Voorwoord. Voorwoord



Vergelijkbare documenten
Verduidelijkingen bij de subtabel Maximale U-waarden en minimale R-waarden

Voorwoord. Voorwoord

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

5206 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

Het ABC van de energieprestatieregelgeving

Voor de aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning ingediend van 1/7/2011 tot 31/12/2013

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE N. 186 INHOUD SOMMAIRE. 414 pages/bladzijden

R min = 1.0 contact met een kruipruimte of met een

EPB-eisen voor ingrijpende energetische renovaties vanaf 2015

DE ENERGIEPRESTATIES EN HET BINNENKLIMAAT VAN GEBOUWEN (EPB)

Voor de projecten waarvan de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning ingediend werd van 1/01/2014 tot 31/12/2014

Vlaamse Regering principieel akkoord met E70 vanaf 2012

VR DOC.0966/6BIS

Voor projecten waarvan de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning is ingediend vanaf 1/1/2015

Wegwijzer EPB-eisen - voorbeelden

Energieprestatie en binnenklimaat van gebouwen

Voor projecten waarvan de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning is ingediend vanaf 1/1/2017

Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Startverklaring. in het kader van de energieprestatie en het binnenklimaat van een gebouw

Energieprestatieregelgeving in Vlaanderen

Ventilatiedocument : residentieel en niet-residentieel

EPB-aangifte: hoofdformulier - Woning 1ste verdieping. EPB-aangifte. Aangifte van de energieprestatie en het binnenklimaat van een gebouw

Verplicht minimumaandeel hernieuwbare energie

Startverklaring. in het kader van de energieprestatie en het binnenklimaat van een gebouw. Res Yachting Spirit G-3493/2012/EP05127/SV/A001/D01

Veelgestelde vraag. Hoe omgaan met muren naar aanpalende percelen (gemene muren)? Inhoudstafel

571 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van woningen te vergelijken.

De BEN- woning : de woning van de toekomst. Energieconsulent Bouwunie & BVA arch. Luc Dedeyne

525 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van woningen te vergelijken.

Bijlage bij de EPB-aangifte: transmissieformulier. EPB-aangifte. Transmissieformulier. Verbouwing pand G-2006/10756/VG00924/E075/D01

energieprestatiecertificaat

De delegaties handhaven vooralsnog een algemeen studievoorbehoud bij het voorstel.

De energieprestatieregelgeving (EPB) voor niet-residentiële gebouwen vanaf 2017

Bijlage bij de EPB-aangifte: transmissieformulier. EPB-aangifte. Transmissieformulier. Kantoorgebouw G-2009/11921/EP05010/A464/D01/SD001

De nieuwe Energieprestatieregelgeving (EPB) voor retailgebouwen vanaf 2016 Lore Stevens

energieprestatiecertificaat

466 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van appartementen te vergelijken.

energieprestatiecertificaat

227 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van appartementen te vergelijken.

ENERGIEPRESTATIE-EISEN VOOR SCHOOLGEBOUWEN VLAANDEREN. Energiebesluit van 19/11/2010

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

1216 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van woningen te vergelijken.

460 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van woningen te vergelijken.

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

Ingrijpende energetische renovaties: veelgestelde vragen

368 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van woningen te vergelijken.

DE ENERGIEPRESTATIE EN HET BINNENKLIMAAT VAN GEBOUWEN (EPB)

energieprestatiecertificaat

558 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van woningen te vergelijken.

I Ventilatiesystemen principes :

energieprestatiecertificaat

156 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van appartementen te vergelijken.

351 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van appartementen te vergelijken.

Info-avond - 5 jaar EPB geplande wijzigingen toekomst

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

5. Het energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

Nieuwe indeling van het gebouw

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

EPB-aangifte: hoofdformulier - Kantoorgebouw. EPB-aangifte. Aangifte van de energieprestatie en het binnenklimaat van een gebouw

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

Basisschool Nazareth. EPB verslaggeving 20/11/2013

bestaand gebouw met woonfunctie

bestaand gebouw met woonfunctie

energieprestatiecertificaat

energiedeskundige / Dit certtficaat is geldig tot en met 27 juni 2021 berekend energieverbruik (kwh/m 2):

Startverklaring. in het kader van de energieprestatie en het binnenklimaat van een gebouw. Meergezinswoning G-2010_316/EP15111/SV/A001/D01

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

energieprestatiecertificaat

204 De energiescore laat toe om de energiezuinigheid van appartementen te vergelijken.

energieprestatiecertificaat bestaand gebouw met woonfunctie

Startverklaring. in het kader van de energieprestatie en het binnenklimaat van een gebouw

Voor projecten waarvan de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning is ingediend vanaf 1/7/2017

EPB-SOFTWARE BRUSSEL

energieprestatiecertificaat

Transcriptie:

Voorwoord Voorwoord In Vlaanderen wordt op 1 januari 2006 de isolatieregelgeving vervangen door de 'Energieprestatieregelgeving voor gebouwen'. Deze syllabus bespreekt de nieuwe regelgeving. In een eerste hoofdstuk, Het regelgevende kader, krijgt u zicht op de achtergrond van de nieuwe regelgeving en op haar toepassingsgebied. In hoofdstuk 2, De EPB-eisen, wordt stilgestaan bij de eisen die gesteld worden voor de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de technische bijlagen bij het besluit van de Vlaamse Regering terzake. De hoofdstukken 4, 5 en 6 beschrijven de te volgen procedures en het handhavingssysteem. Een aantal procedures vereisen nog een elektronische en vereenvoudigde administratieve behandeling. Hiervoor wordt een decreetswijziging voorbereid. De syllabus houdt rekening met een aantal van die aanpassingen. Het zevende hoofdstuk, Impact op het bouwproces, bespreekt chronologisch de verschillende fasen van het bouwproces en de documenten die in de loop ervan opgemaakt moeten worden. Omdat de rol van de architect en de verslaggever cruciaal is voor een geslaagd invoeren van de nieuwe regelgeving, schenkt deze syllabus ook aandacht aan de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen en de impact ervan op hun beroepspraktijk. Dit komt aan bod in hoofdstuk 8, Verantwoordelijkheden binnen het bouwproces. De laatste hoofdstukken gaan dieper in op de energieprestatie in de praktijk. Hoofdstuk 9, Indeling van het gebouw, biedt de architect-verslaggever een leidraad om zijn project correct in te delen; per onderdeel definieert het de eisen die van toepassing zijn. Een dergelijke indeling is noodzakelijk voor het berekenen van de energieprestatie van het gebouw. De algemene filosofie van deze berekeningswijze wordt in hoofdstuk 10 uiteengezet. In hoofdstuk 11 worden een aantal maatregelenpakketten voorgesteld; ze geven een idee van de maatregelen die moeten worden toegepast opdat een woning in de meeste gevallen aan de E-peileis zou voldoen. Deze maatregelenpakketten zijn illustratief: ze geven voorbeelden van manieren om een beoogd E-peil te behalen. Tot slot bespreekt hoofdstuk 12 het effect van een reeks energiebesparende maatregelen die het K-peil en E-peil van een woning kunnen verlagen. Deze maatregelen zijn het resultaat van berekeningen uitgevoerd op drie voorbeeldwoningen, voorgesteld in de bijlage van deze syllabus. Dit laatste hoofdstuk en de bijlage zijn bedoeld als voorbeeld en leidraad voor de architect in de ontwerpfase.

Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. Het regelgevende kader 5 1.1. Via Kyoto en Europa naar België en Vlaanderen 5 1.1.1. Het Protocol van Kyoto 5 1.1.2. De Europese richtlijn 5 1.1.3. België 7 1.1.4. Vlaanderen 7 1.2. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 8 1.2.1. Het Energieprestatiedecreet 8 1.2.2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 8 1.3. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: de inhoud 9 1.3.1. Het toepassingsgebied 9 1.3.2. De methode voor het berekenen van de energieprestatie van een gebouw 9 1.3.3. De eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen (de EPB-eisen) 9 1.3.4. De haalbaarheidsstudie voor grote gebouwen 9 1.3.5. De uitzonderingen en afwijkingen 10 1.3.6. De invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving 10 1.3.7. De evaluatie van de eisen en de berekeningsmethode 10 1.3.8. Het energieprestatiecertificaat 10 De EPB-eisen en de uitzonderingen erop 11 2.1. De EPB-eisen 11 2.1.1. Thermische-isolatie-eisen 11 2.1.2. Energieprestatie-eis 12 2.1.3. Binnenklimaateisen 12 2.1.4. Aard van het werk 12 2.1.5. Verschillende bestemmingen van gebouwen 13 2.1.6. Overzicht: EPB-eisen voor een gebouw met één bestemming en één 'aard van het werk' 14 2.1.7. EPB-eisen voor een gebouw met verschillende bestemmingen 19 2.1.8. EPB-eisen voor een gebouw waarin de bestemming 'kantoor' wordt gecombineerd met de bestemming 'industrie' of met een 'andere specifieke bestemming' 20 2.2. De uitzonderingen op de EPB-eisen 21 2.2.1. Volledige vrijstelling van de EPB-eisen 21 2.2.2. Afwijking van de EPB-eisen 21 2.2.3. Vrijstelling van een of meer EPB-eisen 21 De technische bijlagen van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 23 3.1. Bijlage I: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van woongebouwen' 23 3.2. Bijlage II: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen 23 3.3. Bijlage III: 'Maximaal toelaatbare U-waarden of minimaal te realiseren R-waarden' 24 3.4. Bijlage IV: 'Behandeling van koudebruggen' 24 3.5. Bijlage V: 'Ventilatievoorzieningen in woongebouwen' 24 3.6. Bijlage VI: 'Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen' 24 De procedures 25 4.1. Procedures in de isolatieregelgeving van 1992 tot 2006 25 4.1.1. Knelpunten bij het handhaven van de isolatieregelgeving 25 4.1.2. Aanpassingen door de energieprestatieregelgeving 25 4.2. De energieprestatieregelgeving vanaf 1 januari 2006 26 4.2.1. De energieprestatieregelgeving: een efficiëntere controleprocedure 26 4.2.2. De energieprestatieregelgeving: nieuwe documenten en moment van bewijsvoering 26 4.2.3. De energieprestatieregelgeving: betrokkenen 26 4.2.4. De energieprestatieregelgeving: verantwoordelijkheden 26 4.3. Het EPB-voorstel 28 4.4. De startverklaring 29 4.4.1. Principe van de startverklaring 29 4.4.2. Het startverklaringsformulier 29 4.5. Administratieve betrokkenheid van de verslaggever 31 4.5.1. Indienen van de startverklaring 31 4.5.2. Ontvangen van een persoonlijke code, te gebruiken bij het opstellen van de EPB-aangifte 31 4.5.3. Indienen van een formulier in geval van adreswijziging 31 4.5.4. Indienen van een formulier in geval van verandering van verslaggever 31 4.5.5. Opstellen van een tussentijds verslag 32 4.5.6. Indienen van de EPB-aangifte 32 4.5.7. Aanpassen van de EPB-aangifte 33 4.6. De EPB-aangifte 34 4.6.1. Ingebruikname van het gebouw 34 4.6.2. nderdelen van de EPB-aangifte 34 4.6.3. Overzicht van de verschillende types EPB-aangifte 36 Het energieprestatiecertificaat 41 5.1. Situering van het energieprestatiecertificaat 41 5.2. Energieprestatiecertificaat bij de bouw 41 1

Inhoudsopgave 6. 7. 8. 9. De handhaving 43 6.1. Principe van de handhaving 43 6.2. Het handhavingsysteem: administratieve boetes 44 6.2.1. Mogelijke boetes in geval van overtreding 44 6.2.2. Boetes voor de aangifteplichtige 44 6.2.3. Boetes voor de verslaggever 47 6.3. Traject van de administratieve boete 50 6.3.1. Rechtszekerheid 50 6.3.2. Betaling van de boete 50 6.4. Voorbeeldberekening van de administratieve boete 51 6.4.1. Boete voor het niet indienen van de EPB-aangifte 51 6.4.2. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de thermische isolatie van de constructieelementen 51 6.4.3. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de globale thermische isolatie (K-peil) 52 6.4.4. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de energieprestatie (E-peil) 52 6.4.5. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van het risico op oververhitting 53 6.4.6. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de ventilatievoorzieningen 53 6.5. Verdeling van een boete onder verschillende aangifteplichtigen 55 6.5.1. Verdeling van de boete bij een afwijking op het vlak van het K-peil 55 6.5.2. Verdeling van de boete bij overschrijding van de maximale U-waarde van een gemeenschappelijk deel 57 6.6. Slotbeschouwing bij de administratieve boetes 57 Impact op het bouwproces 59 7.1. De ontwerpfase 60 7.1.1. Analyse van de mogelijkheden om een hoge energie-efficiëntie te bereiken 60 7.1.2. Het EPB-voorstel 60 7.2. De aanbestedingsfase 62 7.2.1. De uitvoeringsplannen, de bestekken en de offerte 62 7.2.2. De startverklaring 62 7.3. De uitvoerings- en afwerkingsfase 64 7.3.1. De uitvoeringsfase 64 7.3.2. De afwerkingsfase 65 7.4. Gebruiksfase 66 De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces 67 8.1. De taken van de architect 67 8.2. De taken van de verslaggever 68 8.3. De verantwoordelijkheden van de verschillende partijen 69 8.3.1. De aangifteplichtige 69 8.3.2. De architect 69 8.3.3. De verslaggever 70 8.3.4. De aannemer 70 8.4. Aandachtspunten bij het opstellen van contracten, offerten en bestekken 71 8.4.1. Het architectencontract 71 8.4.2. Het contract met de verslaggever 72 8.4.3. Het aannemingscontract 73 Indeling van het gebouw 75 9.1. Definities 75 9.1.1. Bouwproject 75 9.1.2. Deelproject 76 9.1.3. Subdossier 77 9.1.4. Soorten subdossiers 78 9.2. De eisen voor gebouwen met verschillende deelprojecten en/of subdossiers 80 9.2.1. Het E-peil 80 9.2.2. Het K-peil 80 9.2.3. Ventilatie 81 9.2.4. Beperken van het risico op oververhitting 82 9.2.5. Maximale U-waarden en minimale R-waarden 82 9.3. Voorbeelden 83 9.3.1. Nieuw appartementsgebouw 83 9.3.2. Nieuwe woning met advocatenkantoor 84 9.3.3. Nieuwe woning met boekhoudkantoor 85 9.3.4. Nieuw kantoorgebouw 86 9.3.5. Nieuw industriegebouw met kantoor 87 9.3.6. Nieuw industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten 88 9.3.7. Industriegebouw met een groot en een klein kantoorgedeelte 92 9.3.8. Nieuwe school met conciërgewoning 94 9.3.9. Nieuw industriegebouw met kantoor en woning 96 9.3.10. Nieuw gebouwencomplex met winkels, kantoren en appartementen 97 9.3.11. Nieuw gebouwencomplex 2 met winkel, kantoor en appartementen 100 9.3.12. Nieuwe bioscoop 101 9.3.13. Nieuwe verkaveling 101 2

Inhoudsopgave 10. 11. 12. 9.3.14. Verbouwing en uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw 102 9.3.15. Uitbreiding met een BV groter dan 800 m3 103 9.3.16. Renovatie van een bejaardentehuis 104 9.3.17. Uitbreiding van een woning 105 9.3.18. Functiewijziging van een opslagplaats 105 De basisprincipes van de berekening van het E-peil 107 10.1. De EPW-methode 107 10.1.1. Het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' 111 10.1.2. Het E-peil 113 10.2. De EPU-methode 115 Maatregelenpakketten 117 11.1. Inleiding 117 11.2. Maatregelenpakketten voor woningen 118 11.2.1. Samenstelling van de maatregelenpakketten 118 11.2.2. Basisreferentie als uitgangspunt 119 11.2.3. Maatregelenpakketten 90, 75, 60, 45, 35, 30 122 11.2.4. Maatregelenpakketten 90 122 11.2.5. Maatregelenpakketten 75 132 11.2.6. Maatregelenpakketten 60 140 11.2.7. Maatregelenpakketten 45 147 11.2.8. Maatregelenpakket 30 150 11.2.9. Maatregelenpakketten 35 151 11.3. Conclusie 154 Energiebesparende maatregelen 155 12.1. Inleiding 155 12.2. Compact bouwen 155 12.3. Beperken van transmissieverliezen 156 12.3.1. Warmtedoorgang door de gevels, daken en vloeren beperken 156 12.3.2. Warmtedoorgang door de vensters beperken 157 12.3.3. Verlagen van het K-peil 158 12.4. Luchtdicht bouwen 159 12.5. Ventilatie 159 12.5.1. Keuze van het ventilatiesysteem 159 12.5.2. Warmteterugwinningssysteem 161 12.6. Zonnewarmtewinst 162 12.6.1. Oriëntatie 162 12.6.2. Grootte van de vensters 163 12.7. Verwarmingssysteem 164 12.7.1. Afgifterendement bij centrale verwarming 164 12.7.2. Verdeelrendement 166 12.8. Warmteopwekkingssysteem 167 12.8.1. Rendement van de ketel 167 12.8.2. Warmtepomp 167 12.8.3. Lagetemperatuursystemen 169 12.8.4. Ketelwatertemperatuur 170 12.8.5. Plaats van de ketel 170 12.8.6. Plaatselijke verwarming met elektriciteit 171 12.9. Warm tapwater 172 12.9.1. Beperken van de lengte van warmwaterleidingen 172 12.9.2. Type opwekking: ogenblikkelijk of met opslag 172 12.9.3. Type warmteopwekker en energiedrager 173 12.9.4. Thermisch zonne-energiesysteem 174 12.10. Koeling 175 12.10.1. Zonwering 175 12.10.2. Geen actieve koeling 176 12.11. Hulpenergie 177 12.11.1. Type ventilator 177 12.11.2. Pompregeling 177 12.11.3. Waakvlam 178 12.12. Fotovoltaïsche panelen 178 Bijlage: Voorbeeldwoningen 179 1. Vrijstaande woning 179 2. Halfopen woning 187 3. Rijwoning 196 3

Inhoudsopgave 4

Het regelgevende kader 1 1. Het regelgevende kader 1.1. Via Kyoto en Europa naar België en Vlaanderen 1.1.1. Het Protocol van Kyoto Op 16 februari 2005 trad het Protocol van Kyoto in werking. Het protocol bevat afspraken omtrent de vermindering van broeikasgasemissies. De 36 ondertekenende industrielanden verbinden zich in het protocol tot een vermindering van hun jaarlijkse uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen (CO 2, CH 4, N 2 O, SF 6, HFK's en PFK's). In de periode 2008-2012 willen zij die uitstoot verminderen met 5 % in vergelijking met 1990. De Europese Unie heeft de taken verdeeld: België heeft de verplichting zijn broeikasgasemissies in de periode 2008-2012 met 7,5 % te reduceren in vergelijking met 1990. Ontwikkelingslanden krijgen geen reductiedoelstellingen opgelegd in het protocol. De vermindering van de emissies van andere broeikasgassen die bijdragen tot een verdunning van de ozonlaag, zoals CFK's en HCFK's, werd al door het Protocol van Montreal (1987) behandeld. Broeikasgasemissies bestaan voor het grootste deel uit emissie van koolstofdioxide (C0 2 ). In het Vlaamse gewest zijn de huishoudelijke en tertiaire sector verantwoordelijk voor ongeveer 35 % van de C0 2 -uitstoot. Ongeveer 80 % van het totale energieverbruik van de huishoudelijke sector bestaat uit de verbranding van fossiele brandstoffen voor verwarming, koeling, verlichting, van gebouwen. 1.1.2. De Europese richtlijn In Europa nemen de huishoudelijke en de tertiaire sector meer dan 40 % van het energieverbruik voor hun rekening. Zowel het aantal gebouwen in deze sectoren als het energieverbruik per gebouw stijgen nog steeds. Europa concludeert uit deze dubbele stijging dat het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen een vrij grote energiebesparing oplevert en dus ook een vermindering van de C0 2 -emissie. Reeds in 1993 publiceerde de Europese Raad een richtlijn tot beperking van de C0 2 -emissie door het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen (de SAVE-richtlijn). Deze richtlijn bevatte geen verplichte maatregelen. Opdat de uitstoot van C0 2 door gebouwen effectief zou verminderen en de afspraken van het Protocol van Kyoto zouden worden nageleefd, waren er dwingendere en specifiekere maatregelen nodig voor de bouwsector. Deze maatregelen zijn vastgelegd in de Europese richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen (EPBD of Energy Performance of Buildings Directive), goedgekeurd op 16 december 2002. Deze richtlijn wil het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen in de Europese Unie stimuleren rekening houdend met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw, met de eisen voor het binnenklimaat en met de kosteneffectiviteit. De richtlijn bevat vijf verplichtingen voor de EU-lidstaten: 1. Ze moeten beschikken over een methode om de energieprestaties van gebouwen te berekenen. Die methode moeten ze opmaken in overeenstemming met het algemene kader dat wordt geschetst in de bijlage bij de richtlijn. De energieprestatie van een gebouw moet op een transparante wijze worden uitgedrukt. De verwoording van de energieprestatie kan eventueel een indicator van de CO 2 -emissie bevatten. Het algemene kader in de bijlage bij de richtlijn vermeldt: "Bij de toepassing van de methode voor het berekenen van de energieprestaties van gebouwen worden ten minste de volgende aspecten in aanmerking genomen: 1. thermische kenmerken van het gebouw (buitenschil, binnenruimten, enz.). Die kenmerken kunnen ook de luchtdichtheid omvatten; 2. verwarmingsinstallatie en warmwatervoorziening, met inbegrip van de isolatiekenmerken; 3. airconditioningsysteem; 4. ventilatie; 5. ingebouwde lichtinstallatie (vooral buiten de woonsector); 5

Het regelgevende kader 1 6. positie en oriëntatie van de gebouwen, met inbegrip van het buitenklimaat; 7. passieve zonnesystemen, zonwering; 8. natuurlijke ventilatie; 9. de kwaliteit van het binnenklimaat, inclusief het kunstmatige binnenklimaat. Bij deze berekening wordt, indien van toepassing, rekening gehouden met de positieve invloed van de volgende aspecten: 10. actieve zonnesystemen en andere verwarmings- en elektriciteitssystemen op basis van hernieuwbare energiebronnen; 11. elektriciteit geproduceerd door middel van warmtekrachtkoppeling; 12. verwarmings- en koelsystemen per blok of wijk; 13. natuurlijk licht. ' 2. Ze moeten minimumeisen formuleren voor de energieprestaties van nieuwe gebouwen. Bij het vastleggen van die minimumeisen kunnen de lidstaten onderscheid maken tussen verschillende categorieën van gebouwen. De richtlijn laat het bepalen van de minimumeisen aan de lidstaten over, maar vraagt wel om daarbij rekening te houden met het binnenklimaat, bijvoorbeeld door specifiek aandacht te besteden aan voldoende ventilatie. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe voor nieuwe gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m 2 de technische, milieutechnische en economische haalbaarheid van alternatieve energiesystemen te onderzoeken. Deze alternatieve energiesystemen zijn systemen die kunnen bijdragen tot belangrijke energiebesparingen; voorbeelden zijn warmtekrachtkoppeling ('WKK'), stads- of blokverwarming en warmtepompen. 3. Ze moeten ook minimumeisen formuleren voor de energieprestaties van grote gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan. Een ingrijpende renovatie van een groot gebouw beschouwt de richtlijn als een goede gelegenheid om kosteneffectieve maatregelen te nemen die de energieprestatie verbeteren. Een 'bestaand groot gebouw' is een bestaand gebouw met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m 2. De richtlijn geeft twee voorbeelden van ingrijpende renovaties: - een renovatie waarbij de totale kosten voor wijzigingen aan de buitenschil of installaties hoger zijn dan 25 % van de waarde van het gebouw (exclusief de grondwaarde); - een renovatie waarbij minstens 25 % van de buitenschil wordt vervangen. De richtlijn laat de lidstaten de keuze om bij deze ingrijpende renovaties eisen voor het totale gebouw of eisen voor de afzonderlijke gerenoveerde systemen of constructiedelen te formuleren, op voorwaarde dat toepassing van de eisen de energieprestatie van het gebouw verbetert. 4. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe een energieprestatiecertificaat in te voeren dat beschikbaar moet zijn bij de bouw, de verkoop of de verhuur van gebouwen. De richtlijn stelt dat de energieprestatiecertificatie enkel kan uitgevoerd worden door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen. Aan of in publieke gebouwen die immers een voorbeeldfunctie vervullen moet een energieprestatiecertificaat worden uitgehangen op een opvallende, voor het publiek zichtbare plaats. 5. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe een regelmatige keuring in te voeren van centraleverwarmingsketels met een vermogen van minstens 20 kw die werken op vloeibare of vaste, niet-hernieuwbare brandstof. In het geval van een verwarmingsketel met een vermogen van minstens 20 kw die ouder is dan 15 jaar moet de volledige verwarmingsinstallatie een eenmalig keuring ondergaan. Die keuring kan aanleiding geven tot een advies over vervanging van de ketel, andere aanpassingen aan het verwarmingssysteem of alternatieve oplossingen. Ook airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van minstens 12 kw moeten regelmatig gekeurd worden. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de verhouding tussen het vermogen van het koelsysteem en de koelbehoefte van het gebouw. De gebruikers worden geïnformeerd over mogelijke verbetering of vervanging van het systeem en over alternatieve oplossingen. Ook deze keuringen kunnen enkel door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen uitgevoerd worden. Op 4 januari 2003 is deze richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie verschenen. Tegen 4 januari 2006 moeten de lidstaten deze verplichtingen omzetten in een eigen regelgeving. Een lidstaat kan voor de invoering van het energieprestatiecertificaat en voor de verplichting tot keuring van ketels en koelinstallaties drie jaar uitstel aanvragen, als ze kan aantonen dat ze over te weinig gekwalificeerde en/of erkende deskundigen beschikt. Uiterlijk op 4 januari 2009 moeten deze beide verplichtingen opgenomen zijn in de nationale of regionale regelgevingen van de verschillende lidstaten. 6

Het regelgevende kader 1 1.1.3. België Voor de omzetting van een Europese richtlijn gelden dezelfde bevoegdheidsregels als voor de verdeling van materiële bevoegdheden tussen de gewesten en de federale staat. Aangezien het bevorderen van rationeel energiegebruik in ons land een gewestelijke bevoegdheid is, zorgen de drie gewesten voor de omzetting van de richtlijn. Bijgevolg is het mogelijk dat ieder gewest een verschillende werkwijze toepast om de verplichtingen van de Europese richtlijn op te nemen in zijn eigen regionale regelgeving. 1.1.4. Vlaanderen Om betere energieprestaties in gebouwen te stimuleren, voert Vlaanderen vanaf 1 januari 2006 een energieprestatieregelgeving in. Deze regelgeving biedt het beleidskader om aan de eerste vier verplichtingen van de Europese richtlijn te voldoen. De bepalingen met betrekking tot de keuring van de centraleverwarmingsketels en de airconditioningsystemen worden omgezet en opgenomen in de leefmilieuregelgeving. De energieprestatieregelgeving de regelgeving over de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen wordt gevormd door het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005. 7

Het regelgevende kader 1 1.2. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 1.2.1. Het Energieprestatiedecreet Het Energieprestatiedecreet heet voluit 'Decreet houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat'. Het decreet is bekrachtigd door de Vlaamse Regering op 7 mei 2004. Op 30 juli 2004 is het gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat twee grote luiken: - het decretale kader voor de omzetting van de Europese richtlijn. Het creëert de bevoegdheid voor de Vlaamse Regering om door middel van een of meer uitvoeringsbesluiten de Europese verplichtingen na te komen; - de uitvoerings- en handhavingsmaatregelen die het naleven van de eisen in verband met de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen verzekeren. Die maatregelen worden uitvoerig besproken in 'Hoofdstuk 6: De handhaving'. 1.2.2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 Het 'Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen' werd op 11 maart 2005 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Op 17 juni 2005 is het gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 geeft uitvoering aan de volgende decretaal vastgelegde zaken: - het opleggen van de methode waarmee de energieprestatie van gebouwen wordt berekend; - het vastleggen van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen; - het bepalen van de gebouwen of het werk waarvoor uitzondering of afwijking op de EPB-eisen of vrijstelling van een of meer eisen kan worden verkregen; - het vastleggen van de effectieve invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving. 8

Het regelgevende kader 1 1.3. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: de inhoud 1.3.1. Het toepassingsgebied De energieprestatieregelgeving is van toepassing op elk gebouw of op elk deel van een gebouw met een afzonderlijk gebruik of met een verschillende bestemming, op voorwaarde dat: - er voor de uitvoering van de werkzaamheden aan het gebouw of aan het deel van het gebouw een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt; - er in het gebouw energie verbruikt wordt om het te verwarmen of te koelen voor gebruik door mensen, en er dus een specifieke binnentemperatuur te creëren. De tweede voorwaarde impliceert dat serres, stallingen, die specifiek voor planten, dieren, enzovoort worden verwarmd en/of gekoeld niet in aanmerking komen. Voor gebouwen waarin enkel energie verbruikt wordt voor de productieprocessen die er plaatsvinden, worden er evenmin eisen gesteld. 1.3.2. De methode voor het berekenen van de energieprestatie van een gebouw Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 (meer bepaald de bijlagen I en II) bepaalt de te gebruiken methode om de energieprestaties van gebouwen te berekenen en beschrijft alle parameters die de Europese richtlijn opsomt. Bijlage I bepaalt hoe de energieprestatie van een woongebouw berekend wordt. De methode gebruikt om dat te doen wordt kort de 'EPW-methode' genoemd. In bijlage II is de methode om de energieprestatie van een kantoor- of schoolgebouw (utilitaire gebouw) te berekenen, de 'EPU-methode', uitgeschreven. Beide methodes worden verder toegelicht in 'Hoofdstuk 10: De basisprincipes van de berekening van het E-peil'. 1.3.3. De eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen (de EPB-eisen) Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 legt eisen vast op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen de EPB-eisen voor vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen en wijzigingen. De EPB-eisen gelden eveneens voor niet-vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen of wijzigingen die samen met vergunningsplichtige werkzaamheden uitgevoerd worden. De eisen zijn met andere woorden geldig voor het totaalpakket van de werkzaamheden, handelingen en wijzigingen. Voor het vernieuwen van ramen binnen dezelfde raamopeningen, bijvoorbeeld, is op zich geen stedenbouwkundige vergunning nodig. Als de vervanging gebeurt in combinatie met vergunningsplichtige verbouwingswerkzaamheden, moeten de vernieuwde ramen wel aan de EPB-eisen voldoen. Het Energieprestatiedecreet voorziet de mogelijkheid dat de Vlaamse Regering EPB-eisen invoert voor werkzaamheden, wijzigingen en handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is. De EPB-eisen voor vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen of wijzigingen worden uitvoerig besproken in '2.1.: De EPB-eisen'. 1.3.4. De haalbaarheidsstudie voor grote gebouwen Gebouwen hebben een belangrijke invloed op het energieverbruik op lange termijn. Het gebruik van alternatieve systemen van energievoorziening kan de energieprestatie van een gebouw duidelijk verbeteren. De mogelijke toepassing van die alternatieve systemen wordt over het algemeen te weinig of niet onderzocht. Daarom bepaalt de regelgeving dat bij nieuwe gebouwen met een beschermd volume groter dan 3000 m 2 de haalbaarheid van die alternatieve systemen moet worden onderzocht in een studie. De vorm en inhoud van de haalbaarheidsstudie worden vastgelegd in een afzonderlijk besluit. 9

Het regelgevende kader 1 1.3.5. De uitzonderingen en afwijkingen In het Energieprestatiedecreet worden een aantal situaties opgesomd waarin de Vlaamse Regering vrijstelling van verplichting tot voldoen aan de EPB-eisen of afwijkingen op de eisen kan toestaan. Voor bepaalde categorieën of groepen van gebouwen kunnen een of meer EPB-eisen minder streng worden toegepast of kunnen de EPB-eisen zelfs volledig wegvallen. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 bepaalt enkele categorieën of groepen van gebouwen waarvoor uitzonderingen of afwijkingen mogelijk zijn. Een overzicht van deze categorieën of groepen is te vinden in '2.3.: De uitzonderingen op de EPB-eisen'. 1.3.6. De invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving De energieprestatieregelgeving treedt in werking op 1 januari 2006. De datum waarop de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend bij de vergunningverlenende instantie bepaalt of de werkzaamheden, handelingen en wijzigingen onderworpen zijn aan de energieprestatieregelgeving. Als de aanvraag gebeurd is voor 1 januari 2006, is de isolatieregelgeving voor woongebouwen van kracht. Als de aanvraag gebeurd is op of na 1 januari 2006, geldt de energieprestatieregelgeving. 1.3.7. De evaluatie van de eisen en de berekeningsmethode Het Energieprestatiedecreet bepaalt dat zowel de EPB-eisen als de berekeningsmethode om de twee jaar geëvalueerd worden. De administratie onderzoekt om de twee jaar de haalbaarheid en de strengheid van de eisen. De ervaringen na de invoering van de regelgeving, de controles op de bouwplaatsen, de evolutie van technieken en producten, kunnen bij de evaluatie een rol spelen. Ook de berekeningsmethode wordt tweejaarlijks geëvalueerd. Die evaluatie maakt het mogelijk de methode in overeenstemming te brengen met nieuwe of gewijzigde Europese en/of Belgische normen, en ze aan te passen aan de invoering van innovatieve energiebesparende materialen, technieken en bouwconcepten. 1.3.8. Het energieprestatiecertificaat Het Energieprestatiedecreet vormt de basis om ten laatste tegen januari 2009 een energieprestatiecertificaat in te voeren. Voor het invoeren van het certificaat bij de bouw (dit behelst nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m³, gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid, uitbreiding met een BV groter dan 800 m³ of uitbreiding met minstens één wooneenheid), de verkoop en de verhuur van gebouwen worden nog uitvoeringsbesluiten uitgewerkt. Dat gebeurt ook voor de verplichtingen omtrent het energieprestatiecertificaat voor gebouwen voor publieke dienstverlening. 10

De EPB-eisen 2 2. De EPB-eisen en de uitzonderingen erop 2.1. De EPB-eisen Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 voert EPB-eisen (eisen op het vlak van energieprestatie en binnenklimaat) in voor alle nieuwe gebouwen en voor alle bestaande gebouwen die verbouwd, uitgebreid, worden. De eisen zijn van toepassing als het gebouw verwarmd of gekoeld wordt voor mensen die er wonen, werken, winkelen, sporten, en als er na 1 januari 2006 een stedenbouwkundige vergunning voor de uitvoering van het werk aangevraagd wordt. Er zijn EPB-eisen te onderscheiden op het vlak van: - thermische isolatie; - energieprestatie; - binnenklimaat. De thermische isolatie- en energieprestatie-eisen beperken het energieverbruik van gebouwen en hun vaste installaties. De binnenklimaateisen waarborgen een goede binnenluchtkwaliteit. Het voldoen aan deze verschillende eisen bevordert het algemene comfort van de gebouwen. 2.1.1. Thermische-isolatie-eisen Er zijn twee eisen op het vlak van thermische isolatie: het maximale peil van de globale warmte-isolatie (K) van het gebouw en de maximale warmtedoorgangscoëfficiënten of U-waarden van de scheidingsconstructies. Voor bepaalde scheidingsconstructies gelden minimale R-waarden of warmteweerstandswaarden in plaats van maximale U-waarden. Maximaal K-peil Het K-peil wordt steeds berekend voor het volledige gebouw. Dat betekent dat voor een woongebouw dat verschillende wooneenheden (appartementen, studio's, ) bevat of voor een gebouw waarin verschillende bestemmingen gecombineerd worden, het K-peil niet berekend wordt per wooneenheid of per bestemming, maar voor het geheel. Bij de K-peilberekening van een gebouw wordt rekening gehouden met de koudebruggen. Zowel de lijnals de puntkoudebruggen worden meegerekend. Een gebouw met een K-peil lager dan het maximale K-peil is als geheel voldoende geïsoleerd. Toch kunnen er grote verschillen zijn tussen de isolatiegraden van verschillende delen. Opdat alle individuele scheidingsconstructies toch in zekere mate geïsoleerd zouden worden, geldt er voor elk afzonderlijke scheidingsconstructie ook een maximale U-waarde of een minimale R-waarde. Maximale U-waarden of minimale R-waarden Bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 legt maximale U-waarden of minimale R-waarden op voor alle scheidingsconstructies: - tussen het beschermde volume en de buitenomgeving, de grond, een kruipkelder of kelder, een aangrenzende onverwarmde ruimte, ; - tussen twee beschermde volumes op aangrenzende percelen; - tussen twee wooneenheden, tussen een wooneenheid en de gemeenschappelijke delen van een gebouw, of tussen twee delen van een gebouw met een verschillende bestemming. De U-waarden en R-waarden worden berekend volgens de norm die van toepassing is op het type scheidingsconstructie. De maximale U-waarden en minimale R-waarden zijn opgenomen in Tabel 2-2 van dit hoofdstuk. 11

De EPB-eisen 2 2.1.2. Energieprestatie-eis Maximaal E-peil De belangrijkste nieuwe eis in de energieprestatieregelgeving is het maximale E-peil. Het E-peil is het peil van primair energieverbruik (zie 10.1.2.: Het E-peil). Het moet berekend worden voor elk deel van een gebouw dat afzonderlijk gebruikt wordt én voor elk deel dat een verschillende bestemming heeft. 2.1.3. Binnenklimaateisen De regelgeving stipuleert minimumeisen voor de ventilatie. Bovendien moet in de zomer in woongebouwen het risico op oververhitting beperkt worden. Minimumeisen voor ventilatievoorzieningen De ventilatievoorzieningen voor woongebouwen moeten voldoen aan de bepalingen van de Belgische norm NBN D50-001 van 1991 (Ventilatievoorzieningen in woongebouwen) en de bepalingen van bijlage V van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005. Voor de ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen moeten de bepalingen van bijlage VI van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005, in combinatie met de daarin vermelde Europese normen, gevolgd worden. De ventilatievoorzieningen moeten voldoen aan minimumeisen. De in de genoemde normen opgelegde nominale ventilatiedebieten moeten afhankelijk van de bestemming van de ruimten in de verschillende ruimten van het gebouw gerealiseerd worden. Per ruimte beschrijft de architect of verslaggever op welke manier die luchttoevoer-, luchtdoorstroom- en luchtafvoerdebieten behaald worden. Beperking van het risico op oververhitting in de zomer Gebouwen met een grote beglazingsoppervlakte in verhouding tot het beschermde volume kunnen in de zomer oververhit raken. Een doordachte oriëntatie van het gebouw, afdoende zonwering, het gebruik van beglazing met een hoge zonnetoetredingsfactor (g-waarde), beperken dat risico aanzienlijk. Na herhaalde oververhitting in de zomer wordt soms een energieverslindende koelinstallatie geplaatst. Dat is in tegenspraak met de doelstelling van de energieprestatieregelgeving: het energieverbruik in gebouwen verlagen. Daarom geldt voor woongebouwen een verplichting tot beperking van het risico op oververhitting in de zomer. Voor elke afzonderlijke wooneenheid in een woongebouw wordt de oververhittingsindicator berekend aan de hand van de overtollige warmtewinsten. Die indicator mag ongeacht of er dan al dan niet een koelinstallatie aanwezig is een bepaalde drempelwaarde niet overschrijden. Aan welke EPB-eisen moet een gebouw voldoen? De EPB-eisen die van toepassing zijn op een bepaald gebouw zijn afhankelijk van: - de 'aard van het werk' (nieuwbouw, verbouwing, functiewijziging, ) en - de bestemming van het gebouw (wonen, kantoor, school, industrie,...). 2.1.4. Aard van het werk Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 onderscheidt de volgende werkzaamheden: 1. nieuwbouw Het optrekken van een nieuw gebouw zonder voorafgaand sloopwerk. 2. herbouw Het optrekken van een nieuw gebouw nadat het bestaande gebouw volledig gesloopt werd. 3. ontmanteling 12

De EPB-eisen 2 Het verbouwen van een gebouw met een beschermd volume ('BV') dat groter is dan 3000 m 3, waarbij de dragende structuur van het gebouw behouden blijft, maar waarbij de installaties voor het realiseren van een specifiek binnenklimaat en minstens 75 % van de gevels vervangen worden. 4. gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m 3 Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV groter is dan 800 m 3, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw. 5. gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid Het aanbouwen van een nieuw deel dat minstens één wooneenheid bevat, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw. 6. uitbreiding met een BV groter dan 800 m 3 Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV groter is dan 800 m 3, zonder voorafgaand sloopwerk. 7. uitbreiding met minstens één wooneenheid Het aanbouwen van een nieuw deel dat minstens één wooneenheid bevat, zonder voorafgaand sloopwerk. 8. gedeeltelijke herbouw met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m 3 en zonder wooneenheden Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV kleiner is dan of gelijk aan 800 m 3 en dat geen extra wooneenheden bevat, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw. 9. uitbreiding met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m 3 en zonder wooneenheden Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV kleiner is dan of gelijk aan 800 m 3 en dat geen wooneenheden bevat, zonder voorafgaand sloopwerk. 10. verbouwing Alle werkzaamheden aan een bestaand gebouw waarbij het volume van het bestaande gebouw niet toeneemt en die geen 'ontmanteling' zijn. 11. functiewijziging met een BV groter dan 800 m 3 Het wijzigen van de functie van een bestaand gebouw of een deel ervan met een BV groter dan 800 m 3. Het betreft een functiewijziging waarna, in tegenstelling tot vroeger, energie verbruikt wordt om een specifiek binnenklimaat te realiseren voor mensen, of het wijzigen van een industriële bestemming in een woon-, kantoor- of schoolbestemming. Andere functiewijzigingen worden beschouwd als verbouwingen. 2.1.5. Verschillende bestemmingen van gebouwen Met 'gebouw' wordt verder in deze teksten zowel een volledig gebouw als een deel van een gebouw met een afzonderlijk gebruik of met een verschillende bestemming aangeduid. De energieprestatieregelgeving is van toepassing op gebouwen waarin energie verbruikt wordt om voor mensen een specifiek binnenklimaat (onder meer een specifieke binnentemperatuur) te bereiken. Serres, stallingen, die specifiek voor planten, dieren, enzovoort worden verwarmd en/of gekoeld, behoren dus niet tot het toepassingsgebied. Gebouwen waarin enkel energie verbruikt wordt voor de productieprocessen die erin plaatsvinden, vallen evenmin onder deze regelgeving. In het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 is sprake van vijf soorten bestemming van gebouwen: 1. wonen; 2. kantoor; 3. school; 4. industrie; 5. andere specifieke bestemming. Wonen Een woongebouw is een gebouw bestemd voor individuele of collectieve huisvesting. Gebouwen bestemd voor individuele huisvesting zijn onder meer individuele woningen, appartementsgebouwen, en vakantiewoningen zoals bungalows, chalets, appartementen en flats. Tuinhuizen en verplaatsbare woningen, zoals caravans en woonwagens, vallen niet onder deze categorie. Gebouwen bestemd voor collectieve huisvesting zijn onder meer bejaardentehuizen, opvang- en verzorgingscentra, studentenhomes, internaten en accommodaties voor groepsverblijven. Een gebouw bestemd voor individuele huisvesting kan opgebouwd zijn uit meerdere wooneenheden. Een wooneenheid is elke eenheid in een woongebouw die over de nodige voorzieningen beschikt om autonoom te functioneren: een toilet, een douche of bad en een keuken of kitchenette. 13

De EPB-eisen 2 Kantoor Een kantoorgebouw is een gebouw bestemd voor dienstverlening waarin voornamelijk administratief werk wordt verricht. Ook een gebouw waarin een vrij beroep uitgeoefend wordt, is een kantoorgebouw. Voorbeelden van kantoorgebouwen zijn: - gebouwen waarin de bestuurs- of administratieve activiteiten van een bedrijf, een openbare dienst, een zelfstandige of een handelaar plaatsvinden; - praktijken van artsen, architecten, advocaten, tandartsen, kinesisten, - gebouwen waarin activiteiten plaatsvinden van bedrijven voor intellectuele dienstverlening, dienstbedrijven en bedrijven die immateriële goederen zoals software of multimediatoepassingen produceren. School Een schoolgebouw is een gebouw bestemd voor onderwijs, zoals kleuteronderwijs, lager onderwijs, middelbaar onderwijs, hoger en universitair onderwijs. Industrie Industriële gebouwen zijn gebouwen die bestemd zijn voor de productie, de bewerking, de opslag en de manipulatie van goederen. Voorbeelden zijn de werkplaats van een autogarage, het atelier van een schrijnwerker, een brouwerij, een textielfabriek en een maalderij. Andere specifieke bestemming Een gebouw met een 'andere specifieke bestemming' is een gebouw dat geen van de vier hoger vermelde bestemmingen heeft, maar dat vanwege de specifieke activiteiten die er plaatsvinden ook een aangepast binnenklimaat vereist. Hieronder vallen onder andere handelszaken, hotels, restaurants, cafés, ziekenhuizen, theaters, zwembaden, sporthallen en musea. 2.1.6. Overzicht: EPB-eisen voor een gebouw met één bestemming en één 'aard van het werk' Overzichtstabel 'EPB-eisen' De volgende overzichtstabel bevat de geldende EPB-eisen naargelang van de 'aard van het werk' en de bestemming van het gebouw. 14

De EPB-eisen 2 Tabel 2-1: EPB-eisen 15

De EPB-eisen 2 Subtabel 'Maximale U-waarden en minimale R-waarden' De subtabel bevat de maximale U-waarden of minimale R-waarden voor de verschillende scheidingsconstructies. Voor ten hoogste 2 % van de totale oppervlakte van alle scheidingsconstructies mag het bouwproject afwijken van de maximale U-waarden of minimale R-waarden. Tabel 2-2: Maximale U-waarden en minimale R-waarden 16

De EPB-eisen 2 Verduidelijkingen bij de subtabel 'Maximale U-waarden en minimale R-waarden' (1) en (2) De maximale U-waarde voor het venster in zijn totaliteit de combinatie van glas, raamprofiel, afstandshouder en eventuele ventilatietoevoerroosters bedraagt 2,5 W/m²K. Bovendien is het gebruik van verbeterde isolerende beglazing verplicht. De centrale U-waarde van de beglazing moet lager zijn dan of gelijk aan 1,6 W/m²K. Die maximale centrale U-waarde is ook van toepassing bij gordijngevels. (3) Voor opake scheidingsconstructies (muren, vloeren of hellende scheidingsconstructies) in contact met de volle grond, een kruipruimte of een onverwarmde kelder wordt de R-waarde berekend. De totale R-waarde wordt berekend vanaf het binnenoppervlak van de scheidingsconstructie tot het contactoppervlak met de volle grond, de kruipruimte of de onverwarmde kelder. Het opgelegde minimum is 1,0 m²k/w. (4) De U-waarde of R-waarde van de volgende scheidingsconstructies wordt berekend volgens de Europese norm EN ISO 13370: - vloeren op volle grond; - vloeren boven een kruipruimte; - vloeren boven een kelder buiten het beschermde volume; - ingegraven keldervloeren. Bij ingegraven keldervloeren geldt de maximale U-waarde (of minimale R-waarde) enkel voor de vloer (U b,f berekend volgens EN ISO 13370). (5) De maximale U-waarde voor deuren en poorten geldt voor bouwprojecten waarvoor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend op of na 1 januari 2007. (6) en (7) De scheidingsconstructies tussen twee beschermde volumes op aangrenzende percelen moeten in zekere mate geïsoleerd zijn en een U-waarde van maximaal 1,0 W/m²K hebben. Die U max -waarde geldt voor: - nieuwe scheidingsconstructies voor elk bouwproject dat als eerste in een rij gebouwen wordt uitgevoerd; - bestaande gemeenschappelijke scheidingsconstructies waar tegenaan wordt gebouwd. De U max -eis geldt niet voor bestaande gemeenschappelijke scheidingsconstructies bij smalle percelen. Dat zijn percelen waarbij de kleinste afstand tussen de bedoelde scheidingsconstructie en de tegenoverliggende perceelsgrens kleiner is dan 6 meter. In dat geval hoeft de U-waarde evenmin berekend te worden. Men mag ervan uitgaan dat alle ruimten in gebouwen op een aangrenzend perceel verwarmde ruimten zijn en dus deel uitmaken van een beschermd volume. Bij scheidingsconstructies op de perceelsgrenzen die hoger en/of langer zijn dan de ruimten op het aangrenzende perceel, moeten de niet-scheidende delen beschouwd worden als buitenmuren. Voor die muurdelen geldt de maximale U-waarde van 0,6 W/m²K. (8) Bij de berekening van de U-waarde van tussengelegen vloeren wordt rekening gehouden met een opwaartse warmteflux. De tussengelegen vloeren worden zo volgens de strengste criteria beoordeeld, namelijk als tussengelegen plafonds. Voor de scheidingsconstructies tussen het beschermde volume en een aangrenzende onverwarmde ruimte (een 'AOR') verschilt de berekening van de U-waarde. De grootte van het warmteverlies dat optreedt tussen het beschermde volume en de buitenomgeving via de AOR is niet alleen afhankelijk van de U-waarde van de scheidingsconstructie tussen het beschermde volume en de AOR, maar ook van de isolatiegraad van de scheidingsconstructies tussen de AOR en de buitenomgeving en de ventilatiegraad van de AOR. Uit de mate waarin de AOR geïsoleerd en geventileerd is, wordt een reductiefactor b afgeleid. De U-waarde van de scheidingsconstructie tussen het beschermde volume en de AOR wordt hiermee vermenigvuldigd. Het product (U-waarde x reductiefactor b) moet lager zijn dan de geldende U max. 17

De EPB-eisen 2 Nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met een BV groter dan 800 m 3, gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met minstens één wooneenheid Bij de drie eerste werkzaamheden (nieuwbouw, herbouw en ontmanteling) moet het ganse gebouw voldoen aan de EPB-eisen. Voor de vier volgende werkzaamheden uit de tabel zijn de EPB-eisen enkel van toepassing op het nieuwe deel. Wonen Voor woongebouwen is het eisenpakket het meest uitgebreid: - maximaal K-peil 45 (per gebouw); - maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); - maximaal E-peil 100 (per wooneenheid); - ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen; - beperking van het risico op oververhitting (per wooneenheid). De berekening van het E-peil gebeurt volgens de berekeningsmethode voor woongebouwen, die uitgebreid aan bod komt in '10.1.: De EPW-methode'. Het E-peil wordt berekend per wooneenheid. Wooneenheden in appartementsgebouwen hebben een verschillend energieverbruik naargelang van hun locatie in het gebouw: het energieverbruik van een dakappartement is groter dan dat van een appartement dat volledig ingesloten is door andere appartementen. Het energieverbruik beperken vergt dus bij een dakappartement een grotere inspanning dan bij een volledig ingesloten appartement. Opdat het verschil in energieverbruik en het nadeel of voordeel van compactheid duidelijk zouden zijn, wordt het E-peil per wooneenheid berekend. Het maximale E-peil (per wooneenheid) bedraagt E 100. Ook het risico op oververhitting wordt ook per wooneenheid berekend. In bepaalde appartementen is door hun locatie en oriëntatie de kans op oververhitting immers groter dan in andere. Nemen we als voorbeeld een appartementsgebouw met vier wooneenheden: - het K-peil wordt berekend voor het totale gebouw, dus voor de vier wooneenheden samen; dat K-peil moet kleiner zijn dan of gelijk aan K 45; - de U-waarden of R-waarden van alle scheidingsconstructies van het gebouw moeten voldoen aan de eisen in Tabel 2-2; - voor elk appartement wordt een E-peil berekend; elk van die E-peilen moet kleiner zijn dan of gelijk aan E 100; - voor elk appartement wordt nagegaan of er een risico op oververhitting bestaat; - elk appartement moet uitgerust zijn met ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen; er kan een gemeenschappelijk ventilatiesysteem worden gebruikt op voorwaarde dat de vereiste toevoerdebieten, doorstroomdebieten, in elke wooneenheid gerealiseerd worden. Kantoor en school 'Het kantoorgebouw' of 'de kantoorruimte' is voor de energieprestatieregelgeving 'een groep fysiek aaneengesloten kantoorruimten'. De volgende eisen gelden voor kantoor- en schoolgebouwen: - maximaal K-peil 45 (per gebouw); - maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); - maximaal E-peil 100 (per eenheid van bestemming; - ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Het E-peil wordt berekend volgens de berekeningsmethode voor kantoor- en schoolgebouwen. Zie '10.2.: De EPU-methode'. Industrie De volgende eisen gelden voor industriële gebouwen: - ofwel maximaal K-peil 55 (per gebouw), ofwel maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); - ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Industriële gebouwen moeten wat betreft thermische isolatie ofwel voldoen aan de maximale U-waarden of minimale R-waarden, ofwel een K-peil hebben kleiner dan of gelijk aan K 55. In een productiehal met zware vloerbelasting kan het bijvoorbeeld onmogelijk zijn om vloerisolatie te plaatsen, waardoor de vloer niet voldoet aan de maximale U-waarde of minimale R-waarde. In zo'n situatie kan het maximale K-peil 18

De EPB-eisen 2 (voor het gebouw als geheel) als verplichting worden gehanteerd; het minder isoleren van een bepaald vloerdeel kan dan gecompenseerd worden door het beter isoleren van een andere scheidingsconstructie. De ontwerper bepaalt zelf welke eis haalbaar is voor een specifiek gebouw. De industrie krijgt op die manier de kans om een ganse waaier van oplossingen aan te bieden, rekening houdend met de grote verscheidenheid in bouwsystemen en de specificiteit van industriële gebouwen. Andere specifieke bestemming De volgende eisen gelden voor gebouwen met een 'andere specifieke bestemming': - maximaal K-peil 45 (per gebouw); - maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); - ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Voor gebouwen met een 'andere specifieke bestemming' wordt, overeenkomstig de verplichtingen in de Europese richtlijn, later een maximaal E-peil ingevoerd. Gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m 3 en zonder wooneenheden Voor alle bestemmingen zijn de volgende eisen van toepassing op het nieuwe deel: - maximale U-waarden of minimale R-waarden (nieuwe scheidingsconstructies); - ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Verbouwing Voor alle bestemmingen zijn de volgende eisen van toepassing: - maximale U-waarden of minimale R-waarden (verbouwde en nieuwe scheidingsconstructies); - toevoeropeningen die voldoen aan de minimumeisen (bij vervanging van ramen). Als er ramen moeten worden vervangen in ruimten waar er volgens de norm luchttoevoer moet zijn, moeten ventilatietoevoeropeningen worden geplaatst die voldoen aan de minimumeisen. Deze plaatsing vormt de eerste fase van de installatie van een ventilatiesysteem. Bij later verbouwingswerk kan dan gezorgd worden voor doorstroming en afvoer van lucht. De eis voor minimale toevoeropeningen bij vervanging van ramen geldt niet voor de bestemming industrie. Functiewijziging met een BV groter dan 800 m 3 Voor functiewijziging van een gebouw of deel van een gebouw met een BV groter dan 800 m 2 gelden de volgende eisen: - maximaal K-peil 65 voor het gebouw of het deel van het gebouw dat de functiewijziging ondergaat; - ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. In de praktijk gaat een functiewijziging bijna altijd gepaard met verbouwingswerkzaamheden. In dat geval zijn zowel de EPB-eisen voor functiewijziging als die voor verbouwingswerkzaamheden van toepassing, namelijk: - maximale U-waarden of minimale R-waarden voor de verbouwde en nieuwe scheidingsconstructies; - maximaal K-peil 65 voor het gebouw of het deel van het gebouw dat de functiewijziging ondergaat; - ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. 19