Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H1014. 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).



Vergelijkbare documenten
Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) H Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (sinds 2004)

Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994)

Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).

Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994)

Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H Status:

ZEGGEKORFSLAK VERTIGO MOULINSIANA (DUPUY, 1849) Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON)

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Natura 2000 profielen soorten. Inleiding

PLATTE SCHIJFHOREN ANISUS VORTICULUS (TROSCHEL, 1834) Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON)

Alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere De Nauwe korfslak in de Nederlandse duinen. Jaap de Boer Stichting ANEMOON

Libellen van de Habitatrichtlijn,

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

De Zeggekorfslak: bedreigdy maar wijder verspreid dan gedacht

Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten

Herstelstrategie Grote-zeggenmoeras (leefgebied 5)

De soorten van het leefgebiedenbeleid 121

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn

Ecologische monitoring

KLEVERIGE POELSLAK MYXAS GLUTINOSA DRAPARNAUD, Tekst R.H. de Bruyne, A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld (Stichting ANEMOON)

Dodaars (Tachybaptus ruficollis) (A004) 1. Status: 2. Kenschets. 3. Bijdrage van gebieden

OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen

Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Horstermeerpolder

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Vogelrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1981). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel én als niet-broedvogel.

Behoud van populaties van de Nauwe korfslak (Vertigo angustior) in het kader van het Herstelplan Hollands Duin.

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Kevers, kreeften en bloedzuigers van de Habitatrichtlijn,

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

Dodaars (Tachybaptus ruficollis) (A004) 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten

De Groenzoom Struweelvogels

De Heikikker De Heikikker

Ecologisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan voor een terrein ten zuiden van Harmelen

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Natuurtoets realisatie McDonald s, Amstelveen-zuid

Vale vleermuis (Myotis myotis) H Status. 2. Kenschets. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994).

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana

Noordse woelmuis, 2010

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Verspreidingsonderzoek libellen 2009

Dossiernummer: Projectnummer:

Trekvissen van de Habitatrichtlijn,

Vissoorten Aal Herkenning: Verspreiding: Voedsel: Lengte afgebeelde vis: Lengte tot circa: Snoek Herkenning: Verspreiding: Voedsel:

Grote vos Nymphalis polychloros

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km

Gierzwaluw. Boomleeuwerik. Witte kwikstaart. Nachtzwaluw

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting.

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Horstermeerpolder

Vogelrichtlijn Bijlage I (sinds 1985). Voor Natura 2000 relevant als broedvogel.

Notitie Quickscan flora en fauna

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Monitoring van Nauwe korfslak Vertigo angustior in het Noordhollands Duinreservaat Inventarisatiejaar 2013

AMFIBIEËN IN DE ACHTERHOEK DE BOOMKIKKER SAMEN WERKEN AAN EEN OPTIMAAL LANDSCHAP

Reptielen van de Habitatrichtlijn,

LIFE+ IN DE AMSTERDAMSE WATERLEIDINGDUINEN

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Helder water door quaggamossel

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Planten uit de Habitatrichtlijn

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

wetenschappelijke naam vegetatietype

Chemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad

Libelleninventarisatie. Natuurmonumentengebied. Hollands Ankeveen

Typische diersoorten van de Habitatrichtlijn,

Libellen herkennen. Weidebeekjuffer Vrouwtjes zijn metaalglanzend groen, de mannetjes zijn blauw. Ze leven langs beken en rivieren (stromend water).

Veldwerkplaats vochtige bossen

De Staart in kaart. 4 jaar bosontwikkeling op voormalige akkers

Herintroductie bever,

d rm Neder wa e landopg

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 16 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Aan het Dagelijks Bestuur van waterschap Hunze en Aa s, t.a.v. Willem Kastelein.

Krabbenscheer en Groene glazenmaker in de gemeente Borger-Odoorn;

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 31 augustus - 2 september 2009

01 De hut vol info. POSTENTOCHTantwoordblad. biotoopstudie. 4. ja/neen. 5. ja/neen GROEP

Zoogdieren van de Habitatrichtlijn,

Resultaten. Toelichting abundatiekaart en aantalsschatting Zwarte Specht Veluwe. Henk Sierdsema, Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 3 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

Habitatrichtlijn. Wat wil ze bereiken?

Grote vuurvlinder (Lycaena dispar) H1060

1. Status. 2. Kenschets. 3. Definitie. H91F0 versie 1 sept 2008.doc. Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994).

Flora van open moerassen,

Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus) H Status: 2. Kenschets. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994)

Het groeiende beek concept

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

JUFFERS klein, smal, ogen ver uiteen, zittend liggen vleugels meestal op achterlijf. Gekleurde vleugels Vrij groot Blauw glanzend Langs stromend water

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Libelleninventarisatie Goois Natuurreservaat Gebied Zanderij Cruysbergen

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 29 juni-3 juli 2009

Bosuilen 34 jaar geteld in Noord-Kennemerland

De Liesgrasboorder. Wasserschwadenröhrichteule Phragmatiphila nexa. Een unieke soort voor de Meinweg Eine einzigartige Art für den Meinweg

Verslag libellenmonitoring 2017 Leersumse Veld

Transcriptie:

Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Nauwe korfslak (Vertigo angustior) H1014 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De Nauwe korfslak is een klein landslakje met een linksgewonden huisje. Dat wil zeggen dat de spiraal vanaf de mondopening naar boven met de klok mee loopt. De huisjes zijn geelbruin tot roodbruin, fijn geribd en hooguit 1,9 mm hoog en 1,0 mm breed. In de mondopening zitten vijf tot zes tandplooien. De dieren planten zich geslachtelijk voort, maar zijn mogelijk ook zelfbevruchtend. De soort leeft in en onder het bodemstrooisel en tussen de begroeiing op vochtige, vaak min of meer kalkrijke terreinen. Vanwege de geringe afmetingen wordt de soort regel over het hoofd gezien. Nauwe korfslakken kunnen vrijwel het hele jaar door worden waargenomen. Het zijn relatief snelgroeiende dieren, die binnen enkele maanden geslachtsrijp zijn. De meeste volwassen exemplaren vindt men in de zomer en in het najaar, tussen maart en oktober. Dan worden ook de meeste eieren gelegd, die binnen enkele weken kunnen uitkomen. De eieren zijn relatief groot voor een landslak en een legsel is klein. Hoewel in strenge winters aanzienlijke sterfte kan optreden, kunnen de eieren en de volwassen Nauwe korfslakken op geschikte plaatsen ook overwinteren. Onlangs is tijdens een relatief zachte winter waargenomen dat de dieren groepsgewijs overwinteren in de mosvegetatie. Relatief belang binnen Europa: groot Het verspreidingsgebied van de Nauwe korfslak omvat Europa, behalve het zuiden en noorden, en verder Turkije en Noord-Iran. In Europa heeft de Nauwe korfslak een ruime verspreiding, lopend van Zuid-Scandinavië tot aan de lijn Midden-Spanje - Griekenland en van de Britse eilanden tot de Oekraïne. De soort komt in vrijwel alle EU-landen voor, maar het gaat vrijwel steeds om kleine plaatselijke populaties. Het is echter nog niet goed mogelijk de voorkomens binnen de verschillende EU-landen onderling kwantitatief te vergelijken. Evenmin is het mogelijk een kaartje van Europa te presenteren waarin de relatieve populatiegroottes per land worden gepresenteerd. Voor meerdere landen, waaronder Nederland, geldt dat het aantal nieuwe vindplaatsen jaarlijks toeneemt, waaruit blijkt dat de verspreidingsbeelden nog incompleet zijn. Ondanks bovengenoemde beperkingen, kan wel gesteld worden dat de Nederlandse populatie een groot aandeel vormt binnen Europa. In Engeland, Ierland, noordwest Duitsland, België en west Frankrijk lijkt de Nauwe korfslak zeldzamer dan bij ons. Van Denemarken is de soort zelfs recentelijk niet meer teruggemeld. Dat betekent dat ook binnen de Atlantische regio het belang van de Nederlandse populaties groot is. 3. Ecologische vereisten Leefgebied: De Nauwe korfslak wordt vooral, maar niet uitsluitend, aangetroffen in kalkrijke duinen. De dieren leven op plaatsen waar een zo gelijk mogelijke luchtvochtigheid heerst en waar zowel de kans op uitdrogen als de kans op overstroming gering is. Het gaat daarbij vooral om ruimtelijke overgangen van nat naar droog, bijvoorbeeld halverwege hellingen. De Nauwe korfslak leeft hoofdzakelijk maar niet uitsluitend in bladstrooisel. De soort zit ook op boomstronken en de voet van boomstammen, vooral waar het licht en warm is. De soort wordt vooral in het bladstrooisel gevonden, tussen mossen en grassen onder en in de buurt van struiken en bomen in meer open duingebieden. In de Nederlandse duinen wordt de 363

Nauwe korfslak vaker bij populierachtigen gevonden dan bij andere soorten bomen en struiken. Ook in het bladstrooisel onder en nabij meidoorn, liguster en duindoorn is de kans om de soort aan te treffen relatief groot. Onder en nabij naaldbomen en eiken is de Nauwe korfslak weinig of niet aanwezig. In de zuidelijkere duingebieden, zoals op Voorne komt de Nauwe korfslak met relatief hoge dichtheden voor. Daar wordt de soort ook regel aangetroffen tussen vegetaties met veel soorten kruiden. Voedsel: Over het precieze voedsel van de Nauwe korfslak is weinig bekend. Het bestaat uit afgestorven organisch materiaal dat meestal op de bodem ligt (detritus), zowel rottend organisch materiaal van niet houtige planten en micro-organismen als schimmels die zijn geassocieerd met dit rottingsproces. De soort lijkt zich onder meer te voeden met bepaalde algen en schimmels op boomschors, rottend hout en wortels en stengels van grassen en zeggen. 4. Huidig voorkomen Onderstaande kaart geeft de verspreiding en het verspreidingsgebied van de Nauwe korfslak in Nederland weer op basis van 10x10 km-hokken. Het recent ontdekte voorkomen op Rottum is nog niet op deze kaart weergegeven. Verspreidingskaart Nauwe korfslak Duingebieden De Nauwe korfslak wordt vooral aangetroffen in de zuidelijkere duingebieden, zoals Voornes Duin en Meijendel. In de Amsterdamse Waterleidingduinen en de Kennemerduinen komen hier en daar populaties van behoorlijke omvang voor, terwijl boven het Noordzeekanaal, in de duingebieden tussen Wijk aan Zee en Camperduin de trefkans lager is en ook de waargenomen aantallen nog iets lager lijken te zijn. De Nauwe korfslak is verder ook waargenomen op diverse plekken in de duinen van Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en Goeree. 364

In het duingebied tussen Petten en Den Helder is de Nauwe korfslak niet waargenomen. Op de Waddeneilanden is de Nauwe korfslak alleen bekend van Rottumerplaat en Rottumeroog, waar deze in 2006 aangetroffen werd, en van Terschelling met een oude waarneming van 1936. Rest van Nederland De Nauwe korfslak leeft ook thans nog in een kwelmoeras in Zuid-Limburg, namelijk Het Drieschen in het Geleenbeekdal bij Nuth. In de andere twee 10x10 km-hokken in Zuid-Limburg zijn alleen lege huisjes gevonden. Mogelijk komt de Nauwe korfslak hier al lang niet meer voor. In Oost-Nederland zijn enkele vindplaatsen bekend, bijvoorbeeld in het Colenbrandersbos (Millingerwaard). Daar is de soort nog waargenomen in 1996, maar bij een grondige inventarisatie in 2007 niet meer gevonden. Ook is de soort vroeger in de omgeving van Denekamp in Noordoost- Twente aangetroffen. 5. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In 2007 was bekend dat de Nauwe korfslak sinds 1900 in 182 km-hokken aangetroffen is. Tussen 2000 en 2005 is de Nauwe korfslak nog gevonden in 145 km-hokken, hoofdzakelijk via de Inhaalslag Verspreidingsonderzoek 2004-2005. Dit wijst op een achteruitgang in verspreiding van maximaal 20 % over een langere periode, vermoedelijk vóór 1994. De waargenomen afname van de soort is waarschijnlijk voor een belangrijk deel veroorzaakt door biotoopverlies in het verleden, onder andere door de aanleg van het Noordzeekanaal, sluizen in IJmuiden, de Hoogovens nabij Wijk aan Zee en de Nieuwe Maasvlakte in het voormalige duingebied De Beer. Recentere oorzaken van afname zijn verbossing met eikenbomen en andere bomen die verzuring van de humuslaag tot gevolg hebben en kap van populieren, inclusief abelen. Daarnaast ging er een voor de soort negatieve invloed uit van verruiging van de duinen door stikstofdepositie uit de lucht en verdroging door wateronttrekking. Recente ontwikkelingen: Waarschijnlijk is in de periode 1994-2004 de achteruitgang van het verspreidingsgebied van de soort min of meer tot stilstand gekomen. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: onbekend Nieuwe gegevens, verzameld tussen 2004 en 2007, zoals het voorkomen op Rottum, laten zien dat er onvoldoende informatie is om een uitspraak te doen over de staat van instandhouding van het natuurlijk verspreidingsgebied. In 2004 dachten we nog dat er wel voldoende informatie was voor een beoordeling. Beoordelingsaspect populatie: onbekend De trend in dichtheden is voor de Nauwe korfslak niet goed te geven. Daarom wordt het aantal 1x1 km-hokken als maat voor de populatie gebruikt. Maar ook daarover is in feite te weinig informatie. Beoordelingaspect leefgebied: De toestand van de duinen, verreweg het belangrijkste leefgebied, is wel verbeterd, maar de hoeveelheid bij uitstek geschikt habitat, namelijk populierenbos, is daar afgenomen. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: De duinen zijn grotendeels beschermd gebied. Deze gebieden zijn daardoor gevrijwaard van bebouwing en grote infrastructurele werken. In dat licht bezien is het perspectief voor de huidige Nauwe korfslak populaties goed. Er zijn echter twee factoren die het aantal Nauwe korfslakken waarschijnlijk toch verder doen afnemen omdat daardoor hun leefgebied minder geschikt wordt. Ten eerste neemt door successie in de duinen het oppervlak aan eikenbos toe. Ten tweede worden populierachtigen en daarmee vergelijkbare soorten op veel plaatsen gekapt omdat ze als een exoot worden beschouwd. Uit bovenstaande punten blijkt dat op meerdere plaatsen in de duinen het leefgebied voor de Nauwe korfslak er zal worden. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat populaties van de Nauwe korfslak hier in aantal zullen afnemen of zelfs verdwijnen. Daar staat tegenover dat er voor de duingebieden plannen (in uitvoering) zijn om duingebieden meer gevarieerd te maken. Wanneer daarbij ook vochtige kalkrijke biotopen worden gecreëerd en 365

verbossing met eiken en naaldbomen wordt tegengegaan, zal dit waarschijnlijk een positief effect hebben op het voorkomen van de Nauwe korfslak. Landelijke instandhoudingsdoelstelling: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie. Streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling: - natuurlijk verspreidingsgebied: 38 10x10 km-hokken - populatie: 165 1x1 km-hokken Oordeel: Staat van instandhouding Aspect 1994 2004 2007 Verspreiding? Populatie? Leefgebied? Toekomst? Eindoordeel??? 6. Bronnen Boesveld, A., 2005. Overwinteringsgedrag van de Nauwe korfslak Vertigo angustior (Mollusca). Nederlandse Faunistische Mededelingen. 2005-22. Boesveld, A., 2006. Inventarisatie van de landslakken van de Zeeuwse kust, met de nadruk op de nauwe korfslak Vertigo angustior (Mollusca: Gastropoda). Nederlandse Faunistische Mededelingen 25: 69-86. Boesveld, A. & A.W. Gmelig Meyling, 2008. Inhaalslag verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2007. Nauwe korfslak Vertigo angustior. Anemoon rapport 2008-04. Stichting Anemoon, Bennebroek. Bruyne, R.H. de, 2001. De Nauwe korfslak nauwkeuriger bekeken. Een onderzoek naar het voorkomen van de Nauwe korfslak Vertigo angustior (Jeffreys, 1830) in duingebieden van de provincie Zuid-Holland. Atlasproject Nederlandse Mollusken (ANM) & Stichting European Invertebrate Survey Nederland. EIS-rapport 2001-03. EIS, Leiden. Bruyne, R.H. de & A.W. Gmelig Meyling, 2007. Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese habitatrichtlijn. Nauwe korfslak (Vertigo angustior). Resultaten van het inventarisatiejaar 2006. Stichting Anemoon, Bennebroek. Bruyne, R.H., A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld, 2008. Nauwe korfslak Vertigo angustior Jeffreys, 1830. In: V.J. Kalkman (red.). Soorten van het leefgebiedenbeleid: 121-127. EIS- Nederland, Leiden. Cameron, R.A., 2003. Life-cycles, molluscan and botanical associations of Vertigo angustior and Vertigo geyeri (Gastropoda, Pulmonata: Vertiginidae). Heldia 5(7): 95-110. 366

Gmelig Meyling, A.W. & R.H. de Bruyne, 2006. Inhaalslag verspreidingsonderzoek mollusken van de Europese habitatrichtlijn. Inventarisatieperiode 2004-2005. Nauwe korfslak Vertigo angustior. Stichting Anemoon, Bennebroek. Keulen, S., 2007. De Nauwe korfslak in Limburg. Natuurhistorisch Maandblad 96(5): 128-134. Pokryszko, B.M., 2003. Life history and population dynamics of Vertigo pusilla O.F. Müller, 1774. (Gastropoda, Pulmonata: Vertiginidae) with some notes on shell and genital variability - Ann. zool., 43 (21): 407-432. Warschau. Pokryszko, B.M., 2003. Vertigo of continental Europe - autecology, threats and conservation status (Gastropoda, Pulmonata: Vertiginidae). Heldia 5 (7): 13-25. Speight, M.C.D., E. A. Moorkens & G. Falkner (red.), 2003. Proceedings of the Workshop on Conservation Biology of European Vertigo species. Dublin, April 2002; Heldia Sonderheft 7 (zu Band 5. München. Stichting Anemoon: www.anemoon.org/natura-2000/soorten/nauwe-korfslak 367

Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana ) H1016 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De Zeggekorfslak is een landslakje uit de familie der Vertiginidae. Met een hoogte van 2,1 tot 3,0 mm en een diameter van 1,4 tot 1,7 mm is deze soort duidelijk forser dan de Nauwe korfslak. Het huisje is rechtsgewonden. Dat wil zeggen dat de spiraal vanaf de mondopening omhoog tegen de klok in loopt. Het huisje is bol en heeft vier tot vijf tandplooien in de mondopening. De mondrand is iets teruggeslagen. Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal is de Zeggekorfslak te verwarren met de Dikke korfslak (Vertigo antivertigo), de Dwergkorfslak (Vertigo pygmaea) en de Tandloze korfslak (Columella edentula). Al deze soorten kunnen vrij algemeen zijn in moerasgebieden. De Zeggekorfslakjes worden meestal aangetroffen op de bladeren van zeggen (Carex) op plekken die begroeid zijn met roestachtige schimmels. Hierin wijkt de Zeggekorfslak af van de meeste andere landslakken, die verblijven in het strooisel. De Zeggekorfslak leeft van schimmels die parasiteren op de moerasplanten. Opgemerkt moet worden dat ook de Dikke korfslak, de Dwergkorfslak en de Tandloze korfslak zich op de bladen van zeggen kunnen bevinden. De Zeggekorfslak is tweeslachtig (hermafrodiet) en bevrucht zich in de meeste gevallen zelf. De voortplanting vindt hoofdzakelijk in de zomer plaats. Er zijn dan veel volwassen dieren. De eieren komen in minder dan twee weken uit. Grote aantallen jonge Zeggekorfslakken worden in de herfst waargenomen. De grootte van de populatie kan van jaar tot jaar aanzienlijk verschillen. Relatief belang binnen Europa: groot De Zeggekorfslak komt tot in de zuidelijkste delen van Europa voor. Er zijn enkele waarnemingen bekend van de Griekse eilanden. De noordgrens van zijn verspreiding bevindt zich in het noorden van Polen, in Denemarken, het zuidelijkste deel van Zweden, in Noord-Duitsland en in Noord- Nederland. In Engeland komt de soort voor van de zuidkust tot Liverpool. De Zeggekorfslak komt in vrijwel alle EU-landen voor, maar het gaat steeds om kleine plaatselijke populaties. Men neemt aan dat de Zeggekorfslak een mediterrane soort is, die naar het noorden migreerde langs de oostelijke en westelijke zijde van het Alpenmassief. Dat zou gebeurd zijn tijdens warme perioden na de laatste ijstijd, met name in het Atlanticum. Als gevolg van het kouder wordende klimaat tijdens de periode 700 v. Chr. tot 1100 n. Chr. is het verspreidingsgebied versnipperd geraakt. In Europa heeft de soort zich tot op heden op een aantal plaatsen kunnen handhaven. In haar hele verspreidingsgebied is de soort vrij zeldzaam tot zeldzaam. Het is niet mogelijk om de voorkomens binnen de verschillende EU-landen onderling kwantitatief te vergelijken. Voor meerdere landen, waaronder Nederland, geldt dat het aantal nieuwe vindplaatsen jaarlijks toeneemt, omdat de verspreidingsbeelden van de soort nog niet compleet zijn. Toch kan waarschijnlijk wel gesteld worden dat de Nederlandse populatie een middelgroot aandeel vormt binnen Europa. 3. Ecologische vereisten Leefgebied: In Nederland wordt de Zeggekorfslak vooral aangetroffen in enerzijds bron- en moerasbossen met een dichtbegroeide tot ijle ondergroei van Moeraszegge (Carex acutiformis) en anderzijds oevers met Pluimzegge (Carex paniculata), Oeverzegge (Carex riparia), Scherpe zegge (Carex acuta) en Groot liesgras (Glyceria maxima). Galigaanmoerassen zijn een derde type 368

leefgebied. De Zeggekorfslakjes zijn voornamelijk te vinden op de bladeren van de genoemde plantensoorten. Voedsel: De Zeggekorfslak leeft specifiek van algen en schimmels op de bladeren van de boven genoemde moerasplanten. 4. Huidig voorkomen De Zeggekorfslak is in Limburg vooral bekend van beekdalen die onder invloed staan van kwel (Geleenbeek, Roer, Swalm en de Geuldert aan de voet van de Sint Jansberg). Daarnaast is de soort recentelijk aangetroffen op meerdere plaatsen nabij het Leekstermeer. Ook hier gaat het om een kwelgebied, op de grens van de hogere (pleistocene) zandgronden en laaggelegen (holoceen) Nederland. Verder is de Zeggekorfslak nu ook gevonden in meerdere moerasbossen in Twente en in moerasgebieden in Zuid-Holland en de Vechtstreek (o.a. Kortenhoef, Kagerplassen, Braassemermeer, Naardermeer, Boezems van Kinderdijk en langs de Rotte). De recente waarnemingen komen voort uit een sterk vergrote aandacht voor de soort, daarom mag men aannemen dat het actuele verspreidingsbeeld van de soort nog niet compleet is. De meeste locaties in bronbossen in Limburg en Twente waarvan de Zeggekorfslak nu bekend is, hebben betrekking op een specifiek milieu. De vindplaatsen liggen in beekdalen, op de overgang naar hogere gronden waar kwel optreedt, in elzenbroekbos met een ondergroei van grote zeggensoorten (vooral Moeraszegge). De plantensociologie classificeert dit bos als Beekdal- Elzenbroek-associatie (subassociatie cardaminetosum amarae van het Carici elongatae-alnetum). Dat is een zeldzame gemeenschap. Daarnaast wordt de soort in West- en Noord-Nederland buiten het bos aangetroffen in begroeiingen die worden gedomineerd door grote zeggen of Galigaan. Verspreidingskaart Zeggekorfslak 369

5. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: In ons land is de Zeggekorfslak in 1943 voor het eerst aangetroffen (Geleenbeekdal). Alleen voor dit gebied kunnen goed onderbouwde uitspraken gedaan worden over de populatieontwikkelingen. Tot in 1998 was de soort in ons land uitsluitend van dit gebied bekend. In de periode van 1943-1998 is de soort in het Geleenbeekdal in 10 km-hokken aangetroffen. De Zeggekorfslak werd ondanks gericht zoeken in 6 van de 10 km-hokken niet meer teruggevonden. Op basis van de beschikbare gegevens op km-hok-niveau kan dus gesteld worden dat het verspreidingsgebied op het niveau van 1x1 km hokken in het Geleenbeekdal met 60% is verminderd. De oorzaken van de achteruitgang van de Zeggekorfslak in het Geleenbeekdal zijn bebouwing van het gebied, kanaliseren en verlegging van de Geleenbeek, ontwatering van moerassen en moerasbossen, verandering van moerasbos in landbouwgebied, aanleg van industriegebieden en (snel)wegen, herinrichting voor o.m. recreatie, storten van mijnsteen en kolenslib en tenslotte sterke verbossing, waardoor de zeggevegetatie erg ijl is geworden, te ijl voor de soort. In het algemeen geldt voor veel bronbossen in Limburg en Twente dat door verdroging verruiging is opgetreden, waardoor de zeggevegetatie aanzienlijk is verdrongen. De indruk bestaat dat de Zeggekorfslak daar sterk achteruit is gegaan en onopgemerkt plaatselijk zelfs verdwenen is. Daar staat tegenover dat in moerasgebieden in Laag-Nederland recentelijk grote populaties met hoge dichtheden zijn ontdekt. Recente ontwikkelingen: Bij gebrek aan goede gegevens zijn landelijke recente ontwikkelingen nauwelijks in te schatten. Vast staat echter dat de Zeggekorfslak na 1990 op een aantal tot dan toe onbekende plekken is aangetroffen en dat er ook recentelijk nieuwe vindplaatsen bij zijn gekomen. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: Het huidige verspreidingsgebied is waarschijnlijk wel kleiner dan de gunstige referentie, maar niet meer dan 10%. Beoordelingsaspect populatie: onbekend De trend in dichtheden is voor de Zeggekorfslak niet goed te geven. Daarom wordt het aantal 1x1 km-hokken als maat voor de populatie gebruikt. Maar ook daarover is in feite te weinig informatie. De sterke achteruitgang van het aantal 1x1 km-hokken met Zeggekorfslakken in het Geleenbeekdal (met 60 % over een periode van een jaar of vijftig) wordt niet als representatief beschouwd voor de huidige trend van de totale Nederlandse populatie. Beoordelingsaspect leefgebied: Veel van de specifieke bronbossen die het leefgebied zijn van de Zeggekorfslak verkeren niet in een goede staat. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Verdroging en vermesting vormen nog steeds een bedreiging. De gebieden waar de Zeggekorfslak voorkomt zijn doorgaans erg klein en vaak geheel omringd door intensief gebruikte landbouwgebieden (vooral maïsakkers). Gebruik van meststoffen in de omgeving zal (verdere) verruiging tot gevolg hebben, waardoor de moeraszegge waarvan de Zeggekorfslak afhankelijk is, zal afnemen. Waterontrekking aan de omgeving (ten behoeve van de landbouw) kan de moerasgebieden verder doen verdrogen, waardoor de grond inklinkt en kwel afneemt. Het toekomstperspectief van de biotoop en de populaties van de Zeggekorfslak is daarom geclassificeerd als. Landelijke instandhoudingsdoelstelling: Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie. Streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling: - natuurlijk verspreidingsgebied: 40 10x10 km-hokken - populatie: 288 1x1 km-hokken 370

Oordeel: Staat van instandhouding Aspect 1994 2004 2007 Verspreiding? Populatie? Leefgebied? Toekomst? Eindoordeel?? 6. Bronnen Boesveld, A., 2008. Verspreiding en Habitat van de Zeggekorfslak Vertigo Moulinsiana in de Vechtstreek. Anemoon rapport 2008-01. Stichting ANEMOON, Bennebroek. Boesveld, A., A.W. Gmelig Meyling & R.H. de Bruyne, 2007. Inhaalslag verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2006. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana. Anemoon rapport 2007-03. Stichting ANEMOON, Bennebroek. Boesveld, A. & A.W. Gmelig Meyling, 2008. Inhaalslag verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2007. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana. Anemoon rapport 2008-05. Stichting ANEMOON, Bennebroek. Bruyne, R.H., A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld, 2008. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana Dupuy, 1849. In: V.J. Kalkman (red.). Soorten van het leefgebiedenbeleid: 138-144. EIS- Nederland, Leiden. Boettger, C.R., 1936. Das Vorkommen der Landschnecke Vertigo (Vertigo) moulinsiana Dup. in Deutschland und ihre zoogeographische Bedeutung. Sitzungsberichte der Gesellschaft naturforschender Freunde zu Berlin. Jahrg. 1936, Nr. 1-3: 101-113. Butot, L.J.M. & W.H. Neuteboom, 1958. Over Vertigo moulinsiana (Dupuy) en haar voorkomen in Nederland. Basteria 22(2/3): 52-63. Cameron, R.A.D. et al., 2003. Species accounts for snails of the genus Vertigo listed in Annex II of the Habitats Directive: V. angustior, V. genesii, V. geyeri and V. moulinsiana. Heldia, Sonderheft 7 (zu band 5): 151-172. Collins, N.M. & S.M. Wells, 1987. Invertebrates in need of special protection in Europe. Council of Europe, Strasbourg, 1-162. Drake, C.M., 1997. Vertigo moulinsiana surveys and studies commissioned in 1995-1996. English Nature research. Report No. 217. p. 68. Drake, C.M., 1999. A review of the status, distribution and habitat requirements of Vertigo moulinsiana in England. Journal of Conchology 36(6): 63-79. 371

Gmelig Meyling, A.W., R.H. de Bruyne & S.M.A. Keulen, 2006. Inhaalslag verspreidingsonderzoek mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Inventarisatieperiode 2004-2005. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana. Stichting ANEMOON, Hillegom. Gmelig Meyling, A., Keulen, S., Bruyne, R. de & Boesveld, A. 2006. De Zeggekorfslak: bedreigd, maar wijder verspreid dan gedacht. De Levende Natuur 107(6): 247-251. Keulen, S.M.A., 1985. De waterstand in de Kathager Beemden (Zuid-Limburg) en Vertigo moulinsiana. Correspondentieblad van de Malacologische Vereniging 222: 5. Keulen, S.M.A., 1998. De Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana in het dal van de Geleenbeek. Stichting ANEMOON, Bennebroek. Keulen, S.M.A., 1998. De Zeggekorfslak, Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849) (Gastropoda, Pulmonata) in Nederland. Correspondentieblad van de Nederlandse Malacologische Vereniging 300: 2-9. Keulen, S. & R.H. de Bruyne, 1998. Het huidige voorkomen en de biotoop-bescherming van de Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849) in Nederland. Correspondentieblad van de Nederlandse Malacologische Vereniging 300: 19-24. Kuiters, A.T., J.P.M. Clerx, J.H.J. Schaminée & A.H.F. Stortelder, 2001. Gevolgen van de aanleg van de Rijksweg 73-Zuid voor de Zeggekorfslak en de kwaliteit van de Elzenbroekbossen in het Swalmdal. Alterrarapport 348. Alterra, Wageningen. Speight, M.C.D., E. A. Moorkens & G. Falkner (red.), 2003. Proceedings of the Workshop on Conservation Biology of European Vertigo species in Dublin 2002. Heldia, Sonderheft 7 (zu Band 5). München. Stebbings, R.E. & I.J. Killeen, 1998. Translocation of habitat for the snail Vertigo moulinsiana in England. Journal of Conchology special publication, 2: 191-204. Stichting Anemoon: www.anemoon.org/natura-2000/soorten/zegge-korfslak Vercoutere, B., 2002. De Zeggekorfslak in België en Nederland. De Levende Natuur 103(1): 16-21. Wells, S.M. & J.E. Chatfield, 1992. Threatened non-marine molluscs of Europe. Nature and environment 64. Council of Europe, Strasbourg. 372

Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) H4056 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (sinds 2004) 2. Kenschets Beschrijving: De Platte schijfhoren is een kleine waterslak met een opvallend plat, schijfvormig huisje met afmetingen van 6 x 0,8 cm en maximaal 5 windingen. De Platte schijfhoren kan worden verward met de Draaikolkschijfhoren (Anisus vortex) en de Geronde schijfhoren (Anisus septemgyratus 1 ). De vorm van het huisje van veel schijfhoren-soorten is in meerdere opzichten variabel. Ook zijn sommige van de diagnostische kenmerken die in de literatuur genoemd worden om de Anisus-soorten uit elkaar te houden, lastig te interpreteren. De Platte schijfhoren kan voorkomen op plekken waar ook de Draaikolkschijfhoren (soms erg algemeen) voorkomt. De vindplaats/habitat helpt dus ook niet bij de onderscheiding van de soorten. Er zijn echter wel kenmerken waarmee de Platte schijfhoren goed kan worden onderscheiden van de andere Anisussoorten (deels zijn die kenmerken pas zichtbaar bij een vergroting van 15x). De Platte schijfhoren kan het hele jaar door worden aangetroffen, zij het dikwijls in aanzienlijk kleinere aantallen dan de meeste andere inlandse waterslakken. Het beste is de soort waar te nemen in de zomer en in het najaar, omdat dan de onderwatervegetatie goed is uitgegroeid en de dieren zich niet hebben teruggetrokken in of op de bodem. De Platte schijfhoren wordt waarschijnlijk niet veel ouder dan één jaar. De eikapsels zijn 1,2 tot 1,6 mm groot en bestaan elk uit 4 tot 5 eieren van 0,5 mm. Van de Platte schijfhoren zijn weinig specifieke bijzonderheden bekend over de levenscyclus. Van andere Anisus-soorten is bekend dat ze eieren leggen in het vroege voorjaar en dat de embryo s zich binnen 12 dagen tot jonge slakjes ontwikkelen. Waarschijnlijk geldt dit ook voor de Platte schijfhoren. Relatief belang binnen Europa: groot De Platte schijfhoren komt binnen de EU vermoedelijk in de meeste landen voor, met een zwaartepunt in Midden- en Oost-Europa. Het is aan te nemen dat vroeger, tot in 1960, de soort in Nederland niet bijzonder zeldzaam was. In het zuid-oosten van Engeland is de soort tot op heden niet zeldzaam. Het bleek niet mogelijk de voorkomens van de Platte schijfhoren binnen de verschillende EUlanden onderling kwantitatief te vergelijken. Evenmin is het op dit moment mogelijk een kaart van Europa te presenteren waarin de relatieve populatiegroottes per land worden gepresenteerd. Desondanks mag met aan waarschijnlijkheid grenzende zekerheid gesteld worden dat de Nederlandse populaties een groot aandeel vormen binnen het gehele Europese voorkomen. Vermoedelijk bevindt zich meer dan 4% van de Europese populatie in Nederland. 3. Ecologische vereisten Leefgebied: De Platte schijfhoren leeft bij voorkeur in voedselrijk stilstaand water met een begroeiing van waterplanten. De Platte schijfhoren heeft verder een afkeer van ionenrijk water. Het slakje wordt ook vaker en in hogere aantallen waargenomen naar mate de concentraties aan calcium, kalium, natrium, magnesium en chloride lager zijn. In brak water of wateren met een zoutgehalte boven de 0,7 promille ontbreekt de soort. Verschillende literatuurbronnen vermelden 1 Een jonger synoniem is Anisus leucostomus. 373

dat de Platte schijfhoren voorkeur zou hebben voor hard water met een hoog gehalte aan calciumionen (door oplossing van kalk). Dit is in tegenspraak met de situatie in Noord-Holland: daar is de Platte schijfhoren meer gevonden naarmate het calciumgehalte lager is. De Platte schijfhoren vertoont in ons land een voorkeur voor wateren met veenbodems. In wateren met kleibodems vond men de Platte schijfhoren slechts incidenteel, en in wateren met zandbodems weinig. De soort laat een afkeer van alkalisch water zien. Wanneer de zuurgraad (ph) hoger is dan 8,0, is de kans op het voorkomen van Platte schijfhoren veel lager dan wanneer de ph lager is dan 8,0. De Platte schijfhoren leeft tussen waterplanten met drijvende bladeren zoals gele plomp en waterlelie. De kans op het voorkomen van de Platte schijfhoren is klein wanneer deze planten of ondergedoken planten volledig afwezig zijn. De mate van voorkomen van boven het water uitgroeiende waterplanten lijkt het voorkomen van de Platte schijfhoren niet te beïnvloeden. Het leefgebied van deze soort omvat vrijwel uitsluitend stilstaande of zwakstromende wateren. Milieufactoren als diepte, breedte, isolatie van de wateren lijken daarbij weinig of niet van invloed. Het kan zowel gaan om plassengebieden als om sloten en dergelijke. De Platte schijfhoren komt echter niet voor in water dat periodiek droogvalt. Het is derhalve geen typische moerassoort. Voedsel: Er is weinig bekend over de exacte voedselvoorkeur van de Platte schijfhoren. Er zijn verschillende soorten van schijfhorens en die leven in het algemeen van plantaardig materiaal bijv. van water- en oeverplanten, algen en afgestorven organisch materiaal dat meestal op de bodem ligt (detritus). Het is duidelijk dat daarbij enig verschil in voorkeur voor uiteenlopende planten en plantendelen bestaan. Waterpest (Elodea spec.) en kroos (Lemna spec.) worden bijvoorbeeld niet gegeten. Verder wordt soms dierlijk materiaal opgenomen. Waarschijnlijk is de Platte schijfhoren niet strikt gebonden aan een speciale plant als voedselbron. 4. Huidig voorkomen De Platte schijfhoren is niet algemeen. Meldingen van deze soort komen vooral uit de veengebieden van noordwest Overijssel, de Vechtstreek en Zuid-Holland. In de rest van Nederland is de soort aanzienlijk minder vaak gemeld. 374

Verspreidingskaart Platte schijfhoren 5. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Het voorkomen van de Platte schijfhoren is nog niet voldoende systematisch onderzocht. Het is daarom niet te zeggen op hoeveel plekken de soort daadwerkelijk is verdwenen. Wanneer er op een inventarisatie-eenheid van één of vijf kilometer wordt gekeken, komt wel een trend naar voren. Voor beide schaalniveaus geldt het volgende: in de atlashokken die zowel vóór als na 1990 zijn onderzocht, blijkt de Platte schijfhoren vóór 1990 veel meer te zijn waargenomen dan na 1990. Op basis van deze resultaten staat de Platte schijfhoren op de Rode lijst. Analyses laten zien dat de soort vooral na 1960 minder wordt teruggevonden in hokken waar ze eerder wel was waargenomen. Het is echter niet geheel duidelijk in welke mate deze conclusie beïnvloed is door verschillen in de wijze waarop naar de soort is gezocht. Experts geven echter te kennen dat er ook volgens hun beleving een aanzienlijke afname van de soort heeft plaatsgevonden en dat veel wateren waarin zij vroeger 'gemakkelijk' de Platte schijfhoren waarnamen, thans met eendekroos zijn bedekt en geheel of grotendeels ongeschikt zijn geworden voor de Platte schijfhoren. De afname is dus waarschijnlijk vooral te wijten aan de vermesting van sloten, plassen en meren, waardoor het water minder helder werd en op veel plaatsen rijke onderwatervegetaties zijn verdwenen. Ook het dempen van sloten en het herinrichten van gebieden heeft vrijwel zeker een grote negatieve invloed gehad op het voorkomen (en de verspreidbaarheid) van de Platte schijfhoren. Recente ontwikkelingen: Exacte informatie ontbreekt, maar aangenomen wordt dat het wat beter gaat met de Platte schijfhoren, in ieder geval in natuurgebieden. 375

Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: onbekend Er is onvoldoende informatie om een uitspraak te doen over de staat van instandhouding van het natuurlijk verspreidingsgebied. Beoordelingsaspect populatie: De trend in dichtheden is voor de Platte schijfhoren niet goed te geven. Daarom wordt het aantal 1x1 km-hokken als maat voor de populatie gebruikt. Dit aantal neemt niet met meer dan 1% per jaar af. De inschatting is dat het aantal bezette km-hokken wel lager is dan de gunstige referentie, maar daar minder dan 25% onder ligt. Beoordelingsaspect leefgebied: In grote delen van Nederland voldoet de waterkwaliteit nog niet aan de eisen van de Platte schijfhoren. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: De waterkwaliteit van de grote wateren is in de laatste 15 jaar sterk verbeterd. De concentraties fosfaten en nitraten zijn daar vanaf 1990 afgenomen en het doorzicht is toegenomen, waardoor onderwaterplanten weer meer kansen krijgen. In kleinere wateren, die veel meer onder directe invloed staan van bemesting staan, zijn de gevolgen van vermesting echter nog steeds groot. Wanneer men er in slaagt de vermesting in kleine wateren terug te dringen, zal de Platte schijfhoren zich ook daar waarschijnlijk weer kunnen herstellen. Bij een voorzetting van het huidige beleid is een sterke verdere afname van de soort niet te verwachten. De kans op een toename van de soort met herstel van de oorspronkelijke dichtheden die horen bij een gunstige staat van instandhouding van de populatie is echter in de meeste buiten de Natura 2000-gebieden gelegen wateren gering. Daarom wordt de staat van instandhouding beschouwd als. Landelijke instandhoudingsdoelstelling: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie. Streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling: - natuurlijk verspreidingsgebied: 117 10x10 km-hokken - populatie: 924 1x1 km-hokken Oordeel: Staat van instandhouding Aspect 1994 2004 2007 Verspreiding? Populatie? Leefgebied? Toekomst? Eindoordeel?? 6. Bronnen Boesveld, A. & A.W. Gmelig Meyling, 2008. Inhaalslag verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Platte schijfhoren Anisus vorticulus. Resultaten van het inventarisatiejaar 2007. Anemoon rapport 2008-06. Stichting ANEMOON, Bennebroek. 376

Bruyne, R.H., A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld, 2008. Platte schijfhoren Anisus vorticulus (Troschel, 1834). In: V.J. Kalkman (red.). Soorten van het leefgebiedenbeleid: 132-137. EIS- Nederland, Leiden. Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries, 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brakwater. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis. Leiden. Gmelig Meyling, A.W. & R.H. de Bruyne, 2005. Verspreidingsonderzoek mollusken. De Platte schijfhoren Anisus vorticulus. Een in bijlagen II en IV van de Europese habitatrichtlijn opgenomen zoetwaterslak. Deelproject 1, 2 en 3. Stand van zaken verspreidingsonderzoek, potentieel leefgebied, methode en meetstrategie voor toekomstig verspreidingsonderzoek en beschikbaarheid vrijwilligers. Anemoon-rapport 2005.6. Stichting ANEMOON. Heemstede. Gmelig Meyling, A.W., R.H. de Bruyne & I. van Lente, 2007. Inhaalslag verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Platte schijfhoren Anisus vorticulus. Resultaten van het inventarisatiejaar 2006. Stichting ANEMOON, Bennebroek. Janssen, A.W. & E.F. de Vogel, 1965. Zoetwatermollusken van Nederland. Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, Amsterdam. Lyon, M.J.H. de & J.G.M. Roelofs, 1986. Waterplanten in relatie tot waterkwaliteit en bodemgesteldheid. Deel 1 en 2. Laboratorium voor Aquatische Oecologie. Katholieke Universiteit Nijmegen. Provincie Noord-Holland, 1993. Macrofauna-atlas van Noord-Holland. Verspreidingskaarten en responsies op milieufactoren van ongewervelde waterdieren. Provincie Noord-Holland, dienst Ruimte en Groen. Haarlem. Redeke, H.C. 1948. Hydrobiologie van Nederland. C. de Boer, Amsterdam. Stichting ANEMOON: www.anemoon.org/natura-2000/soorten/platte-schijfhoren 377

Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) H1037 1. Status: Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: De Gaffellibel is een onmiskenbare vertegenwoordiger van de familie van de rombouten. Deze familie is (onder andere) goed te herkennen aan de duidelijk van elkaar gescheiden ogen. De Gaffellibel heeft een grasgroen borststuk en een duidelijk geel met zwarte tekening op het achterlijf en vliegt van half juni tot ver in augustus. Mannetjes van de Gaffellibel patrouilleren actief boven het water of zitten aan de waterkant op boomstammen of de grond wachtend op een vrouwtje. De mannetjes grijpen de vrouwtjes in de vlucht. Het paar vliegt vervolgens als tandem naar een boomtop in de buurt, waar de paring maximaal een half uur duurt. Nadat de eieren aan land als een klompje zijn uitgeperst zet het vrouwtje ze in de rivier af. Ze doet dat alleen door met het achterlijf in het water te tippen. De eieren bezitten een kleverig laagje waardoor ze onder water op een substraat blijven plakken. Ze komen na circa vier weken uit en de larven leven in de bodem waar ze twee tot vier jaar verblijven. De Gaffellibel is een karakteristieke libel van ongestoorde en snelstromende rivieren en brede beken. Belangrijk zijn voor de soort een goede waterkwaliteit (vooral een hoge zuurstofconcentratie), een zand of grindbodem en een hoge natuurlijke dynamiek. Relatief belang binnen Europa: aanzienlijk De Gaffellibel komt oostwaarts voor tot ver in Centraal-Azië en Rusland. In westelijke richting reikt het verspreidingsgebied tot in Nederland. Binnen Europa gedraagt deze libel zich min of meer als een continentale soort. Enkele populaties komen in de Atlantische regio voor, in Nederland, Denemarken, het noorden van Duitsland en in westelijk Frankrijk. Het aandeel van de Nederlandse populaties in de totale Europese populatie is bijzonder klein. Dit geldt eveneens voor de Europese Unie. In beide gevallen is het Nederlandse aandeel minder dan 1%. Binnen het totaal van de Atlantische regio is de Nederlandse populatie wel van belang. In Noord-Duitsland zijn enkele kleine populaties aanwezig en een grote populatie op de Lüneburger Heide. Verder zijn kleine populaties aanwezig in Denemarken in enkele stroomgebieden in Jutland en in Frankrijk. Hoewel de Nederlandse populatie tot in 2004 nog steeds als klein moet worden gekenschetst, is het een van de weinige levensvatbare populaties in de Atlantische regio. Naar schatting omvat het Nederlandse aandeel circa 5-10% van de populaties in de Atlantische regio. 3. Ecologische vereisten Leefgebied: De Gaffellibel is een soort van stroomdallandschappen met snel stromende, ongestoorde, brede beken en rivieren. In zijn ideale leefgebied hebben de waterlopen een flinke lengte, voldoende variatie en een natuurlijke dynamiek en staat het landschap uitwisseling toe tussen rivier- en beeksystemen onderling. De Gaffellibel is een warmteminnende soort die geprofiteerd heeft en verder kan profiteren van een klimaatverandering met een toename van warme zomers in Nederland. De voortplantingsbiotopen van de Gaffellibellen zijn de zonbeschenen gedeeltes van snelstromende rivieren en beken. Langs en in de directe omgeving van het water van een deel van deze biotopen staan bomen en struiken. Vaak zijn de oevers en het water direct ter plaatse relatief arm aan vegetatie. Breder bezien bestaat de oeverzone veelal uit een opgaande ruigte. De larven van de Gaffellibel zijn afhankelijk van zuurstofrijk water van een redelijke tot goede kwaliteit en ze leven tot op circa een meter diepte grof zand en grind onder water. Locaties waar de Gaffellibel 378

zich met succes voortplant kenmerken zich door een grote natuurlijke dynamiek van de rivier of beek, zoals waar een beek uitmondt in een rivier. De beek of rivier kan vrij meanderen en fluctueren zodat een breed scala aan geschikte oevers en onderwaterbodems ontstaat. Voedsel: De meeste libellen zijn vleeseters (carnivoren) en eten allerlei in afmeting geschikte prooi. De Gaffellibel is hierop geen uitzondering. Als volwassen dier (imago) eet de Gaffellibel alle prooien die niet groter zijn dan hijzelf, het meest allerlei soorten muggen en vliegen. Als larve eet de soort vooral muggenlarven en allerlei kleine andere diertjes die op of in de bodem leven. Minimum omvang duurzame populatie: Hierover vermeldt de literatuur niets bij de Gaffellibel. In zijn algemeenheid geldt dat libellen van de familie van rombouten waar de Gaffellibel bij hoort slechts in lage dichtheden voorkomen. Gebaseerd op enkele dichtheden van larvenpopulaties genoemd in Suhling & Müller (1996) bedraagt de dichtheid naar schatting ongeveer 25% van de dichtheid van andere libellensoorten. Geëxtrapoleerd naar een schatting van de minimale omvang van een duurzame populatie voor de Gaffellibel zou dat uitkomen op circa 100 tot 150 dieren per jaar. Dit is vermoedelijk ook de grootte van de populatie die in de Roer voorkomt. De soort is goed in staat om zich over enige afstand te verplaatsen (heeft een voldoende hoog zwervend vermogen ) om uitwisseling tussen beeksystemen mogelijk te maken en te verzekeren of om nieuwe gebieden te koloniseren. 4. Huidig voorkomen De Gaffellibel komt op dit moment alleen voor langs de Roer en de Swalm. Vanaf 2000 is de soort herhaaldelijk in de Roer gevonden en vanaf 2006 in de Swalm. Die laatste beek is nog niet weergegeven op onderstaande kaart. In 1995 en 1996 zijn enkele exemplaren waargenomen langs de Geleenbeek in het zuiden van Limburg. Dit zijn mogelijk zwervers geweest. Verspreidingskaart Gaffellibel 379

5. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends in Nederland: Vroeger kwam de Gaffellibel voor langs vrijwel het gehele stroomgebied van de Maas en vermoedelijk ook in het oostelijke gedeelte van het Rijndal. De laatste waarneming uit dit oorspronkelijke verspreidingsgebied dateert van 1936. De populatiegrootte moet toen minstens enkele duizenden dieren per jaar zijn geweest. Pas in 2000 werd er daadwerkelijk weer een populatie van de Gaffellibel aangetroffen en wel in de Roer. In 2006 vestigde de Gaffellibel zich ook in de Swalm. Deze vestigingen lijken gelijk op te gaan met een vooruitgang in West-Europa. De aantallen langs de Roer zijn laag, maar de populatie lijkt min of meer stabiel. Recente ontwikkelingen: In 2000 heeft de Gaffellibel zich opnieuw gevestigd in de Roer, daar is ze waargenomen in ca. 40 kilometerhokken met een schatting van een populatiegrootte van 100-150 exemplaren. In 2006 vestigde de soort zich in de Swalm. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: De huidige populaties van de Roer en de Swalm omvatten drie 10x10 km-hokken. Dit is veel minder dan de gunstige referentie. Beoordelingsaspect populatie: De huidige populaties van de Roer en de Swalm omvatten naar schatting in totaal 200 exemplaren. Dit is veel lager dan de gunstige referentie. Beoordelingsaspect leefgebied: Omvang en kwaliteit van het leefgebied lijken nog onvoldoende voor zes duurzame populaties. Dat aantal van zes is nodig voor duurzaamheid op landelijk niveau. Beekherstel heeft echter al het nodige opgeleverd en de huidige situatie is niet hopeloos. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: In 2007 lijkt het toekomstperspectief voor de Gaffellibel. De verwachting is dat het huidige beleid niet op afzienbare termijn zal leiden tot zes duurzame populaties in Nederland. De toekomst is echter niet hopeloos. De Gaffellibel heeft goede perspectieven in de Roer en de Swalm en vertoont in West-Europa een positieve trend. Gezien het vroegere voorkomen is vestiging van de Gaffellibel in (zijbeken van) de Maas en bijvoorbeeld Rijn en IJssel wellicht te verwachten. Ook de bredere beken in de provincie Overijssel zijn mogelijke vestigingsplaatsen. Landelijke instandhoudingsdoelstelling: Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie. Streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling: - natuurlijk verspreidingsgebied: Zes beeksystemen met populaties Gaffellibellen lijken tezamen voldoende voor een duurzame instandhouding. Dit is vertaald naar een gunstige referentie van 7 10x10 km-hokken, aangezien de huidige populatie van de Roer twee 10x10 km-hokken omvat. - populatie: 900 exemplaren, verdeeld over zes populaties. Oordeel: 380

Staat van instandhouding Aspect 1994 2004 2007 Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Eindoordeel gunstig gunstig 6. Bronnen Bouwman, J.H. & V.J. Kalkman, 2006. Verspreiding van de libellen van de Habitatrichtlijn in Nederland. Brachytron 9 (1/2): 3-13. Geraeds, R.P.G. & T. Hermans, 2000. De Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) langs de Roer. Natuurhistorisch Maandblad 89(12): 254-259. Geraeds, R.P.G. & V.A. van Schaik, 2005. Ecologische aspecten van de levenswijze van de Gaffellibel langs de Roer: inventarisaties van larvenhuidjes in 2002 en 2003 en een vergelijking van inventarisatiemethodes. Natuurhistorisch Maandblad 94(1): 1-6. Krekels, R. & V. Kalkman, 2002. Gaffellibel. In: Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Fauna deel 4: 284-287. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey- Nederland, Leiden. Nielsen, O.F., 1998. De danske guldsmede. Apollo books, Stenstrup. Nielsen, O.F., 2001. Surveillance of six of the red-listed dragonflies in Denmark. Nordic Odonatological Society Newsletter 7(1): 6-9. Schaik, V.A. van & R.P.G. Geraeds, 2007. Herontdekking van de Gaffellibel langs de Swalm. Natuurhistorisch Maandblad 96(11): 299-302. Suhling, F. & Müller, O., 1996. Die Flussjungfern Europas. Die Neue Brehmbücherei 628, Magdenburg. 381

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H1042 1. Status: Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Habitatrichtlijn Bijlage II (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: De Gevlekte witsnuitlibel is vergeleken met andere witsnuitlibellen relatief fors gebouwd. Het mannetje is onmiskenbaar door de grote gele vlek op het zevende segment; het vrouwtje is te herkennen aan de grote vlekken op het achterlijf. De Gevlekte witsnuitlibel vliegt tussen begin mei en eind juli. De larven leven in ondiep water met veel waterplanten waar ze twee jaar verblijven. De mannetjes bezetten een territorium dat ze verdedigen vanaf een uitkijkpost die ze veelvuldig opzoeken. Na de paring begint het vrouwtje meestal direct met het afzetten van de eieren. Vaak wordt ze daarbij begeleid door het mannetje. Soms verlaat ze echter het water om aan andere mannetjes te ontkomen en keert ze terug als de dichtheid van de mannetjes kleiner is. De Gevlekte witsnuitlibel is een kenmerkende libel van ongestoorde verlandende laagveenmoerassen. Op de zandgronden komen kleine populaties voor in gebufferde, rijk begroeide vennen en plassen. In sommige jaren kunnen zwervers van de soort invasie-achtig in Nederland voorkomen. Relatief belang binnen Europa: groot Het areaal van de Gevlekte witsnuitlibel reikt van West-Europa in het westen tot Siberië en Mongolië in het oosten. In Europa is de Gevlekte witsnuitlibel voornamelijk beperkt tot de continentale en boreale regio. In de Atlantische regio zijn verbrokkelde populaties bekend uit Denemarken, het noorden van Duitsland, Nederland en Frankrijk. De situatie verder oostwaarts is niet helemaal duidelijk. De dichtstbijzijnde vindplaatsen met hoge dichtheden liggen in de Vogezen, Oost-Duitsland en aan de voet van de Alpen. Het aandeel van Nederland in de totale Europese populatie is vermoedelijk niet groot, maar door enkele grote populaties is ons aandeel wel van betekenis. Vermoedelijk omvat het Nederlandse aandeel tussen de 1 en 5%. Ditzelfde geldt voor de Europese Unie. Binnen de Atlantische regio liggen de grootste populaties van deze soort (relatief geïsoleerd) in Nederland (nauwelijks populaties aanwezig in België en aangrenzend Duitsland en Denemarken; ontbrekend in Engeland en zeldzaam in westelijk Frankrijk). Het aandeel van de Nederlandse populaties in de Atlantische regio is waarschijnlijk aanzienlijk en kan worden geschat op minstens circa 25-50%. 3. Ecologische vereisten Leefgebied: De Gevlekte witsnuitlibel komt voor in moeras- en plassengebieden waar verspreid rijk begroeide delen in aanwezig zijn. Populaties van deze soort zijn ook in staat zich langdurig te handhaven in een landschap met kleine structuurrijke plasjes of vennen. Essentieel zijn voor de soort de aanwezigheid van voedselrijke gevarieerde verlandingsvegetaties en een goede waterkwaliteit. Matig voedselrijke en gevarieerde verlandingsvegetaties zijn de voortplantingsbiotopen van de Gevlekte witsnuitlibel. Ze liggen in beschut, ondiep en helder water. Het voor de Gevlekte witsnuitlibel optimale verlandingsstadium is een dichte krabbenscheervegetie in laagveengebieden. De open waterzone bedraagt er circa 25-50%. De oeverzone wordt gekenmerkt door een combinatie van riet en lisdodde, van ondergedoken waterplanten zoals kransvederkruid en grof hoornblad en van drijfbladvegetaties zoals witte waterlelie en gele plomp. Op 382