Rapport. Datum: 29 oktober 2003 Rapportnummer: 2003/392

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Rapport. Datum: 12 september 2000 Rapportnummer: 2000/306

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 16 mei 2003 Rapportnummer: 2003/124

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248

Rapport. Datum: 2 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/303

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Aankondiging van standaardverlenging termijn bij afdoening bezwaarschriften Gemeente Zaanstad Domein Bedrijfsvoering Afdeling Juridische Zaken

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

3. Bij brief van 3 mei 2007 heeft het hoogheemraadschap naar aanleiding van een brief van verzoekster van 27 maart 2007 gesteld:

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Directie Financieel-Economische Zaken

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

RAPPORT 2008/025, NATIONALE OMBUDSMAN, 17 MAART 2008

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/402

Rapport. Datum: 25 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/335

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 29 maart 2002 Rapportnummer: 2002/095

Rapport. Datum: 9 maart 2000 Rapportnummer: 2000/086

Correctieverzoeken onbeantwoord Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen - Martkplein Centrum - Dienstencentrum Juridische Zaken

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Datum: 21 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/246

Rapport. Datum: 23 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/367

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 18 mei 2006 Rapportnummer: 2006/188

Rapport. Datum: 21 mei Rapportnummer: 2012/086

2 Bezwaar en administratief beroep

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/084

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Datum: 14 juni 2000 Rapportnummer: 2000/213

Rapport. Datum: 26 september 2003 Rapportnummer: 2003/340

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

Reglement Awb-bezwaarprocedure vrijstellingsverzoeken van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 2 juli 2004 Rapportnummer: 2004/275

Rapport. Datum: 4 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/305

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 1 februari 2000 Rapportnummer: 2000/029

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 23 februari 1998 Rapportnummer: 1998/033

Volgens onze gegevens kunt u geld terugkrijgen. Het kan al gauw gaan om een paar honderd euro. Ook als u weinig kosten hebt gemaakt.

Waar blijft de fiets? Dienst Zorg en Samenleven

Rapport. Datum: 14 juli Rapportnummer: 2011/212

Rapport. Datum: 18 maart 1999 Rapportnummer: 1999/109

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 28 juni 1999 Rapportnummer: 1999/282

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Rapport over een klacht over de IND uit Utrecht. Datum: 10 maart Rapportnummer: 2011/089

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Rapport. Datum: 4 maart 1999 Rapportnummer: 1999/090

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Beesel. Datum: 11 maart Rapportnummer: 2011/086

Rapport. Datum: 28 november 2003 Rapportnummer: 2003/440

Rapport. Datum: 25 april 2001 Rapportnummer: 2001/114

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Rapport. Datum: 3 mei 2001 Rapportnummer: 2001/123

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Behandeling bezwaarschrift Gemeente Zaanstad, Dienst Stadsbedrijven

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

2. Bij brief van 19 december 2006 bevestigde het ministerie de ontvangst van het WOB-verzoek.

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Datum: 20 december Rapportnummer: 2013/198

Rapport. Datum: 20 november 2003 Rapportnummer: 2003/428

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 3, derde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 mei 2005 Rapportnummer: 2005/156

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Rapport. Datum: 5 januari 2000 Rapportnummer: 2000/003

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Beoordeling. h2>klacht

Transcriptie:

Rapport Datum: 29 oktober 2003 Rapportnummer: 2003/392

2 Klacht Verzoekster, een Iraakse asielzoekster, klaagt over de lange duur van de behandeling door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) van het op 7 juni 2000 ingediende bezwaarschrift tegen het uitblijven van een beschikking ter vaststelling van de verschuldigde vergoeding op grond van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met eigen inkomen of vermogen (Reba). Voorts klaagt verzoekster erover dat het COA toezeggingen niet is nagekomen om het haar toekomende bedrag over te maken op een bankrekening, en dat geen berekening van het betreffende bedrag is overgelegd. Beoordeling 1. Verzoekster, een Iraakse asielzoekster, verbleef in een AZC en ontving opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva 1997; zie achtergrond, onder 1.). Zij had in de periode september-november 1999 gewerkt als fruitplukster. Volgens de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met eigen inkomen of vermogen (Reba; zie achtergrond, onder 2.) was verzoekster in verband met haar inkomsten als fruitplukster het COA een vergoeding verschuldigd voor de geboden opvang. Over de verrekening van de toelage op grond van de Rva en een volgens de Reba te betalen bedrag was onduidelijkheid ontstaan. Bij brief van 15 maart 2000 verzocht een medewerker van Vluchtelingenwerk namens verzoekster aan het COA om met spoed een beslissing te nemen (in verband met haar aanstaande vertrek uit Nederland) over de afrekening op grond van de Reba en verrekening met de Rva-toelage. Op 7 juni 2000 diende de medewerker van Vluchtelingenwerk een bezwaarschrift in tegen het niet tijdig beslissen op genoemde aanvraag van 15 maart 2000. Naar aanleiding van de interventie van een medewerker van de Nationale ombudsman zegde het COA tot driemaal telefonisch toe dat aan de hand van een gemaakte berekening geld zou worden overgemaakt ten behoeve van verzoekster op een daarvoor bestemde bankrekening. Op 4 oktober 2001 meldde de gemachtigde van verzoekster dat nog steeds geen betaling van het COA was ontvangen. In reactie op de klacht deelde het COA bij brief van 19 maart 2002 onder meer mee, aan de hand van een berekening, dat verzoekster nog een bepaald bedrag diende te betalen aan het COA en dat binnenkort een beslissing op het bezwaarschrift zou worden genomen. Hierop liet verzoeksters gemachtigde op 31 oktober 2002 telefonisch weten dat de berekening van het COA onjuist was, dat verzoekster een vordering op het COA had en dat het COA nog steeds geen beslissing op het bezwaarschrift had genomen.

3 Na door de Nationale ombudsman tot een reactie te zijn aangemaand, liet het COA bij brief van 12 mei 2003 onder meer weten dat verzoeksters bezwaar gegrond diende te worden verklaard en dat een in die brief aangegeven bedrag betaalbaar zou worden gesteld. 2. In de eerste plaats klaagt verzoekster over de lange duur van de behandeling door het COA van haar op 7 juni 2000 ingediende bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 7 maart 2000 om verrekening van de Rva-toelage en Reba-gelden. 3. Termijnen in het bestuursrecht zijn voor de belanghebbende doorgaans fatale termijnen. Uit een oogpunt van een op dit punt na te streven gelijkheid tussen overheid en burger, en van de geloofwaardigheid van de overheid, behoren bestuursorganen zich evenzeer strikt gebonden te achten aan wettelijke voorschriften inzake voor hen geldende termijnen. Dit geldt te meer wanneer de desbetreffende wettelijke voorschriften (enige) ruimte bieden voor het verlengen van de duur van de besluitvorming. Het voorgaande betekent dat de behandeling van bezwaarschriften dient plaats te vinden binnen de wettelijk gestelde termijnen. Het COA dient ingevolge artikel 7:10, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie achtergrond, onder 3.) te beslissen binnen zes weken dan wel tien weken (in geval een adviescommissie is ingesteld) na ontvangst van het bezwaarschrift, dit behoudens opschorting van de termijn in verband met verzuimherstel. Op grond van het derde lid van artikel 7:10 Awb kan de beslissing voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. Het COA dient daarvan voor het einde van de beslistermijn schriftelijk mededeling te doen aan de indiener van het bezwaarschrift. Verder uitstel is op grond van artikel 7:10, vierde lid, Awb alleen mogelijk met instemming van de indiener. 4. Bij brief van 7 juni 2000 diende verzoeksters gemachtigde het bezwaarschrift in. Voor zover de brief van het COA van 12 mei 2003, inhoudende de mededelingen dat verzoeksters bezwaren gegrond zijn en een hieruit voortvloeiend bedrag betaalbaar zou worden gesteld, als beslissing op het bezwaarschrift moet worden gezien, is hiermee de hiervóór vermelde beslistermijn ex artikel 7:10 Awb zeer ruim overschreden. Het COA heeft evenmin toepassing gegeven aan de voorschriften om de beslissing te verdagen en daarvan schriftelijk mededeling aan verzoekster te doen (artikel 7:10, derde lid Awb) en op grond van het vierde lid te verzoeken om instemming van verzoekster met verder uitstel. Aldus is onmiskenbaar in strijd met de wettelijke termijnbepalingen gehandeld. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. 5. Verder klaagt verzoekster erover dat het COA de herhaalde toezegging niet is nagekomen om op het bezwaarschrift te beslissen en een geldbedrag op een daartoe bestemde bankrekening over te maken. Vanuit het oogpunt van het te stellen vertrouwen in het handelen van de overheid dient een bestuursorgaan een gedane toezegging, behoudens de onmogelijkheid daartoe, na te komen. Een toezegging dient alleen te

4 worden gedaan wanneer voldoende vaststaat dat nakoming mogelijk is. Zoals hiervóór onder 1. is weergegeven zegde het COA naar aanleiding van een telefonische interventie door een medewerker van de Nationale ombudsman tot driemaal telefonisch toe, dat geld zou worden overgemaakt ten behoeve van verzoekster op een daarvoor bestemde bankrekening. In dit onderzoek is gebleken dat die toezeggingen niet zijn nagekomen. Bovendien draaide het COA de toezegging in zijn reactie van 19 maart 2002 op de klacht terug door te stellen dat geen betaling aan verzoekster verschuldigd was. Voorts zegde het COA in die reactie toe dat spoedig een beslissing op het bezwaarschrift zou worden genomen. Eerst na aanmaning door de Nationale ombudsman liet het COA uiteindelijk bij brief van 12 mei 2003 weten dat het bezwaarschrift gegrond diende te worden verklaard, dat verzoekster toch een nader aangegeven bedrag toekwam en dat dit betaalbaar zou worden gesteld. Door deze gang van zaken is bepaald in strijd gehandeld met de hiervóór genoemde norm, en is ten aanzien van verzoekster, en overigens ook ten aanzien van de Nationale ombudsman, afbreuk gedaan aan het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in het handelen van een overheidsorgaan. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is gegrond. Onderzoek Op 15 september 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw P., ingediend door een medewerker van Vluchtelingenwerk AZC Leemkuil te Wageningen, met een klacht over een gedraging van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) te Rijswijk. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op 26 september 2000 legde een medewerker van de Nationale ombudsman de klacht telefonisch als interventie voor aan het COA. Op diezelfde datum liet het COA weten dat binnen vier weken een beslissing zou worden genomen op het bezwaarschrift van verzoekster van 7 juni 2000, dat het bezwaarschrift gegrond zou worden verklaard en dat een verrekening zou plaatsvinden van de nog openstaande geldbedragen. Nadat de medewerker van Vluchtelingenwerk op 14 november 2000 had laten weten dat het COA de

5 toezegging niet was nagekomen, werd de zaak opnieuw telefonisch aan het COA voorgelegd. Na telefonische tussenberichten liet het COA op 6 februari 2001 telefonisch weten dat de berekening van de nog openstaande bedragen was gemaakt en dat binnen één à twee weken een bedrag op de betreffende bankrekening zou worden overgemaakt. Nadat de medewerker van Vluchtelingenwerk had gemeld dat geen geldbedrag op de betreffende bankrekening was ontvangen, zegde het COA op 28 maart 2001 toe dat direct geld zou worden overgemaakt naar de betreffende bankrekening. Een medewerker van Vluchtelingenwerk meldde op 4 oktober 2001 dat nog steeds geen geld van het COA was ontvangen en dat evenmin een berekening van de nog openstaande geldbedragen door het COA bekend was. Dit vormde voor de Nationale ombudsman aanleiding om het onderzoek schriftelijk voort te zetten. In het kader van het onderzoek werd het COA verzocht op de klacht te reageren. Daarnaast is het COA gevraagd in de reactie onder meer aan te geven of het aanleiding heeft gevonden tot enigerlei maatregel of actie ten aanzien van verzoekster, dan wel in het algemeen ten aanzien van het rekening en verantwoording afleggen in vergelijkbare Reba-zaken. Tijdens het onderzoek kregen het COA en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster en het COA deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Bevindingen De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt: a. feiten 1. Verzoekster verbleef in het AZC te Wageningen en ontving opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva; zie achtergrond, onder 1.). Zij had in de periode september-november 1999 gewerkt als fruitplukster. Volgens de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met eigen inkomen of vermogen (Reba; zie achtergrond, onder 2.) was verzoekster in verband met haar inkomsten als fruitplukster het COA een vergoeding verschuldigd voor de geboden opvang.

6 Over de verrekening van de toelage op grond van de Rva en een volgens de Reba te betalen bedrag was onduidelijkheid ontstaan. Bij brief van 15 maart 2000 verzocht een medewerker van Vluchtelingenwerk AZC De Leemkuil te Wageningen namens verzoekster aan het COA om met spoed een beslissing te nemen (in verband met haar aanstaande vertrek uit Nederland) over de afrekening op grond van de Reba en verrekening met de Rva-toelage. 2. Op 7 juni 2000 diende de medewerker van Vluchtelingenwerk een bezwaarschrift in tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 15 maart 2000 om een beslissing te nemen over de afrekening op grond van de Reba en verrekening met de Rva-toelage. Aangezien een beslissing hierop uitbleef, diende de medewerker van Vluchtelingenwerk bij brief van 13 september 2000 hierover een klacht in bij de Nationale ombudsman. Voor het vervolg wordt verwezen naar hetgeen hiervóór, onder Onderzoek, is weergegeven. B. Standpunt verzoekster Zie hiervoor onder Klacht. C. Standpunt COA Bij brief van 19 maart 2002 reageerde het COA onder meer als volgt op de klacht: Regeling Eigen Bijdrage Asielzoekers Alvorens specifiek op de klacht in te gaan wil ik allereerst uitleg geven over de Regeling eigen Bijdrage asielzoekers (ReBa). Sinds september 1998 is, door wijziging van het Delegatie- en Uitvoeringsbesluit van de Wet arbeid vreemdelingen (Stcrt 1998, 166), het bepaalde categorieën vreemdelingen toegestaan om gedurende 12 weken per 12 maanden bepaalde vormen van betaalde arbeid te verrichten, in het kader van de ReBa moeten asielzoekers met inkomen een eigen bijdrage leveren in de kosten van de opvang. Om betaalde arbeid te mogen verrichten moet de asielzoeker aan de volgende voorwaarden voldoen: - aan de asielzoeker moet, met toepassing van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva), al tenminste zes maanden opvang worden geboden; - de asielzoeker behoort, blijkens overleg met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), niet tot de categorie vreemdelingen ten aanzien van wie de Staatssecretaris van Justitie een verzoek tot overdracht heeft gericht aan een andere Staat, partij bij de Overeenkomst van Schengen, of Dublin;

7 - de asielzoeker behoort niet tot de categorie vluchtelingen wier uitzetting niet achterwege blijft. Indien de asielzoeker aan deze voorwaarden voldoet en in het bezit is gesteld van een tewerkstellingsvergunning mag hij bepaalde vormen van betaalde arbeid verrichten. De asielzoeker die betaalde arbeid wenst te verrichten dient het COA om een verklaring te verzoeken. Deze verklaring is een noodzakelijke voorwaarde voor de asielzoeker om een tewerkstellingsvergunning te verkrijgen. Alvorens de verklaring af te geven toetst het COA, aan de hand van de hiervoor vermelde voorwaarden, of het de asielzoeker is toegestaan te werken. Indien de asielzoeker aan de voorwaarden voldoet, geeft het COA de verklaring af. Met deze verklaring dient de asielzoeker zich tot Arbeidsvoorziening te wenden teneinde een tewerkstellingsvergunning te verkrijgen. Zodra Arbeidsvoorziening de tewerkstellingsvergunning heeft afgegeven, ontvangt het COA van Arbeidsvoorziening een kopie van de tewerkstellingsvergunning. De asielzoeker wordt hierover ingelicht en hem wordt medegedeeld dat het COA er van uitgaat dat de asielzoeker betaalde arbeid zal gaan verrichten, waardoor hij een eigen bijdrage in de kosten van de opvang verschuldigd is. Om deze eigen bijdrage te kunnen berekenen is het van belang dat de asielzoeker periodiek inkomensspecificaties indient bij het centrum. Doet de asielzoeker dit niet dan wordt de maximale eigen bijdrage vastgesteld en ingehouden. Het bovenstaande wordt de asielzoeker in de vorm van een zogenaamde vooraankondiging medegedeeld. Een medewerker van het COA op het centrum waar de asielzoeker verblijft, registreert de asielzoeker in het geautomatiseerde ReBa-systeem. Het systeem neemt dan automatisch de gegevens van de sociale eenheid, waartoe de asielzoeker behoort, over uit het bewonersinformatiesysteem (BIS). Zodra de asielzoeker inkomen uit arbeid heeft genoten voert de betreffende COA-medewerker de inkomensgegevens (zijnde het netto-loon) in het systeem in. Het systeem berekent vervolgens automatisch de verschuldigde eigen bijdrage over de betreffende periode met behulp van de reeds in het systeem aanwezige vaste gegevens en de gezinssituatie van de asielzoeker. De eigen bijdrage kan worden geïnd door middel van een eenmalige aflossing door de asielzoeker. Ook kan de asielzoeker kiezen voor een afbetalingsregeling, waarbij de eigen bijdrage van de asielzoeker wordt verrekend middels een periodieke inhouding van het weekgeld dat de asielzoeker van het centrum ontvangt. De verschuldigde eigen bijdrage wordt de asielzoeker in een beschikking bekendgemaakt, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De situatie van klaagster Klaagster heeft, samen met haar drie kinderen op 22 april 1998 de Staatssecretaris van Justitie verzocht haar toe te laten als vluchteling, c.q. aan haar een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen te verlenen. Zonder de beslissing van de Staatssecretaris af te wachten is klaagster op 28 maart 2000 doorgemigreerd naar de Verenigde Staten.

8 Aangezien klaagster niet beschikte over voldoende (middelen; No) om in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen te kunnen voorzien, is klaagster, gedurende de behandeling van haar asielaanvraag, opvang geboden door het COA. In eerste instantie in het Opvang- en onderzoekscentrum te Prinsenbos en vanaf 11 juni 1998 in het asielzoekerscentrum (AZC) te Wageningen. In de periode van 10 september 1999 tot 1 december 1999 heeft klaagster betaalde arbeid verricht, waarvoor zij een eigen bijdrage in de kosten van de opvang verschuldigd is. Tot de sociale eenheid van klaagster behoren twee minderjarige kinderen in de leeftijd tot en met 11 jaar, en één kind in de leeftijd tot en met 17 jaar. Daarnaast ontvangt klaagster, als alleenstaande ouder, een eenoudertoeslag. Klaagster heeft, blijkens een door haar overgelegde jaaropgave, van 10 september 1999 tot 1 december 1999 werkzaamheden in loondienst verricht. Aangezien klaagster geen loonstroken heeft ingeleverd valt voor het COA niet na te gaan of zij deze gehele periode gewerkt heeft, dan wel gedurende bepaalde weken binnen deze periode. Nu klaagster geen inkomensspecificatie heeft overgelegd dient het COA, in het kader van de REBA-regeling, haar voor de gehele periode aan te slaan. Dit leidt tot de berekening welke als bijlage 1 bij dit schrijven is gevoegd. Blijkens de berekening dient klaagster nog een bedrag ad fl. 258,- te betalen. In het bezwaarschrift wordt namens klaagster aangegeven dat zij in de periode van 10 september 1999 tot 1 december 1999 slechts vijf weken heeft gewerkt. Klaagster heeft dit echter op geen enkele wijze onderbouwd. Zoals reeds eerder is aangegeven dient het COA klaagster derhalve voor de gehele periode aan te slaan. Dit resulteert in een bedrag dat klaagster nog aan het COA dient te voldoen. Nu klaagster echter inmiddels is geëmigreerd naar de Verenigde Staten ziet het COA af van het invorderen van dit bedrag. Op grond van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat, ondanks eerdere andersoortige geluiden, klaagster geen vordering heeft op het COA en het COA derhalve ook niet tot vergoeding van een te hoog ingehouden eigen bijdrage over zal gaan. Op basis van de thans beschikbare gegevens zal het COA binnenkort een beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster nemen. Dit laatste brengt mij gelijk op het nut van onderhavige klacht, in het verleden is er tussen u en het COA contact geweest inzake deze klacht. Daarbij is mij echter niet duidelijk geworden dat door klaagster een bezwaarschrift is ingediend. De door u verrichte interventie richtte zich uitsluitend op het nog door klaagster van het COA te ontvangen bedrag, waarbij steeds uitgangspunt is geweest dat klaagster nog een bedrag van het COA te vorderen had. Naar thans blijkt heeft klaagster geen vordering op het COA, maar heeft het COA nog een vordering op klaagster, in een minder op de korte termijn gericht middel als de interventie had de verwarring, die thans inzake de vergoeding van klaagster is ontstaan, voorkomen kunnen worden. De bezwaarprocedure leent zich daar meer voor.

9 Een interventie met als doel een termijn te stellen voor het behandelen van het bezwaarschrift had dan ook meer voor de hand gelegen. Nu echter voor klaagster de bezwaarprocedure nog openstaat, kan daarin nogmaals naar haar zaak gekeken worden. Conclusie Op grond van het voorgaande komt het COA tot de conclusie dat onderhavige klacht ongegrond is. D. Reactie verzoekster Op 31 oktober 2002 liet de gemachtigde, die inmiddels niet meer als medewerker van Vluchtelingenwerk werkzaam was, telefonisch als reactie op het standpunt van het COA weten dat nog steeds geen beslissing was genomen op het bezwaarschrift. Voorts deelde hij mee dat de berekening van het COA niet juist was en dat verzoekster naar zijn mening een vordering had op het COA. E. Reactie COA Na daartoe bij brief van 25 april 2003 door de Nationale ombudsman te zijn aangemaand, liet het COA per faxbericht op 12 mei 2003 weten dat de navolgende brief van 12 mei 2003 aan de gemachtigde van verzoekster was gezonden: Door middel van uw schrijven van 7 juni 2000 heeft u namens (verzoekster; N.o.) bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), inhoudende de inhouding in het kader van de Regeling Eigen Bijdrage Asielzoekers (REBA). In antwoord op uw schrijven kan ik u het volgende meedelen. Blijkens de door u verstrekte informatie heeft uw cliënte over het jaar 1999 een totaal inkomsten genoten ad ƒ 1548,-. Uitgaande van het gegeven dat zij deze inkomsten heeft genoten over twee maanden, besloeg de maximale verschuldigde vergoeding aan het COA ƒ 1548 - (2 x ƒ 290,-) = ƒ 968. Blijkens de door het Cluster Rivierenland verstrekte informatie blijkt echter dat een bedrag van ƒ 2258,- is ingehouden. Het bezwaarschrift van uw cliënte dient dan ook gegrond verklaard te worden. Dit betekent dat ten onrechte een bedrag van ƒ 1290,- (= 583,71) is ingehouden. Het bedrag van 583,71 heeft het COA op 9 mei 2003 dan ook elektronisch betaalbaar gesteld op rekening Achtergrond

10 1. Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997); ministeriële regeling van 31 augustus 1998, Stcrt 166, in werking getreden op 4 september 1998. Artikel 5 1. De opvang in een opvangcentrum omvat in elk geval de volgende verstrekkingen: a. onderdak; b. een wekelijkse financiële toelage; Artikel 11 1. Iedere asielzoeker verblijvend in een opvangcentrum hier te lande maakt aanspraak op de verstrekking van een wekelijkse financiële toelage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven. ( ) Artikel 17 1. Op verzoek van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers geeft de asielzoeker aan over welk vermogen of inkomen hij beschikt, met dien verstande dat indien deze verklaring betrekking heeft op een kind de verklaring wordt gegeven door de asielzoeker te wiens laste het kind komt en in het geval dit meer dan één asielzoeker betreft, door één van die asielzoekers. 2. Indien een asielzoeker die verblijft in een opvangcentrum beschikt over een vermogen groter dan ƒ 5.000,- of inkomsten heeft, anders dan een uitkering op grond van de Kinderbijslagwet of op basis van deze regeling, is die asielzoeker aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers een vergoeding verschuldigd in de kosten van zijn opvang alsmede van de opvang van zijn gezinsleden. ( ). 3. Indien na zijn verblijf in een opvangcentrum blijkt dat een vreemdeling tijdens dit verblijf beschikte over een vermogen of inkomsten, bedoeld in het tweede lid, kan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers de kosten van de opvang van deze vreemdeling alsmede de kosten van opvang van zijn gezinsleden van hem terugvorderen. 2. Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen of vermogen (Reba); ministeriële regeling van 31 augustus 1998, Stcrt 166, in werking getreden op 4 september 1998. Artikel 1 Tot de aan de alleenstaande of het gezin feitelijk geboden verstrekkingen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 1997, worden gerekend:

11 a. de aan of ten behoeve van de alleenstaande of het gezin verstrekte financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven en de in natura verstrekte maaltijden; b. het onderdak in een opvangcentrum of de financiële toelage ten behoeve van de huisvesting buiten een opvangcentrum. Artikel 3 De tegemoetkoming bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 1997, is per maand gelijk aan de in aanmerking te nemen middelen van de alleenstaande of het gezin tot een maximum van de economische waarde van de verstrekkingen bedoeld in artikel 2. Artikel 7 1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van paragraaf 1 in aanmerking genomen middelen voor zover deze: a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, teruggave van loonbelasting en premies volksverzekeringen, dan wel naar hun aard met deze inkomsten of uitkeringen overeenkomen; b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op opvang wordt gedaan. 3. Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 6:2 Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld: a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en b. het niet tijdig nemen van een besluit. Artikel 6:12 1. Indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is het niet aan een termijn gebonden. 2. Het bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

12 3. Het bezwaar of beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Artikel 7:10 1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. 2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan. 4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.