TE generaliseeren behoort tot de gewaagdste vrijheden, die een



Vergelijkbare documenten
HC zd. 22 nr. 32. dia 1

Dordtse Leerregels. Hoofdstuk 3 en 4. Artikel 1 t/m 4

Verdeling van de samenvattingen van de hoofdstukken:

Doel van Bijbelstudie

Stromingen in vogelvlucht

Deel het leven Johannes 4:1-30 & december 2014 Thema 4: Gebroken relaties

Wie heeft niet weder Schinkel s kinematograaf bezocht? Neen maar, dringen en nog eens dringen om er in te komen.

SOEFISME IN HET DAGELIJKS LEVEN

Een woord (wer e^'»^ keeraiide der ont?el"tins^ uil clr

pagina 2 van 5 Laten we maar weer eens een willekeurige groep voorwerpen nemen. Er bestaan bijvoorbeeld -- om maar iets te noemen -- allerlei verschil

Het huis van de angst en het huis van de liefde Preek van Jos Douma over Romeinen 8:15

HERMENEVS. 24 e JAARGANG, AFL April 1953

Geloven is vertrouwen. Ik geloof het wel. de waarheid omtrent iets of iemand aannemen. Over het

Wat is Keuzeloos Gewaarzijn ofwel Meditatie?

Chr. Geref. Kerk Ontswedde LITURGIE. voor de morgendienst op zondag 2 september in deze dienst zal. Julia Brugge.

Kingdom Faith Cursus HEILIG, HEILIG, HEILIG

Dat we hier vanavond bij elkaar zijn wordt vooral bepaald door de wereldse kalender. En niet de kalender van de christelijke feesten.

Openluchtdienst! speelruimte om te leven!

Toen God Adam en Eva schiep, bereikte de Schepping haar hoogste niveau: inderdaad, het was zeer goed. (v. 31).

Tekststudio Schrijven en Schrappen lotty@schrijven-en-schrappen.nl -

God bestaat en Hij is belangrijk We hebben God nodig in ons leven Jezus: Zijn leven Jezus: Zijn dood Jezus: Zijn opstanding De Heilige Geest

Vraag 62 : Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Heer, U zocht mij, toen ik was weggegaan U bracht mij veilig in Uw gezin U vergaf mij, mijn schuld is weggedaan U gaf mijn leven een nieuw begin

Liturgie Jeugddienst Nijbroek in samenwerking met de jeugddienstcommissie van Terwolde 19 oktober Selfie? Ie-self!

HC zd. 6 nr. 32. dia 1

Wat zegt Paulus in Romeinen 7:7-12?

leren omgaan met Diversiteit In je gemeente

Or, W. J, LEYDn /!Nnl«msJag 8J7. ,...c F \ '- EEN TEHUIS VOOR WEEZEN IN ZUID-AFRIKA 1!.

zoeken en vinden Reeds Dr. sprak als meening uit, dat de latere renaissance gevel ontworpen was door den

Paper Architectuurtheorie deel II Kunst: een doel of een middel?

Stel jezelf niet onder de Wet!

Over de website en de boodschappen

Wat is? filosofie? Wat is. en kwaad. Hoofdstu

Liturgie voor de scholendienst 2015

Onze geestelijke werkelijkheid. uit de cursus Geestelijke ontwikkeling 1956

Liederen solozang Prijs: 7,= euro per stuk

4. Welk geloof wordt bedoeld? Het gaat om het zaligmakende geloof. Dus niet om een historiëel, tijd- of wondergeloof.

wat is passend? naar aanleiding van Paulus brief aan de Kolossenzen wil ik dat uitwerken voor 4 categorieën vier kringen

Het belangrijkste verhaal is eigenlijk een samenvatting van alles wat Hij gedaan heeft

Wat moeten we aan met schijnbare tegenstrijdigheden in de Bijbel?

Doorbreek je belemmerende overtuigingen!

JEZUS VERGEEFT EN GENEEST

OOGGETUIGE. Johannes 20:30-31

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

De eerste zonde - ongehoorzaamheid

Vijf redenen waarom dit waar is

Bouwstijlen van kerken in Nederland. De volgende bouwstijlen worden kort toegelicht met tekst en beeldmateriaal:

De Bijbel open (22-09)

Stromingen in vogelvlucht

AAN DE BURGERS DER OORLOGVOERENDE STATEN

De Bijbel open (30-11)

Verslag van een ervaringsdeskundige. Nu GAP-deskundige.

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.

De schepping van de mens Studieblad 6

verzoeking = verleiden om verkeerde dingen te doen dewijl = omdat wederstand doen = tegenstand bieden de overhand behouden= de overwinning behalen

Van mij. Een gezicht is geen muur. Jan Bransen, Universiteit Utrecht

Het Engelenbeeld in de lakenhal.

Heeft God het Kwaad geschapen?

Johannes 12 : 7. (Judas) dia 1

Romeinen 3: Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? 2 Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats [toch]

Zondag 22 mei Kogerkerk - 5e zondag van Pasen - kleur: wit - preek Deuteronomium 6, 1-9 & // Johannes 14, 1-14

LEVEN NA DE DOOD citaten van Abd-ru-shin

Ontmoetingskerk Laren NH 1 mei Johannes 14

GELOOFSVRAGEN EN LEVENSVRAGEN

Neem nu even tijd om de Heilige Geest te vragen je te helpen bij deze studie en inzicht te geven in zowel het Woord als in je eigen leven.

Zondag 29 gaat over het Heilig Avondmaal (2)

(Gelden voor de Kweekschool van Militaire Geneeskundigen).

1 Johannes. - Kringleiderhandeleiding -

De Bijbel Open (05-10)

Paasmorgen 2011 in de Open Hof te Drunen Voorganger ds. M. Oostenbrink Organist dhr. B. Vermeul Mmv zanggroep Joy. De tuin van de Opstanding

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

Dit is een digitale voorbeeldversie van de opdrachten voor de leerlingen. Mail naar voor de originele versie.

Onze Vader. Amen.

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. L.P. Blom

De gelijkenis van de twee zonen. Eerst lezen Daarna volgen er vragen en opdrachten

Eindexamen Filosofie havo I

Oefeningen voor inkeer en verstilling

Dordtse Leerregels. Hoofdstuk 3 en 4. Artikel 12 t/m 14

VERZEN UIT HET ZIEKENHUIS

Maria, de moeder van Jezus

Bijbelteksten Feest van Genade

De Waarheid ten onder houden

Ds. Arjan van Groos ( ) Tekst: Filippenzen 2, 3 5 Huwelijksdienst. Broeders en zusters,

Welke angst leefde bij Mozes toen hij alle wetten, regelingen en verordeningen had opgeschreven?

Evolutie. schepping. belangrijk! Wat geloof jij?

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,

Handreiking voor overdenking en gebed Ook te downloaden via onder downloads

De Bijbel Open (23-02)

Vlinder circus Waar wonderen uitkomen

Bijbelrooster 31 juli t/m 6 augustus Thema: Rechtvaardig door het geloof

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

HC zd. 42 nr. 31. dia 1

Een Valentijn krantje Geen idee van wie, maar wel voor wie!

376. Uitleg van het Scheppingsverhaal (1)

Openingsgebeden INHOUD

Tekst: 1 Korintiërs 15: 20 maar nu, Christus ís opgewekt uit de doden

HET ONTWERP VOOR HET HOFPLEIN DOOR DR. H. P. BERLAGE.

Transcriptie:

MODERNE NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD DOOR W. JOS. DE GRUYTER The essential function of art is moral. Not aesthetic, not decorative, not pastime and recreation. But moral. The essential function of art is moral. But a passionate, implicit morality, not didactic. A morality which changes the blood, rather than the mind. Changes the blood first. The mind follows later, in the wake." D. H. LAWRENCE. I. ALGEMEEN TE generaliseeren behoort tot de gewaagdste vrijheden, die een denkend mensch zich veroorloven mag. Elke generalisatie toch is aanvechtbaar, houdt onherroepelijk subjectieve voortvarendheden of voorbarigheden in. Elke generalisatie heeft veel weg van een sportieve uitdaging geslingerd in het aangezicht der exacte feiten, en zegt ons gewoonlijk evenveel over een schrijver als over zijn onderwerp. Met dat al ontkomt er geen aan den drang tot de veralgemeening, aan den lust tot de synthese, en heeft men dan après tout de gevaren ervan niet op den koop toe te nemen? Dit bij voorbaat ter verontschuldiging, voor het geval de lezer mocht meenen dat ik mij in dit opstel hier en daar aan sweeping statements" schuldig maak. Het leven dwingt tot samenvatting en de vraag lijkt mij alleen, of een schrijver zijn samenvattingen met eerlijke middelen tracht te motiveeren en door motiveering te rechtvaardigen. De grondwaarheid der jonge bouwkunst is ongetwijfeld, dat zij vóór alles functionneel en ruimtelijk is, zoodat ook alleen wie functionneel en ruimtelijk heeft leeren denken, in staat zal zijn haar wezen te begrijpen, haar zoo uitgesproken karakter te aanvaarden en te bewonderen. Men meene niet, dat een ieder zich zonder moeite op de juiste wijze weet in te stellen op de jonge architectuurbeweging. Kunstbegrip komt den mensch nooit zonder eenige studie en inspanning aangewaaid en in het bijzonder geldt dit van de nieuwe bouwkunst. Want hierin komt het mij voor dat wij allen min of meer verkeerd gericht zijn, in den zin dat wij allen, aan bouwkunst denkend, in gedachte te uitsluitend bezig zijn met wat ik noemen wil: het ding. En niet alleen, wanneer wij aan bouwkunst denken. Alle objecten, die ons omringen, denken wij ons te éénzijdig als stoffelijke afzonderlijkheden, hun rechtstreeksche psychische beteekenis in het groote verband aller dingen over het hoofd ziend. Ons daarbij niet realiseerend, dat de stof tenslotte even ondoorgrondelijk geheimzinnig is als de geest, dat de stof als stof reeds de potentie van het schoone in zich bergt, zoeken wij deze concreta

D NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD n van buiten af en opsierenderwijs te verfraaien, juist daardoor hun eigenlijk karakter in den regel verkrachtend. Dit au fond louter materialistisch reageeren op de dingen want dat is het staat de ontwikkeling eener werkelijke kunst in den weg, omdat hierdoor de valsche voorstelling in de hand wordt gewerkt, als zou de kunst een opgelegd of aangelijmd iets zijn en daar beginnen, waar,,het ding" ophoudt; als zou de kunst dus het aesthetisch sausje zijn, waarmee naar goeddunken de concreta overgoten kunnen worden. Zoo is voor ons een stoel een stoel, een huis een huis in dien zin, dat we bij het een en het ander terstond aan bepaalde geijkte, stoffelijke vormen (of siervormen) denken en niet aan den innerlijken zin en samenhang dier vormen; niet aan het leven, waaraan die vormen hun ontstaan danken en ook blijvend deel hebben; niet aan een ruimtelijke beelding dus, welke te beantwoorden heeft aan 's menschen behoefte aan zitten of wonen en waarin deze beantwoording op ondubbelzinnige, levende wijze dient te zijn uitgedrukt. Met andere woorden, wij beginnen niet bij het begin, bij doel en functie van een voorwerp, maar bij het eind, bij zijn vorm. Hetgeen dan ook hoofdzakelijk de reden zal zijn, dat wij dien vorm maar al te vaak nog opvatten zooals onze overgrootouders hem opgevat hebben Want indien men bij het begin begon, men zou geen musea bouwen, die namaak Parthenon's zijn, of banken die er uit willen zien als Pitti's of Strozzi's; terwijl toch de heeren, die deze tempels of palazzo's doen verrijzen, terloops opgemerkt, zich er wel voor zullen wachten zelf in het costuum van een ouden Griek of Romein ten tooneele te verschijnen! Waaraan niet behoeft te worden toegevoegd, dat er helaas ook heel wat verfijnder architecturale zonden worden bedreven dan de hier boven gewraakte zonden, die zich minder gemakkelijk laten ontmaskeren! Om uit deze sleur te geraken is vóór alles noodig er zich grondig rekenschap van te geven, dat in het gezonder architecturale proces de vorm niet uitgangspunt, maar eindresultaat is, en tevens dat geen enkele vormgeving een uitsluitend materieelen zin heeft, of hebben kan. Welke beide factoren begrijpelijkerwijze ten nauwste samenhangen. Aldus begrepen wordt ook het bewijs van grooteren eerbied bij den huidigen bouwmeester voor het stoffelijke in functioneelen zin alle nieuwzakelijke excessen ten spijt geen teeken van een materialistische gezindheid, maar juist van het tegendeel. Wat dit betreft, wat is stof? Levert juist de wetenschap ons niet de bewijzen, dat de stof slechts waarneembare uitstraling is van onkenbare natuurkrachten? Elke tegenstelling van doode" stoffelijkheid en levende" geestelijkheid is voor den tegenwoordigen mensch onhoudbaar en zinloos. De wereldwil openbaart zich in alle dingen en is eeuwig werkzaam zoowel in de producten der natuur als in de scheppingen van den mensch, voor zoover deze laatste althans organisch groeien uit de noodzakelijkheid van het vormzoekend en -vindend leven. Reeds de louter technische producten

12 NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD p van dit of vroegere tijdperken staan in meer of minder nauwe relatie tot het geestelijk-menschelijk leven. Hetgeen niet zeggen wil, dat zij a priori schoon zouden zijn, maar wel, dat een belangrijke voorwaarde voor schoonheid hierdoor aanwezig is. Resumeerend hebben we ons het gebouw te denken als een daad, rechtstreeks verband houdend met de totaliteit van het menschelijk leven in zoowel geestelijken als materieelen zin; het bouwen is immers van het wonen, van den mensch dus, g e h e e l afhankelijk. Wie nu meent, dat dit een gemeenplaats is en dat de voorafgaande opmerkingen gerust achterwege hadden kunnen blijven, vergist zich. Deze dingen behoorden vanzelfsprekend te zijn, maar zijn het klaarblijkelijk allerminst! Duizend kleinigheden bewijzen dagelijks het tegendeel. De gemiddelde mensch en wie weet of het niet geldt van den gemiddelden architect denkt bij bouwkunst aan wat ik daareven noemde het ding" en aan het al dan niet prettig aandoen van dat ding. Hij denkt aan deur, raam, muur of dak, aan baksteen, beton, hout of glas, in het beste geval aan constructiewijzen, in het minste aan fraaie gevels... Zeker, dat alles natuurlijk is bouwkunst, maar naar wij zagen pas in de tweede plaats. In eerste instantie is bouwkunst het scheppen van noodzakelijke ruimten, het veroveren van begrensde ruimten op het onbegrensde luchtruim. Bezielde en functionneele ruimten! Ruimten, waarin men zich tegen de elementen beschermd weet, waarin men werkt, denkt, mint, eet en slaapt, en in het uur der ontspanning ongestoord een boek leest, een kop thee drinkt. Of wel ruimten, waarin men machines bedient, goederen bergt, zieken verpleegt, een land beheert, vergadert of gezamelijk een geloof belijdt. Dat alles is bouwkunst in de e e r s t e plaats het scheppen van ruimten door den mensch en terwille van den mensch.*) Waaruit volgt, dat een bouwmeester te voldoen heeft aan de werkelijke behoeften van zijn medemensen. Een bouwmeester, die een huizencomplex bouwt, of voor zulk een huizencomplex een gevel ontwerpt(l), waarin bijv. terwille eener fraaie buitenarchitectuur de ramen in een slaapkamer luttele decimeters boven den vloer beginnen en op borsthoogte eindigen, zulk een bouwmeester is zijn naam niet waard. Alweer: het lijkt zoozeer voor de hand te liggen, dat men zich bijna schaamt het te releveeren. Dit voorbeeld is evenwel historisch en behoort tot het nabije verleden; tallooze zulke voorbeelden zijn te noemen en al deze gevallen leveren het onomstootelijk bewijs, dat men niet is uitgegaan van doel en functie van het gebouw, maar van een i) Dudok heeft het zeventien jaar geleden uitstekend geschreven in het Bouwkundig Weekblad: Want dit is feitelijk het grondbeginsel in de moderne opvatting, dat men in de bouwkunst vóór alles ziet de kunst der ruimte, de kunst om ruimten te scheppen, alle naar vele onderscheidene eischen niet alleen van utiliteit en techniek, maar om ze bovendien in juister samenhang te groepeeren tot een harmonisch geheel. Dit is misschien nog meer een fundamenteel beginsel van dezen tijd, dan de alom uitgesproken behoefte tot huldiging der constructie, niet alleen als zakelijk, utilitair principe, maar als uitgangspunt van alle ware architecturale schoonheid."

l>i;. II. I'. I'.KKI ACK VKUKKNICINCSCiKliOI'W VAN Dies' AMSÏHUllAMSCIIKN IHAMA.VnVliKKKUSr.ONI), I.S()() V

VI J. M. VAN DER MEY KANTOORGEBOUW TIKT SCII EEPVAARTIIUIs" TE AMSTERDAM, I')I2-Tl)[6

D NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD 13 aesthetisch formalisme, van een kunstmatig aangekweekte schoonheidsconceptie van het ding". Terloops opgemerkt is in deze richting onnoembaar veel kwaad veroorzaakt door die verfoeilijke gevallen van ondernemingsbouw, waarbij de bouwondernemer zelf de plattegronden ontwerpt en de hulp van den architect uitsluitend inroept voor een kunstzinnige gevelverzorging. "*) Laatstgenoemde wordt hierdoor van bouwmeester tot huidspecialist gepromoveerd, hetgeen als regel voldoende zal zijn om in de artistieke tuinen van zijn geest het toch al teere plantje van maatschappelijk-menschelijk verantwoordelijkheidsgevoel afdoend te dooden. Voor al zulke gevelarchitectuur vindt men geen juister woord dan dit geestige van Lönberg Holm: please don 't look round the corner; the poor girl is only dressed on the front."*) Uit het hierboven beweerde trekke men niet de conclusie, dat bij elke onzuivere of gespannen verhouding tusschen medemensen (publiek of opdrachtgever) en architect, de schuld bij den laatste zou liggen. Integendeel, als regel geldt misschien het omgekeerde. Wat den opdrachtgever betreft, het ligt nu eenmaal in 's menschen aard een schaap met vijf pooten te wenschen dit vooral economisch gesproken! Wat het publiek betreft, niet alleen stelt men onredelijkerwijs doorgaans heel andere eischen aan het gebouw, dat een ander bewoont (waar men dus tegen aan kijkt), dan aan het gebouw dat men zelf te bewonen heeft... Maar ook doet zich, in een overgangstijd als de onze vooral, het opmerkelijke verschijnsel voor dat de vooruitstrevende bouwmeester de werkelijke behoeften van zijn medemensen vaak beter kent dan die mensch zelf. Geen ironie, lezer! Een gebruikskunstenaar heeft van zijn tijd te zijn. Men maakt geen meubels in de hoop dat deze over honderd jaar afnemers vinden; en het bouwbedrijf is zelfs actueeler nog. Maar wat wil het zeggen, dit vanzijn-tijd-zijn? De tijd staat niet stil en elk levensproces houdt onafwendbaar in, het minder essentieele aanhoudend offeren aan wat essentieeier is, of lijkt te zijn. In den schoot van het heden leeft de toekomst. Wie slaafs aanvaardt, het gemiddeld instinkt van den tijd volgt, wie zich op het heden blind staart, behoort het verleden reeds toe. Elke architect, die van zijn tijd is, is ook zijn tijd vooruit, en dit niet uit artistieke eigengereidheid, maar omdat een dieper begrijpen der nooden en verlangens van den tijd hiertoe regelrecht aanzet. Ik spreek niet van een, van het gewone" leven te abstraheeren vormevolutie in de kunst, maar concreter, practischer, directer. Geen werkelijk scheppen, dat niet wrijving veroorzaakt, geen werkelijke schepper, die niet vroeg of laat met heerschende opvati) Zie veel afbeeldingen in het onlangs verschenen Wendingen-nummer 11-12 van de 10de serie: Amsterdam Zuid". Wat een fraai fotomateriaal en wat een gewichtige inleiding! *) Amerika, reflections," i 10, no. 15, 1928.

14 NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD g tingen in den tijd in botsing komt. Tenslotte geldt dit van alle kunst. De kunst van Thijs Maris betrok zich op het verleden, die van Van Gogh op de toekomst: wie was van zijn tijd?" Zoo dient de bouwkunst het actueele leven, maar beïnvloedt het tevens, straalt zelf nieuw leven uit. Zoo is de taak van den bouwmeester tweevoudig; eenerzij ds heeft hij te voldoen aan de behoeften van tijd en medemensen, anderzijds is hij gerechtvaardigd, een levende overtuiging hardnekkig te handhaven tegen alle doodende conventie of slechten smaak in. En niet alleen, dat hij dit mag doen, hij móet het doen, ten koste van alles in het laatste geval ten koste van zijn populariteit (zijn levensvoorwaarde!) De taak van den architect is tweevoudig; een ondankbare taak, welke enorm geduld, eindelooze takt eischt; dienend en heerschend tegelijk. Hoe groot moet niet de verleiding zijn, af en toe de puntjes van de i's te laten, een klein beetje tegemoet te komen in dien dagelijkschen strijd tegen banaliteit en sleur; in dat daaglijks zich schrap zetten, niet zoozeer tegen de leugens der stijlloosheid, als wel tegen de halve waarheden der pseudo-gestijldheid. Zoo ergens, dan Wordt hier karakter gevergd. Hij die, een hospitaal of school bouwend, ieder woord of wenk van den medicus of schoolmeester dankbaar dient op te volgen, daarenboven nog te worstelen heeft met een al te groote beperking zijner vrijheid, hem door den eisch der economie gewoonlijk geboden, hij moet het, ondanks deze uiterste bereidwilligheid, kunnen verdragen op een gegeven moment voor 'n halstarrigen doordrijver te worden uitgemaakt of...,,af "-gemaakt! Het blijft onder alle omstandigheden zijn goed recht, ja volstrekte plicht, zijn overtuiging getrouw te blijven. Een overtuiging is geen meening, is nooit zoozeer een kwestie van smaak als wel van inzicht. Een overtuiging werd in het leven en door het leven g e v o r m d, is in diepsten zin van het woord moreel. Wat onze bouwkunst op het oogenblik beteekenen mag, wij danken het vóór alles aan de groote overtuigdheid der baanbrekers van de laatste halve eeuw een Sullivan en Wright in Amerika, een Otto Wagner en Josef Hoffmann in Oostenrijk, een Peter Behrens in Duitschland, een Berlage ten onzent. Hun beginselvastheid, hun ernst, inzicht en karakterkracht moeten wij hooger nog roemen dan hun kunde of artisticiteit. In waarheid hebben zij de behoeften van hun medemensch wezenlijker gekend dan die mensch zelf, de drang tot dienen dwong hen te heerschen. Daarom ook verklaart men hun kunst niet alleen of allereerst uit aesthetische, maar uit moreele gronden, beteekent deze inderdaad in de woorden van Lawrence a passionate, implicit morality." Not didactic", voegt Lawrence toe, en terecht, want ook hier moet opgemerkt worden dat het er niet om gaat wie er gelijk" heeft architect of publiek. Een nooit uit te maken zaak... Ja toch: gelijk heeft, wien het leven gelijk geeft. Gelijk heeft, wie het inzicht en de geloofskracht bezit, op den levenswil ja te zeggen. Niet de Bazel had gelijk, toen hij,

D NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD 15 een kleine kwart eeuw geleden, in empire ging bouwen al zal men het mooi gevonden hebben en al was het dat, ongetwijfeld, mooier misschien dan iets dat toen ter tijd gemaakt werd! En zeker had Kromhout niet gelijk, toen hij ons op de Brusselsche tentoonstelling van 1910 in oud-hollandschen stijl vertegenwoordigde, al vond men dat waarschijnlijk nog heel wat mooier. Gelijk had in d i e dagen alleen Berlage, de bezielde en consequente; die bij een vergrooting van het in 1896 ontworpen levensverzekeringsgebouw in Den Haag niet enkel een brok toevoegde, maar wist door te drijven, dat de geheele oude gevel in overeenstemming met dat steiler en wetmatiger geconcipieerde nieuwere deel werd omgebouwd hetgeen veel geld kostte en waardoor het gebouw leelijker dan ooit werd geacht! Duizenden protesteerden tegen de werken van Berlage, Wright en Wagner, en toch heeft men aanvaard, duizend protesten ten spijt. Jaren lang stribbelde men tegen, maar men heeft aanvaard omdat men nu eenmaal te aanvaarden had, omdat men niet anders kon dan aanvaarden. De menschheid is traag en het overgroote deel ervan loopt achter de ontwikkeling aan. Toen als nu! Want zoo volkomen heeft men thans Berlage aanvaard, dat deze aanvaarding eer op een vloek dan een zegen gaat lijken inzooverre men wederom vijandig staat ten opzichte van wie zijn arbeid voortzetten. Opnieuw protesteert men, opnieuw weerklinkt de kreet van verontwaardiging over zooveel brave brutaliteit en kille dorheid, over het beklemmend te ver gaan der nieuwlichters en hun moedwillige verguizing van al wat verheffend" of gezellig" is.*) Opnieuw maakt men zich bezorgd over de ontsiering onzer steden door modernistische koestallen en kazernes".^) En opnieuw zal het leven de overtuigden gelijk geven een Oud ten onzent, een Le Corbusier in Frankrijk, een Gropius of Mies von der Rohe in Duitschland. Niet omdat zij gelijk hebben, maar omdat zij overtuigd zijn, en, zooals ik duidelijk hoop te maken, werkelijk van hun tijd. II. HISTORISCH De vernieuwing dan begon hier te lande met Berlage. Dit weet thans een ieder, en men weet het met zoo groote stelligheid, dat dit te-zekere weten argwaan en twijfel wekt. Is de bekende voorstelling van zaken niet wat oppervlakkig? Waren de voorafgaande eeuwen, wel zoo uitsluitend een *) Gezelligheid, vraagt ge? De ruimte" zij uw gezel, de radio vult ze wel," merkte eenigen tijd geleden A. F. van der Wey sarcastisch op in Een praatje over meubelen, Bouwkundig Weekblad no. 41, 1929. ) Bruikbaar voor het doel moet vooreerst het gebouw zijn, zeggen de dogmatici, en ze maken van woonblokken gevangenissen en van huizen koestallen." W. Retera Wzn. in: Nederlandsche Bouwmeesters, P. Kramer, blz. 35 Waaruit meer te citeeren zou zijn!

i6 NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD Q periode van verval als thans door velen gedacht wordt? Heeft men in dezen zoogenaamden vervaltijd niet meesterlijke bouwwerken geschapen, zeldzaam goede landhuizen vooral, n'en déplaise de hoogmoedige verwerping van al wat 19de eeuwsch is door architecten, wier eigen 20ste eeuwsche uitingen een veel barokker willekeur en karakterloosheid vertoonen dan alle producten der stijlarchitectuur" tezamen genomen? Het begrip stijlarchitectuur mag in geen geval simplistisch worden opgevat; nog minder mogen alle uitingen der stijlarchitectuur over één kam worden geschoren. Men heeft vooral te onderscheiden tusschen het kunsthistorisch maakwerk van den monumentalen stijl en ook dit is van sterk uiteenloopend gehalte! en het vermoderniseerd traditionalisme van den landhuisstijl, in Engeland door Webb, Shaw, Nesfield, Belcher e.d. ingeleid en tegen het einde der vorige eeuw tot bloei gebracht in de vaak voortreffelijke kunst van Ashbee, Voysey, Mackintosh, Newton, Lutyens, Parker en veel anderen. (Ten onzent: de Bazel en Hanrath). Schrijvende over bovenbedoelde, vooral Britsche landhuizen, merkt Henry Russell Hitchcock Jr. zeer juist op: This work remained into the twentieth century wholly traditional in spirit, although the reminiscent architectural features are frequently only of the slightest importance. The borrowing from the past hardly goes beyond a Mediaeval effect in the picturesque grouping of masses, or a Baroque effect in a more symmetrical grouping. The ensemble is so clearly functional and expressive of the type of life for which such houses were and still are built that it is often little more than the similarity of that life with the life of the past which seems to appear in the stylistic expression."*) Echter ik verontschuldig mij niet voor generalisaties en herhaal: de vernieuwing begon bij Berlage. Ook al is Berlage geenszins als reddende engel plotseling uit den hemel komen vallen; al vond hij in Dr. P. J. H. Cuypers een directen voorganger en al ontwikkelde zich zijn revolutionnairtechnische kunst in het nauwste verband met de Bazel's evolutionnairambachtelijke, hij is met dat al de volstrekt onmisbare schakel tusschen verleden en heden en hij heeft, in die prachtige, ja aangrijpende projectenreeks voor de Amsterdamsche Beurs ontworpen, den voor ons beslissenden strijd gestreden. Niets gemakkelijker dan thans, 33 jaar nadat het laatste (vijfde!) ontwerp tot stand kwam, op de waarde van dit machtig bouwwerk af te dingen. Ja vertrouwd als men raakte met de producten der jongere architecten, is men bijna geneigd zich af te vragen of de Beurs rijk aan Romaansche reminiscenties! wel ooit een definitieve breuk heeft beteekent met de historische stijlarchitectuur? Juist het op den voorgrond treden van specifiek Romaansche Modem Architecture, Romanticism and Reintegration", Payson and Clarke Ltd. New York, 1929.

VII M. DE KLERK BLOK WONINGEN EIGEN HAARD" SPAARNDAMMERPLANTSOEN TEAMSTERDAM, 1917-1918 B. VAN DEN NIEUWEN AMSTEL BLOK WONINGEN MEERIIUIZENPLEIN TE AMSTERDAM,

VIII M. DE KLERK INGANG BLOK WONINGEN Sl'AA RN 1IA11M ER I'LANTSO li.n Tl; AMSTERDAM K1I4

D NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD 17 stijlelementen is hier echter al van groot gewicht: indien de rijpere Berlage, in tegenstelling tot voorgangers en tijdgenooten (die in laat-gothische, Renaissance en Barok stijlen bouwden) niet méér had betracht dan een rechtstreeksche navolging van het Romaansche, dan reeds zou deze daad in bepaalden zin duiden op een zoeken naar werkelijke stijlvernieuwing. Om dit te kunnen aannemen moet men er zich rekenschap van geven, dat alle cultuurtijden in drie tijdperken te verdeelen zijn: begin-, midden-, en eindperiode. Het is de onontkoombare levenswet van het altijd langzame ontstaan, het bloeien, en het sterven, waarin dan weer de kiemen van nieuwe geboorte besloten liggen de wet, die men daaglijks ervaart, in alle levensverschijnselen waarneemt, maar nergens juist duidelijker dan in de ontwikkeling van een bouwcultuur. In elke bouwcultuur herkent ge dus eenzelfde rythme, eenzelfden groei en deze groei gaat altijd van het algemeene naar het persoonlijke, of vakkundiger gesproken: van een strakke, primair-constructieve vormgeving naar een overwoekering van verfijnd of buitenissig ornament. Waaraan nog toe te voegen is, dat bijgevolg alle vroeg-perioden een zekere verwantschap vertoonen, gelijk ook midden- en laat-perioden onderling overeenkomst hebben. Het zou mij te ver voeren, de beide stellingen hier nauwkeurig te motiveer en, maar in hun algemeenheid zullen zij ongetwijfeld aanvaardbaar zijn. Juist de Christelijke bouwcultuur nu levert iri haar verschillende phasen, den lezer welbekend, een sterk sprekend voorbeeld van bovengeschetsten ontwikkelingsgang. En in verband hiermee zal duidelijk worden, waarom het reeds van verstrekkende beteekenis zou zijn geweest, indien Berlage niet méér had betracht dan een zuivere navolging van Romaansche, ten deele nog Grieksch-Byzantynsche*) architectuurvoorbeelden, aldus een besef der waarden in de oud-christelijke en vroeg-middeleeuwsche bouwkunst besloten, wakker roepend. Dit feit toch zou meer te beteekenen hebben dan een modieuze verplaatsing der historische belangstelling zou onafwijsbaar duiden op een innerlijke verwantschap tusschen onzen tijd en dien, laat ons zeggen, van de 9de tot 12de eeuw na Christus. Inmiddels Berlage deed meer dan dit! Hoezeer ook de Beurs en het later ontworpen, eerder voltooid Bondsgebouw der Amsterdamsche diamantwerkers een vermenging mogen zijn van romantiek en zakelijkheid, van eclectisch archaïsme en modern constructisme met deze beide stramme monumenten werden de eerste hechte grondslagen gelegd voor een betrouwbaar architecturaal realisme. Voor de eerste maal sedert heugelijke tijden hield hier in Holland een bouwmeester rekenschap met zoowel nieuw ontdekte constructiewij zen als met een gezond en hedendaagsch functioni) Zijn vredespaleisontwerp uit 1907 en in mindere mate dat voor een Beethovenhuis uit het volgend aar wekken vage herinneringen aan de Aya Sophia. Elsevier's LXXXI No. 1 2

i8 NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD Q nalisme. De plattegronden werden uitgangspunt: de vertikale oppervlakten rigoureus van de horizontale afhankelijk gesteld. Omdat de gebruikseischen bijv. tot de projectie van een aantal kleine kantoorvertrekken aan den langen zijgevel der Beurs noodzaakten, deed Berlage geen poging de groote inwendige beursruimten naar buiten te doen spreken, aldus een imposant effect, dat echter spoedig rethorisch had kunnen zijn, vrijwillig prijs gevend.*) Nadrukkelijk komt in deze gespierde en mannelijke architectuur de zedelij k-maatschappelijke gerichtheid van den socialist-bouwmeester tot uiting. Hetzelfde verwachtingsrijk vertrouwen op een edeler en rechtvaardiger toekomst, dat regelrecht spreekt uit het Proletaries van alle landen vereenigt u" der tegelfries langs de galerij in het Bondsgebouw, openbaart zich in de massale verzekerdheid der vormgeving en in het zoeken naar regelmaat en veralgemeening (zie de werkelijk briljante raamindeeling van het zoojuist genoemd gebouw!). Herhaaldelijk is er dan ook op gewezen dat Berlage's rationalisme, dat in zijn zwakste uitingen een accent van nationale kleinburgerlijkheid en dorheid verkreeg, in zijn sterkste een zeer wijde, ja religieuze strekking heeft. Het ligt voor de hand dat Berlage, geschoold als hij was in de leeringen van Viollet Ie Due en Cuypers, dit moreele element inhaerent in al zijn werken, zoowel in den beperkten, didactischen zin als in den door D. H. Lawrence bedoelden vóór alles langs constructieven weg zocht te verwezenlijken. Voor hem was constructieve oprechtheid eerste en laatste eisch van alle gebruikskunst. In de constructie van bouwwerk of gebruiksvoorwerp zag hij belichaamd het eeuwige beginsel, waaraan men alle persoonlijk-aesthetische vormgeving voor zoover eenigszins mogelijk ondergeschikt moest houden. (Dit is de theorie, dat hij zich in de praktijk daar niet altijd stipt aan hield, behoeft nauwelijks betoog!) Verre van het geraamte te verbloemen, werd deze door ornamentale toevoegingen op Gothische wijze soms onderstreept. Ongetwijfeld heeft dit nadrukkelijk constructivisme den fijnen kunstenaar wel eens parten gespeeld; uit overmaat van duidelijkheid werd Berlage een enkele maal constructief éénzijdig, in bepaalden zin omslachtig. Ook remde het vaak zijn scheppend vermogen. Sterk kan men dit nagaan in verschillende vroege meubelontwerpen, waarin hij (terwille van een grootere duurzaamheid) niet alleen de verbindingen maakte met houten pennen inplaats van met lijm, maar deze pennen een eind liet uitsteken; evenzoo mag het teekenend heeten, dat hij zelden metaalverbindingen laschte, maar bij voorkeur klinknagels met zichtbare koppen gebruikte. Hand in hand met de eerbiediging der constructie ging de eerbiediging van het materiaal, dat eveneens liefst in pure naaktheid getoond werd. Zoo Vergelijk: ir. Jan Gratama, Dr. H. P. Berlage, Bouwmeester, (blz. 20).

D NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD 19 zijn de ijzeren kapspanten in de groote goederenbeurs geheel zichtbaar gelaten, alhoewel men zich afvraagt, of deze volkomen harmonieeren met de sobere en strenge, toch iets romantischer gevoeligheid van de baksteenarchitectuur. Overigens bereikte Berlage hier een heel wat overtuigder en overtuigender synthese tusschen techniek en aesthetiek, tusschen bouwkunde en -kunst dus, dan het Cuypers achttien jaar vroeger in zijn Centraalstation gelukte! Naar bekend is ging Berlage zelfs zoover, in een woonhuis aan den Scheveningschen weg te den Haag de baksteen der wanden van een eetkamer onbedekt te laten; een daad, waarvoor men hem onmatig gehoond en onmatig opgehemeld heeft. Onmatig, daar deze daad als reactie tegen veel verleugende schijnarchitectuur zeker begrijpelijk en zelfs prijzenswaard was even prijzenswaard als veel grofheden, waaraan die gelijktijdige baanbreker op ander terrein, Vincent Van Gogh, zich volgens veler inzicht schuldig maakte ; terwijl anderzijds deze Berlagiaansche beginseldemonstratie" puriteinsch-somber en zeker onhygiënisch mag heeten. Een baksteenwand is een stofnest en absorbeert veel te veel daglicht, men mag het primitivisme van zijn aanzien in een overigens deftig woonvertrek al of niet aesthetisch verkieslijk achten Berlage echter was, en wist zich, baanbreker. Hierin alleen vindt men de verklaring van zoowel zijn kardinaalste deugden als van zijn gevaarlijke neiging tot het primitieve, gelijk het herhaaldelijk in zijn archaïsche overspanningen en in zijn gebruik van zwaar en ruig materiaal tot uiting kwam. (Overigens was dit primitivisme heilig vergeleken bij dat van Kromhout!) Want het was onvermijdelijk, dat deze tendens bij veel navolgers tot een ongezonde mode zou worden: wat in een Beurs of Bondsgebouw nog volkomen beheerscht, evenwichtig en harmonisch aandoet, ontaardde in het middeleeuwsch-monumentaal gebouw der Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht dat in zijn aggressief en zenuwprikkelend vertikalisme een invloed van den zoo juist genoemden Kromhout mee doet veronderstellen reeds tot ietwat grove opzettelijkheid. En hoeveel zwakkere uitingen dan dit van ir. Van Heukelom, waarin nog genoeg te waardeeren valt, telt men in deze richting! Met dit archaïsme hebben de jongeren terecht gebroken. Men weet zich 20ste eeuwer en heeft leeren onderscheiden tusschen het primaire en het primitieve, gelijk men ook heeft leeren onderscheiden tusschen spontanen eenvoud en moeizame vereenvoudiging. Hetgeen ons geen oogenblik beletten zal te erkennen, niet alleen dat het Berlagiaansche stadium waaraan hij zelf voor een deel, ten goede én ten kwade ontgroeide voor de bouwkunstige ontwikkeling hier te lande o n m i s b a a r was, maar ook dat wij in den thans 74-jarigen bouwmeester een kunstenaar bezitten, waarmee tenslotte niet velen vergeleken mogen worden. Heeft Berlage zich, in zijn eclectisch romantisme, oppervlakkig

i 20 NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD D gezien, een voorlooper getoond der Amsterdamsche" school; heeft hij door zijn bezield rationalisme voor wie zich dieper rekenschap geeft ten duidelijkste de Rotterdamsche" architectuur voorbereid (zoo niet wat uiterlijk aspect, dan toch wat innerlijk wezen aangaat) in zijn rigoureuze vooropstelling van de constructie vond hij slechts enkele onmiddellijke navolgers, waaronder in de eerste plaats den katholieken bouwmeester A. J. Kropholler.*) Want noch bij de Amsterdammers, noch bij de Rotterdammers, staat het constructief beginsel in het centrum der aandacht. De eersten zagen er een belemmering in van hun vrijheid als intuïtief scheppende kunstenaars. Zij gingen niet uit van den logischen bouwvorm, gelijk deze tot stand komt bij een voortdurende wisselwerking tusschen de gebruikseischen eenerzijds en de meest voor de hand liggende constructiewijzen anderzijds (deze beide beheerscht en bespeeld door den wil van den kunstenaar); maar zij gingen uit van een willekeurig gekozen s i e r v o r m, waarbij zij den bouwvorm aanpasten. De Rotterdammers daarentegen kwamen later weer tot het inzicht, dat door het vooropstellen der constructie een andere, meer gewichtige factor, de gebruikswaarde, gemakkelijk in de verdrukking raakte. Zij wilden onvoorwaardelijk den nadruk gelegd zien, niet op de constructie, maar op de functie van gebouw of gebruiksvoorwerp. Dit verschil, subtieler dan dat tusschen constructieven bouwvorm en willekeurig bepaalden siervorm, is niettemin wezenlijk en diepgaand. Immers ligt het voor de hand, dat een voorwerp, vóór alles geconstrueerd op de sterkste, meest economische of voor de hand liggende wijze ook al wordt daarbij rekening gehouden met den gebruikseisch niet steeds in zijn vormgeving de hoogste gebruiks-" waarde zal vertegenwoordigen. Zooals wij later zullen zien, dankt de Amsterdamsche en Rotterdamsche architectuur haar ontstaan in beide gevallen aan een ingewikkeld complex geestelijke en materieele factoren, maar met het bovenstaande meen ik de kern van de zaak terloops te hebben geraakt. Alvorens echter over te gaan tot een bespreking dezer jongere architectuuruitingen, dient nog een en ander gezegd te worden over Berlage's latere werkzaamheden. Na met zijn ontwerp voor een Beethovenhuis een uiterste van massale geslotenheid betracht te hebben, wendt Berlage zich eenigszins af van dit streven naar het synthetisch kolossale, om een grootere plastische beweeglijkheid te zoeken. Hij versobert zich daarbij aanhoudend. In den loop der jaren wordt de vormgeving iets vrijer; aan het doel-constructie-vorm" wordt minder stelselmatig gehouden. *) Misschien kan men Kropholler met grooter recht een volgeling van Cuypers noemen. In elk geval vertoont zijn arbeid sterke overeenkomst met dien van Berlage. Minder geniaal, traditioneeler en nationaler gezind, werkte deze ernstige en edele kunstenaar ten hoogste vernieuwend op beperkt terrein van kerkenbouw, zoodat hier ter plaatse niet over hem uitgeweid behoeft te worden.

IX K. il, r. I;EKI.A<;K, IN SAMENWERKING MET A. I>. N. VAN CHNDT HAL VAN HET KANTOORGEBOUW DER ASSURANTIE MIJ.,,I)E NEDERLANDEN'", HJij-Iy^O

X DK. H. P. BEK1.AGE, IN SAMENWERKING MICT A. 1). N. VAN GKNIJT ASSURANTIE MIJ- DE NEDERLANDEN'", K)25-I<)2(> KANTOORGEBOUW DER HB» DK. II. I'. H1CRLAGK ELECTRISCHE GOXG IX HEI GEBOUW DE NEDERLANDEN' Dk II 1 I I KI \< I KANÏOOKdEltOl'W..HOLLAND nol-su' TE LONDEN, IyI. -I'JI.5

D NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD 21 Aanvankelijk is echter van eenige beïnvloeding door de jongere Amsterdammers nog geen sprake; het tegendeel is waar! Zijn winkel- en kantoormagazijn voor Meddens en Zn. te Den Haag (1914) en zijn kantoorgebouw voor Muller te Londen (1914, voltooid '15), doorgaans Holland House genoemd, zijn nadrukkelijker dan ooit utiliteitsgebouwen. Beide zijn het toekomstig type van het groote warenhuis: hallen, door schotten in de vereischte deelen gescheiden. Het aesthetisch aspect van het gebouw Meddens en Zn., alhoewel verantwoord en overzichtelijk, laat onbevredigd; daarentegen is Holland House, na het Bondsgebouw te Amsterdam, wellicht Berlage's stoutste en volledigste schepping te noemen. Zeer juist beschreef Havelaar het karakter van dit bouwwerk als volgt: zakelijk, onpersoonlijk, heerschend zonder emphase, een gebouw dat een stipt werkende organisatorische kracht vertegenwoordigt en overigens slechts bureau" is, met tallooze, gelijkvormige, helder verlichte lokalen, waar het personeel zijn mechanischen, dagelijkschen arbeid verricht. Het zegt boekdeelen" omtrent het wezen onzer moderne, grootsteedsche, punctueele wereld." Waar Havelaar hier op liet volgen: een dergelijk gebouw kan niet mooi" zijn, daar moet ik echter met hem van inzicht verschillen. Ik vraag mij af: waarom niet? Is deze verbazingwekkende gevel, met zijn onafzienbare reeks ramen, in strakken regelmaat zich herhalend, voor wie architectonisch voelt niet aangrijpend? Zeker, hij is streng, onverbiddelijk streng, maar niet strenger dan de Pittigevel te Florence, niet strenger dan die van tallooze grandiooze scheppingen uit het verleden. En schuilt in gestrenge wetmatigheid niet een hoogere waarde dan die gedekt wordt door het hedendaagsch begrip schoonheid? Zijn wij m.a.w. nog steeds niet veel en veel te picturaal en individualistisch ingesteld? Hoe dit zij, het geldt hier vermoedelijk goeddeels een kwestie van woorden, daar ook Havelaar de erkenning toevoegde, dat Berlage's statige boerderij De Schipborg of zijn weidsche jachthuis te Hoenderlo uit dienzelfden tijd niet de beteekenis hebben van Müller's handelsvesting." Deze beteekenisrijkheid zal Berlage inderdaad in geen zijner latere werken overtreffen of zelfs evenaren. Historisch gesproken zien we Oud hierna als het ware Berlage's taak overnemen, zijn arbeid principieel voortzetten in den tijd. Hetgeen niet wil zeggen, dat Berlage als zelfstandigscheppende persoonlijkheid heeft afgedaan, maar wel zeggen wil, dat in Oud's kunst zich het historisch zuiverings- en vereenvoudigingsproces voltrekt, dat met de Beurs begon en dat tevens, positiever gesproken, een algeheel vernieuwingsproces inhoudt. Op deze positieve zijde van dit historisch gebeuren moet terloops, maar met klem, gewezen worden. Want Oud's Beursproject uit 1926 is de consequentie van Berlage's Holland House, maar geeft daarom niet uitdrukking aan eenzelfde levenshouding. Met andere woorden, men overbrugt den afstand

22 NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD Q tusschen het Londensche kantoorgebouw en het ontwerp voor de Rotterdamsche Beurs niet door enkel te wijzen op de toepassing van nieuwe bouwen constructiemiddelen, bij doorgevoerde versobering van het architectonisch aspect; ook geeft het feit, dat men de aesthetische beteekenis van het eerste werk ten deele aanvoelt of zelfs geheel doorgrondt, nog geen waarborg, dat men zich zal kunnen vereenigen met Oud's verdere ontwikkeling van dezelfde beginselen. Getuige dan ook het tragische, in diepsten grond toch verklaarbare feit, dat Berlage, betrokken in de beoordeeling der prijsvraaguitkomsten voor de Rotterdamsche beurs, Oud's project meende te moeten terugwijzen... De intelligente maar niet georiënteerde lezer zal na het bovenstaande misschien de vraag stellen, of Berlage dan zijn eigen beginselen ontrouw werd? Het komt mij voor, dat deze vraag even gemakkelijk bevestigend als ontkennend kan worden beantwoord, maar dat beide antwoorden zinloos zijn, een psychologisch misverstand inhouden. Een citaat uit Oud's Hollandische Architektur mag hier verheldering brengen: Es hat ein jeder sich Zukunftsideale stellende Künstler nur eine gewisse Menge revolutionare Aktivitat im Sinne vorwartsdringender Mutation zu seiner Verfügung. Nicht nur die Vergangenheit halt ihn zurück, sondern dein echten Künstler, der nicht Nur-Revolutionar ist, wie es solche in unserer Zeit allzu viele gibt, ist die Revolution stets Mittel, nie Selbstzweck. 1st er stark tendenziöser Gesinnung, so überwiegt in ihm anfangs der Drang zum Problem, die Liebe zur Kunst, und er treibt mehr an, als dasz er rührt; nach und nach gleicht sich der Gegensatz aus, bis schlieszlich die Liebe zur Kunst den Drang zum Problem überwiegt und er mehr rührt als antreibt. Er ergibt sich dann völlig der Kunst, baut Erreichtes aus und bemüht sich um das Problem nur nebenbei." Het is van dit standpunt uit, dat men Berlage's latere werken beschouwen moet. Eenerzijds treft een meesterschap, waarvoor men een bewondering gevoelt met geen woorden te uiten, anderzijds prikkelen tweeslachtigheden tot tegenspraak. Abstract gesproken komen deze tegenstrijdigheden voort uit het feit, dat Berlage eenerzijds te veel nog een kind van zijn tijd is, dan dat de Drang zum Problem hem werkelijk met rust laat; terwijl hij anderzijds een schoonheidsideaal zoekt te verwezenlijken, waarvoor onze tijd niet innerlijk rijp is en dat daarom uitsluitend langs den weg der individualistische vormgeving benaderd kan worden. Concreter gesproken zien we bijgevolg Berlage aan den eenen kant aanknoopingspunten vinden bij de kunst der Rotterdammers, anderszijds bij die der Amsterdammers.*) i) Zijn recente projecten voor het nieuwe Haagsche Gemeentemuseum gaan 'n eind in de richting eener louter functionneel-beeldende architectuur, daarentegen sluit hij zich in zijn thans uitgevoerde ontwerpen voor het Mercatorplein in Amsterdam-West (1925 27) ten nauwste aan bij den lateren d.i. gematigden stijl der Amsterdammers. In aansluiting met het laatstgenoemd werk mag terloops gewezen worden op Berlage's belangrijke stedebouwkundige prestaties.

D NEDERLANDSCHE BOUWKUNST EN J. J. P. OUD 23 Men kan dit duidelijk voelen, wanneer men onderlinge deelen, vooral ook het in- en het uitwendige vergelijkt van Berlage's belangrijkste schepping uit den laatst en tijd -het in 1925 in samenwerking met A. D. N. van Gendt tot stand gekomen kantoorgebouw der assurantie-maatschappij De Nederlanden te Den Haag.*) Om dit gebouw naar juiste waarde te schatten, moet men het eerst van binnen, daarna pas van buiten bestudeeren. Het werd opgetrokken in een zichtbaar gewapendbeton-geraamte, waarvan het prototype gevonden wordt in het étagenhuis, door de gebroeders Perret reeds in 1902 '03 voor zichzelven in de Rue Franklin te Parijs gebouwd. In het inwendige van het gebouw De Nederlanden werd de rythmische vormgeving, door deze constructie bepaald, tot in onderdeden met een hardnekkige kunde en met meer en minder welslagen doorgevoerd (zie de onderverdeeling van triplexwanden in bestuurskamers, of de speciaal ontworpen lampen in de vergaderzaal). Werkelijk prachtig zijn echter enkele gangen, met de regelmatige onderbreking van deuren met krachtig groen geschilderde multipaneelen. Maar vooral de hierbij afgebeelde hal hoog en ruim, badend in licht, edel van verhouding is van een geacheveerde, toch zaakrijk gebleven schoonheid, door Berlage nimmer overtroffen. De uitvoerige bewerking van den centraal geplaatsten electrischen gong stylistisch een knap werkstuk lijkt door het symbolisch overwicht in deze hal verantwoord. Het kenmerkt Berlage, die wel smartelijk het gemis moet voelen aan alle liturgie in het huidige cultuurleven, dat hij, daar hij geen afstand kon doen van het ornament, hier zijn ornamentatie een symbolische waarde wil toekennen, gelijk hij elders naar wij reeds zagen houvast zoekt in het constructieve uitgangspunt. Het is vooral in het te gedetailleerde uitwendige van dit gebouw dat men evenwel voelt, hoe zelfs iemand als Berlage aan zijn Liebe zur Kunst in dezen problematischen overgangstijd niet straffeloos toe kan geven; juist de schoonheid zelf wordt daar vaak meer door geschaad dan gebaat! Want het gespannen, levend rythme van het betonnen skelet in zijn horizontale gestrektheid gaat smartelijk verloren in de remmende veelkleurigheid van de baksteenvullingen, die bijna triviaal aandoen, eer picturaal-gevoelerig dan bouwkunstig-gevoelig. Zeker is de zachte werking der baksteenkleurtjes op zich zelf smaakvol, maar men mist den grooten greep van vroeger, de singlemindedness" der innerlijke gedrevenheid van het Bondsgebouw, van Holland House. Ook een vergelijking met het uitwendig van De Bazel's ') Berlage's geheel met baksteen bekleed beton-kerkje der Christian Scientists te Den Haag dat interessant vergelijkingsmateriaal levert met Oud's kerkje der Hersteld Apostolische Gemeente bij den Kiefhoek-woningbouw te Rotterdam is stellig een aesthetisch gaver, m.i. echter minder wezenlijke en karakteristieke uiting dan het gebouw De Nederlanden. Van belang is van dit kerkgebouw vooral de plattegrond dusdanig ontworpen, dat alle zitplaatsen gericht zijn naar preekgestoelte en orgel, boven welk punt zich ook de bescheiden toren verheft.