omgevingsdienst HAAGLANDEN

Vergelijkbare documenten
Bosch & Van Rijn Groenmarktstraat 56, 3521AV Utrecht. Onderbouwing aanvraag Wnb-ontheffing sterfte van vogels Windpark Deil

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Routekaart Natura 2000-gebied en Nationaal Park Lauwersmeer 15 mei Inschrijving Bosschuur Staatsbosbeheer

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Onderbouwing aanvraag Wnb-ontheffing sterfte van vogels Windpark A16

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Werkgebied VWG-Zutphen Oppervlak: ha

Wet natuurbescherming ONTHEFFING BESCHERMDE SOORTEN

Raedthuys Windenergie b.v. de heer G.A. Leever Postbus DC Enschede. Onderbouwing ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming

Ontheffing Wet natuurbescherming art. 3.1, lid 1, Wnb art. 3.5, lid 1, Wnb

NOTITIE. Onderbouwing aanvraag Ffwet-ontheffing. 1. Aanleiding

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

BMP rapport. Gat van Pinte Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut September 2014

Windpark Den Tol Exploitatie B.V. Jonkerstraat AT NETTERDEN. Datum 17 maart 2016 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

omgevingsdienst HAAGLANDEN

BMP rapport Gat van Pinte 2012

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming

BMP rapport Gat van Pinte 2013

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

WETLAND TELLINGEN LEPELAARPLASSEN: 2013

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

de aangevraagde ontheffing voor het onder zich hebben en vervoeren van de overige in de aanvraag genoemde soorten te weigeren;

Nationale Databank Flora en Fauna Uitvoerportaal

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Birdwatching: hoofdstuk 1/3 evaluatie van de beheersmaatregelen

Aanvaringsslachtoffers vogels in Windplan Blauw

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Besluit. TenneT TSO BV. Postbus AS Arnhem

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject


Datum: Woensdag 26 juni Excursie: Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Aanvulling onderbouwing aanvraag ontheffing art. 9 Ffwet - vogelsterfte

BMP rapport. Gat van Pinte 2017

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BMP rapport. Gat van Pinte 2018 (1 e Concept) Wakende Holenduif. Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut Augustus 2018

Ontheffing Wet natuurbescherming art. 3.1, lid 1, Wnb art. 3.5, lid 1, Wnb

ONTWERP-BESLUIT Datum Betreft Beslissing op uw aanvraag

Op de afgesproken plek langs de Knardijk te Lelystad ontmoette ik Jacobien en Annelies omstreeks uur.

Big Days Groot-Amsterdam

Datum: Vrijdag 5 april Excursie: Oostvaardersplassen ochtendexcursie. Gidsen: Taco & Pim

ijksdienst voor Ondernemend Teder1and

omgevingsdienst HAAGLANDEN

GEMEENTE M!D 7-EM-DELFLAND. 1 MGEKOVilN OP 2 2 NOV Zaaknum:\eí

Datum: 13 april Excursie: Middagexcursie Brabantse Biesbosch. Gids: Pim

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Broedvogel Monitoring Project. Bakelse Plassen inclusief golfbaan Stippelberg. voorjaar 2012

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Excursie samen met Flevo Bird Watching uitgevoerd door: Ringheuvels Den Treek en Delta Schuitenbeek. Flevo Birdwatching, Rien Jans

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Donderdag 19 mei 2016: Avondexcursie Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Effectentoets Natura 2000 en vleermuizen windturbines Kampen

VERZONDEN 1 8 DEC 2018

Datum: 13 april Excursie: Ochtendexcursie Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Stichting Intermaris A. Slot Postbus AN HOORN NH. Datum 9 februari 2017 Betreft Beslissing op aanvraag. Geachte heer Slot,

Mortaliteit vogels Windmolenpark Hattemerbroek A&W-rapport 2334

lv. dat deze opdracht geldig is tot 15 augustus 2017 HAAGLANDEN lll. de voorschriften 1. tot en met 4. te verbinden aan deze opdracht; Besluit

Euro Birdwatch 2012 Jaarlijkse trekteldag

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INZAKE ONTHEFFING OP BASIS VAN HOOFDSTUK 3 VAN DE WET NATUURBESCHERMING (WNB)

BMP Reuzenhoeksekreek Zaamslag

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject

Nationale Databank Flora en Fauna Uitvoerportaal

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Nieuwsbrief Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren Oostende januari 2006

De Vuurvogel B.V. J. van Lamoen en T. Etaoil Coninckstraat WD AMERSFOORT

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN

TREKTELLEN 2006 TELPOST OOLMANSWEG Aagje van der Wulp

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Woningbouwvereniging Hoek van Holland F. Claessens Planciushof GC HOEK VAN HOLLAND. Datum 2 maart 2017 Betreft Beslissing op aanvraag

KNNV afdeling Hoorn/West-Friesland. Lutjebroekerweel

Transcriptie:

Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070) 21 899 02 E vergunningen(g!odh.nl 1 www.odh.nl Zaaknummer Ons Kenmerk Datum 00511779 ODH-2019-00004622 2 3 JAN, 2019 Beschikking Wet natuurbescherming - Soortenbescherming Onderwerp Op 28 februari 2018 hebben wij een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, en artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming ontvangen. De aanvraag betreft de exploitatie van een nieuw te realiseren windpark bestaande uit 19 windturbines: 'Windpark Kroningswind'. De projectlocatie is gelegen in de Zuiderdieppolder, Nieuwe Kroningspolder, Kroningspolder, Bospolder en Halspolder op Goeree- Overflakkee. Ontheffing is gevraagd van de verbodsbepaling, zoals genoemd in arlikel 3.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming voor wat betreft het opzettelijk doden van de 77 onderstaande trekkende en/of lokaal voorkomende vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn (aanvaringsslachtoffers): Nr. Soort Nr. Soort Nr. Soort Nr. Soort 1 aalscholver 20 grote stem 39 kuifeend 58 torenvalk 2 bergeend 21 heggenmus 40 lepelaar 59 tuinfluiter 3 blauwe reiger 22 holenduif 41 meerkoet 60 tureluur 4 boerenzwaluw 23 houtduif 42 merel 61 veldleeuwerik 5 bonte vliegenvanger 24 houtsnip 43 oeverioper 62 vink 6 boompieper 25 huiszwaluw 44 oeverzwaluw 63 visdief 7 bosrietzanger 26 kauw 45 pimpelmees 64 vi/aterhoen 8 brandgans 27 keep 46 putter 65 waterral 9 bruine kiekendief 28 kievit 47 rietgors 66 vratersnip 10 buizerd 29 kleine karekiet 48 ringmus 67 wilde eend 11 fitis 30 kleine mantelmeeuw 49 roodborst 68 wintertaling 12 gele kwflkstaart 31 kneu 50 scholekster 69 witgat 13 gierzwaluw 32 knobbelzwaan 51 sijs 70 witte kwikstaart 14 goudhaan 33 kokmeeuw 52 smient 71 wulp 15 goudplevier 34 kolgans 53 sperwer 72 zanglijster 16 grasmus 35 koolmees 54 spreeuw 73 zilvermeeuw 17 graspieper 36 koperwiek 55 stonnmeeuw 74 zwarte kraai 18 grauwe gans 37 krakeend 56 tafeleend 75 zwarte mees 19 groenling 38 kramsvogel 57 tjiftjaf 76 zwartkop Nr. Soort 77 zwartkopmeeuw

Daarnaast is ontheffing gevraagd van de verbodsbepaling, zoals genoemd in artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming voor het opzettelijk doden van de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii)', De ontheffing is gevraagd voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 januari 2047. Besluit Wij besluiten: I. de aangevraagde ontheffing te verlenen; II. de voorschriften 1 tot en met 7 te verbinden aan deze ontheffing; III. de aanvraag van 28 februari 2018 en de aanvullende gegevens van 27 September 2018 en 19 november 2018 onderdeel te laten zijn van deze ontheffing; IV. dat deze ontheffing geldig is van 1 januari 2020 tot en met 1 januari 2047. Ondertekening Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor dezen. ing. L. Hopma in Hoofd Toetsiri b & Vergunningverlening Milieu van de Omgevingsdienst Haaglanden Rechtsmiddelen Voor de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden tegen deze beschikking wijzen wij op de desbetreffende tekst in het begeleidende schrijven. BIJLAGE: Opstelling Voorkeursalternatief (ODH-2018-00020058) 2/16

VOORSCHRIFTEN 3. Bij wijzigingen van omstandigheden waaronder deze ontheffing is afgegeven, dient de Omgevingsdienst Haaglanden, Afdeling Toetsing en Vergunningverlening Milieu, Postbus 14060,2501 GB Den Haag, e- mail: vergunningen@odh.nl hiervan terstond schriftelijk in kennis te worden gesteld. De ontheffinghouder dient tenminste een week voorafgaand aan de in gebruik name van de eerste windturbine, dit schriftelijk te melden aan Unit Groen Bodem en Opsporing van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, Postbus 550, 3300 AN te Dordrecht, telefoonnummer 078-7708585, e-mailadres meldingwnb@ozhz.nl onder vermelding van 'flora en fauna' en het bijbehorende zaaknummer 513565. De 19 turbines dienen binnen de plaatsingslocaties met de onderstaande coordinaten (RD) en zoals aangegeven op de situatietekening (bijiage 1 van dit besluit) te worden geplaatst/aangelegd: Turbine X Y Kadastrale aanduiding KW-01 63.584 424.663 SLD01H285GOOOO KW-02 63.966 424.550 SLD01H285G0000 KW-03 64.348 424.432 SLD01H37G0000 KW-04 64.741 424.355 SLD01H37G0000 KW-05 65.107 424.286 MLSOOF384GO000 KW-06 65.686 424.578 MLSOOF21GOOO0 KW-07 66.055 424.323 MLS00F21G0000 KW-08 66.402 424.082 MLS00F21G0000 KW-09 66.749 423.843 MLSOOF21GOO0O KW-10 67.125 423.613 MLS00F40G0000 KW-11 63.155 424.503 SLD01H25G0000 KW-12 63.490 424.252 SLD01H51G0000 KW-13 63.820 424.001 SLD01H55G0000 KW-14 64.117 423.705 SLD01H63G0000 KW-15 64.871 423.252 MLS00F331G0000 KW-16 65.284 423.147 IVILS00F513G0000 KW-17 65.992 423.076 MLS00F79G0000 KW-18 66.405 423.056 IVILSOOF428GOOO0 KW-19 66.838 423.088 MLS00F432G0000 De windturbines dienen te voldoen aan de uitgangspunten welke bij de effectbeoordeling in de Natuurtoets (Bureau Waardenburg, 12 februari 2018) zijn gebruikt: een ashoogte van 91-100 meter en een rotordiameter van 100-117 meter met een maximale tiphoogte van 150 meter. Deze ontheffing kan uitsluitend gebruikt worden door (medewerkers van) de ontheffinghouder of haar rechtsopvolgers of in opdracht van de ontheffinghouder handelende (rechts-)personen. De ontheffinghouder of haar rechtsopvolgers blijven daarbij verantwoordelijk en aansprakelijk voor de juiste naleving van deze ontheffing. 3/16

Stilstandvoorziening 6. Voor de windturbines KW-01 t/m KW-05 + KW11 dient ter reductie van het aantal aanvaringsslachtoffers onder vieermuizen een stilstandvoorziening te worden aangebracht. Met de stilstandvoorziening dient de draaisnelheid van de rotoren van voorgenoemde turbines voor de gehele operationele periode van het windpark als volgt te worden beperkt: A. Tussen 1 augustus en 15 oktober zullen de voorgenoemde windturbines tussen zonsondergang en zonsopkomst (als bepaald door het KNMI) tot een windsnelheid van 6 m/s^ (op ashoogte) niet sneller draaien dan 1 ronde per minuut (rpm); B. Uitgezonderd van het gestelde onder A zijn situaties met regenval; C. Uitgezonderd van het gestelde onder A zijn situaties met temperaturen onder de 10 graden Celsius. 7. In aanvulling op het gestelde in voorschrift 6, is het toegestaan om een andere maatregel toe te passen waarmee aantoonbaar betere of vergelijkbare resultaten kunnen worden behaald ten aanzien van het reduceren van mogelijke vieermuisslachtoffers. Hiervoor dient tijdig doch uiterlijk 1 maand voor het in gebruik nemen van deze maatregel aan de Omgevingsdienst Haaglanden een beschrijving en onderbouwing ter goedkeuring te worden overgelegd. AANWIJZINGEN VOOR GEBRUIK De ontheffing ziet uitsluitend op het gebruik van 19 nieuw te realiseren windturbines. Deze ontheffing heeft geen betrekking op de aanleg dan wel het verwijderen en/of vervangen c.q. slopen van de nieuw te plaatsen turbines tijdens en na de operationele periode. Dit besluit is enkel van toepassing op de in dit besluit genoemde 77 vogelsoorten en 2 vleermuissoorten en de in de aanvraag beschreven verboden handelingen tijdens de exploitatie van het windpark. Voor alle soorten - beschermd en onbeschermd - geldt de zorgplicht ex artikel 1:11 van de Wet natuurbescherming. Op grond hiervan dient, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, schade aan deze soorten te worden voorkomen. Gelet op de zorgplicht, dient gedurende de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. ^ Gelijk aan 4 Beaufort 4/16

OVERWEGINGEN Aanleiding Op 28 februari 2018 hebben wij een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, en artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) ontvangen. De aanvraag betreft het gebruik van een windpark bestaande uit 19 windturbines: 'Windpark Kroningswind'. De projectlocatie is gelegen in de Zuiderdieppolder, Nieuwe Kroningspolder, Kroningspolder, Bospolder en Halspolder op Goeree- Overflakkee. Ontheffing is gevraagd van de verbodsbepaling zoals genoemd in ailikel 3.1, eerste lid, van de Wnb voor wat betreft het opzettelijk doden van onderstaande 77 vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn (aanvaringsslachtoffers): aalscholver grote stern kuifeend torenvalk bergeend heggenmus lepelaar tuinfluiter blauwe reiger holenduif meerkoet tureluur boerenzwaluw houtduif merel veldleeuwerik bonte vliegenvanger houtsnip oeverioper vink boompieper huiszwaluw oeverzwaluw visdief bosrietzanger kauw pimpelmees waterhoen brandgans keep putter wa\.ena\ bruine kiekendief kievit rietgors watersnip buizerd kleine karekiet ringmus wilde eend fills kleine mantelmeeuw roodborst wintertaling gele kwikstaart kneu scholekster witgat gierzwaluw knobbelzwaan sijs witte kwikstaart goudhaan kokmeeuw smient wulp goudplevier kolgans sperwer zanglijster grasmus koolmees spreeuw zilvermeeuw graspieper kopenwiek stormmeeuw zwarte kraai grauwe gans krakeend tafeleend zwarte mees groenling kramsvogel tjiftjaf zwartkop zwartkopmeeuw In de aanvraag is ook melding gemaakt van de incidentele (maar wel voorzienbare) kans op een slachtoffer van de Grote Canadese gans (Branta canadensis). Dit is echter een soort die afkomstig is uit Noord-Amerika en Canada en is geen van nature in het wild levende vogelsoort als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. De soort valt daarmee niet onder de bepalingen van de Wet natuurbescherming, behoudens de algemene zorgplicht. Een ontheffing is daarom voor deze soorl niet nodig. Daarnaast is ontheffing gevraagd van de verbodsbepaling uit artikel 3.8, eerste lid, van de Wnb voor wat betreft het opzettelijk doden van de gewone dwergvleermuis {Pipistrellus pipistrellus) en de ruige dwergvleermuis {Pipistrellus nathusii). De ontheffing is gevraagd voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 januari 2047. 5/16

Bij de aanvraag zijn de volgende documenten gevoegd: - Bijiage 1: Toelichting op aanvraag Ontheffing en Vergunning WNB, projectnummer. 716050. Pondera Consult, Hengelo; - Bijiage 2: Tekening Windpark Kroningswind - N2000 gebieden omgeving. Pondera Consult, 16-1-2018 - Bijiage 3: Natuurtoets Windpark Kroningswind. Toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland. Rapport 17-128, V2.0., 12 februari 2018. Bureau Waardenburg, Culemborg - Bijiage 4: Passende beoordeling Windpark Kroningswind. Toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming. Rapport 17-225, 12 februari 2018. Bureau Waardenburg, Culemborg - Bijiage 5: Soortenlijst Windpark Kroningswind - Bijiage 6: Notitie: Uitvoerbaarheid meetmast Windpark Kroningswind i.h.k.v. natuur. Kenmerk: 16-902/17.09303/JonKI. Bureau Waardenburg, Culemborg; - Bijiage 7: Tekening: Windpark Kroningswind - Overzichtstekening windturbines. Documentnummer 3.112.762, EMMTEC services / Pondera ConsulL 15-02-2018. Op 27 September 2018 hebben wij de onderstaande aanvullingen ontvangen: - Bijiage 1: Notitie Beantwoording vragen ODH t.a.v. ontheffing WNb Windpark Kroningswind, Pondera Consult September 2018 - Bijiage 2: Aanvullende soortenlijst - Bijiage 3: Nederpel, V., J. Dekker &T. Molenaar, 2016. Vieermuisonderzoek Windlocaties Goeree. In het kader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998. Rapport RA14255-02, Regelink Ecologie & Landschap, Mheer. Op 19 november hebben wij een laatste aanvulling ontvangen: Brief, 'Aanvulling aanvraag Wnb ontheffing windpark Kroningswind'. Pondera Consult 19 november 2018, kenmerk: 716050/WNB/AANV/001 Procedure De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.1, eerste lid, van de Wnb zijn toegepast op deze beschikking. Doordat de aangeleverde gegevens onvolledig waren, is de procedure op 3 juli 2018 opgeschort en is verzocht om aanvullende gegevens. Op 11 juli 2018 is om uitstel verzocht voor het aanleveren van de aanvullende gegevens. Dit verzoek hebben wij gehonoreerd. De procedure is op 27 September 2018 hervat. Verlenging Met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, van de Wnb hebben wij op 5 maart 2018 de termijn voor de afhandeling van de aanvraag met zeven weken veriengd. Bevoegd gezag De activiteiten worden verricht binnen de provincie Zuid-Holland. Gelet op de bepalingen in artikel 1.3 van de Wnb zijn wij daarom het bevoegd gezag voor de beoordeling van de aanvraag. Zienswijzen De ontwerpbeschikking heeft ter inzage gelegen van 1 december 2018 tot 12 januari 2019. Er zijn geen zienswijzen ingebracht. 6/16

Wijziging ten opzichte van ontwerpbeschikking Ten opzichte van de ontwerpbeschikking zijn er geen wijzigingen aangebracht. Toetsingskader en grondslag beschikking De aanvraag om ontheffing voor vogels en vieermuizen is getoetst aan respectievelijk de artikelen 3.1 en 3.3 van de Wnb, de artikelen 3.5 en 3.8 van de Wnb en de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid- Holland (verder: de beleidsregel). De aangevraagde 77 vogelsoorten betreffen van nature in Nederland in het wild levende vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb is het verboden om deze soorten opzettelijk te doden. Op grond van artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb wordt een ontheffing slechts verleend indien: - er geen andere bevredigende oplossing bestaat; - de ontheffing nodig is omdat een van de belangen genoemd in artikel 3.3, vierde lid, onder b, van de Wnb aan de orde is; en - de maatregelen niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de soort. De gewone dwergvleermuis {Pipistrellus pipistrellus) en de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) betreffen van nature in Nederland in het wild levende soorten genoemd in bijiage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn. Op grond van artikel 3.5, eerste lid, van de Wnb is het verboden om vieermuizen opzettelijk te doden. Op grond van artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb wordt een ontheffing slechts verleend indien: - er geen andere bevredigende oplossing bestaat; - de ontheffing nodig is omdat een van de belangen genoemd in artikel 3.8, vijfde lid, onder b, van de Wnb aan de orde is; en - de maatregelen niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de soort. Aanvraag De aanvraag betreft de exploitatie van een windpark bestaande uit 19 windturbines, te weten 'Windpark Kroningswind'. De projectlocatie is gelegen in de Zuiderdieppolder, Nieuwe Kroningspolder, Kroningspolder, Bospolder en Halspolder op Goeree-Overflakkee. De planlocatie ligt in de directe nabijheid van Natura 2000- gebied "Haringvliet". Op dit moment is nog niet definitief besloten welk type windturbine zal worden gerealiseerd. In de natuurtoets en passende beoordeling behorende bij de ontheffingsaanvraag is echter uitgegaan van de volgende bandbreedte: ashoogte 91-100m, rotordiameter 100-117m en een tiphoogte van maximaal 150m (voorkeursalternatief). Een neveneffect van het opwekken van elektriciteit met windturbines is het optreden van mogelijke slachtoffers onder vogels en vieermuizen als gevolg van een aanvaring met een draaiend rotorblad of barotrauma (vieermuizen). Hoewel een windturbine als doelstelling heeft het opwekken van schone duurzame energie en niet het doden van dieren, valt het opzettelijk doden van beschermde dieren onder de zogenaamde 'voorwaardelijke opzet' als bedoeld in het eerste lid van respectievelijk artikel 3.1 en 3.5 van de Wnb. Niet kan worden uitgesloten dat voor individuen van 77 vogelsoorten en individuen van de gewone dwergvleermuis {Pipistrellus pipistrellus) en de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) sprake is van een aanvaringsrisico en sterfte ten gevolge van het geplande windinitiatief. De effecten van de exploitatie van het windpark op de jaarlijkse sterfte zijn daarom voor alle soorten nader geanalyseerd (zie Natuurtoets en notitie "Aanvaringsslachtoffers vogels in Windpark Kroningswind" van 12 februari 2018). 7/16

Voorgestelde maatregelen Als maatregel wordt voorgesteld een stilstandvoorziening te treffen voor de vijf windturbines langs de Zuiderdiepweg (windturbines KW-01 t/m KW-05) en 1 windturbine langs de Oudedijk (KW-11).. Een stilstandvoorziening wordt ingezet om slachtoffers onder vieermuizen te reduceren. Ook vogels kunnen hiervan profiteren. Door een stilstandvoorziening kan het aantal vieermuisslachtoffers met 80% worden verlaagd. (Behr et al. 2013, Lagrange et al. 2013). Concreet houdt de stilstandvoorziening in dat de windturbines bij lage windsnelheden onder de 6m/s ^, - wanneer vieermuizen in het algemeen op gondelhoogte aanwezig zijn-, (nagenoeg) worden stilgezet. De draaisnelheid van de rotorbladen in vrijioop is dan niet meer dan 1 ronde per minuut. Pas bij hogere windsnelheden gaat de windturbine weer in bedrijf. De zogenaamde 'startwindsnelheid' wordt verhoogd. De stilstandsvoorziening is uitsluitend nodig voor de tijd van het jaar met een verhoogd risico op slachtoffers onder de beide vleermuissoorten. Dit is de periode tussen 1 augustus en 15 oktober, tussen zonsondergang en zonsopgang, wanneer tevens sprake is van temperaturen boven de 10 graden Celsius, windsnelheden (op gondelhoogte) onder de 6 m/s en droog weer. In het document "Toelichting op aanvraag " (Pondera consult, 28 februari 2018) wordt op pagina 26 aangegeven dat de stilstandvoorziening in eerste instantie wordt ingesteld met een vaste grenswaarde voor de startwindsnelheid (6 m/s). Voorts wordt aangegeven dat een jaar na ingebruikname van de turbines de voorgenoemde stilstandvoorziening verfijnd kan worden met een variabele grenswaarde voor de startwindsnelheid. Indien blijkt dat de nieuwe turbines minder slachtoffers veroorzaken dan in voorliggende studie is bepaald dan kan de stilstandvoorziening bij bepaalde turbines achterwege blijven zonder de mortaliteitsnormen te overschrijden. Dit achten wij echter onvoldoende concreet. Een en ander impliceert ook een monitoring om te kunnen aantonen dat er minder slachtoffers vallen dan nu is bepaald. De inzet van monitoring is echter niet opgenomen en uitgewerkt in de aanvraag. In voorschrift 6 hebben wij daarom opgenomen dat een vaste grenswaarde voor de startsnelheid moet worden gehanteerd. Indien op wetenschappelijke gronden op enig moment aannemelijk kan worden gemaakt dat minder vergaande maatregelen nodig zijn, dan kan hiertoe een verzoek tot wijziging van de ontheffing worden ingediend waarbij de ecologische onderbouwing voor de aanpassing van het voorschrift aan onze dienst dient te worden voorgelegd. Omdat er technologische ontwikkelingen zijn op basis van batdetectiesystemen waarmee wellicht in de nabije toekomst betere resultaten kunnen worden bereikt om vieermuisslachtoffers te voorkomen of te beperken, achten wij het niet uitgesloten dat in de toekomst een vergelijkbare of betere maatregel kan worden ingezet. Voorschrift 7 beschrijft deze mogelijkheid. " (gemeten op gondel- of ashoogte) 8/16

Staat van instandhouding Vogels In de 'Natuurtoets Windpark Kroningswind' (Bureau Waardenburg, 12 februari 2018) en de notitie 'Aanvaringsslachtoffers Windpark Kroningswind' (Bureau Waardenburg, 12 februari 2018) (verder: de Notitie) is op basis van locatie en het aantal ingeschatte vliegbewegingen onderbouwd dat het totaal aantal mogelijke vogelslachtoffers van de turbines van Windpark Kroningswind circa 285 slachtoffers per jaar bedraagt ofwel gemiddeld 15 slachtoffers per turbine. Voor het bepalen van de mogelijke slachtoffers en de aantallen per soort, is gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde methode (zie beschrijving op pagina 4 e.v. van de Notitie) om de vogelsoorten te selecteren waarvoor aannemelijk is dat zij jaarlijks slachtoffer kunnen worden. Voor de bepaling van het aantal aanvaringsslachtoffers is gebruik gemaakt van bestaande kennis over slachtofferaantallen bij windparken in Nederland, Belgie, Duitsland en andere (West-) Europese landen. Op basis van deze kennis, gecombineerd met kennis van de vliegactiviteit van soorten in het plangebied, is het toekomstige aantal slachtoffers in Windpark Kroningswind bepaald. Daarnaast is van een selectie^ van soorten de ordegrootte van het jaarlijks aantal slachtoffers berekend met behulp van het "Flux-Collision"-rekenmodel (versie maart 2016). De aanvaringskansen in dit model zijn gebaseerd op studies in Windpark Wieringermeer, Windpark Sabinapolder, Windpark Oosterbierum, Windpark Slufter en windparken in Belgie. De aantallen slachtoffers uit deze studies zijn te vertalen naar nieuw geplande windparken, indien rekening gehouden wordt met de windturbineomvang (ashoogte, rotordiameter), windturbineconfiguratie, locatie (landschapstype), vogelaanbod (flux) en betrokken soorten. Deze factoren zijn geformaliseerd in een berekeningswijze die soort(groep-)specifiek is en waarvoor kennis over het vogelaanbod (flux) noodzakelijk is. Dit laatste is gebaseerd op verspreidingsonderzoek en radaronderzoek naar vliegpatronen in het plangebied zelf. De uitkomst van de berekeningen wordt uiteindelijk bepaald door de combinatie van de dimensies van het windpark en de eigenschappen en het gedrag van de desbetreffende vogelsoort. Bij alle bepalingen is hierbij het worst case scenario gehanteerd, waardoor met zekerheid gesteld kan worden dat de werkelijke sterfte niet hoger uit zal vallen dan de voorspelde sterfte. Ter beoordeling van het effect van het aantal aanvaringsslachtoffers op de gunstige staat van instandhouding (GS!) van de populatie van iedere soort, is de zogenaamde '1%-mortaliteitsnorm' ofwel het 'ORNlS-criterium' toegepast. Dit criterium is zowel door het Hof van Justitie van de Europese Unie als door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geaccepteerd als indicatie van de eventuele gevolgen voor de staat van instandhouding. Hierbij geldt, dat de gunstige staat van instandhouding in beginsel niet in het geding komt indien de mortaliteit als gevolg van het project kleiner is dan 1% van de jaarlijkse natuurlijke sterfte van de soort en dat een nadere beoordeling vereist is zodra de 1%-grens gepasseerd wordt. Het effect van de sterfte op de GSl van vogelsoorten die voornamelijk tijdens de seizoenstrek slachtoffer zullen worden (tabel 2 van de Notitie + aanvullende soortenlijst), is getoetst aan de flyway-populatie van deze soorten. De sterfte van lokaal verblijvende soorten die voornamelijk in de broedperiode of buiten het broedseizoen in het plangebied verblijven en dan slachtoffer kunnen worden (tabel 3 van de Notitie + aanvullende soortenlijst), is getoetst aan respectievelijk de broedvogelpopulatie van de soort in Nederland en de populatie van individuen die buiten de broedtijd in Nederland verblijven. Vaststaat, dat voor dit project geen sprake zal zijn van overschrijding van het ORNlS-criterium voor vogels. Dit betreft zowel lokaal verblijvende vogels als trekvogels. In onderstaande tabellen zijn zowel het maximale aantal slachtoffers per jaar voor het gehele windpark, de populatiegrootte als de ORNIS-mortaliteitsnorm weergegeven. De populaties van voorgenoemde soorten en de daaraan gekoppelde 1% van de jaarlijkse natuurlijke sterfte zijn ' Voor soort(groep)en waarvoor in de besctiikbare wetenschappelijke literatuur geen aanvaringskans besctiikbaar is, kunnen geen modelberekeningen met het Flux-Collision Model worden uitgevoerd. Berekeningen zijn in dit geval uitgevoerd voor brandgans, kolgans, grauwe gans, smient, wilde eend, zwartkopmeeuw, goudplevier, kievit, kokmeeuw en kleine mantelmeeuw 9/16

omvangrijk. Uit onderstaande tabellen blijkt dat de mogelijke worst-case slachtofferaantallen ten gevolge van de exploitatie van Windpark Koningswind vele malen lager zijn dan de per soort berekende ORNIS-norm. Voor sommige soorten is verder sprake van uitsluitend incidentele (inc.), niet-jaarlijkse sterfte. Bijvoorbeeld 1 mogelijk slachtoffer in 5 jaar tijd. Effecten op de populatie van de betreffende soorten is gezien deze aantallen op voorhand uitgesloten en derhalve niet nader getoetst aan de ORNIS-norm. Vogelsoorten op seizoenstrek (Natuurtoets Tabel 15.1, Notitie Tabel 2 en Aanvullende soortenlijst) Soort # slachtoffers p.j populatiegrootte 1%-ORNIS aalscholver 1-2 120000 144 bergeend 1-2 300000 342 boerenzwaluw 3-10 1000000 6260 bonte vliegenvanger inc. nvt nvt boompieper inc. nvt nvt bosrietzanger inc. nvt nvt brandgans 2-3 786000 707 buizerd 1-2 1000000 1000 fitis 3-10 1000000 6810 gele kwikstaart 1-2 1000000 4670 gierzwaluw 3-10 1000000 1920 goudhaan 3-10 1000000 8510 goudplevier 2-3 190000 513 grasmus inc. nvt nvt graspieper 3-10 1000000 4570 grauwe gans 1-2 610000 1037 heggenmus 3-10 1000000 5270 holenduif inc. nvt nvt houtduif 1-2 1000000 3930 houtsnip 1-2 17500000 68250 huiszwaluw 1-2 1000000 5900 kauw 3-10 1000000 3060 kievit 9-10 635000 1842 kleine karekiet 3-10 1000000 4400 kleine mantelmeeuw 3-10 102500 185 knobbelzwaan inc. nvt nvt kokmeeuw 3-10 105250 211 kolgans 1-2 1200000 3312 koolmees 3-10 1000000 4580 koperwiek 11-50 1000000 5700 krakeend 1-2 60000 168 kramsvogel 11-50 1000000 5900 kuifeend 1-2 1200000 3480 meerkoet 3-10 1750000 5233 merel 11-50 1000000 3500 oeverioper inc. nvt nvt oeverzwaluw 1-2 1000000 7000 pimpelmees 3-10 1000000 4580 ringmus 1-2 1000000 5670 roodborst 11-50 1000000 5810 smient 3-10 800000 3760 sperwer inc. nvt nvt spreeuw 11-50 1000000 3130 stormmeeuw 3-10 345000 485 tafeleend 1-2 300000 1050 tjiftjaf 3-10 1000000 6940 torenvalk inc. nvt nvt tuinfluiter inc. nvt nvt tureluur 1-2 250000 650 veldleeuwerik 3-10 1000000 4870 10/16

waterhoen 3-10 3900000 14703 waterral inc. nvt nvt watersnip 1-2 2500000 12975 wilde eend 8-9 560000 2089 wintertaling 1-2 500000 2350 witgat inc. nvt nvt witte kwikstaart 1-2 1000000 5150 wulp 1-2 850000 2244 zanglijster 11-50 1000000 4370 zwarte mees 1-2 1000000 5700 zwartkop 11-50 1000000 5640 Lokale vogelsoorten met binding met het plangebied (Notitie, Tabel 3 en Aanvullende soortenlijst) soort # slachtoffers p.j populatiegrootte 1%-ORNIS blauwe reiger inc. nvt nvt bruine kiekendief inc. nvt nvt groenling 1-2 1000000 5570 grote stem inc. nvt nvt keep 1-2 1000000 4110 kneu 1-2 1000000 6290 lepelaar inc. nvt nvt putter 1-2 1000000 6290 rietgors 3-10 1000000 4580 scholekster Inc. nvt nvt sijs 1-2 1000000 3900 vink 3-10 1000000 4110 visdief inc. nvt nvt zilvermeeuw Inc. nvt nvt zwarte kraai Inc. nvt nvt zwartkopmeeuw inc. nvt nvt Conciusie vogels Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat de voorziene sterfte door aanvaringen met de turbines niet leidt tot wezenlijke additionele sterfte ten opzichte van de natuurlijke sterfte van de betreffende vogelpopulaties. De gunstige staat van instandhouding komt dan ook niet in gevaar door de exploitatie van de windturbines. Vieermuizen Het gebruik van het plangebied door vieermuizen is in beeld gebracht door Nederpel et al. 2015. In het onderzoek is uitgegaan van de 'Guidelines for consideration of bats in wind farm projects' (Rodrigues et al. 2014) en uitgebracht door Eurobats". In het vleermuizenonderzoek zijn drie methoden gebruikt. Het betreft een onderzoek naar verblijfplaatsen en gebiedsfuncties (volgens Vleermuisprotocol 2013), een onderzoek naar de hoeveelheid vieermuisactiviteit door middel van een punt-transecttelling en een onderzoek naar vieermuisactiviteit op hoogte door op twee locaties permanent vieermuisactiviteit op 4 en op 40 meter hoogte te meten (Song Meter SM2BAT) door het plaatsen van een mast in het plangebied. Op basis van de vastgestelde gebiedsfuncties in het plangebied, het aantal passages op turbinehoogte en de best beschikbare wetenschappelijke kennis over aanvaringsrisico en slachtofferaantallen is vervolgens een inschatting gemaakt van het mogelijk aantal vieermuisslachtoffers in de exploitatiefase van het windpark. " Rodrigues, L, L. Bach, tvi.-j. Dubourg-Savage, B. Karapandza, D. Kovac, T. Kervyn, J. Dekker, A, Kepel, P. Bach, C. Harbusch, K. Park, B. IVIicevski, J. (Vlinderman (2015): Guidelines for consideration of bats in wind farm projects - Revision 2014. EUROBATS Publication Series No. 6 (English version). UNEP/EUROBATS Secretariat, Bonn, Germany, 51 pp. 11/16

Voorgenoemd onderzoek achten wij voldoende om een inschatting te kunnen maken van het mogelijk aantal vl eerm u isslachtoffers. Uit het onderzoek blijkt dat op rotorhoogte vooral sprake is van vliegbewegingen van gewone dwergvleermuis {Pipistrellus pipistrellus) en ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii). Van voorgenoemde vleermuissoorten kan niet kan worden uitgesloten dat er jaarlijks slachtoffers vallen. Op basis van hun aanwezigheid in het plangebied wordt aangenomen dat 50% van de slachtoffers ruige dwergvleermuizen zijn en 50% van de slachtoffers gewone dwergvleermuizen. Binnen het plangebied wordt onderscheid gemaakt tussen turbinelocaties met een hoog en een laag aanvaringsrisico. Windturbines nabij de Oude Dijk en de Zuiderdiepweg hebben een verhoogd risico op aanvaringsslachtoffers, Dit zijn dijken en wegen met beplanting die (essentiele) vliegroutes voor vieermuizen vormen (zie hoofdstuk 7 Natuurtoets en Nederpel et al. 2015). De nabijheid van bosjes en bomenlanen heeft namelijk een positief effect op de vieermuisactiviteit op gondelhoogte en daarmee het aantal slachtoffers (Brinkmann et al. 2011). Voorzichtigheidshalve is in deze rapportage gerekend met een invloedssfeer van 200 m. Turbines die op grotere afstand zijn gesitueerd zijn derhalve aangemerkt als turbines met een laag risico. Het aantal aanvaringsslachtoffers per windturbine bedraagt in half open agrarisch gebied doorgaans 2-5 exemplaren per jaar (Rydell et al. 2010). Op plaatsen waar veel migratie plaatsvindt, zoals langs de kust of oevers van grote meren, kan het aantal slachtoffers opiopen tot 10-15 per turbine per jaar (Rydell et al. 2010), hiervan is in het plangebied van Windpark Kroningswind geen of nauwelijks sprake. Voor turbines met een verhoogd risico op slachtoffers is in de Natuurtoets aangenomen dat er 5 vieermuisslachtoffers (worst case) per jaar kunnen vallen. De overige windturbines liggen in intensief gebruikt grasland of akkers. Hier zijn relatief weinig vieermuizen waargenomen. Het aantal slachtoffers per turbine per jaar is voor windturbines in soortgelijke gebieden ongeveer 1 (Rydell et al. 2010, Limpens et al. 2013). Voor windturbines met een laag risico op slachtoffers is in de Natuurtoets voorzichtigheidshalve gerekend met 2 slachtoffers per turbine per jaar omdat de turbines in de kustzone staan. Er zijn in totaal 5 windturbines binnen de invloedssfeer van de Zuiderdiepweg gepland (<200 m tussen Zuiderdiepweg en windturbine) en 1 nabij de Oudedijk. Voor deze windturbines (windturbine KW-01 t/m KW- 05 + KW11) wordt in de slachtofferberekening het verhoogde aantal aanvaringsslachtoffers van 5 per windturbine per jaar gehanteerd. Voor de overige 13 turbines wordt een aantal van 2 aanvaringsslachtoffers gehanteerd. Dit brengt het totaal aantal berekende aanvaringsslachtoffers onder vieermuizen voor het voorkeursalternatief - tevens definitief ontwerp - op 56 exemplaren. Voor de aanwezige soorten (gewone en ruige dwergvleermuis), geldt een verdeling van 50:50 wat maakt dat voor beide soorten 28 slachtoffers worden voorzien. Per soort is via een gestandaardiseerde methodiek door Bureau Waardenburg een inschatting gemaakt van de lokale vieermuispopulatie binnen de zogenaamde 'catchment area' van de betreffende soort (zie par. 12.2.3 Natuurtoets). Dit betreft een afgeleide populatieomvang binnen een cirkel met een vooraf bepaalde straal waarbij alleen het landoppervlakte is meegenomen. Op grond hiervan is een gemiddelde dichtheid bepaald. Voor gewone dwergvleermuis is dat 9 vieermuizen / km^ en voor de ruige dwergvleermuis is dat 3 vieermuizen / km^. Uitgaande van de jaarlijkse natuurlijke sterfte zoals deze volgt uit de best beschikbare wetenschappelijke kennis, de nader bepaalde populatieomvang en de berekende slachtofferaantallen (zie voorgaand) is het effect op de staat van instandhouding per soort inzichtelijk gemaakt voor diverse inrichtingsscenario's en groottes van de catchment area (tabel 12.1 + 12.2, pag. 106-108 Natuurtoets). Hierbij wordt een straal van 30 km^ als lokaal beschouwd en een ruimere straal als regionaal. Om te bepalen of een effect op de populatie mogelijk zou kunnen zijn is tenslotte gebruik gemaakt van de 1%- mortaliteitsnorm of ORNIS-norm zoals deze ook voor vogels is toegepast (zie voorgaand). Deze norm is door de Afdeling 12/16

bestuursrechtspraak van de Raad van State ook voor vieermuizen geaccepteerd^. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel. Jaarlijks aantal slachtoffers per soort i.r.t natuurlijke sterfte en de ORNIS-norm: Gewone dwergvleermuis r=30 r=40 r=50 Oppervlakte (Km^) 1658 2770 4227 Populatie 14922 24930 38043 Ns% 20 20 20 Ns-abs 2984 4986 7609 1 %-norm 30 50 76 Sterfte VKA 28 28 28 Ruige dwergvleermuis Oppervlakte (Km^) 1658 2770 4227 Populatie 4974 8310 12681 Ns% 33 33 33 Ns-abs 1641 2742 4185 1 %-nonn 16 27 42 Sterfte VKA 28 28 28 Populaties zijn weergegeven in aantal individuen. Afkortingen zijn als volgt: r= straal van de catchment area, Ns = natuurlijke sterfte. Nsabs = de absolute natuuriijke sterfte, uitgedrukt in aantallen individuen. Sterfte VKA betreft het voorziene aantal slachtoffers in het voortteursalternatief,- tevens definitief ontwerp-. De gewone dwergvleermuis is in Nederland veruit de meest algemene vieermuissoort. De landelijke staat van instandhouding wordt als gunstig beschouwd. De omvang van de landelijke populatie wordt geschat op minimaal 300.000 dieren, maar is waarschijniijk aanzienlijk groter (bron: European Topic Centre on Biological Diversity). Uit bovenstaande blijkt dat het worst-case scenario van voorziene sterfte van de gewone dwergvleermuis kleiner is dan de ORNIS-Norm. In Nederland is de ruige dwergvleermuis naast de gewone dwergvleermuis de meest voorkomende soort. De landelijke staat van instandhouding wordt als gunstig beschouwd. Er zijn in Nederland geen aanwijzingen voor een negatieve trend. Het aantal aanwezige dieren in ons land varieert sterk in de loop van het jaar. In de eerste helft van de zomer is het aantal relatief laag. Aan het eind van de zomer en het begin van de herfst, wanneer over Nederland massaal trek plaatsvindt, zijn de aantallen het grootst. Het aantal ruige dwergvleermuizen dat zich jaarlijks in de nazomer in Nederland bevindt werd in 1997 geschat op 50.000-100.000 dieren (Limpens et al. 1997). Meer recente schattingen voor (delen van) Nederland ontbreken. In de bepaling van de lokale populatie-omvang binnen de catchment-area van Windpark Kroningswind is gebruik gemaakt van de bovengrens van voorgenoemde inschatting, omdat het verspreidingsgebied van de soort in Noordoost Europa is toegenomen sinds 1997. Hierdoor zullen ook meer dieren in zuidwestelijke richting trekken om in gebieden met een gematigd klimaat (zoals Nederland) te kunnen overwinteren. 5 Zie uitspraak van de ABRvS van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:438. 13/16

Uit de berekeningen volgt dat voor de ruige dwergvleermuis in ieder geval op lokale en regionale schaal, de ORNIS-norm wordt overschreden waarmee effecten op de gunstige staat niet zijn uit te sluiten. Met de inzet van een stilstandvoorziening op de 6 windturbines met een verhoogd risico, wordt echter het verwachte aantal slachtoffers fors (namelijk met ongeveer 80%) gereduceerd tot aantallen onder de ORNIS-norm. Effecten op de gunstige staat van instandhouding zijn daarmee uitgesloten. Conciusie vieermuizen Op grond van het vorenstaande zijn wij van mening dat de maatregelen, met inachtneming van de voorschriften, voldoende zijn om negatieve effecten te voorkomen dan wel tot een minimum te beperken en dat de exploitatie van de windmolens niet leidt tot verslechtering van de instandhouding van de soorten. Belangenonderbouwing Voor zover de aanvraag betrekking heeft op Vogelrichtlijnsoorten is het belang 'volksgezondheid of openbare veiligheid' zoals bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb ten grondslag gelegd aan de aanvraag. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op Habitatrichtlijnsoorten is het belang 'volksgezondheid of de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten', zoals bedoeld in artikel 3.5, vijfde lid, Wnb, hieraan toegevoegd. Voor zowel de vogels als de vieermuizen zijn verder de belangen 'bescherming van de wilde flora en fauna of in het belang van de instandhouding van natuurlijke habitats' en 'het voorkomen van ernstige schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren' van toepassing. Ter onderbouwing van bovenstaande belangen, zijn het terugdringen van klimaatverandering en de noodzaak van het beperken van de uitstoot van broeikasgassen het belangrijkst. Klimaatverandering wordt in grote mate beinvloed door broeikasgassen als gevolg van verbranding van fossiele brandstoffen. Klimaatverandering heeft effecten op de openbare veiligheid en volksgezondheid, maar ook op flora- en fauna, gewasteelt en visserij. Het beperken en vermijden van de uitstoot van broeikasgassen middels de inzet van duurzame energiebronnen, zoals windenergie levert een bijdrage aan het voorkomen van de negatieve invloeden gerelateerd aan broeikasgassen en klimaatverandering. De motivering per belang is kort samengevat als volgt: Openbare veiligheid Klimaatverandering beinvloedt het watersysteem. Dit leidt tot diverse bedreigingen voor de openbare veiligheid. De gevolgen van klimaatverandering zijn van invloed op de bescherming tegen overstromingen, de zoetwatervoorziening en de elektriciteitsvoorziening. Als gevolg van klimaatverandering is sprake van zeespiegelstijging. Deze zeespiegelstijging wordt veroorzaakt doordat de gemiddelde temperatuur van oceanen stijgt, waardoor de ijskappen smelten. Aangezien bijna 60% van Nederland gevoelig is voor overstromingen vanuit zee of rivieren, leidt klimaatverandering tot een verhoogd risico op overstroming. 14/16

Volksgezondheid Klimaatverandering is van invloed op de volksgezondheid. Deze invloed is overwegend negatief, met uitzondering van een afname van wintersterfte. Deze negatieve invloed is het gevolg van frequenter optreden van weersextremen, de toename van het risico op overstromingen en de toename van vestiging van nieuwe vectoren, virussen en bacterien als gevolg van verandering van het (regionale) klimaat. Een toename van het aantal ziekte- en sterftegevallen is hierdoor te verwachten. Ook blijkt uit onderzoek dat naar verwachting het aantal allergiedagen zal toenemen de eikenprocessierups zich over heel Nederland verspreiden. De effecten hiervan vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. en dat Dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten Beide hiervoor genoemde belangen zijn tevens dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten. Het opwekken van duurzame energie door middel van windturbines draagt bij aan het beperken (van de gevolgen) van klimaatverandering. Bescherming Flora- en fauna Klimaatverandering heeft grote invloed op flora en fauna doordat directe veranderingen optreden in de leefomgeving van flora en fauna. Er treedt een verandering op in de klimatologische omstandigheden (opwarming en vaker optreden van extreme weersomstandigheden) en in de voedselketen. De opwarming van het water beinvloedt bijvoorbeeld de waterkwaliteit negatief (botulisme, algengroei) en zorgt voor een afname van het aanbod en de kwaliteit van voedsel voor bijvoorbeeld watervogels. Klimaatverandering resulteert ook in een verschuiving in de aanwezigheid van soorten. Naar verwachting verplaatsen koudeminnende soorten zich naar het noorden en gaat biodiversiteit verloren, wanneer soorten zich niet tijdig kunnen aanpassen aan de veranderingen in de leefomgeving, de optredende extremen of de verandering van het ecosysteem. Gewassen, visserij en wateren De gevolgen van klimaatverandering raken de gewasteelt, de visserij en de kwaliteit van de wateren. Schade kan ontstaan, en ontstaat reeds, als effect van klimaatverandering. Het gaat dan om afgeleide effecten van klimaatverandering welke negatief van invloed zijn op landbouw, visserij en water(kwaliteit), zoals verdroging, toenemend risico op ziekten en plagen en verzilting als gevolg van een hogere zeespiegel. Gelet op het voorgaande achten wij de belangen voldoende gemotiveerd om de negatieve effecten op de soorten, die als gevolg van de uitvoering van het project zullen optreden, te rechtvaardigen. Geen andere bevredigende oplossing Het project is om diverse redenen locatiespecifiek. Het Rijk heeft in de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur [SVIR] (2011) gebieden op land aangewezen die zij kansrijk acht voor grootschalige windenergie. De gebieden zijn aangewezen op basis van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, in combinatie met de heersende gemiddelde windsnelheid en de dichtheid van woningen. Zuidwest Nederland is in de SVIR aangewezen als zoekgebied. In de Structuurvisie Windenergie op Land [SWOL] (2014)van het Rijk is de SVIR verder uitgewerkt en hierin is de randzone van Goeree-Overflakkee specifiek opgenomen als locatie voor grootschalige opwekking van windenergie. Op provinciaal niveau is de planlocatie in de Visie Ruimte en Mobiliteit expliciet opgenomen als locatie voor windenergie. De provincie Zuid-Holland heeft samen met de gemeente Goeree-Overflakkee de Structuurvisie Windenergie Goeree-Overflakkee (19 juni 2014) vastgesteld waarin de planlocatie is opgenomen. Ten behoeve van deze Structuurvisie is een planologische Milieu effectrapportage (planmer) opgesteld, waarvan ecologische afwegingen een belangrijk onderdeel uitmaakten. Zo zijn de ecologisch meest kwetsbare gebieden op het eiland (waaronder de duingebieden in de Kop van Goeree en de gebieden rond 15/16

de N59 / Hellegatsdam) afgevallen als mogelijke locaties. Samengevat kan worden gesteld dat de locatiekeuze van Windpark Kroningswind voort komt uit het opnemen van deze locatie in de SWOL en de daarop volgende beoordeling van de geschiktheid van locaties op provinciaal en gemeentelijk niveau. In de Natuurtoets zijn verder zes alternatieve opstellingen en aantallen turbines onderzocht (Tabel 2.1, pagina 11). Uiteindelijk is gekozen voor een voorkeursalternatief (VKA) welke niet gelijk is aan de voorgenoemde zes eerdere alternatieven (Hoofdstuk 15 van de Natuurtoets). Ten aanzien van vieermuizen scoort het VKA in absolute zin slechter ten aanzien van het aantal mogelijke vieermuisslachtoffers in relatie tot alternatief A1 en A2. De alternatieven B en C vallen op voorhand af vanwege hogere mogelijke (worstcase) slachtofferaantallen. De venwachte slachtofferaantallen geven echter een orde van grootte of een bandbreedte aan, die gebruikt kan worden om effecten te duiden. De getallen zijn niet absoluut. Vanuit dit perspectief, wijken de bepaalde slachtofferaantallen onder vieermuizen (worst-case) niet heel veel af. Uit de Natuurtoets volgt verder dat er vanuit een breder ecologisch perspectief goede redenen bestaan om niet voor alternatief Al of A2 te kiezen, aangezien in deze alternatieven de windturbines in de noordwestzijde van het plangebied dichterbij de Scheelhoek (belangrijke breed- rust en foerageerplaats van vogels) en het Natura 2000 gebied Haringvliet zijn geplaatst en daar grotere (mogelijk significant negatieve) effecten op vogels veroorzaken, dan in het VKA. Met name de verwachte effecten op N2000 en Scheelhoek zijn daarom doorslaggevend geweest bij de keuze voor de inrichting zoals opgenomen in het VKA. Tevens weegt mee dat de noordwesthoek van het plangebied door Natuurmonumenten zal worden omgevormd tot natuurgebied. Daarom is het beter passend om de turbines aan de zuidzijde, langs de Zuiderdiepweg en op grotere afstand van het nieuw in te richten natuurgebied, te positioneren. Gezien het voorgaande, is voldoende aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossingen bestaan. Zorgplicht Voor alle soorten -beschermd en onbeschermd- geldt de zorgplicht ex artikel 1.11 van de Wnb. Op grond hiervan dient zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan deze soorten te worden voorkomen. Conciusie Op grond van het vorenstaande kan de gevraagde ontheffing op grond van artikel 3.3, eerste lid, en artikel 3.8, eerste lid, van de Wnb worden verleend. Samenhangende besluiten en overige conclusies Er kunnen nog andere bepalingen van kracht zijn, op grond waarvan vergunningen, toestemmingen, ontheffingen of meldingen benodigd zijn om de gevraagde activiteit te kunnen uitvoeren. Evenzo ziet voorliggend besluit uitsluitend op de exploitatie van het windpark. Wat betreft de aanlegfase zijn er in de Natuurtoets echter diverse voorbehouden en aannamen opgenomen op grond waarvan wordt geconcludeerd dat er in de aanlegfase geen verboden overtreden worden. Indien niet uitgesloten kan worden dat er verboden worden overtreden tijdens de aanleg dan dient hiervoor een ontheffing te worden aangevraagd. 16/16

Ml/ l5fhrt56>twflit Windpark KronmQiwtfid OvcriichtitrkinMig windturbtnh