naast zijn militair ambt hield von Taufferer, die niet vermogend was, zich ook bezig met een houthandel in de Kroatische grenszone. Aan een schip waarmee hij hout naar de Zwarte Zee transporteerde, gaf hij de naam 'Wahre Eintracht'. In een brief van 1 november 1783 uit Rechicza deelde hij dit mee aan zijn Voorzittend Meester von Born, wellicht om zijn onverminderde verbondenheid met zijn loge te laten blijken. Op een bepaald tijdstip kreeg von Taufferer moeilijkheden. Hij werd als houthandelaar failliet verklaard en huwde blijkbaar een vrouw die zijn chefs in het leger niet goedkeurden. Hoe dan ook, hij werd in 1787 uit het Oostenrijks leger ontslagen. Hij werd spoedig een vurig aanhanger van de Franse Revolutie. In 1793 woonde hij te Wenen en kwam in contact met de Weense jakobijnen. Het jaar daarop nam hij dienst in het Frans republikeins leger. Ten behoeve van Robespierre ontwierp hij een revolutionair plan voor Kroatië en de aangrenzende gebieden. Hij meende dat Frankrijk in die streek gebruik moest maken de bestaande tegenstellingen tussen de nationaliteiten (waaruit nogmaals blijkt dat er niets nieuws is onder de zon). von TAUFFERER - 505

In september 1794 werd von Taufferer vleugeladjudant van de Franse generaal L'Harbe. In juli 1795 stelde hij aan generaal François Christophe Kellermann (1735-1820) de oprichting voor van een 'vrijkorps', dat men zou samenstellen uit Oostenrijkse en Piëmontese deserteurs en uit vluchtelingen van verschillende 'nationaliteiten' in de Balkangewesten. De militaire overheid keurde het voorstel goed en von Taufferer werd commandant van het 'vrijkorps'. In november 1795 overviel hij met zijn troepen een magazijn van het Oostenrijkse leger in Voltri en maakte zich ook meester van een transport van meel alsmede van een aanzienlijke geldsom. Buit en gevangenen werden overzee naar Genua getransporteerd. Enige dagen later kon von Taufferer evenwel door Oostenrijkse militairen gevangen worden genomen en hij werd naar Wenen voorgeleid. Een militaire rechtbank veroordeelde hem tot de strop. Hij werd op 24 mei 1796 geëxecuteerd. De naam van Seyfried von Taufferer komt op geen enkele bekende lijst van de Gentse loges voor. Hij werd ontdekt in de notulen van de Weense loge Zur wahren Eintracht die onlangs werden gepubliceerd onder de redactie van Hans-Joseph Irmen. Bijkomende informatie over von Taufferer treft men aan in de catalogus (blz. 74) van een tentoonstelling die in 1980 te Rosenau aan die loge was gewijd. de THIENNES, graaf Chrétien Charles (1758-1831) a/ Bienfaisante (1777); L'Union Indissoluble (militaire loge van het regiment Murray) b/ Ceremoniemeester (Bienfaisante); 'Grand Hospitalier Provincial' van de Provinciale Grootloge c/ - d/ edelman; hoogbaljuw van het Kwartier van Brugge e/ Gent, Hoogpoort (De Grote Sikkel); kasteel van Rumbeke f/ contribuant Academie (1770)? g/ 40, 42, 43, 53, 95, 100, 101, 144, 157, 168, 233a, 266, 273, 281, 296, 300, 301, 310, 331a, 382, 404a, 432, 460, 486, 621, 641a, 643, 692, 854, 856a, 985b, 1006, 1020 Graaf Chrétien Charles de Thiennes werd geboren te Gent in 1758. Hij was een postume zoon van graaf Charles Louis Albert de Thiennes, heer van Rumbeke (1732-1758), en gravin Marie Anne Françoise de Lichtervelde (Gent, 1736-Wenen, 1797). Vader Charles de Thiennes was tevens baron van Ere, heer van Castre, Terraminil, Passendale, Oedelem, Pays de Hazelt, Cour d'iseghem, Rosières & Saint-Maur. De zus van gravin de Thiennes, Marie Colette de Lichtervelde huwde François Théodore de Thiennes (1746-1822), een neef van Charles Louis. François Théodore de Thiennes was kapitein in het regiment van generaal graaf Murray en kamerheer van de keizerin. 506 - de THIENNES

Gravin de Thiennes' broer Charles Joseph de Lichtervelde huwde in 1766 Marie Josèphe de Lens, een zus van graaf Robert Alexandre de Lens*. Een jaar na haar huwelijk overleed zij in het kraambed. Charles de Lichtervelde hertrouwde met Albertine Théodore de Cassina, gravin van Wonsheim, dochter van Pierre Philippe de Cassina en Marie Louise de Plotho (zie onder het lemma de Plotho). Emmanuel Marie de Lichtervelde, eveneens een broer van gravin de Thiennes, huwde Thérèse Caroline van de Woestyne. Na echtscheiding huwde deze Charles Joseph Vilain XIIII*. In 1765 trad de moeder van Chrétien de Thiennes in het huwelijk met de weduwnaar generaal graaf Albert Joseph Murray, baron de Melgum (1718-1802). Hij was eigenaar van een regiment dat zijn naam droeg en was tevens militair bevelhebber van het garnizoen te Gent. De eerste echtgenote van de graaf was de in 1753 overleden Christine Maringh, die hij als jong officier in de garnizoenstad Luxemburg huwde. Uit dit eerste huwelijk volgde Marianne Murray de Melgum (1753-1822), die de tweede echtgenote werd Constant François de Preud'Homme d'hailly, burggraaf van Nieuwpoort (1748-1835). Deze telg van een vooraanstaande adellijke familie werd officier in Oostenrijkse dienst, burgemeester van het Brugse Vrije, intendant van het Departement van de Leie en lid van de Eerste Kamer van de Staten-Generaal. Graaf Murray werd geboren te Tournai in 1718 als zoon van luitenant-generaal Robert Murray, kolonel-eigenaar van een Schots regiment en gouverneur van de stad en de citadel van Tournai, en van Marguerite Thérèse Booninck, de beeldschone dochter van een Kortrijks koopman in wijn. Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog had de toekomstige generaal Murray zijn hoofdkwartier in het kasteel van de familie de Thiennes, te Rumbeke (Roeselare). Aan dit hoofdkwartier was als majoor-geneesheer verbonden de Duitser Ferdinand Rodenbach (geboren in 1714 te Andernach a/d Rijn). Na ontslag uit het leger huwde Rodenbach met Joanna Catharina van den Bossche, een handschoenmaakster uit Wakken. Het gezin vestigde zich in 1749 te Roeselare waar Rodenbach geneesheer werd. De meest bekende nakomelingen zijn de auteurs Albrecht en Georges Rodenbach, de leden van het Nationaal Congres (1830) en katholieke volksvertegenwoordigers Alexandre en Constantin Rodenbach, alsmede de brouwerij Rodenbach te Roeselare. Graaf Murray was van 1768 tot 1802 kolonel-eigenaar van het 55ste infanterieregiment van het Oostenrijks leger (het 'regiment Murray'). Ook prins Charles Joseph de Ligne* was kandidaat voor de eigendom van dit regiment en de benoeming van Murray stelde hem zeer teleur. In 1766 werd Murray luitenantgeneraal, in 1784 'Feldzeugmeister'. Hij was een belangrijk personage in de Oostenrijkse Nederlanden: wanneer de landvoogden (prins Albert Casimir von Sachsen-Teschen en zijn echtgenote de aartshertogin Maria Christina) en de gevolmachtigd minister (graaf Louis Charles Barbiano di Belgioioso, 1728-1802) bij de eerste onlusten tegen keizer Jozef II van juli tot oktober 1787 te Wenen werden ontboden om te rapporteren over de toestand, werd graaf Murray tijdens de THIENNES - 507

hun afwezigheid waarnemend landvoogd en gevolmachtigd minister. Op dat tijdstip was de toestand reeds heel verstoord in diverse provincies. In zijn krijgsdagboek noteerde generaal graaf Maximilien Antoine de Baillet Latour (1737-1806) in augustus 1787: "La révolte des Pays-Bas commençait, Namur était en feu... Le 28 [september], Bruxelles, où je suis appelé par le commandant-général Murray, et où je trouve tout en combustion et fermentation". Prins Charles Joseph de Ligne* typeerde zijn chef generaal de Murray als "un bon homme qui avait plus d'âme que de tête". Iemand als prins de Ligne kan dit als een compliment bedoeld hebben. Hoe dan ook, wanneer de politieke situatie tijdens de zomer 1787 heel moeilijk werd, verving Jozef II graaf Murray als opperbevelhebber door de hardere graaf Richard d'alton (1732-1790), die na de Brabantse Omwenteling in ongenade viel en zelfmoord pleegde (zie onder het lemma Maximilien Richard de Trazegnies). Graaf Murray overleed te Wenen in 1802. Uit het huwelijk van graaf Murray en Marie Anne Françoise de Lichtervelde volgden vijf kinderen, waaronder graaf Albert Joseph Murray de Melgum (1774-1848), die luitenant-generaal werd in het Oostenrijks leger. Graaf Joseph de Murray was waarschijnlijk verwant met: (i) Sigismund Jacob Murray die in 1729 tot eeuwigdurende ballingschap uit de Oostenrijkse Nederlanden werd veroordeeld, omdat hij tot driemaal toe poogde de in 1712 te Vosselare geboren Marie Louise van der Haegen, barones van Herdersem, te schaken. Kort daarop huwde de aantrekkelijke Marie Louise met Ignace François de la Tour et Tassis. (ii) Marie Caroline ('Mimi') Murray (1741-1831), ook gekend als 'la Muse belgique'. Mimi Murray ("jeune, belle, cultivée"; "l'une des plus jolies personnes que Bruxelles ait jamais vu naître") was de dochter van Jean Baptiste Murray, eerst officier, daarna advocaat bij de Raad van Brabant, en Marie Caroline Savage. Grootvader Thomas Murray was officier in een regiment de Ligne dat lang gekazerneerd was in de streek van Charleroi. Marie Caroline Murray was een vaak gelauwerde dichteres, biografe (onder meer van tsarina Catharina II en de H. Willibrord) en vertaalster (onder meer van de Engelse dichter Alexander Pope en van de Portugese dichter Luis Vaz de Camoëns). Zij bezat talrijke mannelijke bewonderaars (resp. beschermheren), onder meer prins Charles Joseph de Ligne*, de gevolmachtigd minister graaf Karl von Cobenzl (wiens maîtresse zij werd), de diplomaat (en later gevolmachtigd minister) Claude Florimond de Mercy d'argenteau alsmede de latere Vonckist hertog Louis Englebert d'arenberg, (1750-1820), hoogbaljuw van Henegouwen en lid van La Vraie et Parfaite Harmonie en L'Heureuse Rencontre (die zelf een verhouding had met een tweederangs toneelspeelster, 'la Nogentel'). Louis Englebert d'arenberg noemde men 'l'aveugle', nadat hij in september 1775 tijdens een jachtpartij zijn rechteroog verloor door een onhandigheid van de Engelse ambassadeur William Gordon. Over Marie Caroline Murray, die druk aan het societyleven in Brussel deelnam, getuigde prins Charles Joseph de Ligne* als volgt: "Je ne connais pas un homme de lettres aussi distingué que Mlle. Murray: toutes les littératures de toutes les 508 - de THIENNES

langues, l' histoire parfaitement, le goût, le jugement, les plus jolis vers qu'on puisse faire... Je puis assurer que toutes les femmes-auteurs ne peuvent être que ses dames du palais". Philippe Goswin de Nény (1740-1812), zoon van de machtige president van de Geheime Raad Patrice François de Nény (1716-1784), had een langdurige verhouding met Mimi Murray, met wie hij in lange brieven van gedachten wisselde over Voltaire, Rousseau en andere personages die hij ontmoette. Philippe de Nény wilde met Marie Caroline Murray trouwen, maar dit werd hem door zijn ouders verboden omdat zij ook met von Cobenzl een verhouding had (op zijn sterfbed vertrouwde deze aan zijn biechtvader zelfs een prachtige ring toe met het verzoek die aan Marie Caroline te willen afgeven). Ingevolge de ouderlijke weigering trok Philippe Goswin de Nény in 1764, zonder iemand te verwittigen, gedurende drie jaar doorheen diverse Europese landen. Na de verzoening met zijn familie werd hij in 1770 lid van de Geheime Raad, in 1777 voorzitter van de 'Conseil de Tournai & Tournaisis' en lid van de Raad van State (sedert 1749 nog alleen een eretitel). Wegens zijn verzet tegen het beleid van keizer Jozef II nam Philippe de Nény in 1787 ontslag uit zijn verheven ambten. Hij was waarschijnlijk vrijmetselaar, maar men weet niet in welke loge hij werd geïnitieerd. Op 28 mei 1775 werd hij alleszins opgetekend als bezoeker tijdens de vergadering van de 'adoptieloge' L' Impériale Thérésienne te Aalst. Op dat tijdstip was hij reeds gehuwd met een meisje uit Ath, Marie Catherine Carton (1754-1817), de dochter van een vermogend leverancier van het Oostenrijks leger. Echtelijke trouw was niet zijn voornaamste hoedanigheid. De echtgenoten leefden overigens gescheiden. Mevr. de Nény was openlijk de maîtresse van de ongehuwde edelman Robert Joseph d'udekem (1726-1803), baron van Gentinnes, terwijl Philippe Goswin de Nény een dochter had bij een mej. de Longueville te Parijs. Ten onrechte schreef Henri Carton de Wiart dat "sa destinée [van Philippe Goswin de Nény] se fixa par un heureux mariage". Onder het Frans Bewind leefde de Nény enige tijd in Engeland en in Nederland, waarna hij waarschijnlijk een boekhandel opende te Parijs, waar hij overleed. De Nény's (wettelijke) zoon, de ongehuwd gebleven Justin Joseph de Nény (1775-1833) werd officier in het Oostenrijks leger tot hij in 1815 wegens zware kwetsuren, met de graad van luitenant-kolonel, werd gepensioneerd. Na de Franse inval week Mimi Murray uit naar Wenen, waar zij in een betrekkelijke armoede leefde. Zij was er de literaire medewerkster van prins Charles Joseph de Ligne wanneer Mme de Stäel vanaf 1808 instond voor de publicatie van diverse boeken van de prins (zie onder het lemma de Ligne). In de 'cavalcade' voor het jubileum van de H. Macharius in 1767 verbeeldde de negenjarige Chrétien de Thiennes de aartshertog Petrus Leopold. Van zijn 'gevolg' maakte onder meer deel uit de toekomstige jakobijn Jacques Guillaume Meyer (zie onder het lemma Meyer, Jan Thomas). Chrétien de Thiennes was "chef des nom et armes de sa maison". In die hoedanigheid was hij eigenaar van het familiekasteel 'Crestert' te Rumbeke. De eerste heer van Rumbeke die hier een kasteel bouwde zou de eerste graaf van de THIENNES - 509

Vlaanderen Boudewijn 'met de ijzeren arm' zijn geweest. In 1479 verwierf de familie de Thiennes het kasteel en de heerlijkheid. Het thans nog bestaande kasteel van de familie de Thiennes dateert van de eerste helft van de 16de eeuw. Wanneer paus Pius VII in 1814 de jezuïetenorde opnieuw toeliet, was het kasteel van de familie de Thiennes te Rumbeke de eerste vestigingsplaats (noviciaat) van de paters in België. Chrétien de Thiennes kreeg zijn militaire opleiding in het regiment van zijn stiefvader generaal graaf Murray. Nog geen twintig jaar oud huwde hij in 1778 de pittige en drie jaar oudere gravin Caroline Charlotte ('Lolotte') von Cobenzl (1755-1812), een dochter van graaf Karl von Cobenzl (1712-1770) en gravin Marie Thérèse de Palfy (1719-1771). Von Cobenzl was van 1753 tot 1770, onder het gouverneurschap van Karel van Lorreinen, de werkelijke bestuurder van de Oostenrijkse Nederlanden, in zijn hoedanigheid van gevolmachtigd minister en vertrouwensman van keizerin Maria Theresia. Carlo Bronne typeerde von Cobenzl als volgt: "Toujours en mouvement, épris d'indépendance spirituelle et de progrès matériel, il était anticlérical, physiocrate, débordant d'idées et de projets que souvent il mena à terme pour le plus grand bien de ses administrés et dont certaines le firent blâmer à Vienne pour ses initiatives hasardeuses, au surplus sincère admirateur de la beauté artistique sous toutes ses formes et mécène prodigue". Von Cobenzl, die ridder van het Gulden Vlies was, woonde in een weelderig herenhuis, met prachtige hovingen, in de Wolstraat te Brussel. Met zijn echtgenote werd hij begraven in de Kapellekerk te Brussel. Hij zou te Wenen bekleed zijn met 'hogere graden' van de vrijmetselarij (wellicht in de 'Strikte Observanz'), maar een bewijs van dit feit ligt niet voor. Caroline Charlotte von Cobenzl was pas vier jaar toen haar ouders haar aan een voorname kostschool te Parijs toevertrouwden. Zij bleef te Parijs wonen tot de huwbare leeftijd. Zoals haar broer en zussen werd ze in grote luxe opgevoed. Haar zus Marie Theresia (1739-1778) bijv. huwde met Philippe Rogier de Varick de Sart en liet in het kasteel van haar echtgenoot te Bonlez een toneelzaal bouwen door Laurent Benoît Dewez (1731-1812), de architect van Karel van Lorreinen. Het kwam er bij de von Cobenzls op aan in niets te moeten onderdoen voor de plaatselijke adellijke families. Het verwondert niet dat von Cobenzl bij zijn overlijden in 1770 een schuldenput naliet. Zoals andere onbemiddelde dochters uit de hoge adel kreeg Caroline Charlotte een kanunnikessenprebende in het kapittel van Sainte-Waudru te Mons. Misschien verwachtte zij dat haar huwelijk met Chrétien de Thiennes haar opnieuw de luxe van haar kinderjaren zou doen kennen. Hoe dan ook, waarschijnlijk kon graaf Chrétien de Thiennes de fastueuze verwachtingen van zijn echtgenote niet waarmaken, vermits het huwelijk spoedig met een scheiding eindigde. Na de scheiding verbleef de gewezen gravin de Thiennes aan het hof te Wenen, waar ze zich als 'Mme de Rombeck' (voor 'Rumbeke') liet aanspreken. Zij was er 510 - de THIENNES