Opgravingsrapport. ASSE, perceel sectie F, nr. 905-G16, Nerviërsstraat 29



Vergelijkbare documenten
ADDENDUM 10. Werkput 5

Archeo-rapport 7 Archeologisch vooronderzoek aan de Zagerijstraat te Membruggen

Archeo-rapport 7 Archeologisch vooronderzoek aan de Zagerijstraat te Membruggen

Archeo-rapport 19 Het archeologische vooronderzoek aan de Herstappelstraat te Lauw

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

Archeo-rapport 48 Het archeologische vooronderzoek aan de Spurkerweg te Bilzen

Archeo-rapport 4 Archeologisch vooronderzoek aan de Oude Tramweg te Munsterbilzen

Archeo-rapport 44 De archeologische begeleiding aan het kruispunt N78 en Hoogbaan te Dilsen-Stokkem

Archeo-rapport 44 De archeologische begeleiding aan het kruispunt N78 en Hoogbaan te Dilsen-Stokkem

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Archeo-rapport 1 Archeologisch vooronderzoek van het Berkenhof te Opvelp

Archeo-rapport 51 Het archeologisch vooronderzoek aan de Heerstraat te Lovenjoel

Archeo-rapport 29 Het archeologische vooronderzoek aan de Bergestraat- Cruyscouter te Asse

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei

Asse-Kalkoven, 2014/080 en 2014/346 Rapporten Agilas vzw 2014/2

Archeo-rapport 40 Het archeologische vooronderzoek op Klein Einderveld te Eksel

Archeo-rapport 2 Archeologisch vooronderzoek aan de Dorpsstraat te Hechtel

RAPPORTAGE VONDSTMELDING TONGEREN: GROTE MARKT

Archeo-rapport 50 Het archeologische vooronderzoek aan de Deerlijksesteenweg te Harelbeke

Archeo-rapport 32 Het archeologische vooronderzoek van de verkaveling Heikantstraat/Kerkhofweg te Essen

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.)

Kale - Leie Archeologische Dienst. J a a r v e r s l a g K a l e - L e i e A r c h e o l o g i s c h e D i e n s t

Het archeologische vooronderzoek aan de Karthuizersstraat te Holsbeek. Inhoudstafel p. 1. Hoofdstuk 1: Inleiding en situering p. 2

RAPPORTAGE VONDSTMELDING Lier, Kardinaal Mercierplein

Archeologisch onderzoek in de Louis D'Haeseleerstraat te Aalst (0.-VI.). Een test voor het ontwikkelingsmodel van de stad.

Programma van maatregelen: Sint-Kwintens-Lennik (Lennik) Veldstraat

Archeologisch vooronderzoek van de loten 15 t.e.m. 22 in het kader van de verkaveling De Waterhoeve aan de Schoolstraat te Brecht

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Archeologisch vooronderzoek aan de Battelestraat te Velm (Sint-Truiden)

Raakvlak Rapport Archeologisch onderzoek op het Hof van Praet te Oedelem

Archeologisch vooronderzoek met explosieve resultaten langs de Koedreef te Wetteren (O.-Vl.) maart Ruben Pede & Mieke Van de Vijver

Archeo-rapport 49 Het archeologisch vooronderzoek aan de Molenweg te Winksele

Archeo-rapport 10 Archeologisch vooronderzoek in het kader van de verkaveling Den Brand te Puurs

Archeo-rapport 75 Het archeologisch vooronderzoek aan Maalhofdijk te Heist-op-den-Berg

Archeo-rapport 17 De archeologische begeleiding en opgraving in het kader van de collectorwerken Mombeek fase 4 te Kortessem en Borgloon

Realisatie van appartementen langsheen de Arkenvest Halle

I. Bouthe (1977) Gallo-Romeinse heiligdommen in België, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, K.U.Leuven.

BAAC do 17/09/ :37Update: do 17/09/ :12 Gianni Paelinck, Pieterjan Huyghebaert, Joost Van Liefferinge Persinfo

ARC HAEO LOG I CAL SOLUTIONS

2 Archeologisch vooronderzoek Sint-Denijs-Westrem - Flanders Expo Zone 3

Archeo-rapport 45 Het archeologisch vooronderzoek aan de Heibloemstraat te Meerhout

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK ASSE-KROKEGEMSEWEG 22, /099 (PROV. VLAAMS-BRABANT)

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Kale - Leie Archeologische Dienst. J a a r v e r s l a g K a l e - L e i e A r c h e o l o g i s c h e D i e n s t

Archeo-rapport 106 Het archeologisch vooronderzoek aan de Bremstraat te Lembeek Sophie Rooms & Maarten Smeets

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Het archeologisch vooronderzoek (fase 1) van de gracht van het Hof van Hoen te Rummen (gem. Geetbets)

Programma van maatregelen: Ekeren Bredestraat 57

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Archeo-rapport 54 Het archeologische vooronderzoek bij de uitbreiding van Meubelen Jore te Millen

Archeo-rapport 77 Het archeologisch vooronderzoek aan het Gemeenteplein 8 te Kontich

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

ERPE-MERE CONTAINERPARK KEERSTRAAT

Archeo-rapport 6 Archeologisch vooronderzoek aan de Kleine Amer te Puurs

GERAARDSBERGEN- DUYTSENKOUTER

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Verslag vondstmelding: Eiermarkt 12 (Café Pick), 8000 Brugge

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Archeo-rapport 39 Het archeologische vooronderzoek aan Kreupelstraat te Eppegem (gem. Zemst)

RAPPORT 86. Archeologische opgraving aan de Heukelommerweg te Riemst. Onderzoek uitgevoerd in opdracht van Dhr. Pauly.

ARCHEOLOGISCHE WERFBEGELEIDING BIJ DE REALISATIE VAN EEN VERKAVELING

Steekkaart. Meer uitleg over de structuur en inhoud van de steekkaarten, vindt u in de leeswijzer.

Archeo-rapport 38 Het archeologisch vooronderzoek aan Dompel te Herentals

Gent Hoogstraat 51. Archeologisch verslag. Dienst Stadsarcheologie. Vergunning 2008/202 STAD GENT

Proefsleuvenonderzoek Zemst (Elewijt)-Solariumlaan Kaat De Langhe

Programma van maatregelen: Londerzeel - Bloemstraat

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

RAAP België - Rapport 85 Bouw twee handelspanden aan de Hendrik Consciencelaan (Waarschoot)

Hogeweg 135. Archeologisch onderzoek in Gent 2012, (Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, reeks 2 nr. 6), Gent, 2012, p

Liesbeth Messiaen & Bart Bartholomieux

Archeo-rapport 16 Het archeologische vooronderzoek aan de Diepstraat te Kuringen

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

ERPE-MERE CONTAINERPARK KEERSTRAAT

ARCHEOLOGIENOTA RONSE GROTE MARKT (prov. OOST-VLAANDEREN) PROGRAMMA VAN MAATREGELEN

Archeo-rapport 60 De archeologische begeleiding aan de pastorie van Wezemaal

Archeo-rapport 9 Archeologisch vooronderzoek GEN-Dilbeek (km )

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

ARCHEOLOGISCHE PROSPECTIE MET INGREEP IN DE BODEM ROTSELAAR BROEKSTRAAT

Brouwerijsite (Kortemark, West-Vlaanderen)

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel

Zuidnederlandse Archeologische Notities

Asse - Nerviërstraat 60: VIOE proefsleuvenonderzoek nieuwbouw Federale Politie

IEPER KLEINE POEZELSTRAAT

RAPPORTEN VAN ERFPUNT CEL ONDERZOEK 26

Verslag proefsleuvenonderzoek Eindhout - Gemeenteheidestraat (gem. Laakdal; prov. Antwerpen) (vergunning 2007 / 94)

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Sint-Denijs-Westrem Kortrijksesteenweg Zone 4 - Fase 1: Archeologisch vooronderzoek van 7 tot 9 juli 2008 (stad Gent, provincie Oost-Vlaanderen)

De Lusthoven 96, Kruisberghoeve, Arendonk

Rapportage vondstmelding Koksijde, Vandammestraat

Amandinestraat (Oostende, West-Vlaanderen)

Programma van maatregelen: Gent Nieuwewandeling

Archeo-rapport 37 Het archeologische vooronderzoek aan de Dreefvelden te Sint-Katelijne-Waver

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

SCHOONAARDE STATIONSOMGEVING

Figuur 319: Fase 4 met aanwijzingen voor bewoning op de overgang naar de late middeleeuwen (midden 12 de -13 de eeuw)

N76, Zwartberg, gemeente Genk

Archeo(rapport!289!! Het! archeologisch! vooronderzoek! aan! de! Lage! Kaart! te! Brasschaat!

Het archeologisch onderzoek van de kapel Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën te Vreren (Tongeren)

Transcriptie:

Opgravingsrapport ASSE, perceel sectie F, nr. 905-G16, Nerviërsstraat 29 Archeologisch onderzoek uitgevoerd door Agilas V.Z.W. o.l.v. MAGERMAN Kristine juli - augustus 2006, werfcontrole op 13 januari 2007

Inhoudstafel Inhoudstafel... 2 1. Algemene situering... 3 2. Geografie-Bodemkunde... 3 3. Voorbereiding van het onderzoek... 5 3.1. Asse als Gallo-Romeinse vicus... 5 3.2. Aanleiding van het onderzoek... 5 3.3. Eerste reeks boringen ter bepaling van de zones die opgegraven konden worden... 5 4. Onderzoek... 6 4.1. Aanvang van het onderzoek... 6 4.2. Opgravingsomstandigheden... 6 4.3. Boringen in de 4 m-zone... 7 4.4. Methodiek van het archeologisch onderzoek... 8 5. Technisch verslag van het onderzoek... 9 5.1. Algemeen grondplan... 9 5.2. Algemeen grondplan met aanduiding van de coupes... 10 5.3. Technische beschrijving van de sporen... 11 6. Sporen en structuren: interpretatie... 18 6.1. Sporen uit de Romeinse periode... 18 6.2. Sporen uit de post-middeleeuwse periode... 20 6.3. Sporen met een onbekende datering... 20 6.4. Sporen die niet weerhouden werden... 20 7. Stalen... 20 8. Bewaring van de vondsten... 20 9. Besluit... 20 10. Beknopte bibliografie... 21 2

1. Algemene situering De gemeente Asse ligt in de provincie Vlaams-Brabant, meer bepaald in het centrum van de driehoek gevormd door de steden Aalst, Dendermonde en Brussel. In de Romeinse periode behoorde deze plaats tot de civitas Nerviorum. Het archeologisch onderzoek vond plaats op perceel sectie F, 905-G16 langsheen de Nerviërsstraat (Fig. 1). Deze baan, die in 1704 aangelegd werd, snijdt de Gallo-Romeinse vicus middendoor. In de onmiddellijke omgeving van dit perceel voerde Agilas in de jaren 80 een opgraving uit. Daarbij kwamen resten van een fundering en verschillende afkuilen uit de Romeinse periode tevoorschijn. Fig. 1: Topografische kaart van Asse. De rode pijl duidt het onderzochte perceel aan. 2. Geografie-Bodemkunde (Fig. 2) Asse bevindt zich op de noordelijke grens van het Brabants leemplateau en ligt op de overgang van de zandleem naar de leemstreek. Het huidige reliëf wordt gekenmerkt door talrijke heuveltoppen en steile hellingen waarvan de ondergrond meestal bestaat uit Tertiaire, kleiige lagen die bedekt zijn door een dik pakket lemig sediment van eolische oorsprong. In de omgeving van de vicus bevinden zich twee beken: de Kleine Wijtsbeek en de Broekebeek. De belangrijkste heuvelrug verheft zich langs de steenweg van Asse naar Edingen en bereikt een hoogte van 85 m. De meeste percelen die langsheen de Nerviërsstraat liggen, zijn bebouwd. De grond is hier sterk verstoord door menselijke activiteiten zoals ook op de bodemkaart te zien is. De niet verstoorde bodem (lichtroze) is een droge leembodem met textuur B horizont (Aba1) 1. De vicus van Asse, waarvan perceel sectie F, 905 G16 deel uitmaakt, bevindt zich op een plateau met een hoogte van ongeveer 80m. 1 http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bodemkaart, geconsulteerd op 19/10/06. 3

Fig. 2: Bodemkaart met topografische onderlaag 2. De blauwe pijl toont de ligging van het onderzochte terrein. 2 http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bodemkaart, geconsulteerd op 19/10/06. 4

3. Voorbereiding van het onderzoek 3.1. Asse als Gallo-Romeinse vicus In de loop van de geschiedenis kwamen er in Asse reeds heel wat Romeinse voorwerpen aan het licht. Grote opgravingcampagnes met een gedetailleerde verwerking van de vondsten, in de vorm van een publicatie, ontbreken nog. Toch kan op basis van het materiaal aangetoond worden dat Asse in de Gallo-Romeinse periode een belangrijk centrum was. We denken hierbij aan de vele voorstellingen van goden op archaeologica, de pijpaarden beeldjes, de reeds geattesteerde graven aan de invalswegen,... Het aansnijden van de wegen naar Bavay, Utrecht en Elewijt en de hypothetische wegen naar Tienen, Waasmunster-Pontrave, Velzeke en Hofstade bevestigen het belang van Asse als wegenknooppunt. Het vondstenmateriaal toont aan dat er handelscontacten waren met Zuid-, Midden- en Oost-Gallië, Zuid-Spanje, Keulen, Trier, de Eifel en Noord-Frankrijk. Plattegronden van woningen konden nog onvoldoende worden gereconstrueerd. Toch duidt de aanwezigheid van talrijke paalgaten, uitbraaksporen van funderingen, kuilen, waterputten en bouwmateriaal op het bestaan van verschillende woningen. Delen van hypocaust-systemen en beschilderd pleisterwerk wijzen zelfs op een zekere luxe. Het is niet duidelijk of deze resten afkomstig zijn van een luxueuze privé-woning of van een gebouw met een publieke functie (badgebouw, tempel, herberg, ). Een zekere welstand werd eveneens bevestigd door een groot aantal metalen en glazen voorwerpen. Metaalafval doet vermoeden dat er aan metaalbewerking werd gedaan. De vicus van Asse ontstond vermoedelijk reeds in de eerste helft van de 1 ste eeuw n.c. (op basis van de munten en enkele Italische terra sigillata fragmenten valt een ontstaan in de Augusteïsche periode niet uit te sluiten). De bloeiperiode van de nederzetting hield aan tot het begin van de 3 de eeuw n.c. De munten tonen aan dat de bewoning doorliep tot het midden van de 4 de eeuw n.c. Over het definitieve einde van deze Gallo-Romeinse nederzetting bestaat er nog te weinig informatie. 3.2. Aanleiding van het onderzoek De directe aanleiding voor het archeologisch onderzoek op perceel sectie F, 905-G16 was de geplande bouw van een meergezinswoning door de firma Llyda N.V. Omdat dit terrein zich in de gekende zone van de Gallo-Romeinse vicus bevindt, was het archeologisch potentieel vrij hoog. Het Agentschap Ruimtelijke Ordening Beleidsdomein Onroerend Erfgoed vertrouwde de onderhandelingen met de bouwheer evenals de uitvoering van de opgraving en de verwerking van de vondsten toe aan de archeologische vereniging van Asse, Agilas VZW. Archeologe Kristine Magerman had de eindverantwoordelijkheid voor dit project. Dankzij de steun van de bouwheer, de gemeente Asse, de Provincie Vlaams-Brabant en de hulp van stagestudenten en vrijwilligers ging het archeologisch onderzoek van start op 1 juli 2006. 3.3. Eerste reeks boringen ter bepaling van de zones die opgegraven konden worden In eerste instantie werden er in gezamenlijk overleg met de bouwheer een aantal boringen uitgevoerd op het terrein om de dikte van de kiezelverharding (het terrein werd gebruikt als parkeerplaats) en van de teelaarde te bepalen. Uit dit voorafgaandelijk onderzoek bleek dat de kiezellaag ongeveer 20 cm dik was. Hieronder bevond zich een 40 cm dikke, sterk verstoorde laag van antropogene oorsprong. De geplande tuinzone bij de meergezinswoning zou slechts tot op een diepte van 50 cm verstoord worden. Het mogelijk archeologisch potentieel dat zich in deze zone bevond, was dus niet rechtstreeks bedreigd en zou niet onderzocht worden. Ook de geplande bouw van de garages bedreigden het archeologisch erfgoed niet. Ook dit deel van het perceel zou dus niet onderzocht worden. Het archeologisch onderzoek vond dus enkel plaats op dat gedeelte van het terrein dat rechtstreeks door de bouw van het appartement bedreigd werd. 5

4. Onderzoek 4.1. Aanvang van het onderzoek Dankzij de bereidwilligheid van de bouwheer, die de kosten droeg voor het verwijderen van de ploeglaag, werd de kiezellaag en de antropogene laag verwijderd tot de diepte van de moederbodem met hierin de onverstoorde archeologische sporen. Doordat het terrein afhelt in de richting van de Nerviërstraat diende er aan de straatzijde iets meer aarde verwijderd te worden om de onverstoorde moederbodem te bereiken. In overleg met de bouwheer werd in een eerste fase over de volledige lengte van het te onderzoeken gebied (17 m) een zone van 4 m vrijgelaten. Deze zone diende om de doorgang te verzekeren naar het achterliggende terrein waarop garageboxen verhuurd werden 3 (Fig. 3). Fig. 3: Luchtfoto van het onderzochte perceel, (foto: A. Lens, U.Gent). Voor de zone van 4 m die tijdens de eerste fase niet onderzocht werd, besloten we om een uitgebreid boorprogramma uit te voeren (zie 4.3.). Op het moment dat de bouw van de meergezinswoning aanving, kon nog een bijkomende werfcontrole in dit gebied uitgevoerd worden. In totaal kon een zone met een breedte van 13 m en een lengte van 17,5 m of 227,5 m² archeologisch onderzocht worden. Hoewel het appartement 17 m lang zal zijn, werd op vraag van de bouwheer over de volledige breedte van het terrein een halve meter bijkomend onderzocht omdat hier nutsleidingen aangelegd zullen worden. 4.2. Opgravingsomstandigheden De opgravingomstandigheden waren om verschillende redenen minder gunstig. Ten eerste bestond er een overeenkomst tussen de bouwheer en Agilas waarin een dieptebeperking voor het archeologisch onderzoek afgesproken werd (om mogelijke stabiliteitsproblemen achteraf te vermijden). Concreet betekende dit het respecteren van een diepte van 70 cm onder de top van de oorspronkelijke kiezellaag. Het intekenen van een grondplan en het maken van enkele kleine coupes was het maximale dat we konden gerealiseerd kon worden. Ten tweede werd het onderzoek bemoeilijkt door de weersomstandigheden. De maand juli was erg warm en droog waardoor het opschaven van de harde zandleembodem en het herkennen van sporen niet eenvoudig was. De kans bestaat dat sommige sporen dus niet opgemerkt werden. De maand augustus was erg vochtig met enkele hevige regenbuien. Dikwijls stond er tot 40 cm water in de sleuf waardoor elke vorm van opgraven onmogelijk was (Fig. 4). 3 Onze dank gaat eveneens uit naar mevrouw Pelicaen, eigenares van de garageboxen, die ons gratis een garage ter beschikking stelde die dienst deed als werfkeet. 6

Fig. 4: Grote hoeveelheden neerslag bemoeilijkten het onderzoek in de maand augustus. Tenslotte werd de opgraving volledig onbezoldigd uitgevoerd door vrijwilligers en studenten. Daardoor kon er niet elke dag opgegraven worden. Leidinggevend archeologe K. Magerman voerde in augustus een bezoldigd opgravingsproject uit in Landen. Daardoor kon er in augustus enkel in de weekends opgegraven worden in Asse. 4.3. Boringen in de 4 m-zone In de zone van 4 m werden een aantal horizontale boringen uitgevoerd (maximale horizontale diepte: 2,30 m). Bijkomend werden er ook een aantal verticale boringen uitgevoerd. De bedoeling hiervan was om zoveel mogelijk informatie te verzamelen over dit gebied dat in de eerste fase niet onderzocht kon worden. Het spreekt voor zich dat met een dergelijke onderzoeksmethode kleinere sporen gemakkelijk over het hoofd worden gezien. Dit onderzoek leverde geen enkele positieve boring op. Deze zone werd wel verder opgevolgd bij de start van de werken door de bouwheer. Fig. 5: Eén van de boorstalen. Fig. 6: Zicht op de boorgaten in de 4 m-zone. 7

4.4. Methodiek van het archeologisch onderzoek Het archeologisch onderzoek op dit perceel bestond uit twee fasen: de fase van de eigenlijke opgraving (juli-augustus 2006) en de fase van de werfcontrole (13 januari 2007). Opgravingsfase (juli-augustus 2006) Nadat de sterk verstoorde bovenlaag en de ploeglaag machinaal verwijderd waren tot de diepte van de natuurlijke leembodem (zie 4.1.), werd de betrokken zone manueel opgeschaafd. Van het gehele opgravingsvlak werden overzichtsfoto s genomen. De aanwezige sporen in het vlak werden gefotografeerd en ingetekend op schaal 1/40. Bijkomend werden de zichtbare sporen uitvoerig beschreven. Vervolgens werden alle aanwezige sporen gecoupeerd en verder archeologisch onderzocht. De profielen werden opgeschaafd, gefotografeerd en ingetekend op schaal 1/20. Alle aanwezige vondsten werden per context ingezameld. Alle vondsten die aan het geschaafde oppervlak werden aangetroffen, werden eveneens ingezameld en op het algemeen plan aangeduid. Bijkomend werd de hele zone met een metaaldetector onderzocht zodat alle metalen voorwerpen ingezameld konden worden. Fase van de werfcontrole (13 januari 2007) Tijdens deze fase van het onderzoek kon de resterende zone met een breedte van 4 m en een lengte van 17 m archeologisch onderzocht worden. De sterk verstoorde bovenlaag en de ploeglaag werden machinaal verwijderd door de bouwheer in het kader van de geplande bouw van de meergezinswoning. Op sommige plaatsen, vooral aan de voorzijde van het perceel, werd de ploeglaag niet volledig weggehaald waardoor dit gedeelte archeologisch niet voldoende gecontroleerd kon worden. Aangezien het hier een werfcontrole betrof, werden enkel die delen van de betrokken zone opgeschaafd waar een verkleuring aan het oppervlak zichtbaar was. Op die manier kon nog één bijkomend archeologisch spoor herkend worden. Dit spoor werd gefotografeerd en aangevuld op het algemeen plan. Vervolgens werd het spoor op twee plaatsen gecoupeerd. De profielen werden proper gemaakt en ingetekend op schaal 1/20. De vondsten werden zorgvuldig ingezameld. 8

5. Technisch verslag van het onderzoek 5.1. Algemeen grondplan Fig. 7: Algemeen grondplan met aanduiding van de sporen 1-2-3-5-6-7-10-11-12-14-15a en 15b. 9

5.2. Algemeen grondplan met aanduiding van de coupes Fig. 8: Algemeen grondplan met aanduiding van de coupes op de sporen. 10

5.3. Technische beschrijving van de sporen De nummers van alle sporen en coupes zijn terug te vinden op de figuren 7 en 8. Spoor 1 Nadat het perceel volledig opgeschaafd was, werd spoor 1 zichtbaar als een 17,50 m lang spoor met een lichtgrijze vulling. Aan het oppervlak waren talrijke rolkeien en stukken zandkalksteen aanwezig. Het spoor had een NO-ZW oriëntatie. De meest zuidwestelijke grens kon niet worden waargenomen omdat spoor 1 verder doorliep op dat deel van het perceel dat niet onderzocht kon worden. De breedte van het spoor nam af in noordoostelijke richting (van 80 cm naar 20 cm). Sporen 2 en 6 sloten beiden aan op spoor 1. Spoor 1 werd op vijf plaatsen gecoupeerd waardoor 10 profielen (b-a /c-d /f-e /h-g /i-j /l-k /k - l /n-m /o-p /r-q) ingetekend konden worden. De vulling bestond overal uit lichtgrijze tot donkergrijze zandleem. Kenmerkend was de grote hoeveelheid rolkeien en stukken zandkalksteen die aangetroffen werden in de vulling van dit spoor. Dit spoor werd geïnterpreteerd als een uitbraakspoor van een funderingsmuur. De gemiddelde diepte van het spoor bedroeg 18 cm (variërend van 6 cm tot 26 cm). De plaatsen waar spoor 2 en spoor 6 aansloten op spoor 1 waren opmerkelijk dieper uitgegraven dan de overige plaatsen van spoor 1. Op deze plaatsen (coupe f-e en coupe k -l ) bedroeg de diepte van de vulling 70 cm. Het aantal rolkeien op deze aanhechtingsplaatsen was hier eveneens beduidend hoger. Naar alle waarschijnlijkheid kunnen deze toenemende diepte en de aanwezigheid van een grote hoeveelheid rolkeien in verband gebracht worden met de stabiliteit die nodig was op de aanhechtingsplaats van twee funderingsmuren. Het weinige archeologische materiaal dat in de vulling van dit spoor aangetroffen werd, waaronder een paar scherven grijs gebruiksaardewerk, een stukje terra sigillata en een munt (as) van keizer Nero, doen een datering van dit spoor in de Gallo-Romeinse periode vermoeden. Fig. 9: Spoor 1, coupe b-a. Fig 10: Spoor 1-spoor 2, coupe e-f. Fig. 11: Spoor 1, coupe n-m. Fig. 12: Spoor 1, coupe o-p. 11

Spoor 2 Aan het geschaafde oppervlak was dit spoor zichtbaar als een 7,60 m lange verkleuring met een gemiddelde breedte van 50 cm en een lichtgrijze vulling. Spoor 2 had een NW-ZO oriëntatie. De volledige lengte kon niet achterhaald worden omdat dit spoor in zuidoostelijke richting verderliep onder het aanpalende perceel. Aan de noordwestelijke zijde gaf spoor 2 uit op spoor 1. Aan het oppervlak waren talrijke rolkeien en grote stukken zandkalksteen zichtbaar. Spoor 2 werd op twee plaatsen gecoupeerd: coupe b-a en coupe d-c. Profiel b-a had een diepte van 60 cm. Opvallend was de aanwezigheid van een kiezelpakket in de donkergrijze lagen (a) en (d). Lagen (b), (e) en (f), allen gekenmerkt door een lichtgrijze tot groengrijze vulling, bevatten geen rolkeien. Profiel d-c had een diepte van 24 cm. Er konden twee lagen onderscheiden worden: (a) en (b). In beide lagen werden rolkeien aangetroffen hoewel de hoeveelheid in laag (b), bestaande uit een lichtgrijze vulling, beduidend groter was. Laag (a) bestond uit een donkergrijze vulling. In de vulling van spoor 2 werd geen archeologisch materiaal aangetroffen. Dit spoor werd eveneens geïnterpreteerd als het uitbraakspoor van een fundering uit de Romeinse periode. Fig. 13: Spoor 2, coupe b-a, grote hoeveelheid rolkeien en zandkalksteen in laag (a) (bovenaanzicht). Fig. 14: Spoor 2, coupe d-c. Fig. 15: Spoor 2, coupe b-a. Spoor 3 Spoor 3 was aan het oppervlak zichtbaar als een ovaal spoor met een lengte van 1,00 m en een breedte van 50 cm. Dit spoor lag in de hoek gevormd door de sporen 1 en 2. De donkergrijze vulling bevatte aan het oppervlak een groot aantal rolkeien. Het profiel had een diepte van 50 cm en werd gekenmerkt door rechte wanden en een komvormige bodem. In de vulling werd een grote zandkalksteen aangetroffen. Op basis van het archeologische materiaal dat in de vulling aangetroffen werd, waaronder de hals van een kruikje en het bronzen uiteinde van voorwerp (medisch instrument, naald of speld?), kon het spoor in de Gallo-Romeinse periode gedateerd worden. Een exacte datering kon bij gebrek aan goed dateerbaar materiaal niet gegeven worden. Spoor 3 kan op basis van de vorm mogelijk geïnterpreteerd worden als een paalkuil. De onderlinge relatie met de sporen 1 en 2 is niet duidelijk. 12

Fig. 16: Spoor 3, grondvlak. Fig. 17: spoor 3, coupe. Spoor 4 Aan het oppervlak was dit spoor zichtbaar als een donkergrijze vlek met een maximumlengte van 60 cm. Het spoor werd gecoupeerd maar er kon geen duidelijk profiel worden vastgesteld. Archeologisch materiaal ontbrak. De verkleuring aan het oppervlak werd daarom niet als een archeologisch spoor geïnterpreteerd. Fig. 18: Spoor 4, grondvlak. Spoor 5 Spoor 5 was aan het oppervlak zichtbaar als een donkergrijze vlek met een lengte van 60 cm en een breedte van 40 cm. Aan het oppervlak waren een beperkt aantal rolkeien zichtbaar. In de vulling werden enkele kleine stukjes rode gebakken steen gevonden evenals een fragment van een recent bord. Dit spoor kon als een recente (eind 19 de begin 20 ste eeuw) verstoring beschouwd worden. 13

Fig. 19: Spoor 5, grondvlak. Fig. 20: Spoor 5, coupe. Spoor 6 Spoor 6 was aan het oppervlak zichtbaar als een 8,00 m lange verkleuring met een gemiddelde breedte van 40 cm en een lichtgrijze vulling. Spoor 6 had een NW-ZO oriëntatie. De volledige lengte kon niet achterhaald worden omdat dit spoor in zuidoostelijke richting verderliep onder het aanpalende perceel. Aan de noordwestelijke zijde sloot spoor 6 aan op spoor 1. Aan het oppervlak waren talrijke rolkeien en grote stukken zandkalksteen zichtbaar. Spoor 6 werd op drie plaatsen gecoupeerd waardoor de coupes a-b, d-c, f-e en g-h bestudeerd konden worden. Profiel a-b had een dikte van 26 cm. Er werden twee lagen onderscheiden: (a) en (b). De donkergrijze vulling van laag (a) was rijk aan rolkeien. Laag (b), met een lichtgrijze vulling bevatte geen rolkeien. Dezelfde situatie werd vastgesteld in het profiel van coupe d-c. In het profiel g-h konden drie opeenvolgende lagen onderscheiden worden: (a), (b) en (c). De donkergrijze vulling van laag (a) bevatte rolkeien en op de profielwand waren een beperkt aantal mangaanstippen zichtbaar. Laag (b) werd gekenmerkt door een lichtgrijsblauwe vulling zonder rolkeien maar met enkele mangaanstippen op de profielwand. In de donkergrijze vulling van laag (c) werden stukken kalkzandsteen aangetroffen en een weinig rolkeien. Op de wand waren eveneens enkele mangaanstippen zichtbaar. Op deze plaats was de vulling van spoor 6 42 cm dik. Opvallend was de sterk toenemende dikte van de vulling van spoor 6 in coupe f-e die er 70 cm bedroeg. In het profiel werden verschillende lagen onderscheiden: (a), (b), (c), (d), (e) en (f). In de donkergrijze vulling van laag (a) werd een groot aantal rolkeien aangetroffen. Op de profielwand waren een klein aantal mangaanstippen zichtbaar. De lichtblauwgrijze vulling van laag (b) bevatte minder rolkeien dan laag (a) maar er waren meer mangaanstippen zichtbaar op de profielwand. Laag (c) kon beschouwd worden als een ingespoelde leemlaag. De donkergrijze vulling van laag (d) bevatte zandkalkstenen. In het beige, lemig materiaal van laag (e) werd eveneens een groot stuk zandkalksteen aangetroffen. Helemaal onderaan waren er in de lichtgrijsblauwe vulling van laag (f) enkele mangaanstippen zichtbaar. In de vulling van spoor 6 werd slechts één klein scherfje aardewerk aangetroffen dat vermoedelijk als zeepwaar geïnterpreteerd kan worden. Fig. 21: Spoor 6, coupe a-b. Fig. 22: Spoor 6, coupe d-c. 14

Fig. 23: Spoor 6, coupe g-h. Fig. 24: Spoor 6, coupe f-e. Spoor 7 Dit spoor tekende zich af als een donkergrijze parallellogram met een lengte van 60 cm en een hoogte van 44 cm. In de vulling werd slechts weinig materiaal aangetroffen waaronder een paar kleine stukjes rode baksteen, een beperkt aantal rolkeitjes en enkele post-middeleeuwse fragmenten aardewerk. Spoor 7 werd daarom geïnterpreteerd als een verstoring uit de postmiddeleeuwse periode. Fig. 25: Spoor 7, grondvlak. Fig. 26: Spoor 7, coupe. Spoor 8 Aan het oppervlak was spoor 8 zichtbaar als een witgrijze, ovale vlek met een lengte van 52 cm en een breedte van 36 cm. Tijdens het couperen kon geen vulling noch een profiel worden vastgesteld. Archeologisch materiaal ontbrak. Dit spoor werd daarom niet weerhouden als een archeologisch spoor. Mogelijk betreft het een natuurlijk bodemfenomeen. Fig. 27: Spoor 8, grondvlak. 15

Spoor 9 Spoor 9 tekende zich af als een witgrijze vlek met een diameter van ongeveer 16 cm. Op een diepte van 2 cm was deze verkleuring volledig verdwenen waardoor deze vlek niet als een archeologisch spoor weerhouden werd. Spoor 10 Aan het oppervlak tekende spoor 10 zich af als een cirkelvormige vlek met een diameter van ongeveer 30 cm. Het profiel had de vorm van een revolvertas. Opvallend was de aanwezigheid van een groot aantal rolkeien in de vulling. Daarnaast werden er eveneens enkele rode stukjes baksteen en houtskool aangetroffen. Goed dateerbaar ceramisch materiaal ontbrak waardoor een datering van dit spoor erg moeilijk was. Vermoedelijk gaat het hier om een paalgat uit de post-romeinse periode. Fig. 29: Spoor 10, grondvlak. Fig. 30: Spoor 10, coupe. Spoor 11 Dit spoor was zichtbaar als een cirkelvormige vlek met een diameter van 40 cm en een lichtgrijze vulling. De lichtgrijze vulling die kleiig aanvoelde bevatte geen archeologisch materiaal. Een datering van dit spoor blijft onduidelijk. Fig. 31: Spoor 11, grondvlak. Fig. 32: Spoor 11, coupe. Spoor 12 Spoor 12 tekende zich aan het oppervlak af als een cirkelvormige vlek met een diameter van 40 cm en een lichtgrijze vulling. Tijdens het opschaven van het terrein werden er op deze plaats enkele minieme fragmentjes van Romeins aardewerk aangetroffen. Tijdens het couperen bleek echter dat de verkleuring verdween op een diepte van 2 cm. Archeologisch materiaal werd niet meer aangetroffen. Deze verkleuring werd daarom niet weerhouden als een archeologisch spoor. 16

Spoor 13 Aan het oppervlak was spoor 13 zichtbaar als een cirkel met een diameter van 24 cm en een witgrijze vulling. Op een diepte van enkele centimeters verdween deze verkleuring. Spoor 13 werd daarom niet als een archeologisch spoor beschouwd. Spoor 14 Dit spoor tekende zich af als een smal rechthoekig spoor met een lengte van 1,60 m en een breedte van 34 cm. De ondiepe donkergrijze vulling (8 cm) bevatte een stuk van een recente dakpan en een baksteen. Dit spoor kon als een recente verstoring beschouwd worden. Fig. 33: Spoor 14, grondvlak. Fig. 34: Spoor 14, coupe. Sporen 15a en 15b Tijdens de werfcontrole werd in de zone van 4 m op 17 m nog één archeologisch spoor waargenomen. Het betrof een langwerpig spoor met een cirkelvormig uiteinde aan de zuidoostelijke zijde en een uitstulping van de zuidwestelijke rand. Spoor 15 had een totale lengte van 2,52 m en een lichtgrijze vulling. De noordoostelijke zijde van het cirkelvormig uiteinde bevatte aan het oppervlak een grote concentratie rolkeien. Spoor 15 werd op twee plaatsen gecoupeerd. De lichtgrijze vulling van coupe b-a had een dikte van 40 cm maar bevatte noch archeologisch materiaal noch rolkeien. Het cirkelvormig uiteinde werd aan de hand van 1 kwadrant onderzocht. Daaruit bleek dat de lichtgrijze vulling een dikte had van 44 cm en opgevuld was met rolkeitjes. Het lichtgrijze middendeel van dit spoor verdween op een diepte van ongeveer 2 cm. Spoor 15 valt aldus uiteen in twee aparte sporen die vermoedelijk als paalkuilen te interpreteren zijn. Door het gebrek aan archeologisch materiaal kon dit spoor niet gedateerd worden. De typische kleur en samenstelling van de vulling, de diepte van het spoor en de nabijheid van spoor 3 sluit een gelijktijdigheid met de andere Romeinse sporen niet uit. 17

Fig. 35: Spoor 15, grondvlak. Fig. 36: spoor 15, coupe b-a. 6. Sporen en structuren: interpretatie Fig. 37: Spoor 15, coupe c-d. 6.1. Sporen uit de Romeinse periode In het onderzochte gebied werden de resten (uitbraaksporen) aangetroffen van een fundering uit de Romeinse periode. Het betreft een langspoor (spoor 1) waarop twee parallelle sporen (sporen 2 en 6) haaks op uitgeven. Fig. 38: Langspoor 1 met twee parallelle haakse sporen 2 en 6. 18

Het langspoor kon over een lengte van ruim 17 m onderzocht worden maar liep nog verder door naast de opgraving. De twee parallelle sporen, die elk ook nog doorlopen onder de naburige percelen, waren elk ongeveer 8 m lang. Figuur 39: Detail van het langspoor 1. Figuur 40: Detail van de samenkomst van sporen 6 en 1. De vulling van al deze sporen bestond uit een donker, lemig pakket dat talrijke zandkalkstenen en rolkeien bevatte. De plaatsen waar de twee parallelle sporen uitgeven op het langspoor waren opmerkelijk dieper uitgegraven dan de andere delen van de fundering. Op de plaats waar spoor 6 en spoor 1 samenkwamen, bleek een brede en dikke, compacte kiezellaag onder de aanhechting van de twee funderingen te zijn aangebracht. Vermoedelijk kan de hoge concentratie rolkeien en de diepte van de uitgraving op de plaatsen waar twee uitbraaksporen samenkwamen in verband gebracht worden met de stabiliteit die nodig was op deze aanhechtingsplaatsen. Opgravingen in de jaren 80 op een naburig perceel brachten soortgelijke structuren aan het licht. De uitbraaksporen van de funderingen die toen aan het licht kwamen, hadden ongeveer dezelfde afmetingen en oriëntatie en bezaten een soortelijke vulling met kalkzandsteen en rolkeien. Op basis van het archeologisch materiaal in de vulling van spoor 1 (munt van keizer Nero, enkele scherven gebruiksaardewerk en een stukje terra sigillata) konden deze uitbraaksporen van funderingen gedateerd worden op het einde van de 1 ste eeuw of het begin van de 2 de eeuw n.c. Er kan dus vermoed worden dat er zich reeds in de 1 ste eeuw n.c. (mogelijk zelfs in de eerste helft) een gebouw bevond in deze zone. Over de functie of het uitzicht ervan bestaat er nog geen zekerheid. Fig. 41: Voor- en keerzijde van een as van Nero gevonden in de coupe op de aanhechting van spoor 1 en spoor 2. 19

Behalve deze uitbraaksporen van funderingen werd er, in de hoek gevormd door de sporen 1 en 6, een kleine kuil (spoor 3) gevonden met materiaal uit de Romeinse periode. Mogelijk kan deze structuur geïnterpreteerd worden als een paalkuil. De onderlinge relatie tussen deze kuil en de uitbraaksporen van de funderingen kon niet achterhaald worden. Ook van de sporen 15a en 15b kan vermoed worden dat ze afkomstig zijn uit de Romeinse periode, hoewel specifiek archeologisch materiaal in de vulling ontbrak. Mogelijk gaat het ook in deze gevallen om paalkuilen die misschien in verband stonden met het nabijgelegen spoor 3. Bovendien is het niet onmogelijk dat de drie paalkuilen afkomstig zijn van een oudere structuur die op deze plaats stond. 6.2. Sporen uit de post-middeleeuwse periode Naast en tussen de sporen uit de Romeinse sporen werden er verschillende kleinere kuilen aangetroffen die op basis van het archeologisch materiaal dat erin aanwezig was, beschouwd konden worden als post-romeinse verstoringen. Het gaat hier om de sporen 5-7-10 en 14 die op basis van het weinige materiaal dat ze bevatten als post-middeleeuwse verstoringen geïnterpreteerd werden. 6.3. Sporen met een onbekende datering Door het gebrek aan archeologisch materiaal in haar vulling, kon de datering van spoor 11 niet achterhaald worden. 6.4. Sporen die niet weerhouden werden Omdat de verkleuring van de sporen 4-8-9-12 en 13 op een diepte van ongeveer 2 cm reeds verdwenen was, werden zij niet weerhouden als archeologische sporen. 7. Stalen Wegens de beperkte en kleine coupes die gemaakt werden, was het onmogelijk om zeefstalen voor zaden en vruchten te nemen. Pollenstalen werden niet genomen. Pollen bewaren immers onder zuurstofarme omstandigheden of onder bijzondere omstandigheden zoals in coprolieten. Omdat de watertafel hier nog heel wat lager ligt, is de kans op een bruikbaar pollenstaal te klein. Met het oog op een eventuele 14C-datering werd er een houtskoolmonster genomen van spoor 10. 8. Bewaring van de vondsten Alle aangetroffen voorwerpen evenals het archeologisch dagboek, de gemaakte plannen, tekeningen en foto s worden bewaard op het adres van de verantwoordelijk archeologe K. Magerman. Na de bestudering zal het volledig opgravingsarchief opgeslagen worden in het archeologische depot van Agilas V.Z.W., Vrijthout 13 te 1730 Asse. 9. Besluit Bij het archeologisch onderzoek dat Agilas vzw uitvoerde op perceel sectie F, 905-G16 werden 15 sporen aangetroffen. Enkele daarvan konden niet als archeologisch spoor weerhouden worden. Vier sporen werden geïnterpreteerd als post-middeleeuwse verstoringen. Het meest interessant waren een vijftal sporen die in de Gallo-Romeinse periode gedateerd konden worden. Het betrof drie uitbraaksporen van funderingen en drie mogelijke paalgaten. Dankzij dit kleinschalig archeologisch onderzoek kon worden aangetoond dat er in de 1 ste eeuw n.c. een gebouw aanwezig was in deze zone. Over het uitzicht, de functie en de teloorgang ervan kon niks met zekerheid gezegd worden. Mogelijk bestaat er een verband met 20

de gelijkaardige uitbraaksporen die Agilas in de jaren 80 onderzocht op één van de aanpalende percelen. Deze opgraving toont aan dat archeologisch onderzoek op kleine privépercelen eveneens belangrijke gegevens aan het licht kan brengen. 10. Beknopte bibliografie - S. J. De Laet (1942) Assche-Kalkoven, een Gallo-Romeinse nederzetting in onze gewesten, Bijdrage tot de Geschiedenis en Oudheidkunde, 29-46. - S. J. De Laet (1947) Figurines en terre cuite de l époque romaine trouvées à Assche- Kalkhoven, L Antiquité Classique 15, 134-135. - P. Geubels (1987) Asse-Kalkhoven in de Romeinse periode, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, R.U.Gent. - I. Graff en P. Lenoir (1970) Asse. Découverte d un cimetière du IIème- IIIème siècle après J.C. et coupe de la chaussée romaine, Romana Contact 10, 10-11 en 20-25. - P. Lauwers (1974) Romeinse wegen in en rond Asse, Ascania 17-3, 65-73. - A. M. E. J. Lens (1989) Gallo-Romeinse terracottafigurines te Asse-Kalkhoven, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, R.U.Gent. - G. Lippens (1986) Opgravingen van Agilas sleuven A85/1 en A86/1, onuitgegeven verslag archeologische vereniging Agilas, z.p. - K. Magerman en S. Saerens (2004) Een beschouwing rond de munten van de vicus van het Vlaams-Brabantse Asse, Bulletin du Cercle d Etudes Numismatiques 41, 3, 82-98. - K. Magerman (2005) De Vici. Een inventarisatie en functionele analyse van enkele zogenaamde vici in Vlaanderen tussen het begin van de 1 e eeuw n.c tot het einde van de 4 e eeuw n.c., onuitgegeven licentiaatverhandeling, K.U.Leuven. - A. Matthijs (1971) Asse. Romeins grafveld, Archeologie 1970, 1, 9-10. - J. Mertens (1951a) Archeologisch onderzoek van een Romeinse straat te Asse, Eigen Schoon en de Brabander 34, 5-6, 129-140. -D. Michiels (2001) Asse van IJzertijd tot Romeinse tijd. Een analytische bespreking van Asse en zijn deelgemeenten (Bekkerzeel, Kobbegem, Mollem, Relegem en Zellik), onuitgegeven licentiaatsverhandeling, K.U.Leuven. - E. Scheltens (1981) Asse waar de Romeinen thuis waren, Asse (tentoonstellingscatalogus). - M. Wagener (1877) Fouilles à Assche par M. Crick, Bulletins de l Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique 46, n.r., 44, 819-824. 21