de Minister van Justitie de heer mr. E.H.M. Hirsch Ballin Postbus EH DEN HAAG

Vergelijkbare documenten
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wetgevingsadvies AMvB wijziging Besluit SUWI

de minister van Economische Zaken, de heer mr L.J. Brinkhorst Postbus EC Den Haag Ministeriële regeling afsluitingen

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wijziging in SZW wetgeving

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Advies wetsvoorstel gebruik camerabeelden en meldplicht datalekken.

Stichting RDC. Informatieverplichting

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG

Definitieve bevindingen Rijnland ziekenhuis

Zorgverzekeraars Nederland Definitieve bevindingen Ambtshalve onderzoek aangaande toepassing Controle op Verzekering van VECOZO B.V.

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

Stichting Waarschuwingsregister Logistieke Sector. z Postbus KS ZOETERMEER

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn. Advies conceptwijziging Besluit gebruik BSN in de zorg

De voorgestelde wijziging in artikel I B geven het CBP aanleiding tot het maken van de volgende op- en aanmerkingen.

De Minister van Economische Zaken. Advies over de novelle behorende bij het wetvoorstel 31374

Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Advies concept wetsvoorstel Basisregistratie Ondergrond. Geachte,

De minister van Justitie De heer dr E.M.H. Hirsch Ballin Postbus EH Den Haag

de Minister van VWS concept wetsvoorstel structurele maatregel wanbetalers

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG

Op drie punten uit uw brief van 23 februari 2006 zal het CBP hieronder nog nader ingaan.

AANGETEKEND Rijnland Ziekenhuis last onder dwangsom. Geachte A,

Definitieve bevindingen MC/Lelystad

De minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG. Wetgevingsadvies invoering flexibel cameratoezicht.

de minister voor Jeugd en Gezin Ontwerpbesluit verwijsindex risicojongeren

Nederlands Instituut van Psychologen inzagerecht testgegevens

De loop van de procedure Op 1 juni 2007 hebben IGZ en CBP een bezoek gebracht aan het OZG Lucas in het kader van het hiervoor genoemde onderzoek.

Bij brief heeft het CBP u laten weten de beslissing op het bezwaarschrift te verdagen.

Het CBP voldoet hierbij aan dit verzoek. Kader

Ook zet het CBP vraagtekens bij de noodzaak voor het van toepassing verklaren van het gehele hoofdstuk VIII van de AWBZ.

de bank ambtshalve onderzoek de bank Definitieve Bevindingen

Universiteit Leiden Centrum voor Recht in de Informatiemaatschappij Postbus RA LEIDEN. privacyaspecten digitalisering cultureel erfgoed

De Minister van Justitie

Bevindingen De bevindingen van het CBP luiden als volgt:

Gelders Archief. Defintieve bevindingen inzake onderzoek Gelders Archief. Geachte,

verklaring omtrent rechtmatigheid

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Postbus LV DEN HAAG. Wetgevingsadvies lagere regelgeving Quotumwet.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

rechtmatigheid POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Prins Clauslaan 20

Sociale Zaken en Werkgelegenheid ONS KENMERK z van de Tweede Kamer der Staten Generaal

De minister van Infrastructuur en milieu

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Postbus EJ DEN HAAG. Advisering Besluit langdurige zorg.

De Minister van Justitie De heer dr. mr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus EH Den Haag

Secretariaat De Eendracht (BETA) Voorafgaand onderzoek Verklaring omtrent rechtmatigheid Definitief besluit. Geachte A,

Uit artikel 24 Wbp volgt dat het gebruik van wettelijke identificatienummers, zoals het BSN, een wettelijke grondslag moet hebben.

Arbodienst. Klacht; verzoeker/arbodienst

De Minister van Justitie

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Wijziging Wegenverkeerswet in verband met het alcoholslotprogramma

De Minister van VWS, de heer drs. J.F. Hoogervorst Postbus EJ DEN HAAG. mw. mr. V.C. Lucieer

Ad 2. Verbetering regeling identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden Dit onderdeel van het wetsvoorstel bevat drie wijzigingen.

Op grond van de verstrekte informatie concludeert het CBP dat de FAD voornemens is het Protocol op een aantal punten te wijzigen.

De leden van de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer Postbus EH DEN HAAG

Minister van Financiën. Postbus EE Den Haag

23 april 2001, BPR2001/u64104 mr. drs. A.C.M. de Heij

Ons kenmerk z Contactpersoon

Bekendmaking Goedkeuring Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen

de Minister van Economische Zaken Postbus EK DEN HAAG

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus LV Den Haag

Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling ONS KENMERK z

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

De CIO van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Postbus EH DEN HAAG AANTEKENEN

NVAB. A. ter Linden en N.M. van Seumeren

t.a.v. de hoofdofficier van justitie ONS KENMERK z

Ontwerpbesluit inzake de verklaring omtrent de rechtmatigheid van de verwerking pre-employment screening van Randstad Nederland B.V.

Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft een onderzoek gedaan naar aanleiding van de klacht bij brief van 10 maart 2006 A.

De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen.

Bestuurlijk Overleg Almere. onderzoek Digidoor; eindoordeel

Ontwerpbesluit inzake de verklaring omtrent de rechtmatigheid van de verwerking pre-employment screening van Adecco Group Nederland; z

Inhoud van het wetsvoorstel

Printdatum: Naam Interventieteam scheepswerven Limburg verwerking: Reden: (*)nieuwe WBP-melding ( )wijziging van een WBP-melding FG

Klager bevindingen en beoordeling inzake klacht verzoeker/scholengemeenschap

509795/01/6 van 9 mei 2001 dr. J.A.G. Versmissen

Winkelier. Winkelier creditcard; definitieve bevindingen

door particuliere recherchebureaus

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Openbaar Ministerie College van procureurs-generaal. Vernieuwde Aanwijzing Opsporingsberichtgeving. Geachte

Printdatum: Naam Interventieteam illegale aanmonstering verwerking: Reden: (*)nieuwe WBP-melding ( )wijziging van een WBP-melding FG

Ons kenmerk z Contactpersoon

Advies conceptwetsvoorstel Jeugd. Geachte,

POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Prins Clauslaan 20

Interventieteam scheepswerven en illegale verwerking: aanmonstering Noord Holland Reden: (*)nieuwe WBP-melding ( )wijziging van een WBP-melding FG

het College van procureurs-generaal t.a.v. de heer mr J.L. de Wijkerslooth Postbus EH Den Haag

Ontwerpbesluit inzake de verklaring omtrent de rechtmatigheid van de verwerking van screeningsgegevens van Curriculum Vitae Zeker B.V.; z

z Rapport van definitieve bevindingen April 2011 POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10

VNG: Referentiemodellen Gegevensuitwisseling Jeugddomein. Concept, 30 september 2014.

De directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk heeft bij brief van 1 december 2009 de gestelde vragen beantwoord.

Ons kenmerk z Onderwerp Advies concept besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg

Ons kennnerl< Contactpersoon

Met deze brief voldoet het CBP aan uw verzoek. In dit advies zullen beide voorstellen in onderlinge samenhang worden behandeld.

ANPR Rotterdam-Rijnmond

Definitieve bevindingen Centrale Huisartsenpost Gorinchem

In de werkgroep over DIS/TTP heeft het CBP in meerdere instanties nadrukkelijk op deze aandachtspunten gewezen.

Bijgaand treft u het advies van het CBP aan. Het advies kan als volgt worden samengevat.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Postbus LV Den Haag. Wetgevingsadvies Wet participatiebijdrage quotumdoelstelling

Vangnetregeling huursubsidie

Definitieve bevindingen SPITZ Midden-Holland

KNVB. Woudenbergseweg AM ZEIST. Voorafgaand onderzoek Lijst 'Landelijk Voetbalverbod'; definitief besluit

Printdatum: Naam Bouw Interventie Team Noord-Nederland verwerking: Reden: (*)nieuwe WBP-melding ( )wijziging van een WBP-melding FG

De Minister van Financiën. Wetgevingsadvies - Wet gebruik BSN in de financiële sector

Klacht Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens is de klacht als volgt geformuleerd:

Printdatum: Naam Interventieteam teelten I verwerking: Reden: ( )nieuwe WBP-melding (*)wijziging van een WBP-melding FG

de Minister van VWS Graag vraag ik uw aandacht voor het volgende.

Transcriptie:

POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN de Minister van Justitie de heer mr. E.H.M. Hirsch Ballin Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG CONTACTPERSOON UW BRIEF VAN 31 mei 2007 UW KENMERK ONDERWERP Advies over het kabinetsstandpunt inzake het rapport "Publieke bemoeienis met particuliere beveiliging en recherche". Geachte heer Hirsch Ballin, Bij brief van 31 mei 2007 heeft u het College bescherming persoonsgegevens (CBP) verzocht te adviseren over het concept kabinetstandpunt, hierna ook te noemen: het kabinetsstandpunt, inzake het rapport Publieke bemoeienis met particuliere beveiliging en recherche, hierna ook te noemen: het rapport. Het CBP voldoet met bijgevoegd advies graag aan uw verzoek. Het advies strekt in de kern tot het volgende. Het CBP deelt het kabinetsstandpunt dat de normstelling in de privacygedragscode niet aan de particuliere sector alleen kan worden overgelaten en een overheidstaak dient te blijven vanwege de belangen die de gedragscode beoogt te beschermen, in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van individuele burgers die onderwerp van onderzoek zijn. Over de vraag of ook de bedrijfsrecherche onder de reikwijdte van de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus dient te worden gebracht, adviseert het CBP het kabinetsstandpunt niet te baseren op de positionering van de particuliere onderzoeksfunctie binnen of buiten de organisatie van de opdrachtgever, maar op de beoordeling of de privacygedragscode ook een goede sectorspecifieke uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens voor de bedrijfsrecherche vormt. Het CBP onderschrijft, mede op grond van resultaten van eigen onderzoek, de noodzaak van versterking van de handhaving op het terrein van de particuliere recherche. Het CBP is gaarne bereid de bestaande samenwerking in het kader van de vergunningverlening uit te breiden naar het toezicht op de naleving van de materiële normen uit de privacygedragscode, zij het dat het CBP daartoe momenteel over onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikt. Het CBP adviseert in het kabinetsstandpunt de positie van het CBP te betrekken. Hoogachtend, Het College bescherming persoonsgegevens, Voor het College, mw. mr. dr. J. Beuving collegelid BIJLAGEN 1 BLAD 1

Advies van het College bescherming persoonsgegevens aan de Minister van Justitie van 10 juli 2007 over het kabinetsstandpunt inzake het rapport Publieke bemoeienis met particuliere beveiliging en recherche. 1. Inleiding Het rapport Publieke bemoeienis met particuliere beveiliging en recherche, over de bewaking van de kwaliteit van particuliere beveiliging en recherche, hierna ook te noemen: het rapport, waarop het kabinetsstandpunt betrekking heeft, is vervaardigd in het kader van het programma Bruikbare rechtsorde, dat beoogt regeldruk te verminderen. De kernvraag waar het rapport op ingaat betreft de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheid en de particuliere veiligheidssector waar het betreft het stellen van normen, het verzamelen van informatie over de naleving daarvan, het op basis van die informatie vormen van een oordeel daarover en het eventueel interveniëren op basis van dat oordeel. Het rapport beperkt zich daarbij tot de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) en daarop gebaseerd lagere regelgeving. Voor het College bescherming persoonsgegevens (CBP) zijn in het bijzonder de volgende onderwerpen uit het rapport van belang: - de sectorspecifieke normering in de privacygedragscode voor particuliere recherchebureaus, die in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Cpbr) verplicht is gesteld voor alle recherchebureaus, - de reikwijdte van de Wpbr, waaruit volgt op wie het bepaalde omtrent de privacygedragscode in de Cpbr van toepassing is, en - het toezicht op de naleving daarvan. Het CBP zal zich in dit advies tot deze onderwerpen beperken. 2. Advies 2.1 Privacygedragscode Het CBP heeft op 13 januari 2004 de Privacygedragscode sector particuliere onderzoeksbureaus van de Vereniging van particuliere beveiligingsorganisaties goedgekeurd. 1 Met ingang van 1 juni 2004 verplicht artikel 23a van de Cpbr recherchebureaus tot het vaststellen van een privacygedragscode identiek aan het als bijlage 6 bij de Cpbr opgenomen model. Dat model is gebaseerd op voormelde door het CBP goedgekeurde gedragscode. Het CBP deelt de conclusie in het rapport, die ook in het kabinetsstandpunt wordt onderschreven, dat normstelling als in de privacygedragscode niet aan de particuliere sector alleen kan worden overgelaten en een overheidstaak dient te blijven vanwege de belangen die de gedragscode beoogt te beschermen, in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van individuele burgers die onderwerp van onderzoek zijn. 1 Stcrt. 2004, nr. 7. BLAD 2

2.2 Reikwijdte: normering bedrijfsrecherche Het rapport gaat specifiek in op de vraag of ook bedrijfsrecherche en onderzoeksjournalistiek onder de reikwijdte van de wet dienen te worden gebracht. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is met het oog op de vrijheid van meningsuiting gedeeltelijk niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van uitsluitend journalistieke doeleinden. Onder meer is niet van toepassing artikel 51, tweede lid, Wbp, dat verplicht tot het vragen van het advies van het CBP over voorstellen van wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur die geheel of voor een belangrijk deel betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens. Het CBP zal zich daarom in dit deel van het advies beperken tot de bedrijfsrecherche, waartoe ook het kabinetsstandpunt beperkt is. Het rapport concludeert dat de bedrijfsrecherche niet onder de sectorspecifieke wetgeving voor particuliere recherche zou dienen te vallen om de volgende redenen. De bedrijfsrecherche zal veelal interne onderzoeken doen naar werknemers (danwel uitzendkrachten e.d.). Voor hen is de mogelijkheid van een onderzoek door de interne bedrijfsrecherche redelijkerwijs voorzienbaar. Een extern recherchebureau zal zich daarentegen niet beperken tot het onderzoek binnen een bedrijf. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat een willekeurige burger onderwerp van onderzoek wordt van een dergelijk recherchebureau. Een werkgever heeft bovendien rechtstreekse zeggenschap over de eigen interne rechercheafdeling maar ten opzichte van een extern recherchebureau slechts de positie van opdrachtgever. Een werkgever is voor een onderzochte persoon ook rechtstreeks aanspreekbaar voor het handelen van een interne bedrijfsrecherche, waarbij het algemene kader van het burgerlijk recht, het strafrecht en de Wbp voldoende bescherming bieden. Mocht nadere normering noodzakelijk blijken, dan zou daarvoor aansluiting gezocht dienen te worden bij regelgeving voor de specifieke sector waartoe het betreffende bedrijf behoort, aldus het rapport. Het kabinetsstandpunt neemt deze conclusie over. Het rapport en het kabinetsstandpunt wijken hiermee af van de conclusies en aanbevelingen uit het rapport Particuliere recherche. Uitbreiding van de reikwijdte van de wet? 2, dat eveneens in opdracht van de Minister van Justitie is uitgebracht. In dit rapport werd geconcludeerd dat het werk van interne bedrijfsrecherche en externe recherchebureaus inhoudelijk grote gelijkenis vertoont. Of dat werk voor één interne opdrachtgever of voor meerdere externe opdrachtgevers wordt verricht maakt voor de mogelijke gevolgen ervan voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geen wezenlijk verschil. Voor de bedrijfsrecherche zijn in het kader van de reguliere bedrijfsvoering in de regel al zeer veel persoonsgegevens betreffende de te onderzoeken persoon bekend. Bovendien blijkt de interne bedrijfsrecherche ook onderzoek te verrichten naar personen die geen arbeidsrelatie met het bedrijf hebben, zoals klanten, leveranciers en andere derden die het bedrijf mogelijk schade berokkenen. Bij interne bedrijfsrecherche kan het gezag van de interne opdrachtgever over de bedrijfsrecherche bovendien ten koste gaan van het evenwicht tussen de 2 In opdracht van de Minister van Justitie uitgevoerd door de Politieacademie en Eysink Smeets & Etman (2005) BLAD 3

belangen van de onderzochte persoon enerzijds en de noden van de bedrijfsvoering anderzijds ten faveure van laatstgenoemde. Naar het oordeel van het CBP maakt de positionering van de particuliere onderzoeksfunctie ten opzichte van de opdrachtgever geen wezenlijk verschil voor de mogelijke gevolgen van particulier rechercheonderzoek voor de onderzochte persoon, in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Wanneer en op welke wijze een werkgever onderzoek kan laten doen naar een werknemer wordt daardoor niet bepaald en de regels die gelden tussen werknemer en werkgever werken ook indien de werkgever een extern recherchebureau inschakelt. Het onderscheid dat het rapport en het kabinetsstandpunt maken op grond van de positionering van de particuliere recherchefunctie onderschrijft het CBP dan ook niet. Voor zover het de verwerking van persoonsgegevens betreft is op zowel particuliere recherchebureaus als op interne bedrijfsrecherche de Wbp van toepassing. De modelprivacygedragscode die op grond van artikel 23a Cpbr voor recherchebureaus verplicht is gesteld vult de algemene normen van de Wbp nader in. Voor de vraag of de bedrijfsrecherche onder de reikwijdte van de Wpbr dienen te vallen is uit een oogpunt van gegevensbescherming dan ook van doorslaggevend belang of de privacygedragscode voor interne bedrijfsrecherche, net als voor externe recherchebureaus, een goede sectorspecifieke uitwerking van de algemene normen van de Wbp geeft. Een kenmerkend onderdeel van de privacygedragscode wordt gevormd door de uitwerking van de methoden van gegevensvergaring en de informatieverplichting, waarin juist een aanwijzing kan worden gevonden dat de privacygedragscode ook een goede sectorspecifieke uitwerking is voor bedrijfsrecherche. Het CBP adviseert het standpunt over de uitbreiding van de reikwijdte van de wet tot de bedrijfsrecherche primair te baseren op de geschiktheid van de modelprivacygedragscode als sectorspecifieke uitwerking van de Wbp voor de bedrijfsrecherche. 2.3 Toezicht Een belangrijke conclusie in het rapport is dat de handhaving met name op het terrein van de particuliere recherche versterking behoeft. Het gaat dan zowel om het verrichten van recherchewerkzaamheden zonder vergunning als om het naleven van de eisen die de wet stelt aan bedrijven met een vergunning, zoals de privacygedragscode. Het rapport beveelt programmatische handhaving aan. Het kabinetsstandpunt geeft aan dat in overleg met de politie zal worden bezien welke mogelijkheden er zijn om het toezicht op de particuliere veiligheidssector zo doelmatig mogelijk vorm te geven. Het CBP heeft op grond van artikel 51, eerste lid, Wbp tot taak toezicht te houden op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde. Deze taak omvat ook het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens door particuliere recherchebureaus. Omdat het rapport betrekking heeft op de Wpbr en de toezichthoudende taak BLAD 4

van het CBP uit de Wbp voortvloeit, wordt het CBP noch in het rapport noch in het kabinetsstandpunt genoemd. Het CBP onderschrijft, mede op grond van resultaten van eigen onderzoek, de noodzaak van versterking van de handhaving op het terrein van de particuliere recherche. Het uitgangspunt van de Wbp is dat een algemeen kader wordt geboden waaraan sectorale invulling kan worden gegeven. Die sectorale invulling dient niet slechts de materiële normering te betreffen, maar ook de handhaving daarvan. Het CBP begrijpt evenwel dat het sectorspecifieke toezicht op de particuliere veiligheidssector vooral is gericht op de preventieve controle en, waar het de repressieve controle betreft, de naleving van andere, meer formele, eisen van de Wpbr dan de naleving van de voorgeschreven privacygedragscode. Het CBP ziet goede mogelijkheden binnen zijn taakstelling bij te dragen aan het terugdringen van het handhavingstekort dat met betrekking tot de privacygedragscode is gesignaleerd. Het CBP beschikt over de specifieke kennis en ervaring die vereist zijn voor het toezicht op de naleving van de normen in de modelprivacygedragscode. De Minister van Justitie beschikt in zijn hoedanigheid van vergunningverlener over adequate sanctiemogelijkheden. Het CBP en de Minister van Justitie werken al succesvol samen waar het betreft de vergunningverlening en de melding van en het voorafgaand onderzoek naar de gegevensverwerking. Het CBP is gaarne bereid deze samenwerking uit te breiden naar het toezicht op de naleving van de materiële normen uit de privacygedragscode, zij het dat het CBP daartoe momenteel over onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikt. Het CBP adviseert in het kabinetsstandpunt met betrekking tot de noodzakelijk geachte versterking van het toezicht op de naleving van de normen in de modelprivacygedragscode de positie van het CBP te betrekken. BLAD 5