De slotsom inzake de strafrechtelijke vervolging van Bouaouzan



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHLEE:2009:BK1553 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:PHR:2011:BQ4203

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Bij bericht van 17 mei 2016 is het schikkingsvoorstel afgewezen, reden waarom de zaak aan de tuchtcommissie is voorgelegd.

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO3296

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Bij bericht van 1 maart 2016 is zijdens appellant het schikkingsvoorstel afgewezen, reden waarom de zaak aan de tuchtcommissie is voorgelegd.

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:RBBRE:2006:AY8122

TUCHTCOMMISSIE BETAALD VOETBAL KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

ECLI:NL:GHLEE:2010:BL7457 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5287

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:RBGEL:2014:6552

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

LJN: BM6944, Gerechtshof Leeuwarden, Print uitspraak

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994

ECLI:NL:RBASS:2012:BW6312

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBUTR:2008:BC6472

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU5011

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHARN:2007:208


Voorrang hebben versus overschrijding van de maximumsnelheid

ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1116

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

NEDERLANDSE TAFELTENNISBOND Tuchtcommissie Zaak-no: Datum: In de zaak van: 25 juni 2012

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540

ECLI:NL:GHARL:2015:2577

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

Voorliggende stukken: Het rapport strafbare feiten van de Strafvervolgingscommissie (SVC) d.d. 19 mei 2019, met bijlagen.

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:RBROT:2017:4588

ARBITRAAL VONNIS nr d.d.1=2015. inzake. wonend te 's-gravenhage, verzoeker, gemachtigde: mr..1111) tegen:

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:RBZUT:2010:BL3511

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5211

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

ECLI:NL:RBOVE:2014:6970

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHSGR:2000:AD9850

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

KWADE TROUW VAN DE BELASTINGADVISEUR IN DE ZIN VAN ARTIKEL 16 AWR

ECLI:NL:RBBRE:2005:AU8189

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

LJN: BF8034, Rechtbank Arnhem, 05/

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9715

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

COMMISSIE VAN BEROEP BETAALD VOETBAL VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND

ECLI:NL:RBGEL:2017:2785

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:RBNNE:2015:6277

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

Transcriptie:

De slotsom inzake de strafrechtelijke vervolging van Bouaouzan Mr René van Winden Lamsma, Veldstra & Lobé Advocaten In uitgave 2005/1 van het tijdschrift Anton Sportzaken heb ik uitgebreid aandacht besteed aan de vraag of, en zo ja, in hoeverre er een taak ligt voor het strafrecht bij de sanctionering van (grove) overtredingen op het voetbalveld. Dit uiteraard naar aanleiding van de strafrechtelijke vervolging van Rachid Bouaouzan door het Openbaar Ministerie (OM) te Rotterdam. Op 10 augustus 2005 is Bouaouzan door de Rechtbank te Rotterdam wegens de bewezen verklaarde zware mishandeling van Kokmeijer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden (met een proeftijd van 2 jaar) en een werkstraf voor de duur van 200 uur. In de uitgave 2005/3 van hetzelfde blad heb ik dit vonnis van de Rechtbank en met name de motivering van de bewezenverklaring besproken aan de hand van hetgeen ik in mijn eerdere artikel had opgemerkt. Ik zal in het navolgende eerst mijn kanttekeningen bij het vonnis van de Rechtbank bespreken, waarna aan de orde zal komen in hoeverre het Hof mij in dit verband tegemoet is gekomen. Het vonnis van de Rechtbank Zoals opgemerkt in mijn eerste artikel omtrent dit onderwerp, dient in het geval van een opzetdelict, zoals in het geval van Bouaouzan, zowel sprake te zijn van wederrechtelijkheid als van opzet, waarbij het bij het vaststellen van de wederrechtelijkheid van een overtreding in het voetbal gaat om de mate van voorzienbaarheid van de mogelijkheid dat er pijn of letsel zal ontstaan. Deze voorzienbaarheid hangt op haar beurt weer af van de normen die in het voetbal gelden. Hierbij gaat het niet alleen om de formele regels van het spel, maar ook om wat spelers redelijkerwijs van elkaar kunnen en moeten verwachten tijdens een voetbalwedstrijd (de materiele werkelijkheid). Wederrechtelijkheid Aan het aspect van de wederrechtelijkheid heeft de Rechtbank naar mijn mening te weinig aandacht besteed. Voor wat betreft de overtreding van Bouaouzan heeft de Rechtbank immers geoordeeld dat deze zonder meer als wederrechtelijk moet worden aangemerkt, waarbij de Rechtbank verwijst naar de Handleiding voor Scheidsrechters Veldvoetbal, waarin het inkomen met een gestrekt been wordt aangemerkt als een ernstige overtreding. Daarnaast wijst de Rechtbank erop dat juist vanwege het gevaar van ernstig lichamelijk letsel een dergelijke overtreding als ernstig wordt beschouwd, hetgeen volgens de Rechtbank in de voetbalwereld een feit van algemene bekendheid is. De Rechtbank laat echter na nader te motiveren waarop deze aanname van (vermeende) algemene bekendheid zou zijn gebaseerd. Ik had derhalve in de utspraak van de Rechtbank, gezien het unieke karakter van de strafrechtelijke vervolging van een profvoetballer voor een overtreding in een directe spelsituatie, persoonlijk graag gezien dat de Rechtbank ten aanzien van de wederrechtelijkheid van (grove) overtredingen op het voetbalveld in het algemeen, en in het bijzonder overtredingen zoals die van Bouaouzan, had aangegeven wanneer dergelijke overtredingen dermate ernstig zijn en dermate buiten het (betaalde) voetbal vallen dat spelers deze redelijkerwijs niet van elkaar kunnen en moeten verwachten (het aspect van de materiele werkelijkheid). De Rechtbank maakt zich er in dit verband mijns inziens te makkelijk vanaf door (slechts) te verwijzen naar de Handleiding voor Scheidsrechters Veldvoetbal - een formele spelregel -, waarbij de strijd met de materiele werkelijkheid kennelijk door de Rechtbank aangenomen wordt op basis van het vermeend van algemene bekendheid zijn dat overtredingen zoals die van Bouaouzan als ernstig worden beschouwd, vanwege het gevaar van ernstig lichamelijk letsel. Ik acht het wederrechtelijk zijn van de overtreding van Bouaouzan (en dan met name het vermeend in strijd zijn met de materiele werkelijkheid van de voetballerij) in onvoldoende mate bewezen, althans de bewezenverklaring acht ik in dit verband onvoldoende gemotiveerd.

Opzet Voor wat betreft de vereiste bewezenverklaring van de opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, geldt dat de Rechtbank in casu voorwaardelijk opzet bewezen heeft geacht, waarbij de Rechtbank aansluiting heeft gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2003 (NJ 2003, 552; het zogenaamde : HIV-arrest ). Bij deze bewezenverklaring speelt met name een rol dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Uit de uit de tv-beelden blijkende uiterlijke verschijningsvorm van de overtreding van Bouaouzan leidt de Rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat Bouaouzan de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij Kokmeijer heeft aanvaard. Hieruit zou immers blijken dat Bouaouzan met een dergelijke overtreding Kokmeijer wel (op een ernstige manier) moest raken, waarbij het onmogelijk was de bal te spelen, zoals door Bouaouzan werd beweerd. In dit verband wordt Bouaouzan aangerekend dat hij tien jaar ervaring heeft als voetballer en in het eerste elftal van Sparta speelt. Volgens de Rechtbank draagt ook dit immers bij tot de conclusie dat Bouaouzan met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Het oordeel van de Rechtbank dat uit de tv-beelden afgeleid kan worden dat in casu sprake is van voorwaardelijk opzet, betreft een interpretatie van (onder meer) de tv-beelden door de Rechtbank, waarbij de wijze waarop Bouaouzan inkomt door de Rechtbank op een bepaalde wijze wordt uitgelegd. Ik heb in dat verband bepaald niet uitgesloten dat het Hof een andere interpretatie van de beelden zou hebben en dat deze de overtreding van Bouaouzan niet zou kwalificeren als voorwaardelijk opzet, maar als bewuste schuld. De vraag is immers of uit de uiterlijke verschijningsvorm van de overtreding van Bouaouzan afgeleid kan worden dat hij de gevolgen op de koop toe heeft genomen. Verderop wordt besproken in hoeverre het Hof de interpretatie van de tv-beelden van de Rechtbank deelt. Voor wat betreft de overweging van de Rechtbank dat Bouaouzan gezien zijn tien jaar ervaring als voetballer en het feit dat hij in het eerste elftal van Sparta speelt, een groot inzicht zou moeten hebben in het spel en controle over zijn eigen bewegingen, merk ik op dat de Rechtbank hierbij mijns inziens miskent dat er een aanzienlijk verschil is voor wat betreft het niveau (meer in het bijzonder de handelingssnelheid) van wedstrijden op het (een na hoogte) niveau in het betaald voetbal en het spelen van jeugdwedstrijden etc. Bouaouzan was immers pas begin 20 en speelde op het moment van de overtreding nog niet zo lang in het eerste elftal van Sparta. De door de Rechtbank aangenomen ervaring en zijn vermeende inzicht in het spel (op het hoogste niveau), achtte ik dan ook niet terecht. De straf Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de Rechtbank uiteindelijk rekening gehouden met de ernst van de verwondingen van Kokmeijer en het feit dat Bouaouzan middels zijn overtreding niet alleen de voetbalsport in een kwaad daglicht heeft gesteld, maar tevens dat hij heeft bijgedragen aan normvervaging in de maatschappij als geheel gezien zijn voorbeeldfunctie als profvoetballer en de populariteit van het voetbal in Nederland (het aantal mensen dat de overtreding heeft gezien). Als strafbeperkende omstandigheden heeft de Rechtbank niet alleen het blanco strafblad van Bouaouzan en de omstandigheid dat de overtreding heeft plaatsgevonden in een wedstrijdsituatie, meegenomen, maar tevens het feit dat Bouaouzan reeds tuchtrechtelijk was bestraft (zoals door mij reeds in mijn eerste artikel was aangegeven, kan bij het bepalen van de strafmaat immers rekening worden gehouden met het feit dat een speler reeds tuchtrechtelijk is gestraft). Het arrest van het Hof Zoals ik inmiddels bekend veronderstel, heeft ook het Hof wettig en overtuigend bewezen geacht dat Bouaouzan het tenlastegelegde (zware mishandeling) heeft begaan, met dien verstande dat hij op 17 december 2004 te Rotterdam aan Niels Kokmeijer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk met zijn gestrekte been tegen het been van Kokmeijer te springen en trappen. In het hiernavolgende zal ik de overwegingen van het Hof weergeven en deze bespreken. 2

Opzet Bij de bewijsoverweging is volgens het Hof de kernvraag die beantwoord dient te worden de vraag of Bouaouzan heeft gehandeld met het vereiste opzet, in de zin van voorwaardelijke opzet. Door het Hof wordt in dit verband, in navolging van de Rechtbank, acht geslagen op de criteria zoals uiteengezet door de Hoge Raad in het arrest van 25 maart 2003 (NJ 2003, nr. 552), het zogenaamde "HIV-arrest", welke uitgangspunten in latere arresten van de Hoge Raad zijn herhaald. Het Hof geeft in dit verband de navolgende overwegingen van de Hoge Raad weer: Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. ( ) Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, maar ook dat de verdachte die ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is danwel bij hem moet worden verondersteld kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zou intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld, danwel van voorwaardelijk opzet, zal indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Het Hof concludeert in dit verband het volgende: Hoewel het Hof ervan uitgaat dat de beslissing van Bouaouzan om over te gaan tot de gedraging in kwestie door een spelsituatie is ingegeven en in een zeer kort tijdsbestek door Bouaouzan is genomen, is het Hof van oordeel dat hij door met hoge snelheid en kracht vanaf (te) korte afstand van Kokmeijer een vliegende tackle met gestrekt been en een schoen met metalen noppen uit te voeren zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij niet de bal, maar Kokmeijer zou raken en dat hij daarmee ook bewust de kans dat hij Kokmeijer daarmee zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bezorgen op de koop toe heeft genomen. Verdachte heeft gehandeld op zodanige wijze, door het Hof hiervoor betiteld als vliegende tackle, dat gesproken kan worden van een flagrante overtreding van de regels van het voetbalspel. Bouaouzan heeft volgens het Hof gesteld dat hij eerder slidings heeft uitgevoerd met gestrekt been zonder dat hij hiervoor ter verantwoording is geroepen en dat hem in zijn voetballoopbaan, tot het incident, nooit iets over overtredingen met een gestrekt been en de risico s daarvan is verteld. Verdachte heeft echter ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij als toeschouwer bij een voetbalwedstrijd al eens getuige is geweest van een sliding met gestrekt been, met een beenbreuk van de tegenstander tot gevolg. Uit de Handleiding voor Scheidsrechters Veldvoetbal blijkt bovendien dat tegen dergelijke acties door een scheidsrechter moet worden opgetreden, omdat het inkomen met gestrekt been zeer ernstige gevolgen kan hebben. 3

Het Hof neemt tevens de verklaring van de scheidsrechter in aanmerking dat zakelijk weergegeven verdachte een buitensporige inzet pleegde, gekenmerkt door zijn snelheid en lichaamshouding en dat hij in zijn veertienjarige loopbaan als scheidsrechter een dergelijke overtreding, die hij omschrijft als een aanslag, nog nooit heeft gezien. Op grond van al het vorenstaande is het Hof tot het oordeel gekomen dat Bouaouzan een speler met jarenlange voetbalervaring, zich bij zijn actie bewust moet zijn geweest van het risico dat hij daarmee zijn tegenstander zou kunnen raken en hem daarbij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Bovendien moest hij er gelet op de hierboven omschreven feitelijke gang van zaken alsmede op de algemene ervaringsregels met betrekking tot gevolgen van de gedraging als de onderhavige vanuit gaan dat het gevolg ook daadwerkelijk zijn intrede zou kunnen doen. Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de actie van verdachte kan derhalve niet anders geoordeeld worden dan dat verdachte met de onderhavige gedraging de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen/heeft aanvaard. De straf Voor wat betreft de uiteindelijke straf geldt dat het Hof deze heeft bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon, de persoonlijke omstandigheden van Bouaouzan, zoals daarvan is gebleken uit onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het Hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat Bouaouzan zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van een tegenspeler tijdens een voetbalwedstrijd. Dit is een ernstig feit. Naar het zich laat aanzien zal deze speler nooit meer in staat zijn om te voetballen. Betrokkene is anderhalf jaar na het gebeuren nog steeds aan het revalideren. Naar het oordeel van het Hof kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf, zij het in voorwaardelijke vorm, teneinde Bouzouzan in te scherpen dat de gedraging als onderhavige sterke afkeuring verdient en hij die in de toekomst moet vermijden. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf, heeft het Hof in het voordeel van Bouaouzan laten meewegen dat hij niet eerder is veroordeeld. Tevens houdt het Hof rekening met de omstandigheid dat Bouaouzan reeds tuchtrechtelijk/disciplinair is bestraft door zowel de KNVB als de voetbalclub Sparta zelf. Met het oog op het vorenstaande alsmede gelet op alle commotie die zich rond de persoon van Bouaouzan na het incident heeft voorgedaan, acht het Hof in tegenstelling tot de door de eerste rechter opgelegde alsmede in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf geen termen aanwezig, om naast de voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen. Bouaouzan wordt derhalve door het Hof veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Kanttekeningen bij arrest De vraag is nu of het Hof met dit arrest in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de door mij in mijn artikel in dit blad 2005/3 genoemde bezwaren tegen (kanttekeningen bij) het vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 10 augustus 2005? Het antwoord is neen. Blijkens de bewijsoverweging van het Hof is immers de kernvraag, die beantwoord dient te worden de vraag of verdachte heeft gehandeld met het vereiste opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet. Gezien mijn eerdere opmerking dat bij (zware) mishandeling niet alleen sprake dient te zijn van opzet, maar tevens van wederrechtelijkheid, acht ik het teleurstellend dat het Hof aan dit aspect zo mogelijk nog minder aandacht heeft besteed dan de Rechtbank heeft gedaan, terwijl ik daaromtrent al had geconcludeerd dat door de Rechtbank aan de wederrechtelijkheid te weinig aandacht werd besteed. Het Hof richt zich, zoals opgemerkt, als kernvraag geheel en al op de vraag of er sprake is van voorwaardelijke opzet (in plaats van 4

bewuste schuld), waarbij enkel bepaalde bewijsmiddelen worden genoemd, die in het kader van de wederrechtelijkheid (eveneens) behandeld zouden kunnen worden. Ik wijs in dit verband op de overweging van het Hof dat de verdachte heeft gehandeld op zodanige wijze, door het Hof betiteld als vliegende tackle, dat gesproken kan worden van een flagrante overtreding van de regels van het voetbalspel, de verwijzing door het Hof naar de Handleiding voor Scheidsrechters Veldvoetbal dat bij dergelijke acties (het inkomen met een gestrekt been) door de scheidsrechter moet worden opgetreden, omdat het inkomen met gestrekt been zeer ernstige gevolgen kan hebben en de verwijzing naar het feit dat de scheidsrechter heeft verklaard dat hij in zijn veertienjarige loopbaan als scheidsrechter een dergelijke overtreding (aanslag) nog nooit had gezien. Tot slot wordt door het Hof in dit verband nog gerept over algemene ervaringsregels met betrekking tot gevolgen van een gedraging als de onderhavige. Zoals al in mijn eerdere artikel (2005/01) beargumenteerd dient bij het vaststellen van de wederrechtelijkheid niet alleen gekeken te worden naar de formele spelregels, maar ook naar wat spelers redelijkerwijs van elkaar kunnen en moeten verwachten tijdens een voetbalwedstrijd (de zogenaamde materiele werkelijkheid). Voor wat betreft de wederrechtelijkheid sluit het Hof, net als de Rechtbank, hoofdzakelijk aan bij de formele regels van het spel. Door het Hof wordt immers gesproken van een flagrante overtreding van de regels van het voetbalspel alsmede wordt verwezen naar de Handleiding voor Scheidsrechters Veldvoetbal. Indien puur gekeken wordt naar de materiele werkelijkheid (naast de formele spelregels) dan zou hier onder geschaard kunnen worden de verklaring van de scheidsrechter dat hij in zijn veertienjarige loopbaan een dergelijke overtreding nog nooit heeft gezien (waaruit geconcludeerd kan worden dat het derhalve een overtreding betreft die spelers normaliter niet van elkaar kunnen en moeten verwachten tijdens een voetbalwedstrijd) en wordt er naar de vermeende algemene ervaringsregels met betrekking tot gevolgen van de gedraging als de onderhavige verwezen. Mijns inziens wordt ook hier dus weer te weinig aandacht besteed aan de vraag in hoeverre de overtreding in kwestie dermate uitzonderlijk is en dermate valt buiten hetgeen wat spelers over en weer kunnen en moeten verwachten tijdens een voetbalwedstrijd, dat hiermee de wederrechtelijkheid vaststaat. Dat de overtreding in strijd is met de formele spelregels, is duidelijk. De enige sanctie die hierbij past, is dan ook een rode kaart en uitsluiting voor een X-aantal wedstrijden. Echter, wanneer er naast een overtreding van de formele spelregels sprake is van strijd met de materiele werkelijkheid en dus van wederrechtelijkheid, is nog immer niet - niet door de Rechtbank en niet door het Hof -, vastgesteld. Kijk bijvoorbeeld naar de overtredingen tijdens het wereldkampioenschap voetbal. Elleboogstoten, vliegende tackles, het met twee benen naar voren inkomen en het, alvorens te scoren, naar beneden trekken van de tegenstander aan het haar. Allemaal overtredingen van de formele spelregels, maar wanneer is er nu sprake van overtredingen die spelers redelijkerwijs niet van elkaar kunnen en moeten verwachten? Het moge derhalve duidelijk zijn dat er tijdens een wedstrijd zaken gebeuren, die men op basis van de formele spelregels niet zou verwachten. Is een te hoog uitgevoerde tackle zoals in het geval van Bouaouzan dan dermate buiten de (ongeschreven) regels van het voetbalspel dat daarmee de wederrechtelijkheid vaststaat? Ik vraag me dit af. Ik meen namelijk dat de ernstige blessure van Kokmeijer een combinatie is geweest van factoren, bestaande uit niet alleen het "onbesuisd" inkomen van Bouaouzan met een hooggeheven, gestrekt been, maar tevens het door Kokmeijer op dat moment met kracht wegschieten van de bal, waardoor zijn been met kracht naar voren ging op het moment dat hij door Bouaouzan werd geraakt en zeker ook het feit dat Kokmeijer Bouaouzan niet kon zien aankomen. Kon Kokmeijer Bouaouzan immers zien aankomen, dan was het wellicht nog een mogelijkheid voor hem geweest om de bal niet naar voren te trappen (waardoor zijn been zou doorwaaien), maar in te houden, waardoor Bouaouzan voorlangs zou glijden. In ogenschouw dient immers te worden genomen dat Bouaouzan het doorzwaaiende been van Kokmeijer heeft geraakt en niet zijn standbeen! Graag had ik derhalve een (nadere) motivering gezien van het Hof voor wat betreft de aangenomen wederrechtelijkheid. Voor wat betreft de uiteindelijk aangenomen voorwaardelijke opzet, geldt dat het Hof mijns inziens dezelfde fout maakt als de Rechtbank door aangaande de bewustheid bij Bouaouzan van het risico dat hij daarmee 5

zijn tegenstander zou kunnen raken en daarbij zwaar lichamelijk letstel toebrengen op het moment van het inzetten van zijn actie, te verwijzen naar de vermeend jarenlange voetbalervaring van Bouaouzan. Het Hof leek in dit verband ter terechtzitting op de goede weg door bij Bouaouzan te informeren naar zijn opleiding op het voetbalveld in het algemeen en de sliding in het bijzonder, maar ook het Hof heeft nu geoordeeld dat Bouaouzan zou beschikken over jarenlange voetbalervaring, (mede) waardoor hij zich bewust moet zijn geweest van het risico dat hij daarmee zijn tegenstander zou kunnen raken en daarbij zwaar lichamelijk letstel toebrengen. Bouaouzan heeft ter terechtzitting in dat verband echter aangegeven dat hij nimmer les heeft gehad in de juiste uitvoering van een sliding. Door het Hof is dit in het arrest opgenomen als zijnde dat Bouaouzan nooit iets over overtredingen met een gestrekt been en de risico s daarvan is verteld. Ik blijf dan ook bij mijn mening dat de ervaring van Bouaouzan in dit verband overtrokken wordt, aangezien hij op moment van de overtreding nog niet veel wedstrijden in het eerste van Sparta had gespeeld. Miskend wordt hier dan ook dat er een aanzienlijk verschil is voor wat betreft het niveau (meer in het bijzonder de handelingssnelheid) van wedstrijden op het (een na hoogste) niveau in het betaald voetbal en het spelen van jeugdwedstrijden etc. Voor wat betreft de door het Hof aangenomen vermeende algemene ervaringsregels met betrekking tot de gevolgen van een gedraging als de onderhavige, meen ik dat alleen al uit de commotie die is ontstaan tengevolge van het letsel van Kokmeijer geconcludeerd kan worden dat het zeer uitzonderlijk is dat iemand een dergelijke blessure oploopt na een overtreding zoals die van Bouaouzan. Geconcludeerd kan mijns inziens dan ook niet worden dat spelers zich bewust zouden moeten zijn van het feit dat zulke ernstige gevolgen kunnen optreden bij het inzetten van een te hoge tackle ("vliegende tackle"). Zo dragen spelers tegenwoordig immers verplicht scheenbeschermers, waardoor scheenbeenbreuken juist zouden moeten worden voorkomen (mits de tackle uiteraard niet te hoog wordt ingezet). Ik vraag mij derhalve in gemoede af of in redelijkheid geoordeeld kan worden, zoals het Hof doet, dat Bouaouzan ervan moest uitgaan dat het ernstige gevolg ook daadwerkelijk zijn intrede zou kunnen doen. Aan het voorgaande doet mijns inziens niet af dat Bouaouzan bij de zitting heeft verteld dat hij een keer als toeschouwer bij een voetbalwedstrijd is geweest, waarbij iemand een beenbreuk opliep na een sliding met een gestrekt been. De omstandigheden van die zaak zijn immers in het geheel niet ter sprake gekomen bij de zitting, zodat geheel onduidelijk is in hoeverre een en ander vergelijkbaar is (wellicht betrof het in dat geval wel een sliding op het standbeen van de persoon die een beenbreuk opliep, terwijl in het geval van Kokmeijer het juist het been was waarmee Kokmeijer de bal naar voren schopte). Voor wat betreft de strafmotivering merk ik nog op dat het Hof uiteindelijk oordeelt dat op het feit, waarbij Bouaouzan zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf, zij het in voorwaardelijke vorm, teneinde Bouaouzan in te scherpen dat een gedraging als de onderhavige sterke afkeuring verdient en hij die in de toekomst moet vermijden. Ik meen in dit verband dat preventie niet (de enige) reden voor het opleggen van een sanctie kan zijn. Aangezien ik denk dat er reeds een genoegzame (niet alleen speciale maar tevens generale) preventieve werking uitgaat van het feit dat Kokmeijer nooit meer zal kunnen voetballen. Ik ga er immers vanuit dat geen enkele voetballer dit op zijn geweten wil hebben! Zoals reeds in mijn eerste artikel, zoals gepubliceerd in dit blad 2005/1, opgemerkt, wordt bij de uiteindelijke straf rekening gehouden met reeds eerder opgelegde tuchtrechtelijke sancties. Dit was voor het Hof zelfs (mede) reden om in het geheel geen termen aanwezig te achten een taakstraf op te leggen, naast de voorwaardelijke gevangenisstraf. De vraag is dan ook in hoeverre bij de uiteindelijke vervolging van Bouaouzan nog een extra functie is weggelegd geweest voor het strafrecht naast het tuchtrecht. Was het immers zo dat de Rechtbank nog een taakstraf naast de voorwaardelijke gevangenisstraf oplegde, het Hof heeft alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, dit teneinde ervoor zorg te dragen dat Bouaouzan een dergelijke gedraging in de toekomst zal vermijden. Nogmaals, een dergelijk tegengaan van recidive zal mijns inziens eveneens het geval zijn gezien de gevolgen, die het uiteindelijk voor Kokmeijer 6

heeft gehad (en eventueel de tuchtrechtelijke sanctie van 12 wedstrijden). De vraag blijft derhalve wat de toegevoegde waarde is geweest van de strafrechtelijke vervolging van Bouaouzan. Conclusie De door mij gewenste duidelijkheid van de kant van de Rechtbank en het Hof voor wat betreft de strafrechtelijke vervolging en sanctionering van ernstige overtredingen begaan op het voetbalveld, is helaas niet verkregen. Immers, door Rechtbank en Hof is onvoldoende aandacht besteed aan het wederrechtelijke aspect van de bewezenverklaarde (zware) mishandeling en voor wat betreft het aangenomen voorwaardelijke opzet geldt dat, zeker voor leken op het gebied van het strafrecht (nagenoeg dus alle (betaald) voetballers), het verschil met de niet te vervolgen bewuste schuld niet duidelijk is, zodat het voor spelers derhalve moeilijk zal zijn om in te schatten wanneer ze nu wel of geen kans lopen voor een overtreding strafrechtelijk vervolgd en bestraft te worden. De spelers zullen in dat verband afhankelijk zijn van de interpretatie van de overtreding door het OM en de Rechtbank (en in hoger beroep het Hof), waarbij in z'n algemeenheid geldt dat het zeer de vraag is of deze instanties voldoende zijn ingevoerd in de (betaald) voetballerij om te kunnen bepalen of een overtreding niet alleen in strijd is met de formele spelregels, maar tevens met wat spelers redelijkerwijs van elkaar kunnen en moeten verwachten (de materiële werkelijkheid) en of er in een bepaald geval sprake is van bewuste schuld of voorwaardelijk opzet, meer in het bijzonder dus de vraag of de speler in kwestie ervan uitgegaan is dat het gevolg niet zou intreden of dat hij het gevolg heeft aanvaard. Dit laatste dient op basis van de omstandigheden van het geval (de uiterlijke verschijningsvorm) te worden bepaald, terwijl een en ander verstrekkende gevolgen kan hebben, aangezien een schulddelict kennelijk niet, maar een opzetdelict wel tot vervolging van het OM zal (kunnen) leiden. Ook na de behandeling van de zaak Bouaouzan door het Hof zal er derhalve nog immer, misschien zelfs meer, sprake zijn van onzekerheid in de voetballerij, wanneer een strafrechtelijke sanctie nu wel of niet te verwachten valt. Zou het OM de eerder aangekondigde lijn echter consequent doortrekken, in die zin dat in geval van schulddelicten geen vervolging volgt, maar in geval van opzetdelicten wel, dan zou bij bijna iedere overtreding buiten een directe spelsituatie (bijvoorbeeld in geval van een elleboogstoot, terwijl er in het geheel geen sprake is van een luchtduel om de bal) een strafrechtelijke vervolging dienen te volgen en geldt voor wat betreft een overtreding, zoals die van Bouaouzan dat een speler de kans loopt, indien zowel het OM als de Rechtbank, ondanks het ontbreken van voldoende inzicht in het (betaald) voetbal, meent dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet, dat hij vervolgd en gesanctioneerd wordt. De toekomst zal leren in hoeverre de vervolging van Bouaouzan navolging gaat krijgen. Ik heb echter de indruk dat het meer (vooral) het letsel van Kokmeijer en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke commotie is geweest die uiteindelijk tot vervolging heeft geleid, dan het enkele feit dat een dergelijke vervolging gezien de overtreding strafrechtelijk mogelijk was. Nogmaals, in het verleden hebben er reeds vele overtredingen op het voetbalveld plaatsgevonden, die absoluut tot een strafrechtelijke sanctie zouden hebben geleid, indien het OM de vervolging had ingezet. Ik ben dan ook benieuwd naar het vervolgingsbeleid van het OM betreffende overtredingen op het voetbalveld (vooral betaald voetbal) in de nabije toekomst. Wellicht dat hieruit een bepaalde lijn te destilleren valt (bij welke overtredingen wel en bij welke geen vervolging?). De zaak Bouaouzan heeft immers geen duidelijke scheidslijn opgeleverd tussen het wel of niet vervolgen en het wel of niet veroordelen van spelers betreffende andere overtredingen dan die van dit specifieke geval. Wordt derhalve al dan niet vervolgd. 7