Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van Gebr. Beijer v.o.f. te Soest, d.d. 15 augustus 2006 met nr. 2006WEM002495i.



Vergelijkbare documenten
Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften

VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ DE MILIEUVERGUNNING VAN:

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

Voorschriften baggerdepot Polsbroek Noord

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren.

... V O O R S C H R I F T E N I N H O U D BEGRIPPEN...2

Voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo (milieu)

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Sunny-Egg-Systems BV te Rogat

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. Algemene voorschriften

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Vos Zand en Grind BV te Ellertshaar

V O O R S C H R I F T E N M I L I E U V E R G U N N I N G 2 VRAGENLIJST ACCEPTATIE- EN VERWERKINGSBELEID (A&V)

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften

Acceptatie- en verwerkingbeleid

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 2. 2 MILIEUASPECTEN Geluidhinder Bodembescherming Geur- en stofhinder 4

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer. voor de inrichting. G. Hindriks, Oosterwijk WZ 24 H te Nieuw-Dordrecht

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Algemene voorwaarden behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen.

Vragenlijst controle autobedrijven

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Milieuneutrale wijziging van de (werking van de) inrichting (Wabo art 2.1 lid 1 onder e en art 3.10 lid 3)

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inrichting. DSM Advanced Polyesters Emmen BV

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

CHECKLIST PROJECT TRANSPORTBEDRIJVEN

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Au1fl0pooft

2003WEMxxxxxi. Bijlage 1: Voorschriften 3. 1 Milieuzorg 3. 2 Milieuaspecten en -componenten 5. 3 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten 12

MILIEUVOORSCHRIFTEN. 60 db(a) tussen en uur (nachtperiode);

1 Algemene voorschriften

Wet belastingen op milieugrondslag

Pluimveehouderij Bouma

Wet milieubeheer. Besluit burgemeester en wethouders van Moerdijk. Datum 9 augustus 2004.

Checklist voor Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking niet zijnde vuurwerk, nitraathoudende kunstmeststoffen en andere ontplofbare stoffen

Theo Beheer BV. Kenmerken project. Groenafval en uitbreiding veegvuil. Verwerkingslocatie Lelystad

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Atbkd25i9m7

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR DE MILIEUSTRAAT GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE, EURSING 2A TE BEILEN

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. MSV Motodrôme te Emmen

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asatgpng2x2

Inhoudsopgave. 1.1 Algemeen. Algemene voorschriften

Bijlage 3b Aanwijzing van categorieën van gevallen, beperkingen en

Algemeen acceptatiebeleid

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

1. In te trekken de Afvalstoffenverordening 2016 Dronten 2. Vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening 2019 Dronten

bepalingen van de Wet milieubeheer (artikel 10.23, eerste lid), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Atkqkqrorav

Gemeente Langedijk. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouder van 29 december 2009, nummer 14;

Afvalstoffenverordening 2017 gemeente Aalten

Afvalstoffenverordening Avri 2016

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

Checklist Gebruik en Opslag gevaarlijke stoffen Houtbewerking, bouwnijverheid en installatietechniek

Cubri Pallet en Handelsmaatschappij B.V. t.a.v. de heer G.J. Brinks Kanaalweg PH SCHOONEBEEK. Datum verzending: 27 mei 2019

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Behoort bij raadsvoorstel , titel: Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016.

Vloer niet gekeurd Matig Dwangsom p.w. max. 10 x. Licht Zelf laten verwijderen + Dwangsom Ernstig PV+

... V O O R S C H R I F T E N I N H O U D BEGRIPPEN... 2

Bijlage 1. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften. 1.1 Algemeen. 1.2 Toegang. 1.3 Gedragsvoorschriften/instructies

Bodembescherming. en de NRB in het Bal. Bodembescherming. verandert, het bodembeschermingsniveau blijft gelijkwaardig

* *

Brandveiligheidsvoorwaarden Campings Regio Noord- en Midden Limburg

ODMH Omgevingsdienst Midden-Holland

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer. voor de inrichting. TS Metals BV, Scholekster 4 te Coevorden

Afvalstoffenverordening Eemnes 2017

HOOFDSTUK 1: DE AFVALSTOFFENVERORDENING

BIJLAGE 6. Reglement Milieupark Roermond 2017

Het verzoek BESCHIKKING. Gebr. van Vijfeijken BV Postbus BA SOMEREN. Procedure ex artikel 8.24 Wet milieubeheer.

(ONTWERP) BESCHIKKING VERANDERINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Inhoudsopgave. 1.1 Werktijden. 1.2 Geluidhinder

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

1. VERGUNDE SITUATIE 2. AMBTSHALVE WIJZIGING

Amitec. Het aanvraagformulier is aangepast en het lozen van huishoudelijk afvalwater en hemelwater is in de aanvraag opgenomen.

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asb46fyfms0

In deze vergunningen en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

RAADSBESLUIT 16R şemeente WOERDEN. besluit:

Naleven van de regels, de normaalste zaak van de wereld

Sectorplan 24 PCB-houdende afvalstoffen

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Aw4k7idfksg

Milieuvergunningen. Recycling Dongen BV De Leest RC DONGEN. Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State

De Afvalstoffenverordening Woudenberg 2017:

Verordening Afvalstoffen 2010

WET MILIEUBEHEER. Burgemeester en wethouders van W a g e n i n g e n ;

Meldingsformulier Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer

Zaaknummer: Vergunninghouder: J.C. Boerma Projectomschrijving: het oprichten van pluimveestallen en een werktuigenberging

gezien het verslag van de inspraakprocedure; besluit vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening Krimpen aan den IJssel.

Wet milieubeheer. Jaar Nr Definitieve beschikking. Besluit van burgemeester en wethouders van Nunspeet;

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

Acceptatie- en verwerkingsbeleid afvalstoffen (A&V-beleid) en de Administratieve organisatie en interne controle (AO/IC)

Beschikking Wet milieubeheer

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Acceptatie- en verwerkingsbeleid afvalstoffen (A&V-beleid) en de Administratieve organisatie en interne controle (AO/IC)

Afvalstoffenverordening gemeente Beesel 2018

Antwoorden AIM sessie Auznl3qpx2n

Op de voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu van, nr., Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

WET MILIEUBEHEER BESCHIKKING

Afvalstoffenverordening gemeente Edam-Volendam

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting Alvon Bouwmaterialen BV te Veenoord

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

Transcriptie:

Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van Gebr. Beijer v.o.f. te Soest, d.d. 15 augustus 2006 met nr. 2006WEM002495i. Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave 1 Algemene voorschriften...2 1.1 Algemeen...2 1.2 Werktijden...2 1.3 Procedures; Acceptatie en verwerking...2 1.4 Terreinen en wegen...2 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies...3 2 Milieuaspecten en -componenten...4 2.1 (Externe) veiligheid...4 2.2 Geluidhinder...5 2.3 Luchtverontreiniging...6 2.4 Bodemonderzoek...6 2.5 Bodembescherming...7 2.6 Afvalwater...7 2.7 Afvalstoffen...9 3 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten...9 3.1 Sorteren van bouw en sloopafval/bedrijfsafval/grof huishoudelijk afval...9 3.2 Kwaliteit van afval en uitgesorteerde fracties...9 3.3 Wasplaats...10 3.4 Gevaarlijke (afval)stoffen (opslag)...10 3.5 Opslag van koelkasten en vriezers...10 3.6 Autobanden...10 3.7 Opslag van asbest en asbesthoudend materiaal...11 3.8 CV-installaties...12 3.9 Registratie...12 3.10 Milieulogboek...12 3.11 Beëindiging van de inrichting...13 Begripsbepalingen...14 Provincie Utrecht 1 Gebr. Beijer v.o.f.

1 Algemene voorschriften 1.1 Algemeen 1.1.1 De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan de vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. 1.1.2 De voorschriften van deze vergunning zijn ook van toepassing op het laden en lossen van goederen. Transportmiddelen maken, gedurende de tijd dat ze in de inrichting zijn, deel uit van de inrichting. 1.2 Werktijden 1.2.1 De inrichting mag, met inachtneming van het gestelde in de geluidvoorschriften, van maandag tot en met vrijdag van 07:00 uur tot 19:00 uur in werking zijn en op zaterdag van 08:00 uur tot 15:00 uur. Op algemeen erkende feestdagen, als genoemd in artikel 3 van de Algemene Termijnenwet, gewijzigd 17 februari 1982, mag de inrichting niet in werking zijn. 1.2.2 In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. 1.3 Procedures; Acceptatie en verwerking 1.3.1 Vergunninghoudster dient te allen tijde te handelen conform het bij de aanvraag gevoegde acceptatie- en verwerkingsbeleid en de daarbij behorende acceptatiecriteria, inclusief de op grond van voorschrift 1.3.2 bedoelde toegezonden wijzigingen. 1.3.2 Wijzigingen in het acceptatie- en verwerkingsbeleid dienen aan het bevoegd gezag ter goedkeuring toegezonden te worden. 1.3.3 De in voorschrift 1.3.2 bedoelde wijzigingen mogen pas worden doorgevoerd als deze door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd. 1.4 Terreinen en wegen 1.4.1 Rondom het terrein van de inrichting moet, behoudens ter plaatse van bebouwing, water en de noodzakelijke toegang(en), een zodanig dichte en stevige afrastering of een gelijkwaardige voorziening aanwezig zijn, dat onbevoegden geen toegang tot het bedrijfsterrein kunnen verkrijgen. 1.4.2 Nabij de toegang dient een bord te zijn aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: a naam van de inrichting; b telefoonnummer van de inrichting; c openingstijden; d verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; e telefoonnummer(s) in geval van brand en calamiteiten; f maximale snelheid waarmee gereden mag worden; g globale acceptatie voorwaarden. 1.4.3 Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet Provincie Utrecht 2 Gebr. Beijer v.o.f.

zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel met een brandweerwagen te allen tijde bereikbaar is. 1.4.4 Ter plaatse van de toegang van de inrichting kan met een doelmatige afscheiding volstaan worden. 1.4.5 De toegang tot de inrichting dient een minimale breedte te hebben van 4 meter. 1.4.6 De geopende toegang moet onder voortdurend toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies 1.5.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en moet in goede staat van onderhoud verkeren. 1.5.2 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden. 1.5.3 Ongedierte zoals ratten, muizen, insecten, mijten e.d. moeten middels doeltreffende bestrijdingsmaatregelen worden bestreden. 1.5.4 Eventueel toe te passen bestrijdingsmiddelen moeten zodanig zijn uitgelegd dat mens en/of huisdier daarmee niet zonder meer in contact kunnen komen. 1.5.5 De vergunninghoudster moet alle binnen de inrichting werkzame personen (zonodig schriftelijk) instrueren over: a. de voorschriften van deze vergunning; b. de algemene veiligheidsvoorschriften; c. het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is. Dit geldt ook voor personeel van derden dat binnen de inrichting werkzaamheden verricht. 1.5.6 Vergunninghoudster is voorts verplicht om mondelinge instructies te verzorgen. De schriftelijke instructie dient actueel te worden gehouden, onder meer naar aanleiding van mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu, het verloop van personeel, nieuwe inzichten en gewijzigde wet- en regelgeving. 1.5.7 Op een centrale plaats (bijvoorbeeld bij de receptie) moet een telefoon zijn aangesloten met op een duidelijk zichtbare plaats een recente lijst van diensten met de daarbij behorende telefoonnummers, die bij brand of gevaarlijke situaties moeten worden gealarmeerd, zoals brandweer, politie, het bevoegd gezag Provincie/Hoogheemraadschap) e.d. Provincie Utrecht 3 Gebr. Beijer v.o.f.

2 Milieuaspecten en -componenten 2.1 (Externe) veiligheid Brandpreventie en brandbestrijding, algemeen 2.1.1 De hoofdafsluiters voor aardgas en de hoofdschakelaars voor de elektriciteitsvoorziening moeten aanwezig zijn op een voor bevoegden onder alle omstandigheden bereikbare plaats en moeten zijn aangegeven door een duidelijk leesbaar opschrift. 2.1.2 In ruimten of plaatsen waar brandbare vloeistoffen van de K o -, K 1 -, K 2 -klasse worden bewaard of gebezigd is roken en vuur verboden. Op de toegangen tot die ruimten of bij de opslagplaats moet in duidelijk leesbare letters (letterhoogte tenminste 50mm) het opschrift ROKEN EN VUUR VERBODEN zijn aangebracht of een genormaliseerd veiligheidsteken overéénkomstig de NEN 3011. Deze aanduidingen moeten te allen tijde goed zichtbaar zijn. Brandblusmiddelen 2.1.3 Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. In elk deel van de inrichting dat is bestemd voor de open overslag van gevaarlijke stoffen, moet voor elke 200 m 2 vloeroppervlakte een mobiel brandblusapparaat aanwezig zijn met een blusequivalent van 6 kg poeder. 2.1.4 Draagbare blustoestellen en slanghaspels moeten jaarlijks worden geïnspecteerd en onderhouden volgens de voorschriften vermeld in de NEN 2559 en de NEN-EN 671-3. Bedrijven die de blusmiddelen onderhouden en inspecteren moeten beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen). Na inspectie moeten blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met de inspectiedatum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. 2.1.5 Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Slanghaspels moeten voldoen aan het gestelde in NEN-EN 671-1. 2.1.6 Brandblusmiddelen moeten op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht en moeten steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen worden bereikt. Provincie Utrecht 4 Gebr. Beijer v.o.f.

2.2 Geluidhinder Algemeen 2.2.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau L Ar,LT van het invallend geluid en maximale geluidsniveau L Amax van het invallend geluid veroorzaakt door geluidbronnen binnen de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie mogen op de volgende referentiepunten (5 m hoogte)conform het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek van AMP met kenmerk A.1281 dd. 6 juni 2006, niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel opgenomen waarden in db(a): nr Immissiepunt Dag 7:00u 19:00u Nacht 23:00u - 7:00u Beoordelingshoogte 5,0 m Beoordelingshoogte 5,0m L Ar,LT L Amax L Ar,LT L Amax 1 referentiepunt 53 64 12 44 2 referentiepunt 50 64 14 48 3 referentiepunt 48 60 29 60 4 referentiepunt 50 64 27 59 5 referentiepunt 53 64 31 63 6 referentiepunt 57 66 32 64 7 referentiepunt 56 67 32 63 8 referentiepunt 54 62 25 56 9 referentiepunt 51 61 23 54 2.2.2 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau L Ar,LT van het invallend geluid en maximale geluidsniveau L Amax van het invallend geluid veroorzaakt door geluidbronnen binnen de inrichting in de incidentele bedrijfssituatie tijdens het houtversnipperen mogen op de volgende referentiepunten conform het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek van AMP met kenmerk A.1281 dd. 6 juni 2006, niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel opgenomen waarden in db(a): nr Immissiepunt Dag 7:00u 19:00u Beoordelingshoogte 5,0 m L Ar,LT L Amax 1 referentiepunt 62 70 2 referentiepunt 56 64 3 referentiepunt 53 61 4 referentiepunt 53 61 5 referentiepunt 58 66 6 referentiepunt 60 67 7 referentiepunt 58 63 8 referentiepunt 59 67 9 referentiepunt 55 63 Provincie Utrecht 5 Gebr. Beijer v.o.f.

2.2.3 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus, alsmede de beoordeling van de meetresultaten moet gebeuren overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (uitgave 1999, Ministerie van VROM). 2.2.4 In de inrichting mogen uitsluitend verbrandingsmotoren in gebruik zijn, die zijn voorzien van een doelmatige en in een goede staat verkerende geluiddemper. 2.2.5 Om geluid- en trillinghinder te voorkomen moet het terreingedeelte waarover transport plaatsvindt egaal zijn afgewerkt. 2.2.6 Tijdens het laden en/of lossen dienen autoradio's en motoren van motorvoertuigen te zijn uitgeschakeld, tenzij de motor voor het laden en/of lossen van belang is. 2.2.7 Het "warmdraaien" van motoren van vrachtauto's binnen het open terrein van de inrichting mag uitsluitend op de aangevraagde tijden en niet langer duren dan 5 minuten en mag uitsluitend het verkrijgen van lucht voor het remsysteem ten doel hebben. 2.2.8 Na in gebruik name van nieuwe installaties moet door of namens vergunninghoudster door middel van meting of berekening worden aangetoond dat aan de geluidnormering zoals gesteld in voorschrift 2.2.1 wordt voldaan. 2.3 Luchtverontreiniging 2.3.1 De overslag van afvalstoffen moet zodanig worden uitgevoerd, dat hiervan buiten de inrichting geen onaanvaardbare geuroverlast wordt ondervonden. 2.3.2 Bij een al dan niet door het bevoegd gezag geverifieerde constatering van geuroverlast dient het afval dat de geuroverlast veroorzaakt binnen 24 uur te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Totdat het afval dat geuroverlast veroorzaakt is afgevoerd, moeten maatregelen worden getroffen om geuroverlast te voorkomen. 2.3.3 Verkleind groenafval dient binnen 3 x 24 uur te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. 2.3.4 Op plaatsen binnen de inrichting waar activiteiten plaatsvinden met stuifgevoelige vaste stoffen, moeten maatregelen zoals bijvoorbeeld het nathouden van de afvalstoffen worden getroffen om stofverspreiding naar de omgeving te voorkomen. 2.3.5 Het nathouden van de stuifgevoelige vaste stoffen mag niet zo intens zijn dat dit tot plasvorming leidt. 2.3.6 Bij windkracht 8 of hoger op de schaal van Beaufort mag op het buitenterrein geen overslag van stuifgevoelige stoffen (behorende tot de stuifklasse S4) plaatsvinden. 2.3.7 Het gedeelte van de inrichting dat gebruikt wordt voor de aan- en afvoerbewegingen met transportmiddelen dient regelmatig besproeid te worden om stofvorming tegen te gaan. 2.3.8 Verspreiding van zand, stof en ander stuifgevoelig materiaal buiten de inrichting moet worden voorkomen. 2.4 Bodemonderzoek 2.4.1 Ter vaststelling van de bodemkwaliteit moet binnen 3 maanden na het van kracht worden van de vergunning (vóór de bouw van opstallen of het aanbrengen van niet-verplaatsbare voorzieningen) een nulsituatie-onderzoek naar de bodem zijn uitgevoerd; het onderzoek moet worden uitgevoerd conform de NEN 5740; de analyses moeten worden uitgevoerd door een laboratorium dat een kwaliteitsborgingssysteem hanteert dat gebaseerd is op NEN-EN-ISO/IEC 17025; Provincie Utrecht 6 Gebr. Beijer v.o.f.

de opzet van het onderzoek moet vooraf ter goedkeuring aan bevoegd gezag worden voorgelegd; de resultaten van het onderzoek moeten binnen 1 maanden na uitvoering aan bevoegd gezag worden overgelegd. 2.5 Bodembescherming 2.5.1 Voor alle in bijlage 8 van de aanvraag genoemde vloeistofdichte voorzieningen dient, voor zover dit vloeistofdichte voorzieningen zijn, door een door het bevoegd gezag erkende deskundige een geldige PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening" afgegeven te zijn. De verklaring moet worden bewaard in het milieulogboek. 2.5.2 Regenwater afkomstig van de vloeistofdichte voorzieningen dient zonder dat verspreiding over niet-vloeistofdichte terreingedeelten plaatsvindt, afgevoerd te worden naar het vuilwaterriool 2.5.3 Indien tijdens een interne controle, zoals bedoeld in de PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening, gebreken aan de vloeistofdichte constructie worden vastgesteld dient de constructie te worden hersteld op aanwijzing van een onafhankelijke deskundige, die de constructie na herstel conform CUR/PBV-Aanbeveling 44 herkeurt. Van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de vloeistofdichte constructie moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek. 2.5.4 Een vloeistofdichte vloer moet zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, maar ten minste eenmaal per jaar visueel door de vergunninghoudster worden gecontroleerd op afschot, scheuren, naden of andere gebreken die afbreuk doen aan de vloeistofdichtheid van de vloer. De resultaten van de visuele inspecties (bijv. de controlelijsten) moeten ten minste tot het moment van de eerstvolgende controle van een Deskundig Inspecteur worden bewaard in het milieulogboek. In geval van geconstateerde gebreken moet de constructie worden hersteld door vergunninghoudster op aanwijzing van een Deskundig Inspecteur, die de constructie conform CUR/PBV-Aanbeveling 44 "Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen" keurt. Van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de vloeistofdichte constructie moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek. 2.5.5 Een vloeistofdichte vloer moet opnieuw door een Deskundig Inspecteur worden beoordeeld binnen de keuringstermijn die op de "PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening" is vermeld. In geval van geconstateerde gebreken moet de constructie worden hersteld op aanwijzing van een Deskundig Inspecteur, die de constructie conform CUR/PBV-Aanbeveling 44 "Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen" keurt. 2.5.6 Gemorste en/of gelekte bodembelastende vloeistoffen zoals oliën en vetten moeten terstond worden opgeruimd. Daartoe moeten op plaatsen waar met die vloeistoffen wordt gewerkt en waar die vloeistoffen worden opgeslagen voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn. 2.6 Afvalwater 2.6.1 Afvalwater mag uitsluitend worden geloosd op een vloeistofdichte en tegen de te lozen stoffen bestendige riolering. 2.6.2 In werkvloeren of opslagplaatsen waar gevaarlijke stoffen of brandstoffen aanwezig zijn, mogen zich geen schrobputjes bevinden. Provincie Utrecht 7 Gebr. Beijer v.o.f.

2.6.3 Als een vermoeden bestaat of blijkt dat een deel van de bedrijfsriolering lek is, moet deze zo spoedig mogelijk buiten gebruik worden gesteld en dient dit vervolgens per ommegaande te worden gemeld aan het bevoegd gezag. Indien herstel van de bedrijfsriolering mogelijk is, moet dit zo spoedig mogelijk geschieden. Een (of een deel van de) bedrijfsriolering waarvan geconstateerd is dat deze niet kan worden hersteld, moet worden verwijderd en vervangen. 2.6.4 Bij een calamiteit (bijvoorbeeld brand) waarbij gevaarlijke stoffen in de bedrijfsriolering terecht komen of kunnen komen, dient de bedrijfsriolering onmiddellijk te worden afgesloten. Vervolgens dient hiervan onmiddellijk melding te worden gedaan aan het bevoegd gezag en de waterkwaliteitsbeheerder. 2.6.5 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: - de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur, en - de verwerking van slib, verwijderd uit een openbaar riool, niet wordt belemmerd. 2.6.6 Het bedrijfsafvalwater, inclusief huishoudelijk afvalwater en verontreinigd hemelwater mag uitsluitend worden geloosd in het openbaar riool voor de afvoer van vuilwater. 2.6.7 Het is niet toegestaan een afvoer vanuit een ander perceel of inrichting dan het in deze vergunning genoemde op de eigen bedrijfsriolering aan te sluiten of aangesloten te hebben. 2.6.8 Een slibvangput en een olie-afscheider waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moeten zo vaak als nodig, maar ten minste eenmaal per jaar deskundig worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd. Een schriftelijk bewijs van de laatste reiniging en controle moet in de inrichting aanwezig zijn (het milieulogboek zoals genoemd in 4.11). 2.6.9 De slibvangput en de olie-afscheider moeten voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089 (1990/C2:1993) en aan de middels ministeriële regeling gegeven voorschriften. 2.6.10 Voor de slibvangput en de olie-afscheider van de wasplaats moet een kwaliteitsverklaring zijn afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie erkende certificeringsinstelling, waaruit blijkt dat de instelling, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in staat en gerechtigd is tot het op onafhankelijke, betrouwbare en deskundige wijze beoordelen van slibvangputten en vet- en olie-afscheiders, bij een keuring heeft vastgesteld dat de voorzieningen voldoen aan de regels ter bescherming van het milieu. 2.6.11 Bedrijfsafvalwater (daaronder verontreinigd hemelwater inbegrepen) dient een zand/slibvangput plus controleput te passeren voordat het wordt geloosd. 2.6.12 Indien een nieuwe zand/slibvangput wordt geplaatst waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moet deze: a worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7087 en de daarbij behorende bijlage, en b te allen tijde voor controle bereikbaar zijn. Van het ledigen en reinigen van een zand/slibvangput wordt een aantekening in het in voorchrift 4.2.1 bedoelde milieulogboek bijgehouden. 2.6.13 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de aan zodanig openbaar riool behorende apparatuur; Provincie Utrecht 8 Gebr. Beijer v.o.f.

b. de verwerking van rioolslib verwijderd uit het openbaar riool niet wordt belemmerd. 2.6.14 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: a. stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken; b. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; c. grove afvalstoffen evenals snel bezinkende stoffen met een korreldiameter van meer dan 0.75 millimeter. 2.7 Afvalstoffen 2.7.1 Afvalstoffen mogen niet binnen de inrichting worden verbrand. 2.7.2 Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 2.7.3 Afvalstoffen mogen maximaal voor een periode van een jaar door vergunninghoudster binnen de inrichting worden bewaard. 3 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten 3.1 Sorteren van bouw en sloopafval/bedrijfsafval/grof huishoudelijk afval Acceptatievoorwaarden 3.1.1 In de inrichting mogen alleen die afvalstoffen worden geaccepteerd die worden genoemd in bijlage 5 van de aanvraag en die voldoen aan de acceptatiecriteria behorende bij de aanvraag om vergunning. 3.1.2 Indien niet toegestane (gevaarlijke) afvalstoffen incidenteel in een geaccepteerde vracht onverwacht toch worden aangetroffen, moeten deze onmiddellijk uit de vracht worden verwijderd en naar soort in een daartoe geschikte opslagfaciliteit gescheiden worden opgeslagen en naar daartoe bestemde be- of verwerkingsinrichtingen worden afgevoerd. Grond 3.1.3 Grond die gezien de herkomst naar verwachting niet verontreinigd is, moet gescheiden (minimaal 2 meter van elkaar of middels een keerwand) worden opgeslagen van overige grond. 3.1.4 De buitenopslag van grond moet in keervakken plaatsvinden. 3.1.5 Partijen groter dan 25 m 3 mogen alleen worden geaccepteerd indien analyse resultaten op basis van NEN5740 of het Bouwstoffenbesluit zijn bijgevoegd. 3.1.6 Grond moet vóór afvoer worden uitgekeurd overeenkomstig het Bouwstoffenbesluit tenzij deze wordt afgevoerd naar een erkend thermisch verwerker. 3.2 Kwaliteit van afval en uitgesorteerde fracties Controle uit te sorteren afval 3.2.1 Ten behoeve van de visuele controle van vrachten dient de inrichting te beschikken over een inspectievloer van voldoende omvang voor het uitstorten van te controleren vrachten afval die worden aangeboden. Tevens dient de inrichting te beschikken over een plaats of ruimte waar nog niet geaccepteerde afvalstoffen kunnen worden opgeslagen totdat bekend is geworden of deze kunnen worden geaccepteerd. Provincie Utrecht 9 Gebr. Beijer v.o.f.

3.2.2 Afzet van de zandige fractie dient te geschieden naar een zeefzandreinigings-installatie, tenzij is aangetoond dat het direct geschikt is voor hergebruik/nuttige toepassing conform de daarvoor geldende regels. In die gevallen dient het te worden hergebruikt/nuttig toegepast. In de gevallen dat het sorteerzeefzand niet herbruikbaar is en niet reinigbaar is, dient het te worden afgevoerd naar een stortplaats. Scheiding in deelstromen conform het LAP 3.2.3 Vergunninghoudster dient geaccepteerde afvalstromen zoveel mogelijk te scheiden in de volgende deelstromen (voor zover deze fracties aanwezig zijn in de partij): steenachtig materialen; bitumineus afval; glas; houtafval; papier en karton; kunststoffen; metalen. Indien in minder deelstromen gesorteerd wordt, dienen de deelstromen die nog verder uitgesorteerd kunnen worden naar een ander sorteerbedrijf gebracht te worden dat de verdere sortering kan uitvoeren. 3.2.4 Verwijderen van het afval buiten de inrichting mag alleen plaatsvinden indien het afval wordt aangeboden aan een vergunninghouder die de volgende deelbewerking van de minimumstandaard van het LAP kan waarborgen. 3.3 Wasplaats 3.3.1 Het reinigen van motorvoertuigen of onderdelen daarvan met stoom of water onder verhoogde druk mag slechts plaatsvinden op een speciaal daarvoor bestemde wasplaats en moet op een zodanige wijze geschieden dat zich geen nevel ten gevolge van het reinigen buiten de inrichting kan verspreiden. De vloeistofdichtevloer moet afwaterend zijn aangelegd naar een verzamelput die is aangesloten op de bedrijfsriolering. 3.4 Gevaarlijke (afval)stoffen (opslag) 3.4.1 Gevaarlijke (afval)stoffen dienen conform de richtlijn PGS 15, hoofdstukken 1 en 3 paragraaf 3.1; 3.2.1; 3.2.4; 3.3; 3.4; 3.7; 3.9 t/m 3.18; 3.20; 3.21 en 3.23 te worden opgeslagen. 3.4.2 Opslag van gasflessen dient conform de richtlijn hoofdstuk 6 van de richtlijn PGS 15 plaats te vinden. 3.5 Opslag van koelkasten en vriezers 3.5.1 Koel- en vriesapparatuur moet rechtstandig worden opgeslagen. 3.5.2 Lekke apparatuur moet worden opgeslagen boven een vloeistofdichte verharding of worden geplaatst in een lekbak die over voldoende opvangcapaciteit beschikt om de lekkende vloeistof in op te vangen. 3.6 Autobanden 3.6.1 Binnen de inrichting mogen maximaal 30 autobanden per jaar worden opgeslagen. Provincie Utrecht 10 Gebr. Beijer v.o.f.

3.6.2 Afvoer van autobanden dient alleen plaats te vinden naar een erkende verwerker. 3.7 Opslag van asbest en asbesthoudend materiaal Algemeen 3.7.1 De opslag van asbest dient minimaal 2 meter van brandbare stoffen (zie ten aanzien van de CPR-opslagen de daarvoor van toepassing zijnde voorschriften uit de CPR) te geschieden. 3.7.2 De opslagvoorziening voor asbest mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. 3.7.3 Asbest en/of asbesthoudend afval moet regelmatig en op zorgvuldige wijze uit de inrichting worden afgevoerd. Opleidingsniveau acceptant 3.7.4 Binnen 1 jaar na het van kracht worden van deze beschikking dient de acceptant een speciale asbestherkenningscursus gevolgd te hebben. Een bewijs van deelname aan een dergelijke cursus dient binnen de inrichting aanwezig te zijn. 3.7.5 De acceptant moet weten hoe te handelen in geval van calamiteiten. De interne te volgen procedures dienen beschreven te zijn. Deze beschrijvingen moeten aanwezig zijn binnen de inrichting. Acceptatie van asbest; monostroom 3.7.6 Asbest mag uitsluitend geaccepteerd worden indien het verpakt is in afgesloten nietluchtdoorlatend dubbel verpakkingsmateriaal. 3.7.7 Asbest of met asbest verontreinigd afval, dat volgens voorschrift 3.7.6 is aangeboden dient onmiddellijk opgeslagen te worden in een daarvoor bestemde afsluitbare container of in een afgesloten gebouw of gedeelte van een gebouw. De opslagvoorziening dient duidelijk als zodanig herkenbaar te zijn en uitsluitend te worden gebruikt voor de opslag van asbest houdend materiaal. 3.7.8 Het deponeren in de opslagvoorziening dient onder toezicht van de acceptant te geschieden. 3.7.9 De opslagvoorziening dient (af)gesloten te zijn op momenten dat er geen asbest in gedeponeerd wordt. 3.7.10 Aangeboden asbest dat onverpakt is, dient geweigerd te worden. 3.7.11 Asbest en/of asbesthoudend afval mag niet worden gebroken, gezaagd en/of anderszins worden be- of verwerkt. Onverhoopt los aangetroffen asbest(houdend afval) 3.7.12 Onverhoopt los aangetroffen asbest dient direct bevochtigd te worden indien dit bestaat uit kleine stukjes. Vervolgens dient door de acceptant gehandeld te worden conform voorschrift 3.7.13.. 3.7.13 De acceptant mag los aangetroffen asbest zelf verpakken als: - het asbest duidelijk zichtbaar of herkenbaar is en - het asbest hechtgebonden is. Indien dit niet het geval is dient het asbest(houdend) afval te worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. De wijze van verpakking dient overeenkomstig voorschrift 3.7.7 plaats te vinden. Provincie Utrecht 11 Gebr. Beijer v.o.f.

3.8 CV-installaties 3.8.1 Verwarmings- en stooktoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen de inrichting mogen geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie bedrijfsmatig worden verstookt of verbrand. 3.8.2 Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste eenmaal per kalenderjaar onderhoud worden verricht. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moeten geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten; beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moeten zodanig worden uitgevoerd dat roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden. 3.8.3 Afsluiters in vaste gasleidingen moeten goed bereikbaar zijn en zijn aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b. aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas, en zodanig dat zij onder alle omstandigheden te bedienen zijn. 3.8.4 Brandstofleidingen moeten tegen mechanische beschadiging zijn beschermd of zodanig zijn aangebracht dat hiervoor niet behoeft te worden gevreesd. 3.9 Registratie Weegbrug 3.9.1 De inrichting moet beschikken over een geijkte weegbrug die geschikt is voor het wegen van transportmiddelen voor de aan- en afvoer van afvalstoffen. 3.9.2 Een weegbrug mag uitsluitend in gebruik zijn indien de weegbrug na ijking door een hiertoe erkende instantie geschikt is bevonden. 3.9.3 Een weegbrug moet zijn voorzien van een controlesticker van en aangebracht door een instantie erkend voor de ijking en/of controle van weegbruggen. 3.9.4 Een weegbrug moet voldoen aan de eisen ten aanzien van onderhoud, herstel en herijking, gesteld door een hiertoe erkende instantie. 3.9.5 Van elke uitgevoerde ijking, controle, onderhoudsbeurt en reparatie moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek. Registratiepost 3.9.6 Binnen de inrichting moet nabij de toegang of naast de weegbrug een registratiepost aanwezig zijn ten behoeve van de registratie van de aangeboden afvalstoffen. De post dient gedurende de openingstijden bemand te zijn. 3.10 Milieulogboek 3.10.1 Er moet een milieu-logboek worden bijgehouden, waarin vanaf het in werking treden van deze vergunning ten minste de volgende zaken worden opgenomen: a. deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; Provincie Utrecht 12 Gebr. Beijer v.o.f.

c. de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; d. datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen; e. rapportage van de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis met betrekking tot de verwerkingsprocessen. 3.10.2 De documenten genoemd onder c. en d. van voorschrift 3.10.1 moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar. 3.11 Beëindiging van de inrichting 3.11.1 Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghoudster schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd: - de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; - de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting. 3.11.2 Alvorens het gebruik van de inrichting te beëindigen moet door of namens vergunninghoudster de bodem inclusief het grondwater worden onderzocht ter plaatse van die locaties binnen de inrichting waarvan redelijkerwijs niet kan worden uitgesloten dat ten gevolge van de bedrijfsvoering milieubedreigende stoffen in de bodem zijn geraakt. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd door of onder toezicht van een onafhankelijke deskundige. De onderzoeksstrategie moet in overleg met het bevoegd gezag worden vastgesteld. 3.11.3 Het in voorschrift 3.11.2 bedoelde onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig het protocol voor gecombineerd bodemonderzoek als opgenomen in de publicatie Bodemonderzoek milieuvergunning en BSB. De analyse van de monsters moet plaatsvinden door een laboratorium dat een kwaliteitsborgingssysteem hanteert dat gebaseerd is op de Europese Norm NEN.EN 45.001 (Algemene criteria voor de beoordeling van beproevingslaboratoria). Van deze normstelling mag worden afgeweken in overleg met en na goedkeuring door het bevoegd gezag. 3.11.4 De resultaten van het in voorschrift 3.11.2 bedoelde onderzoek moeten door of namens vergunninghoudster worden overgelegd aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voordat het gebruik van de inrichting wordt beëindigd. Provincie Utrecht 13 Gebr. Beijer v.o.f.

Begripsbepalingen In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: Bedrijfsriolering Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Bestrijdingsmiddel Een stof of mengsel van stoffen als gedefinieerd in artikel 1 van de Bestrijdingsmiddelenwet (Stb. 1962, 288). Bewaren Het tijdelijk in bezit hebben van afvalstoffen, alsmede het samenpakken, samenvoegen of sorteren hiervan ten behoeve hiervan. Bouw- en sloopafval Afvalstoffen die vrijkomen bij het bouwen, renoveren en slopen van gebouwen en andere bouwwerken zoals kunstwerken en wegen. Brandwerendheid van bouwdelen De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur, luik of raamconstructie, zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069. Brandwerendheid van deur, luik en raam constructies De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur, luik of raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en gedurende welke deur, luik of raamconstructies vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens NEN 6069. CUR/PBV Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-Aanbeveling 44 "Beoordeling vloeistofdichtheid van vloeistofdichte voorzieningen", Aanbeveling van de CUR/PBV-Voorschriftencommissie 80 "Herziening CUR/PBV-Aanbeveling 44", vierde herziene uitgave (Stichting CUR, 2005). Emballage Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter, stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels. Emissie De uitworp van een of meerdere verontreinigende stoffen naar de lucht. Dienst Stoomwezen B.V. (voorheen Dienst voor het Stoomwezen) dan wel een andere door Onze minister aangewezen bevoegde instantie. Geluidsniveau in db(a) Provincie Utrecht 14 Gebr. Beijer v.o.f.

Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in db(a), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in NEN 10651. Gevaarlijke stoffen Stoffen of preparaten die bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Groenafval Een organisch-plantaardig product dat vrijkomt bij de aanleg en het onderhoud van openbaar groen, bos- en natuurterreinen en al het plantaardige afval dat hiermee te vergelijken is, zoals grof tuinafval, afval van hoveniersbedrijven en afval dat vrijkomt bij aanleg en onderhoud van beplantingen van terreinen van instellingen en bedrijven. Groenafval bestaat voornamelijk uit blad, gras, loof en snoeihout. Hergebruik Het als product of als materiaal opnieuw gebruiken of het nuttig toepassen van een afvalstof. ISO Een door de International Organization for Standardization uitgegeven norm. K1-vloeistof Een brandbare vloeistof met een vlampunt gelegen gelijk aan of groter dan 0ºC (273 K) en kleiner dan 21ºC (294 K). Aanduiding in de Wet milieugevaarlijke stoffen als "licht ontvlambaar". K2-vloeistof Een brandbare vloeistof met een vlampunt gelegen gelijk aan of groter dan 21ºC (294 K) en ten hoogste 55ºC (328 K). Aanduiding in de Wet milieugevaarlijke stoffen als "ontvlambaar". KIWA Keuringsinstituut voor waterleidingartikelen, te Rijswijk ZH. L 95 Dit is de waarde van het geluidsniveau uitgedrukt in db(a) die, gemeten over een bepaalde periode, gedurende 95% van de gevallen wordt overschreden. Tijdens de betreffende meetperiode is het optredende geluidsniveau derhalve gedurende 95% van de tijd hoger dan het vastgestelde L-95 niveau. LAeq, 24h Het equivalente geluidniveau over een representatief tijdvak van 24 uur: T 1 2 LAeq, 24h = 10 log ( p A( t) /( p0 )) dt T 0 met T = 24 uur p A (t) = de A-gewogen momentane geluidsdruk = referentiedruk van 20 µpa p 0 Laadketel, Intermediate Bulk Container (IBC) Provincie Utrecht 15 Gebr. Beijer v.o.f.

Een houder bestemd voor zowel transport als opslag van vloeistoffen en vaste stoffen: a. waarvan het reservoir in een speciale daartoe geconstrueerde boxpallet is geplaatst waardoor beschadiging bij normaal gebruik wordt voorkomen; b. die zodanig gebouwd is dat handling met mechanische hulpmiddelen (kraan, heftruck) zonder gevaar mogelijk is; c. met een inhoud van ten hoogste 3 m 3. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) Het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999. Lekbak Een vloeistofdichte vloer die tezamen met aanwezige drempels en muren een vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. De lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen. Luchtverontreiniging De aanwezigheid in de buitenlucht van verontreinigende stoffen. Materiaalhergebruik Het na een be- of verwerking van een afvalstof wederom gebruiken van de daaruit resulterende materialen in dezelfde toepassing of in een andere toepassing dan waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd. Maximale geluidsniveau (L Amax ) De waarde die resteert na toepassing van de meteocorrectieterm Cm (conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999) op de hoogste aflezing van de geluidmeter in de meterstand "fast". NEN Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. NEN-EN Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. Nuttige toepassing Het gebruik van afvalstoffen of daaruit afgescheiden of bereide componenten in een andere, nuttige functie dan waarvoor ze oorspronkelijk waren bestemd. Openbaar riool Gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Opslag- of opstelplaats Elke plaats die wordt gebruikt voor de bewaring of de opstelling van gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 110 liter, alsmede elke opstelplaats van een gasflessenbatterij of een gasflessenpakket; hiervan zijn uitgezonderd gasflessen die deel uitmaken van een laskar. Provincie Utrecht 16 Gebr. Beijer v.o.f.

PAK Polycyclische aromatische koolwaterstoffen. PAK(10)-gehalte De som van het gehalte van 10 polycyclische aromatische koolwaterstofverbindingen: naftaleen, antraceen, fluorantheen, chryseen, benzo(a)antraceen, benzo(a)pyreen, benzo(k)fluorantheen, indeno(1,2,3cd)pyreen en benzo(ghi)peryleen [mg/kg droge stof]. Partij Een hoeveelheid materiaal, die uit het oogpunt van haar (deel-)proces van oorsprong én uit het oogpunt van haar wijze van opslag, als een eenheid wordt beschouwd. PBV Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorziening. PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening Verklaring op basis van het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring Vloeistofdichte Voorziening. PGS 15 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15; Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Proefnemingen Het beproeven van een verwerkingsmethode welke niet binnen de aangevraagde activiteiten valt. De beproevingen vinden alleen plaats met afvalstromen die binnen de acceptatiecriteria vallen. Propaan Een product dat hoofdzakelijk bestaat uit propaan en propeen met geringe hoeveelheden ethaan, butanen en butenen, en waarvan de dampspanning bij 343 K (70ºC) ten hoogste 3100 kpa (31 bar) bedraagt (Handelspropaan). Reservoir Een vat of een tank waarin een vloeistof wordt bewaard. Riolering Bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. REOB Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen, bijgehouden door het NCP; voor informatie over en erkende onderhoudsbedrijven zie ook internet: (http://www.ncpreventie.nl). Verontreinigende stoffen Stoffen, die in de lucht op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met elkaar, hetzij hinder of nadeel voor de gezondheid van de mens kunnen opleveren, hetzij schade kunnen toebrengen aan dieren, planten of goederen. Provincie Utrecht 17 Gebr. Beijer v.o.f.

Verwerken Het nuttig toepassen of verwijderen van afvalstoffen alsmede de handelingen die daartoe leiden. Verwijderen Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIA van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste verwijderingshandelingen zijn verbranden als vorm van verwijderen en storten. Vloeistofdicht Een situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een materiaal niet bereikt. Vloeistofdichte vloer of voorziening Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBVaanbeveling 44. Bijlage 2: Literatuur Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR, CUR/PBV of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de onderhavige vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft de norm of richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten geldig was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Provincie Utrecht 18 Gebr. Beijer v.o.f.