technisch rapport 7 duinen ais waterkering

Vergelijkbare documenten
In de paragrafen 3.1 en 3.2 is de aanpak voor de twee studieonderdelen gepresenteerd.

Pianc 15 februari 2012 Theoretische benadering van een strandsectie. ir. Tina Mertens

Technisch Rapport Duinafslag

Technisch Rapport Duinafslag

TR-4. leidraad voor de beoordeling van de veiligheid van duinen als waterkering. Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen

Kustlijnzorg in Nederland

Beheernota duinwaterkeringen Ontwerp

Memo. 1 Introductie. +31(0) Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research)

Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne. Quirijn Lodder

Versterking bestaande zeewering. Type Maatregelen Masterplan Kustveiligheid

Basiskustlijn Herziening van de ligging van de basiskustlijn. Datum 30 januari 2018

waterloopkundig laboratorium delft hydraulics laboratory

Meten om te weten: 2,5 jaar Zandmotor

technisch rapport 13 grote civiele werken

Basiskustlijn 2001 Evaluatie ligging Basiskustlijn. september 2003

Geokunststoffen in de kustwaterbouw. Zeespiegelstijging, Erosie en Kustbescherming. Creatieve sessie NGO. 6 juni Wim Voskamp.

Beleidsevaluatie 'Dynamisch handhaven'

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied

Methode beoordeling van duinen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/ RIKZ

GEBIEDSONTWIKKELING BOULEVARD KIJKDUIN WATERKERINGSTECHNISCHE DOORREKENING

Memo. Beschouwingen omtrent de mogelijkheid van een rijk strand bij Wemeldinge en Yerseke. 1 Inleiding en doelstelling

Ecobeach. Een duurzaam strand door drainage. Brouwersdam, Bas Reedijk. Hoofd afdeling kustwaterbouw BAM Infraconsult

Definitie van waterkering en kustlijn "De basiskustlijn"


Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust

Voorwaardenscheppend landschap

2e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen"

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0)

Zeewaartse versterkingen Zeeuwsch-Vlaanderen

Opleidingen Nieuwe Normering Waterveiligheid

Morfologische effecten van bodemdaling door gaswinning op Ameland

Deel I: algemene toelichting op het kustontwerp (breedte en hoogte duin)

Grenzeloze Schelde 25 november MDK-Afdeling Kust Kustbescherming- Masterplan Kustveiligheid. ir. Peter DeWolf

Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma

SOS Het zeewater komt ons tot aan de lippen Hoe verdedig je de kust tegen de zee? Brugge 15 december 2012 Tina Mertens

Veiligheid Duinwaterkering Noorderstrand

ij'. Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat .~ \~

De tor. Memo. Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum 5 februari Kenmerk ZKS Aantal pagina's 10. Van Reinier Schrijvershof

Drie jaar kustlijnzorg

Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn

Aangedragen inzichten door Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Vitens 10 februari 2014

Opleidingen Nieuwe Normering Waterveiligheid

Simon Vereeke Ruud Bosters Paul Geernaert Ernst Jonker Leden Pb

Interne notitie t.b.v. de cubwerkgroep "Lei draad &ui naf s 1 ag ". Stabiliteit van het grensprofiel tijdens een superstormvioed

Gedetailleerde toets zettingsvloeiing t.b.v. verlengde 3e toetsing

Beleidslijn kust Bijlage: Kaart soorten dynamiek kust

P F.'-*' ' J.. van de. Graaf f. '. ' ::.;"''-TH v Deïft;,. Af d... Civiele Techniek. 'V,,. Vakgroep Kustwaterbouwkunde.

technisch rapport 12 strandhoofden en paalrijen

Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dick de Wilde

Leggerzones Zandige kust (duinen) Leggerzones Dijk in Duin (Noordwijk)

Morfologie kwelders en. platen Balgzand

WaterINNovatiebron WINN

Het sediment-delend systeem als ruggengraad van de Wadden-kust. Bert van der Valk, Albert Oost, Zheng Bing Wang, Edwin Elias, Ad van der Spek e.a.

Beleidsregels watervergunningen Strandbebouwing

Erosie en aanzanding rond strekdammen bij Katwijk

Nieuwe inzichten in golfbelastingen langs de kust

Het Masterplan Kustveiligheid

Beheerbibliotheek Delfland. Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust

De veiligheid van de primaire waterkeringen in Nederland

Memo. Stuurgroep Zandmotor. resultaat nadere uitwerking alternatieven Zandmotor en voorstel voorkeursalternatief

Kustverdediging in Nederland anno 2008

Technisch Rapport Duinwaterkeringen en Hybride Keringen 2011

Bijgaand doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen gesteld door de leden Jacobi en Cegerek (beiden PvdA) over waterveiligheid in het kustgebied.

I I I. rijkswaterstaat. h Ik I1 lil l * i l. nota WWKZ-80.VOO3. en is geschreven in het kader van het overleg binnen de

Leggerzones Zandige kust (duinen) Leggerzones Dijk in Duin (Noordwijk)

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Memo Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat 31 AUG Afschrift aan

3e Kustnota Traditie, Trends en Toekomst

.fi^"li.y:;ö^'sa.;.;;;.'^ (bibliotheek en documentatie) Frederic R. Harris. ners, Economists & Consultants therlands HARRIS 9.0

Inhoud van deze presentatie

Opleidingen Nieuwe Normering Waterveiligheid

EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK ( ) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE

3e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen"

Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam

Gevoeligheidsanalyse van de invoerparameters voor Gras Erosie Kruin en Binnentalud (GEKB) - Traject 53-2

De herziening van de basiskustlijn van Zeeuws- Vlaanderen Een advies, opgesteld naar aanleiding van mijn stageopdracht bij Rijkswaterstaat

1 Inleiding 1. 2 Verwerking van gegevens Aangeleverde gegevens Verwerking gegevens 3

BIJLAGE D-6 EFFECT BESTAANDE FUNCTIES IN DUINGEBIED,

Kustlijnen voor Dijkringen. Over de relatie tussen kustlijnzorg en de sterkte van Nederlandse duinwaterkeringen

9.2 Beschrijving van de alternatieven voor duinen

Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust

GOLVEN M.B.T. EROSIE BIJ BETONBLOKKEN

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma

Dynamisch kustbeheer

Ter plaatse van de instabiliteiten treedt op sommige plaatsen water uit het talud

BIJLAGE F ONDERBOUWING NIEUWE NORMERING, LEGGER VLIELAND EN TERSCHELLING

Leggerzones Zandige kust (duinen) Leggerzones Dijk in Duin (Noordwijk)

Concept. Notitie. Afbeelding 1. Afkalving van een oever in de hoofdwatergang langs de Radioweg (foto Waternet, 2012). 1 Aanleiding

Verbeterd toetsen op duinafslag

Leggerzones Zandige kust (duinen) Leggerzones Dijk in Duin (Noordwijk)

Zandsuppleties in de 21 e eeuw

Schematiseringshandleiding duinafslag

Handreiking NWO's in Duinen 2014

Lange-termijn Visie Kustbeheer

Beheerbibliotheek Rijnland

Tussenresultaten De Zandmotor: Aanjager van innovatief kustonderhoud

Resultaten CLIMAR onderzoek Veilig wonen aan de Kust tot 2100

nieuw sturmvioeclvoorspellings systeem

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

Transcriptie:

9.5 ministerie van verkeer en waterstaat rijkswaterstaat technisch rapport 7 duinen ais waterkering -^ ««S /*,» * ''% - l M^ V " w % * T ** '" MV^I vf 'Tn» T**«*, i ', V tpt fj #tvj#;fr J (i /.,(

<^3-122», Vil BIBLIOTHEEK Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044, 2600 GA DEU=T Tel. Oï 5-699H1 TECHNISCH RAPPORT 7: DUINEN ALS WATERKERING Invloed van kustgedrag op veiligheid Opgesteld door: ir. H.J. Verhagen Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde maart 1989 KUSTVERDEDIGING NA 1990

3 INHOUDSOPGAVE BLZ. HET KADER VAN DIT RAPPORT 5 SAMENVATTING EN CONCLUSIES 7 1 INLEIDING 9 2 WAT IS VEILIG?? 10 3 DE ACTUELE VEILIGHEIDSTOESTAND 13 4 NOG NIET BESCHIKBARE REKENTECHNIEKEN 14 5 DE RANDVOORWAARDEN 15 6 DE VEILIGHEIDSLIJN; DE LIGGING VAN HET GRENSPROFIEL 16 7 VEILIGHEID EN ZEESPIEGELRIJZING 18 8 REPRESENTATIEVE KUSTPROFIELEN 19 9 WELKE VERANDERINGEN IN DE DUINENKUST HEBBEN GROTE INVLOED OP DE VEILGHEID? 20 9.1 Strandligging 20 9.2 Diepe geulen 20 9.3 Duinhoogte 21 9.4 Is versteiling een veiligheidsprobleem? 21 9.5 Het belang van het op hoogte houden van het strand 21 9.6 Belangrijke aspekten voor de zeereepbeheerdtr 22 10 WAAR ZAND TE SUPPLEREN MET HET OOG OP DE VEILIGHEID 24 11 WAT BEÏNVLOED DE VEILIGHEID IN RELATIE TOT SUPPLETIEWERKEN? 25 12 VERVOLGONDERZOEK 26 13 CONCLUSIES 27 Literatuuroverzicht 28 Bij lagen la Duinafslag standaardprofielen Wadden 30 lb Duinafslag standaardprofielen Centraal Holland 31 lc Duinafslag standaardprofielen Delta 32 2 Effect van strandverlaging 33 3 Effect van geulverplaatsing 34 4 Effect van een strandsuppletie 35 5 Effect van overschuiven zeereep 36 6 Invloed aanbrengen van het zand 37 7 Effect van zandverschuiven 37a

Annex A (1) Invloed zeespiegelrijzing op duinafslag 38 (2) Heeft zeespiegelrijzing consequenties voor het rekenrecept zoals gegeven in de TAW-leidraad voor duinafslag? 41 Annex B Representatieviteit duinprofielen 44 4

5 HET KADER VAN DIT RAPPORT Dit rapport is een onderdeel van de studie die rond de discussienota "Kustverdediging na 1990" is uitgevoerd. Deze studie heeft in 1988 en 1989 plaatsgevonden. Hierin wordt een aantal alternatieve mogelijkheden ten aanzien van kustverdedigingsbeleid onderzocht en worden deze mogelijkheden naast elkaar gepresenteerd. De beleidsanalytische studie vereist kennis over een groot aantal, soms nogal uiteenlopende aspecten van kustverdediging(sbeleid): kustgedrag, veiligheid van de duinenkust, voorspelling van kustgedrag, gebruiksfuncties in het duingebied en hoe deze te beoordelen, welke maatregelen zijn zinvol, etc. Al deze onderwerpen zijn in onderbouwende studies aan de orde gekomen en gerapporteerd in Technische Rapporten. Het onderhavige rapport bevat de technische onderbouwing van een van de aspecten van de beleidsanalytische studie. In onderstaand overzicht is een opsomming gegeven van alle Technische Rapporten die in dit kader zijn verschenen. TR-0 Overzicht technische onderbouwing discussienota Kustverdediging; samenvatting en conclusies van de uitgevoerde projecten. TR-1 Zandsysteem kust een morfologische karakterisering. TR-2 Toestand kust 1990 kusttypering en kustligging TR-3 Kus tonderhoud kosten van basisonderhoud. TR-4 Inventarisatie duinfuncties. TR-5 Kustvoorspelling voorspelling ontwikkeling kustlijn 1990-2090. TR-6 Zeespiegelrijzing Hydro-meteo-scenario's. TR-7 Duinen als waterkering invloed van kustgedrag op veiligheid. TR-8 Duinfuncties invloed van kustgedrag TR-9 Inventarisatie functies onderwateroever interactie met kustverdediging. TR-10 Zeezandwinning invloed op kustgedrag; een verkenning. TR-11 Strand- en duinsuppleties effectiviteit en kosten. TR-12 Strandhoofden en paalrijen evaluatie werking. TR-13 Grote civiele werken invloed op kustgedrag. TR-14 Onderwateroeversuppleties een alternatieve kustverdedigingsmethode. TR-15 Monitoring kustgedrag huidige situatie en toekomstbeeld. TR-16 Harde kustverdediging zeedijken, havengebieden en strandmuren als waterkering

6 TR-17 TR-18 TR-19 TR-20 Systeemanalytisch model beschrijving computermodel. Berekeningsresultaten beleidsalternatieven detailresultaten van computermodel. Innovatie van kustverdediging inspelen op het kustsysteem. Zeewaartse kustverdediging een globale analyse van enkele mogelijkheden. De onderbouwende studies bestrijken het brede scala van onderwerpen die met de beleidsanalyse van de kustverdediging samenhangt. De relatie met deze studie komt tot uitdrukking door bij de verschillende stappen aan te geven waar deze door een technisch rapport ondersteund worden. Dit is in onderstaand schema aangegeven. Doelstelling studie ï Beschrijving uitgangssituatie ï Beschrijving ontwikkelingen TR-1, TR-2, TR-3, TR-4, TR-15, TR-16 TR-5, TR-6 scenario's Analyse van het probleem I Ontwikkeling beleidsalternatieven I Vergelijking van beleidsalternatieven I Conclusies TR-7, TR-8 TR-4, TR-7, TR-8, TR-9, TR-10, TR-11, TR-12, TR-13, TR-14, TR-16, TR-19, TR-20 TR-17, TR-18, TR-20

7 SAMENVATTING EN CONCLUSIES De veiligheidsbeschouwing van de duinenkust is gebaseerd op de beoordelingsmethodiek die ontwikkeld is door de TAW en vastgelegd is in de Leidraad voor de beoordeling van de veiligheid van duinen als waterkering. Volgens deze methode is een duinwaterkering veilig als de kans op onderlopen van het achterliggende polderland t.g.v. een duindoorbraak kleiner is dan een vastgelegde kans (deze is in de regel 1/10 van de kans op een "Deltastorm"). Afslag van het duingebied zelf wordt dus niet als een veiligheidsprobleem gezien. In de jaren 1983 en 1984 is een algehele veiligheidstoetsing van de duinenkust uitgevoerd. Naar aanleiding van deze toetsing zijn die duinvakken verzwaard die niet aan de eisen voldeden. Deze verzwaringen zijn veelal zodanig uitgevoerd dat het desbetreffende vak tot ca. 2000 voldoet aan de veiligheidseisen. Inmiddels is gebleken dat in een beperkt aantal gevallen de erosie iets sneller gaat dan verwacht. Ook is in een aantal gevallen bewust gekozen voor een vezwaring met een kortere levensduur. Het grootste deel van de marginaal veilige duinen zal rond 2000 niet meer aan de veiligheidseisen voldoen, zodat werken noodzakelijk zijn. Onder "marginaal veilig" wordt In dit verband verstaan duinen die regelmatig verzwaard moeten worden om aan de veiligheidseisen te blijven voldoen. Toetsing op veiligheid is bij een dynamische kust frequent nodig. Hiervoor zijn de benodigde instrumenten beschikbaar. Mits voldoende kustmetingen beschikbaar zijn, zal dit geen groot probleem in de toekomst opleveren. De invloed van de zeespiegelrijzing op de veiligheid is het eerstvolgende decennium niet groot. In de wat verdere toekomst heeft de zeespiegelrijzing vooral invloed op de kustachteruitgang, en daardoor Indirect op de veiligheid. Door versnelde zeespiegelrijzing wordt versneld het fundament onder de waterkering weggehaald. De veiligheid van een duinenkust kan worden vergroot door het aanbrengen van zand. Dit kan aan de zeezijde of aan de landzijde gebeuren. Bij landwaartse verzwaring hoeft het minste zand te worden aangebracht, maar dit gaat ten koste van landverlies. Bij zeewaartse verzwaring is het aanbrengen van zand boven de laagwaterlijn het effectiefst voor handhaving van de veiligheid op korte termijn. Geconcludeerd kan worden dat, technisch gezien, het handhaven van de veiligheid bij alle in de beleidsanalyse genoemde alternatieven goed mogelijk is. Bij retirerende alternatieven gaat dit ten koste van de overige functies in het duingebied en eventueel ten koste van de functies in het polderland, direct achter de duinstrook.

9 1 INLEIDING In deze nota wordt ingegaan op de veiligheid van de duinenkust. Er zal geen berekening van de actuele veiligheid van iedere individuele kustsectie gepresenteerd worden. Deze berekeningen zijn in de periode 1983-1984 door de rijkswaterstaat uitgevoerd t.b.v. de nog uit te voeren Deltawerzwaringen [Bruinsma, 1984]. De verantwoordelijkheid voor de in standhouding van de veiligheid berust bij de beheerder, die dan ook op detailniveau zijn zeewering moet toetsen op veiligheid. In deze nota wordt daarom ingegaan op algemene aspekten van veiligheid, zoals de definitie van "veilig", de methode van bepaling van de veiligheid en de invloed van verschillende soorten kustmaatregelen op de veiligheid. Getracht is de nota leesbaar te houden. Hiervoor was het noodzakelijk een aantal zaken globaal weer te geven. Voor de wetenschappelijke onderbouwing van details wordt verwezen naar onderzoek, dat in opdracht van de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen is uitgevoerd door het Waterloopkundig Laboratorium. Deze nota is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de Dienst Wegen Waterbouwkunde van de Rijkswaterstaat door ir. H.J. Verhagen van deze dienst. Een kwaliteitscontrole heeft plaatsgevonden door prof. dr.ir. E.W. Bijker (TU Delft), dr.ir. J. v.d. Graaff (TU Delft) en ir. H.J. Steetzel (WL de Voorst).

10 2. WAT IS VEILIG?? In december 1984 heeft de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen de "Leidraad voor de beoordeling van de veiligheid van duinen als waterkering" uitgebracht [TAW.1984]. In deze leidraad is precies omschreven wanneer een duinprofiel veilig is, en wanneer niet. Er wordt eigenlijk niet ingegaan op de veiligheid van een duinenkust als geheel, niet op de veiligheid van de bijzondere constructies zoals duinvoetverdedigingen, en ook niet over de methoden om de veiligheid te handhaven als eenmaal geconstateerd is dat er in de nabije toekomst een onveilige situatie zal gaan optreden. In deze nota zullen enige overwegingen worden gegeven die aansluiten bij de "Leidraad" om als basis te dienen voor de veiligheidsbeschouwingen in de kustverdedigingsnota. De veiligheidsbeschouwing in de "Leidraad" is gebaseerd op het proces van duinafslag, zoals dat bij zware stormen optreedt. De Technische Adviescomissie voor de Waterkeringen heeft hier in het recente verleden uitgebreid onderzoek naar laten doen. De resultaten van dit onderzoek zijn recentelijke samengevat [Vellinga, 1986].. Uit dit onderzoek is gebleken dat er na een storm een bepaald standaard profiel gevormd is. Dit profiel heeft de vorm van een parabool met de oorsprong in de nieuw ontstane scheidslijn van het stormvloedpeil en de nieuwe duinvoet. De vergelijking van dit afslagprofiel is te benaderen met y = A x ' + B. De coëfficiënten A en B zijn een functie van de golfhoogte en van de valsnelheid van het duinzand in water. Uit het onderzoek is de vergelijking van het afslagprofiel nauwkeurig bepaald: (^-««[(^" (rihir-r-»- Hierin is: HQ de significante golfhoogte op diep water w de valsnelheid van duinzand in zeewater van 5 C x de afstand tot de nieuwe duinvoet y de diepte beneden stormvloedpeil. Dit profiel geldt vanaf de duinvoet --het punt waar het steile front van het afgeslagen duin overgaat in het relatief flauwe strandproflel-- tot het punt waarvoor geldt: y = 0,75 HQ Zeewaarts van dit punt gaat het profiel in een rechte lijn onder een helling van 1:12,5 naar beneden tot het oorspronkelijke profiel wordt gesneden. De helling van het afgeslagen duin wordt op 1:1 gesteld. Fig. 1 geeft hier een beeld van. Het afslagprofiel moet zodanig gepositioneerd worden dat de afgeslagen hoeveelheid zand gelijk is aan de hoeveelheid zand die afgezet is onder water ter plaatse van het strand (volume afslag = volume aanzanding).

11 figuur 1. Het principe van duinafslag Het blijkt dus dat de hoeveelheid duinafslag bij een bepaalde storm hoofdzakelijk bepaald wordt door het onderwaterprofiel. Als dit steil en diep gelegen is, slaat er veel zand af. Overigens wordt hier met onderwaterprofiel het profiel bedoeld dat bij storm onder water staat. Het deel van dit profiel dat voor de afslag van belang is strekt zich vaak niet veel verder zeewaarts uit dan de laagwaterlijn. Een belangrijke conclusie is dan ook dat de hoeveelheid duinafslag hoofdzakelijk bepaald wordt door de ligging van het natte en het droge strand. Bij een steil strand en bij relatief veel nat strand t.o.v. het droge strand zal veel duinafslag optreden. Onder kusterosie wordt verstaan het verdwijnen van zand uit het kustprofiel. Dit is iets anders dan kustlijnachteruitgang. Bij kustlijnachteruitgang gaat een maatgevende lijn, bijv. de duinvoet achteruit. Het is mogelijk dat gedurende een beperkt aantal jaren kustlijnachteruitgang optreedt, zonder dat er kusterosie optreedt. Op de lange termijn is dat niet mogelijk. Duinafslag is geen kusterosie. Het is in feite een snelle aanpassing van het kustprofiel aan buitengewone omstandigheden, en wel vaak een gevolg van kusterosie. Door kusterosie gaat met name de onderwateroever en het natte strand achteruit. Het strand wordt te smal en te steil. Dat is dan dus niet in evenwicht. Bij een matige storm wordt dit evenwicht hersteld door zandtransport van het duin naar het strand. Het tegengaan van duinafslag alszodanig (bijv. door het bouwen van een lage duinvoetverdediging of het verflauwen van het duinfront) gaat de kusterosie niet tegen. Een labiele kustligging wordt labieler. Bij een op deze wijze "verdedigde" kust zal het duin bij een kleine storm niet afslaan, bij een zwaardere storm zoveel te meer. Bij zware stormen bij een niet-eroderend kustvak kan ook duinafslag optreden. Hierbij gaat de duinvoet dan tijdelijk achteruit. Na de storm zal het duin zich weer opbouwen. Bij niet-eroderende kustvakken geeft duinafslag dus slechts een tijdelijke kustlijnachteruitgang, die op natuurlijke wijze weer hersteld wordt. Veelal zal dit herstel door beheersmaatregelen gestimuleerd worden.

12 Om de veiligheid van de kustprof ielen te bepalen kan dus een som gemaakt worden, zoals omschreven is in de "Leidraad duinafslag". Er moet dan wel een maat voor de vereiste veiligheid ingevoerd worden. Deze maat is gegeven door de Deltacommissie. Zo moet bijv. de waterkering rond Centraal Holland bestand zijn tegen een stormvloed die met een kans van 1/10000 per jaar optreedt. Echter, dit getal geldt voor de zekerheid die de waterkering als geheel moet bieden tegen inundatie van het achterland. Deze maat geldt niet zonder meer voor de veiligheid van de waterkering zelf. Voor een enkele, niet al te brede duinenrij is de definitie van de Deltacommissie duidelijk. Het duin is dan de waterkering, en vrij goed te vergelijken met een dijk. De voorkant en de achterkant van het duin zijn vrij eenduidig vast te stellen. Het wordt een probleem als het duingebied een grotere breedte heeft en uit meerdere duinregels bestaat. Strikt genomen moet dan het gehele duingebied als waterkering gezien worden. De veiligheidsmaat van de Deltacommissie geldt voor het achterland achter de duinen (dus voor de laaggelegen polders) en niet voor het duingebied zelf. Over de vereiste veiligheid van het duingebied wordt door de Deltacommissie geen uitspraak gedaan. In het duingebied liggen soms grote belangen die een bepaalde vorm van bescherming nodig hebben. In de kustverdedigingsnota moet daarom een filosofie ontwikkeld worden om de vereiste, cq. gewenste veiligheid te kwantificeren en om daarmee het kustbeleid vorm te geven. Vanuit watericeringsstandpunt gezien is de veiligheid van het duingebied zelf dus niet relevant (Duingbied = waterkering). In dit technisch rapport zal daar dan ook niet op ingegaan worden. Samengevat moet worden geconcludeerd dat voor het bepalen van de veiligheid van een duingebied en het achterland op een bepaald moment, het proces van duinafslag maatgevend is, en dat de doorgaande erosie van de onderwateroever en het natte strand een maat is voor het tijdstip waarop nieuwe veiligheidsproblemen zich voor gaan doen.

13 3 DE ACTUELE VEILIGHEIDSTOESTAND Naar aanleiding van het verschijnen van de "Leidraad Duinafslag" is de gehele Nederlandse kust doorgerekend, en is bepaald welke duinvakken op dat moment wel en niet aan de gestelde eisen voldeden. Op grond van de resultaten van deze berekeningen (uitgevoerd in de jaren 1983 en 1984, zie Bruinsma [1984]) is het verzwaringsprogramma voor de duinwaterkeringen in het kader van de Deltawet iets bijgesteld. Hierdoor wordt het mogelijk dat eind 1990 alle duinwaterkeringen aan de veiligheidseisen voldoen. Het ziet er op dit moment naar uit dat dit ook inderdaad gehaald wordt. De laatste verzwaringsbestekken zijn in uitvoering of in voorbereiding. Er kan daarom gesteld worden dat er vanuit waterkeringsstandpunt gezien, op dit moment geen problemen langs de Nederlandse kust zijn. Door de voortdurende erosie van grote delen van de Nederlandse kust verandert de veiligheid van de kust ook voortdurend. De toestand nu is een momentopname. In de nabije toekomst zijn wel op enkele punten veiligheidsproblemen te verwachten. Dit komt omdat bij veel van de marginaal veilige duinstroken de verzwaringen die in het afgelopen decennium uitgevoerd zijn, zodanig zijn ontworpen dat ze veilig blijven tot 2000. Het ligt in de verwachting dat bij een natuurlijke ontwikkeling in de periode tussen nu en 2000 slechts weinig duinvakken onveilig worden, vanuit waterkeringsstandpunt bezien. Na 2000 zal dit aantal, vanwege de gekozen ontwerplevensduur bij het huidige duinverzwaringsprogramma in het kader van de Deltaverzwaringen, toenemen. Verder is er een onnauwkeurigheid in het bepalen van de levensduur van een verzwaring. Bij de uitgevoerde Deltaverzwaringen ligt onnauwkerigheid van de levensduur in de orde van 10 jaar. Verwacht kan worden dat verzwaringen die theoretisch in 2000 onveilig zouden worden, in werkelijkheid onveilig worden in de periode tussen 1997 en 2007.

14 4 NOG NIET BESCHIKBARE REKENTECHNIEKEN De methodiek van toetsing van duinen volgens de "Leidraad" is nog niet algemeen toepasbaar. Op plaatsen waar de kust zeer sterk gekromd is, is deze methode niet zonder meer bruikbaar. Ook is het niet mogelijk om rekentechnisch goed om te gaan met constructies in en bij het duin, zoals duinvoetverdedigingen, overgangen van duin op dijk, en dergelijke. Bij het huidige verzwaringsprogramma zijn deze problemen veelal "opgelost" door een extra hoeveelheid zand in het duin op te nemen als compensatie voor de onzekerheid in de schattingen. In opdracht van de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen wordt momenteel door het Waterloopkundig Laboratorium een rekenmethode ontwikkeld die het mogelijk maakt om deze "bijzondere gevallen" ook goed te berekenen. [Steetzel, 1987a, 1988a]. Deze methode wordt in 1989 opgeleverd. Bij volgende verzwaringen kan hier goed gebruik van gemaakt worden en in deze gevallen kan een duinverbetering dan financieel-economisch optimaal ontworpen worden.

15 5 DE RANDVOORWAARDEN Bij de veiligheidsberekeningen van de kust zijn drie soorten randvoorwaarden van zeer wezenlijk belang. Dit zijn: de geometrie (ligging van het strand en de vorm van het duin) de hydraulica (waterstand en golfhoogte) de materiaaleigenschappen (korrelgrootte van het duinzand). De ligging van het strand en de vorm van het duin kunnen en moeten ze,er nauwkeurig gemeten worden. De ligging van het strand is echter zeer variabel. Om een betrouwbaar beeld van de gemiddelde kustligging te krijgen is het daarom nodig redelijk frequent te meten. De jaarlijkse kustmetingen, zoals die nu in het Jarkus-verband worden uitgevoerd, voldoen aan de te stellen eisen. Juist door die grote variabiliteit in de kustligging zal een vermindering van het aantal metingen (zowel in raaiafstand als in meetfrequentie) problemen geven bij het in beeld krijgen van de maatgevende kustligging. Hierop wordt meer in detail ingegaan in technisch rapport 15. Bij een gegeven kustprofiel is de waterstand de belangrijkste parameter bij duinafslag. Deze parameter is voor ontwerpcondities vrij goed bekend. Door de grote invloed van de waterstand op het proces van duinafslag is theoretisch de invloed van de zeespiegelrijzing op de veiligheid groot. In de praktijk zal dat echter wel meevallen omdat de morfologische aanpassingssnelheid van de kustzone vermoedelijk groter is dan de snelheid van de zeespiegelrijzing. Op zeespiegelrijzing zal in hoofdstuk 7 van deze nota nog teruggekomen worden. De golfhoogte bij ontwerpcondities is niet precies bekend. De momenteel gebruikte waarden vertonen een grote onzekerheid. Met deze onzekerheid wordt in het berekeningsproces rekening gehouden. Als de golfhoogten nauwkeuriger beschikbaar komen, zal dit zeer waarschijnlijk een lichtere duinwaterkering vereisen. Een onderzoek naar de invloed van de golfhoogte op de duinafslag is recent uitgevoerd door Reinalda [1987] en door Steetzel [1988]. De korrelverdeling van het duinzand is door Kohsiek [1984] voor de gehele Nederlandse kust bepaald. Deze bepaling is vrij globaal uitgevoerd. Deze gegevens zijn geschikt voor de veiligheidsbeoordeling van de kust. Na duinsuppleties zullen echter de korrelverdelingen veranderen. Het is daarom van belang om hier bij de toekomstige veiligheidstoetsingen rekening mee te houden.

16 6 DE VEILIGHEIDSLIJN; DE LIGGING VAN HET GRENSPROFIEL Met de methode die in de "Leidraad Duinafslag" is beschreven kan in principe voor ieder profiel langs de Nederlandse kust bepaald worden of dit profiel aan de gestelde eisen voldoet of niet. Bovendien kan bepaald worden hoeveel zand er nog uit dit profiel mag verdwijnen voordat er potentieel gevaar is voor inundatie van het achterland. Dit mag totdat tijdens de ontwerpomstandigheden de zeezijde van het grensprofiel bereikt zal worden. Figuur 2 geeft dit aan. figuur 2.: de ligging van de landwaartse grensprofiellijn Bij een hoge ligging van het achterland is het mogelijk het grensprofiel te verlagen en te verbreden. Onderzoek hiernaar is verricht door Steetzel [1987]. De beoordelingsprofielen (Jarkusraaien) langs de Nederlandse kust liggen op zo'n 200-300 m van elkaar. Een waterkering moet echter een doorgaande lijn zijn. De gevonden punten moeten derhalve met elkaar verbonden worden en vormen dan de Landwaartse Grensprofiel Lijn (LGL). Bij het verbinden van deze punten moet er gewaakt worden voor discontinuïteiten. Op sommige plaatsen zullen twee punten niet met elkaar verbonden kunnen worden doordat er een lagere zone tussen ligt. Locaal zal moeten worden afgewogen of verbinden desondanks verantwoord is. Ter onderbouwing van een landelijk beleid is het in de meeste gevallen zinvol om de landwaartse punten over de discontinuïteiten heen met elkaar te verbinden omdat in vrijwel alle gevallen de maatschappelijke kosten van een kleine verzwaring ter plaatse van het grensprofiel altijd opwegen tegen de kosten van alternatieven. Tevens zal men zich hierbij moeten realiseren dat er aan de zeezijde

17 tijdens duinafslag altijd een zijdelingse herverdeling van zand optreedt. Als in een bepaalde raai de ligging van het duin lager is dan in de naburige raaien, zou de afslag daar in theorie sneller gaan (om een gelijke hoeveelheid zand weg te halen moet verder naar achteren gegaan worden). In werkelijkheid zal dat niet zo zijn. De duinvoet lijn zal na afslag altijd een vrij gestrekte vorm hebben. Krommingen van meer dan 24 graden per kilometer zijn een grote bijzonderheid. Middeling in de lengterichting van de kust is daarom vaak mogelijk. Er moet wel voor gewaakt worden dat er geen gevaarlijke duinvaleien zijn die bij duinafslag voor inundatie van het polderland kunnen zorgen. In figuur 3 wordt een voorbeeld van een dergelijk geval gegeven. In dit voorbeeld zijn alle raaien voldoende veilig, maar is het kustvak dat geenszins. Bij de toetsing van 1983-1984 zijn deze gevallen opgespoord, en zonodig aangepast. Door doorgaande erosie kunnen echter nieuwe gevallen zich voordoen. figuur 3. veilige profielen, maar een onveilige kust In de beleidsnalyse zijn nogal wat veralgemeniseringen gebruikt, zoals een celgrootte van 1 km, en gestandaardiseeerde profielen. Deze veralgemeniseringen zijn goed bruikbaar bij de opbouw van een landelijk kustbeleid op hoofdlijnen. Bij de vijfjaarlijkse veiligheidstoetsing die de waterkeringbeheerder moet uitvoeren is dat natuurlijk niet zo. De waterkeringbeheerder zal bij deze toetsing iedere meter van de kust moeten beoordelen. Hij zal vaak tussen twee meetraaien kunnen interpoleren, maar mag dat nooit doen zonder kennis van het tussengelegen duinvak. Hij moet daarom de beschikking hebben over een kustkaart, die voldoende detaillering geeft (bijv. schaal 1:2000) en zal deze kaart bij de vijfjaarlijkse toetsing moeten verifiëren.

18 7 VEILIGHEID EN ZEESPIEGELRIJZING Zoals in het voorgaande reeds is betoogd, heeft de waterstand een grote invloed op de hoeveelheid duinafslag en daarmee dus op de veiligheid van de kust. Het ligt daarom voor de hand om te veronderstellen dat zeespiegelrijzing een directe, grote invloed heeft op de veiligheid van de duinenkust. Dit is echter niet direct het geval. De zeespiegel stijgt relatief langzaam. De morfologische dynamiek van het kustgebied is groot. Het is daarom te verwachten dat op hoofdlijnen de morfologie van de kustzone (tot een waterdiepte van ca 5. m) de zeespiegelrijzing met gemak kan bijhouden. Dit wil nog niet zeggen dat zeespiegelrijzing in het geheel geen invloed heeft op de veiligheid. Voor de genoemde aanpassingen van het kustprofiel is zand nodig. Dit zand moet ergens vandaan komen. Dit geeft extra kustregressie. Er zal een herverdeling van zand plaats vinden, en een gedeelte van het zand zal uit de duinen komen. Voor de aanpassing van de morfologie aan de nieuwe waterstand zal er waarschijnlijk kustlijnachteruitgang optreden. Door de extra achteruitgang zullen veiligheidsproblemen in de duinenkust eerder optreden. Een tweede invloed van de zeespiegelrijzing op de veiligheid is een mogelijke verandering in het golfklimaat. Indien door een klimaatsverandering (al-dan-niet met zeespiegelrijzing) de golven onder ontwerpcondities hoger zullen zijn, zullen deze hogere waarden ingevoerd moeten worden in de duinafslagberekeningen. Uit onderzoek van Koster en Cappendijk [1988] blijkt dat de methodiek van afslagberekeningen bij zeespiegelrijzing (orde 60 cm) geldig blijft. Gebleken is dat als het profiel zich niet aan zou passen aan de nieuwe zeestand, er 15-25 m meer afslag zou optreden. Daarnaast is uit berekeningen gebleken dat de extra onzekerheid in de waterstand (die het gevolg is van de onbekendheid met de maat van rijzing van de waterstand) een extra afslag in de orde van 2 m geeft. Op grond van dit onderzoek en het gegeven dat aanpassing van het morfologisch profiel aan de nieuwe zeestand waarschijnlijk is, zou slechts de extra afslag van 2 m in rekening moeten worden gebracht. Deze onnauwkeurigheid is echter ook al in rekening gebracht bij de onzekerheid in de profielaanpassing t.g.v. de waterstandsrijzing, en hoeft daarom niet apart in rekening te worden gebracht. Het is daarom pragmatisch om te stellen dat de zeespiegelrijzing mogelijk een extra kustlijnachteruitgang geeft. Wellicht heeft dit een verhoging van de ontwerpgolfhoogte tot gevolg, maar geen grotere duinafslag t.o.v. de dan aanwezige duinvoet, doordat het profiel zelf niet veranderd.

19 8 REPRESENTATIEVE KUSTPROFIELEN Om de effecten van ingrepen en natuurlijke veranderingen op de veiligheid van de nederlandse kust in beeld te brengen, zijn een tiental representatieve profielen gedefinieerd, die bij elkaar een vrij compleet beeld geven van de nederlandse kust. Deze profielen zijn gedefinieerd door De Ruig [1988]. Bij deze profielen zijn representatieve randvoorwaarden gezocht, waarmee de huidige status van de kust goed gekenmerkt kan worden. Deze set profielen zal in deze nota gebruikt worden om de effecten van de verschillende veranderingen in beeld te brengen. De afslagberekeningen voor deze "standaard"profielen zijn gegeven in bijlage 1 van deze nota. Er is een vergelijking uitgevoerd tussen de berekende afslag van de standaardprofielen en het gemiddelde van de berekende afslag van alle werkelijke profielen die het desbetreffende standaardprofiel representeert. Daaruit blijkt dat de standaardprofielen over het algemeen iets minder afslag te zien geven dan er gemiddeld in werkelijkheid kan optreden. Dit geldt met name in het Deltagebied en op de waddeneilanden. De standaardprofielen van Centraal Holland geven ongeveer het zelfde beeld als de afslag bij de werkelijke profielen. Zie Cappendijk [1988]. De gekozen standaardprofielen zijn dus niet volledig representatief voor de Nederlandse kust. overzicht van de berekeningen (in bijlage 1 zijn de belangrijkste profielen weergegeven): Profiel 1 Profiel 2 Profiel 4 Profiel 5 Profiel 6 Profiel 7 Profiel 8 Profiel 9 Profiel 10 Waddenk ust 6 9 26 19 3 7 5 6 Centraal 6 42 1 34 23 Holland Deltakust 12 11 4 8 5 10 2 De getallen in deze tabel geven aan hoeveel kilometer van dit type langs de Nederlandse kust voorkomt.

20 9 WELKE VERANDERINGEN IN DE DÜINENKUST HEBBEN GROTE INVLOED OP DE VEILIGHEID? Voor de veiligheid is primair van belang de mate van duinafslag onder ontwerpcondities. Uit analyse van het proces van duinafslag volgt dat verlaging van het strand tussen de duinvoet en de laagwaterlijn een zeer grote invloed heeft. Veranderingen in de vorm van de onderwater - oever beneden laag water hebben over het algemeen minder effect. Een uitzondering hierop is het geval waarbij er een geul dicht onder de kust ligt, en het afslagprofiel tot in deze geul reikt. In de navolgende paragrafen is steeds aangegeven hoeveel het effect van de verandering is, gemeten ten opzichte van de duinvoet voordat afslag opgetreden is. In bijlage 2 is een voorbeeld gegeven van de verandering in veiligheid (hoeveelheid afslag) bij een gemiddelde strandverlaging van een halve meter voor enkele representatieve vakken langs de Nederlandse kust. Resultaten uit bijlage 2: oorspr. afslag afslag na verlaging Profiel 4 66.00 72.65 Profiel 5 74.64 82.79 Profiel 9 71.49 78.21 Profiel 10 73.98 82.41 Strandverlaging geeft een vekleining van de veiligheid. 9.2 DIEPE GEULEN Een landwaartse verplaatsing van de een diepe geul is van invloed. In bij lage 3 is een voorbeeld gegeven van het effect van een landwaartse verplaatsing van een geul van 5 m voor een representatief kustvak met geul. Het blijkt dat de invloed van een geul verplaats ing op de veiligheid vrij gering is. Overigens moet hierbij overwogen worden dat een en ander zeer sterk van de aanzethelling van de geul afhangt, en die kan lokaal sterk verschillen. Zie hiervoor ook Steetzel [1987b] en De Rijke [1986]. Resultaten uit bijlage 3: oorspr. afslag afslag na geulverplaatsing. Profiel 1 67.60 68.19

21 9.3 DUINHOOGTE Over het algemeen blijkt dat een hoog duin minder kustachteruitgang geeft bij duinafslag dan een laag duin. De minimale afslaghoeveelheid blijkt over het algemeen op te treden bij duinen die gemiddeld zo'n 10 m hoog zijn. Dit is het gevolg van de vorm van het strand. Deze empirisch gevonden verschillen in afslaghoeveelheid zijn echter marginaal, en spelen alleen een rol bij de detaildimensionering van duinverzwaringen. Er zal daarom in dit kader niet dieper op ingegaan worden. 9.4 IS VERSTEILING EEN VEILIGHEIDSPROBLEEM? Uit de analyses blijkt dat versteiling van de onderwater oever bij relatief flauwe kustprofielen geen direct effect heeft op de veiligheid. Er is wel een indirect effect omdat de versteiling vaak het begin is van een kusterosieproces, dat op de lange duur wel effect heeft op de veiligheid. Versteiling van geulen die voor een deel in het afslagprofiel liggen hebben wel invloed op de veiligheid. De invloed is rekentechnisch erg groot als de geulrand steiler is dan 1:12,5. De betrouwbaarheid van het getal 1:12,5 in het afslagprofiel is echter aan de lage kant. Onderzoek naar steile geulen voor de kust van Walcheren heeft uitgewezen dat de invloed van versteiling van de geulwand aanmerkelijk minder veiligheidsproblemen geeft dan de landwaartse verplaatsing van de geul. Zie hiervoor ook Steetzel [1987b] en De Rijke [1986]. Een uitgangspunt is dan wel dat de geulwand relatief "hard" is, bijv. kleihoudend is of uit verkit zand bestaat. Versteiling van het strand tussen de duinvoet en de laagwaterlijn is wel een veiligheidsrisico als deze versteiling gepaard gaat met een versmalling van het strand. Als deze versteiling het gevolg is van een verhoging van de duinvoetligging dan heeft de versteiling een positief effect op de veiligheid. Samenvattend kan gesteld worden dan de steilheid zelf van strand en onderwateroever nauwelijks directe invloed hebben op de veiligheid, en dat alleen sprake is van een indirect gevolg (nl. via versnelde kusterosie en via verlaging van het strand). In de praktijk zal versteiling altijd samengaan met een verlaging. Bij steiler wordende stranden neemt de veiligheid dus af. Maar dit is dus niet een gevolg van het steiler worden, maar van de gelijktijdig optredende strandverlaging. 9.5 HET BELANG VAN HET OP HOOGTE HOUDEN VAN HET STRAND Voor de veiligheid is het van belang een hoog en breed strand te hebben. Maatregelen die een strandverlagend effect hebben, zoals de aanleg van een lage duinvoetverdediging of het verwijderen van zand, zijn daarom vanuit veiligheidsoverwegingen af te raden. Op de gemiddelde Nederlandse stranden heeft het verschuiven van zand over het strand naar de duinvoet (banketten schuiven) geen enkele invloed op de

22 veiligheid (niet in positieve en niet in negatieve zin). Maatregelen die het strand verhogen, zoals een strandsuppletie, geven een directe bijdrage aan de veiligheid. In bijlage 4 is dat geïllustreerd door in een aantal standaardprofielen het strand (nat en droog) met ca. 0,5 m te verhogen. De veiligheid blijkt hierdoor logischerwijze toe te nemen. Resultaten uit bijlage 4: afslag voor suppletie afslag na suppletie Profiel 4 66.00 58.53 Profiel 5 74.64 66.37 Profiel 9 71.49 64.77 Profiel 10 73.98 65.80 9.6 BELANGRIJKE ASPEKTEN VOOR DE ZEEREEPBEHEERDER Uit bovenstaande overwegingen volgt dat het nodig is om zoveel mogelijk zand op het strand te houden, en dat de veiligheid gewaarborgd wordt door het zandmassief in de zeereep. Tijdens duinafslag zal dit zand afslaan, en door de afzetting van dit zand op het strand wordt het afslagproces vertraagd. Het is dus nodig om het zandmassief in stand te houden. Verplaatsen van zand uit de afslagzone naar meer landwaarts gelegen duinen vergroot de theoretische kustachteruitgang bij duinafslag, en moet derhalve niet gepropageerd worden. Dit kan ondermeer aan de hand van bijlage 7 ingezien worden. Uitgangspunt is dat de zandverlies per jaar een constante waarde heeft, dus dat er jaarlijks een vaste hoeveelheid zand van de onderwateroever verdwijnt, ongeacht de vorm van het duinfront. Door nu zand achterwaarts te verplaatsen wordt de veiligheid groter maar gaat de kustachteruitgang sneller. De veiligheid wordt dan dus op peil gehouden ten koste van de ligging van de kustlijn. Er zal een goede afweging gemaakt moeten worden of dit wel of niet verantwoord is. In sommige gevallen is het maatschappelijk gezien beter een kleine extra kustachteruitgang te accepteren, om zo relatief eenvoudig de veiligheid op peil te houden, in andere gevallen is dat beslist ontoelaatbaar. Dit dient onderwerp van een locale beleidsanalyse te zijn. De zeereepbeheerder moet er dus door beheersmaatregelen voor zorgen dat er niet te veel zand uit de zeereep landwaarts verplaatst wordt. De zeereepbeheerder moet daarom met stuifbeperkende maatregelen er zorg voor dragen dat het zand in de zeereep blijft. Bovendien moet het verflauwen van de zeereep tot een minimum beperkt worden. Enige verflauwing is soms vanuit beheersoogpunt gewenst om inplant van helm moglijk te maken. Deze inplant is nodig om eolische aanwas mogelijk te maken. Natuurlijke verflauwing die het gevolg is van eolische aanwas moet natuurlijk niet ongedaan gemaakt worden. Bijlage 5 geeft een voorbeeld van dit effect. Resultaten van Bij lage 5 :

23 afslag bij 1:1 talud afslag bij verflauwd talud Profiel 4 55.98 61.29 De verschillen in bovenstaande tabel zijn in strekkende meters uitgedrukt, omdat deze waarde voor het kustbeheer meestal bepalend is. Uitgedrukt in m is er geen verschil in afslag. Zand dat aan de zeereep onttrokken wordt door deze landwaarts te verplaatsen, kan feitelijk niet gebruikt worden om erosieverliezen te compenseren. De erosie zal hierdoor versnellen en kustsuppletie zal eerder nodig zijn. De extra te suppleren hoeveelheid op het strand is ongeveer gelijk aan de hoeveelheid die landwaarts vanuit de zeereep naar achteren is verplaatst. Het is dus voor de waterkeringbeheerder niet beslist noodzakelijk om het duin geometrisch in vorm te houden, mits hij geen zand uit de afslagzone verwijdert of op grote schaal laat wegstuiven. Is dat om beheerstechnische redenen toch nodig, dan moet men zich realiseren dat dit een (zeer geringe) toename van de te suppleren hoeveelheid zand op het strand zal inhouden.

24 10 WAAR ZAND TE SUPPLEREN MET HET OOG OP DE VEILIGHEID? Zand zal in ieder geval aangebracht moeten worden in het afslagprofiel of direct landwaarts daarvan. Voor de veiligheid maakt het niet veel uit waar het zand aangebracht wordt. Wel blijkt dat bij een strandsuppletie de hoeveelheid afslag wat minder zal zijn. Daar tegenover staat dat zand dat op het strand aangebracht is, wat eerder door kusterosie zal verdwijnen. Bijlage 6 geeft een voorbeeld van twee suppleties met gelijke hoeveelheden zand. In het eerste geval is het zand gelijkmatig over het strand aangebracht, in het tweede geval is het geconcentreerd tegen de duinvoet. Resultaten uit bijlage 6 (profiel nr 4): oorspr. afslag met strandsuppl, met duinvoetsuppl. afslag 64 58 73 restbreedte van de zeereep 101 107 106 Het verschil in "meters afslag" tussen een strand- en een duinvoetsuppletie is de breedte van de duinvoetsuppletie. Daarom zegt in dit geval het aantal meters afslag niet zoveel, en is de restbreedte een betere maat. Een bijkomend voordeel van het plaatsen van zand tegen de duinvoet is dat er vrij veel tijd nodig is voor het "uitzakken" van het zand. Door het zand tegen de duinvoet te plaatsen ontstaat een instabiel en steil kustprofiel. Dit kustprofiel wil zich aanpassen en verflauwen. Er zal dus een zandtransport van het duin naar het strand ontstaan, het zgn. uitzakken. Dit uitzakken kost echter tijd. Ervaring heeft geleerd dat de duur van dit uitzakproces ongeveer gelijk is aan de levensduur van een suppletie. In sommige gevallen is dit een extra voordeel. Landwaartse verzwaringen van duinregels zijn vanuit veiligheidsoogpunt gelijkwaardig aan zeewaartse verzwaringen. Over het algemeen is de benodigde hoeveelheid zand aan de zeezijde om gelijkwaardige veiligheid te bereiken een veelvoud van de hoeveelheid die aan de landzijde hiervoor nodig is.

25 11 WAT BEÏNVLOEDT DE VEILIGHEID IN RELATIE TOT SUPPLETIEWERKEN? Door suppletiewerken wordt de veiligheid van de zeewering groter als het suppletiezand bij de duinvoet of op het strand wordt aangebracht. Suppleties op de onderwateroever hebben weinig directe invloed op de veiligheid. Hun effect is indirect. Omdat de kustachteruitgang minder wordt, zal ook minder snel een veiligheidsprobleem ontstaan. Geconcludeerd kan worden dat voor het vergroten van de veiligheid zandaanvullingen bij het duin (aan de landwaartse of aan de zeewaartse zijde) meestal de meest effectieve oplossing zijn. Suppleties van het strand en de onderwateroever zijn de aangewezen manier de nadelige effecten van erosie te neutraliseren, en dus te voorkomen dat er nieuwe veiligheidsproblemen ontstaan.

26 12 VERVOLGONDERZOEK De rekenkundige principes voor het bepalen van de maximaal toelaatbare duinafslag zijn momenteel vrij goed bekend. Voor enkele bijzondere gevallen loopt nog onderzoek, dat op korte termijn afgerond zal worden. Kennis ontbreekt met name op het gebied van rationeel kustonderhoud en op het gebied van de voorspelling van de levensduur van zandsuppleties op die plaatsten waar het niet mogelijk is gebruik te maken van analyse van kustregressie. Onderzoek in de komende jaren zal zich dus met name moeten richten op deze twee aspekten.

27 13 CONCLUSIES De Nederlandse kust is in de afgelopen jaren zodanig verzwaard dat zij in 1990 aan de huidige veiligheidseisen voldoet. Deze veiligheid moet echter gehandhaafd worden. Veel verzwaringen zijn zodanig uitgevoerd dat er rond 2000 grote veiligheidsproblemen ontstaan. Tot die tijd zullen er enige kleinere veiligheidsproblemen ontstaan. Wel is in de komende tijd een verlies aan duinareaal te verwachten. Dit verlies heeft echter slechts indirect een gevolg op de veiligheid.

28 REFERENTIES Bruinsma, J. (voorzitter), 1984 De veiligheid van de Nederlandse duinerikust, Nota WWKZ 85 H.010 Cappendijk-De Bok, A.M. (1988) Representativiteit duinprofielen DWW-notitie 881102 (is bijgevoegd bij dit rapport) Kohsiek, L., 1984 De korrelgrootte-karakteristieken van de zeereep langs de Nederlandse kust nota WWKZ 84-G.007 Koster, M.J. en Cappendijk-de Bok, A.M., 1988 Invloed Zeespiegelrijzing op duinafslagberekeningen DWW-notitie 880712 (is bijgevoegd bij dit rapport) Reinalda, R., 1987 Toe te passen golfrandvoorwaarden in duinafslagberekeningen WL/H298II Ruig, M.H.J. de, 1988 Standaardprofielen langs de Nederlandse kust notitie GWAOU-88.400, november 1988 Rijke, W.G. de, 1986 Ontwikkeling van het tijdshafhankelijk duinafslagmodel Duner Studie in opdracht voor het Waterschap Walcheren Hydronamic, P890 Steetzel, H.J., 1987a Systematisch onderzoek naar de werking van duinvoetverdedigingen WL/M2051II Steetzel, H.J., 1987b Duinafslag bij steile vooroevers WL/H490 Steetzel, H.J., 1987c Breedtehoogte verhouding lage grensprofielen WL/H298VI Steetzel, H.J., 1987d Modelonderzoek duinvoetverdedigingen WL/H289I Steetzel, H.J., 1988a Ontgrondingskuilen WL/H298IV

29 Steetzel, H.J., 1988b Diepwaterrandvoorwaarden WL/H298X Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1984 Leidraad voor de beoordeling van de veiligheid van duinen als waterkering Staatsuitgeverij 's-gravenhage, 1984; isbn 90 12 04746 3 Vellinga, P., 1986 Beach and Dune erosion during Storm Surges Proefschrift TU Delft / WL-publicatie nr. 372

Bijlage Ia Duinafslag standaardprofielen Wadden

AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) Afslag (excl. invloed langstransport) Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) Toeslag op afslag boven rekenpeil 406.50 406.50 342.70 105.68 AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B]) Afslagafstand (X[B]-X[E]) Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[C]) Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D]) Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[BJ-X[D]) Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[CJ) Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) 364.93 64.65 0.00 53.12 9.71 62.83 297.88 288.17 duinafslagsom typen 1,4,5,6,9 en 10 uit GVAO-88 met rvw WADDEN RWS-DWW DUINAFSLAGPGM DUINAF-PC001

I\ AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) = 323.98 Afslag (excl. invloed langstransport) = -323.98 Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) = -285.05 Toeslag op afslag boven rekenpeil = -91.26 AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B3) = 329.81 Afslagafstand (X[B]-X[E]) 57.31 Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) = 0.00 Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[C]) = 45.64 Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D]) = 7.37 Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[BJ-XID]) = 53.01 Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[C]) = 320.57 Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) = 313.20 duinafslagsom typen 1,4,5,6,9 en 10 uit GWAO-88 met rvw RWS-DWW DÜINAFSLAGPGM DUINAF-PC001

T S5 fï=sülsi? : ^ SiO" 1 trij *HHF 1.3 E ƒ \ 1.5 ƒ / / '! \ / \ t ' ' ; \ / S - f- \ ƒ \ ; : i'- \ / \ 1: l / \ REKENFEIL = H.30 irij * NFiF W : *\ \ / \ «A» - ^ v \ ft /..-" CD 1.2-0.3 0.5-0.3-0.0-0.3 -ö.f- - -0.3! = i = ; = i. : = i = [ = i = ; j -i.i 3.0 3.1 7.2 5.3 E. 5?».5 Ï.S 2.7 1.3 0.3 0.0 *10" 2 CÖJ SI5N. GOLFHOOGTE IN Lil] : 3.50 GOLFPESIDDE Ui [Si : 12.00 «uxnraur ici. KüKShLUXHtli. ith: ifï Llü'-b HJ : iïv.uv HrïLNsrKüriLL ïüfiüik luiilh* KüSIüfiKHiinn -TiiHK SHHI ÏÏFE ÜHTH DHTL -r^-ïr-ü-- :i'-i - - - - ichlernonmïkods 1333 52 0 3333 5333 GSEHSFRL1FÏEL AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) Afslag (excl. invloed langstransport) Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) Toeslag op afslag boven rekenpeil AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[BJ) Afslagafstand (X[B]-X[E]) Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[C]) Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D3) Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[B]-X[D]) Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[C3) Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) 321.61 321.61 260.35-85.09 323.55 65.00 0.00 57.40 11.30 68.70 283.10 271.80 duinafslagsom typen 1,4,5,6,9 en 10 uit GWAO-88 met rvw WADDEN RWS-DWW DUINAFSLAGPGM DUINAF-PC001

AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) = Afslag (excl. invloed langstransport) = Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) = Toeslag op afslag boven rekenpeil = AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B]) = Afslagafstand (X[B]-X[E]) = Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) = Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[CJ) = Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D]) = Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[BJ-X[D]) = Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[C]) = Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) = duinafslagsom typen 1,4,5,6,9 en 10 uit GWAO-88 met RWS-DWW DUINAFSLAGPGM DÜINAF-PC001

AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) = 425.66 Afslag (excl. invloed langstransport) = -425.66 Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) = -370.49 Toeslag op afslag boven rekenpeil = -112.62 AFSTANDEN Aanzandafstand <X[A]-X[B]) «325.69 Afslagafstand (X[B]-X[E]) = 65.53 Extraverscbuifafstand tgv langstransport (in BC) = 0.00 Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[C]) = 53.82 Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D]) = 9.94 Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[B]-X[DJ) = 63.76 Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[C]) = 310.62 Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) = 300.68 duinafslagsom typen 1,4,5,6,9 en 10 uit GWAO-88 met rvw VADDEN RVS-DVW DÜINAFSLAGPGH DÜINAF-PC001

AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) Afslag (excl. invloed langstransport) Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) Toeslag op afslag boven rekenpeil AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B]) Afslagafstand (X[B]-X[E]) Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[C]) Verschuifafstand voor de toeslag (XtC]-X[D]) Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[B]-X[DJ) Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[cj) Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) 365.95 365.96 300.84-95.21 318.62 65.20 0.00 57.36 13.30 70.67 273.98 260.68 (»3) (») duinafslagsom typen 1,4,5,6,9 en 10 uit GWAO-88 met rvw WADDEN RWS-DWW DÜINAFSLAGPGM DÜINAF-PCOOl

31 Bijlage lb Duinafslag standaardprofielen Centraal Holland

i!ïs>sf!?ti: AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) Afslag (excl. invloed langstransport) Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) Toeslag op afslag boven rekenpeil AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B]) Afslagafstand (X[B]-X[E]) Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[C]) Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D]) Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[B]-X[DJ) Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[C]} Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) 459.55 459.55 389.05 117.26 324.11 67.60 0.00 58.11 13.68 71.79 288.14 274.46 <m3) duinafslagsom tbv kustnota types 1 4,5,9,10 uit GWAO-88 met HvH RWS-DWW DÜINAFSLAGPGM DUINAF-PC001

AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) Afslag (excl. invloed langstransport) Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) Toeslag op afslag boven rekenpeil AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B]) Afslagafstand (X[B]-X[E]) Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[cj) Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D]) Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[B]-X[D]) Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[C]) Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (XtD]) 435.42 435.42 379.44 114.86 303.05 66.00 0.00 53.75 9.38 63.13 308.52 299.14 duinafslagsom tbv kustnota types 1 4,5,9,10 uit GWAO-88 met HvH RWS-DWW DÜINAFSLAGPGM DÜINAF-PC001

AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) Afslag (excl. invloed langstransport} Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) Toeslag op afslag boven rekenpeil AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B]) Afslagafstand (X[B]-X[E]) Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[cj) Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D]) Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (XEB]-X[D]) Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[Cj) Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) 395.71 395.72 307.74-96.94 291.95 74.64 0.00 68.31 16.38 84.69 267.94 251.56 duinafslagsom tbv kustnota types 1 4,5,9,10 uit GWAO-88 met HvH RWS-DWW DUINAFSLAGPGM DÜINAF-PC001

AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport) Afslag (excl. invloed langstransport) Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) Toeslag op afslag boven rekenpeil AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B]) Afslagafstand (X[B]-X[E]) Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) Verschuifafstand incl. langstransport (X[B)-X[C]) Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D]) Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[B]-X[D]) Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X[CJ) Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) 520.92 520.92 446.91 131.73 298.84 71.49 0.00 61.52 13.95 75.47 298.20 284.25 duinafslagsom tbv kustnota types 1 4,5,9,10 uit GWAO-88 met HvH RWS-DWW DUINAFSLAGPGM DUINAF-PC001

AFSLAGHOEVEELHEDEN Aanzanding (excl. invloed langstransport} Afslag (excl. invloed langstransport) Afslag boven rekenpeil(excl. invloed langstr.) Toeslag op afslag boven rekenpeil AFSTANDEN Aanzandafstand (X[A]-X[B]) Afslagafstand (X[B]-X[E]) Extraverschuifafstand tgv langstransport (in BC) Verschuifafstand incl. langstransport (X[B]-X[CJ) Verschuifafstand voor de toeslag (X[C]-X[D3) Verschuifafstand incl. langstransport + toeslag (X[B]-X[D]) Xcoord. van afslagprofiel op rekenpeil (X{C3) Xcoord. afslag+toeslagprofiel op rekenpeil (X[D]) 439.95 439.95 348.91 107.23 288.51 73.98 0.00 68.68 32.75 101.43 257.76 225.01 duinafslagsom tbv kustnota types 1 4,5,9,10 uit GWAO-88 met HvH RWS-DWW DÜINAFSLAGPGM DOINAF-PC001