Extra Literatuur Goederenrecht DEEL B: Week 6 2018 2019
Voorwoord Beste student(e), Voor je ligt een deel van de extra literatuur van het vak Goederenrecht. Het betreft de samenvatting van de Asser serie die wij doorgaans niet op nemen in de samenvatting, omdat wij van menig zijn dat de Asser serie zich niet leent voor een samenvatting door de structuur van de serie en het feit dat de nummers vaak verwijzen naar niet voorgeschreven arresten en parlementaire stukken. Desalniettemin hebben wij op verzoek van een student een poging gewaagd om de voorgeschreven nummers uit de Asser serie toch samen te vatten. Met vriendelijke groet, Team Lawbooks 2
Inhoudsopgave Week 6: Overdraagbaarheid en meer Blz. 4 facebook Wil je op de hoogte blijven van onze acties, nieuwe releases en meer? Volg ons dan op Facebook: www.facebook.com/lawbookssamenvattingen. Join the community! Je kunt ook lid worden van de officiële JSVU Facebook-groep die uitsluitend op jouw studiejaar gericht is: Rechtsgeleerdheid 2018 2017 Universiteit Utrecht 3
Week 6 Beëindiging arbeidsovereenkomst I Gebaseerd op: Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I 2016/189-198 (nakoming) en 204-232 (bevrijdende betaling) en Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II 2013/220-230, 234,242,243 (Verrekening) 1 Nakoming (nr. 189 198) Nakomen is de voldoening aan de inhoud van de verbintenis. Door de nakoming bereikt de verbintenis haar doel en is haar werking uitgeput; de rechtsband wordt geslaakt ( solutio ). Dit effect wordt door de wet met verschillende termen aangegeven. Voor nakoming is er uiteraard een vorm van schuld vereist en nakomen zal doorgaans zijn het verwezenlijken van de verschuldigde prestatie. Door die verwezenlijking gaat de verbintenis teniet. Meestal is de betaling een eenzijdige rechtshandeling, maar hierover kan men discussiëren. Men kan immers de stelling verdedigen, dat de betaling géén eenzijdige rechtshandeling is, omdat een op schuldbevrijding gerichte wil van de schuldenaar (animus solvendi), hoewel meestal aanwezig, geen onmisbaar vereiste is. Kortom, je zou kunnen stellen dat vereist is dat de schuldeiser ook daadwerkelijk wil dat de schuldenaar nakomt. Bevrijdende betaling (nr. 204 232) De betaling moet gedaan worden aan: De schuldeiser: Hier zal ook meestal sprake van zijn. Desalniettemin kunnen zich situaties voordoen waarin zelfs een betaling aan de schuldeiser niet bevrijdend werkt: o Artikel 6:31 BW: Indien de betaling gedaan wordt aan een schuldeiser die niet bekwaam was haar te ontvangen. Is de schuldeiser onbekwaam, bijvoorbeeld omdat hij minderjarig is in de zin van artikel 1:234 BW, dan dient de betaling aan zijn wettelijke vertegenwoordiger te geschieden. o Artikel 6:33 BW: Indien er sprake is van een situatie zoals omschreven wordt in dit artikel. o Indien de schuldenaar van een geldschuld deze voldoet op een andere wijze dan waartoe hij bevoegd is. De Asser geeft als voorbeeld: overschrijving op een uitgesloten girorekening. Iemand die met hem of in zijn plaats bevoegd is de betaling te ontvangen: Er is ook sprake van bevrijdende betaling indien er betaald wordt aan iemand anders dan de schuldeiser en deze persoon bevoegd is de betaling te ontvangen. Denk hier bijvoorbeeld aan iemand die volmacht van de schuldeiser heeft om voor hem te ontvangen. Ook vloeit de bevoegdheid om een betaling in ontvangst te nemen vaak voort uit de wet. Denk bijvoorbeeld aan de curator in een faillissement (artikel 68 Fw), de ouder of voogd van een minderjarige (artikel 1:253i BW en artikel 1:337 BW), de curator van een onder curatele gestelde (artikel 1:386 BW) 1 In het cursusdocument wordt verwezen naar de Asser uit 2012. Inmiddels is de serie vernieuwd in 2016 en in 2017. Wij zijn van de nieuwe Assers uitgegaan bij de samenstelling vernieuwd in 2016 en in 2017. Wij zijn van de nieuwe Assers uitgegaan bij de samenstelling van deze samenvatting. 4
De betaling die niet is gedaan aan de schuldeiser of aan de bevoegde persoon, bevrijdt de schuldenaar niet van zijn verplichtingen. De schuldenaar moet dus opnieuw aan de echte schuldeiser betalen. Toch zijn er drie gevallen te noemen waarin de betaling, hoewel deze niet gedaan is aan de schuldeiser of de bevoegde persoon, waarde heeft, namelijk: 1. Voor zover de schuldeiser of, indien aan een ander dan de schuldeiser betaald moest worden, deze ander haar bekrachtigt. Zie hiervoor artikel 6:32 BW. 2. Voor zover de schuldeiser of, indien aan een ander dan de schuldeiser betaald moest worden, deze ander door de betaling is gebaat. Zie wederom artikel 6:32 BW. 3. Indien de betaling is gedaan aan iemand van wie de schuldenaar op redelijke gronden heeft aangenomen dat hij als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald. Zie hiervoor artikel 6:34 lid 1 BW. De formulering dat de schuldenaar op redelijke gronden moet hebben gehandeld, is een uitwerking van het goede trouwcriterium, omschreven in artikel 3:11 BW. Ondanks het feit dat artikel 6:34 BW louter spreekt van betalingen, is zij ook van toepassing op situaties en handelingen die gelijk gesteld kunnen worden betalen. Het staat de schuldenaar vrij om gebruik te maken van de bescherming die artikel 6:34 BW hem biedt. Hij kan er ook voor kiezen om hetgeen hij betaald heeft aan de verkeerde persoon terug te vorderen. Indien de schuldenaar zich mag en kan beroepen op artikel 6:34 BW, dient de daadwerkelijke schuldeisers bij de veronderstelde schuldeiser aan te kloppen voor de betaling. Hij kan dus niet meer naar de schuldenaar toe. Als de schuldenaar echt niet weer aan wie hij moet betalen en hier redelijke gronden voor heeft, mag hij de betaling op grond van artikel 6:37 BW opschorten. Verrekening (nr. 220-230, 234,242,243) Verrekening (artikel 6:127 BW) is een wijze van tenietgaan van verbintenissen en wel van over en weer tenietgaan van schulden die het gevolg is van de omstandigheid dat twee personen elkaars schuldenaar zijn. Heel simpel gesteld: Klaas krijgt nog 50 van Willem en Willem krijgt nog 40 van Klaas. Je kunt de twee bedragen tegenover elkaar wegstrepen, waardoor er alleen een vordering van Klaas op Willem over blijft van 10. De Asser noemt de opschorting en de betaling als twee vergelijkbare rechtsfiguren. Verrekening vindt niet van rechtswege plaats, maar middels een daartoe strekkende verklaring van een der tot verrekening bevoegde partijen. De vereisten voor een geldige verrekening worden genoemd in art. 6:127 lid 2 BW. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening wanneer: 1. hij een prestatie heeft te vorderen van dezelfde wederpartij; 2. die prestatie beantwoordt aan zijn schuld; 3. hij bevoegd is de schuld te betalen; en 4. hij eveneens bevoegd is de betaling van zijn vordering af te dwingen. Tip van Lawbooks: Onderstreep deze vereisten in artikel 6:127 lid 2 BW en werk ze op je tentamen uit indien je hier een vraag over krijgt. 5
Ad 1. Het eerste vereiste voor verrekening is dat twee personen wederkerig elkaars schuldenaren zijn. Ad 2. Het tweede vereiste is dat de prestatie die de schuldenaar te vorderen heeft aan zijn schuld moet beantwoorden. In de praktijk heeft verrekening hoofdzakelijk plaats met betrekking tot verbintenissen die geldsommen tot voorwerp hebben. In beginsel is hier steeds aan het voormelde criterium voldaan. Complicaties kunnen zich voordoen indien we te maken hebben met vreemde valuta. Zie artikel 6:122 en artikel 6:123 BW. Ad 3. Het derde vereiste is dat de schuldenaar die wil verrekenen bevoegd is, zijn schuld te betalen. Ad 4. Ten vierde moet de vordering afdwingbaar zijn en moet de schuldenaar tot afdwingen bevoegd zijn. Een vordering is bijvoorbeeld niet afdwingbaar in de zin van artikel 6:127 lid 2 BW indien: a. zij is onderworpen aan een tijdsbepaling in het belang van de wederpartij (art. 6:39 lid 1 BW); b. zij voorwaardelijk is (art. 6:21 BW); c. indien de wederpartij een beroep op een opschortingsrecht doet (art. 6:52 BW en art. 6:262 e.v. BW); en d. indien het om een natuurlijke verbintenis gaat (art. 6:3 BW); e. indien een beletsel bestaat dat de schuldeiser onbevoegd maakt betaling te vorderen, bijvoorbeeld omdat de vordering onder bewind staat (zie artikel 1:438 BW). Terugwerkende kracht Art. 6:129 lid 1 BW bepaalt dat de verrekening terugwerkt tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan. Indien dus Klaas op 1 januari bevoegd is zijn schuld aan Willem met een tegenvordering te verrekenen, maar dit pas doet op 1 augustus, gaat zijn schuld met terugwerkende kracht tot 1 januari teniet. De na 1 januari verschuldigde maar nog niet betaalde bedongen rente hoeft hij niet meer te voldoen. Na 1 januari kan geen verzuim meer zijn ingetreden op grond waarvan hij wettelijke rente of een bedongen boete verschuldigd is geworden. Uitzonderringen op de vereisten van verrekening We hebben zojuist kennisgemaakt met de vier vereisten waar aan voldaan, wil men met succes een vordering kunnen verrekenen. Op deze vier vereisten bestaan twee uitzonderingen: Ten eerste is soms verrekening wél mogelijk hoewel niet aan de reeds besproken vereisten is voldaan. Hier zal sprake van zijn als we te maken hebben met cessie. Zie artikel 6:130 lid 1 BW. Hier kan ook sprake van zijn indien de schuldenaar in staat van faillissement verkeert en de schuldeiser van de gefailleerde een beroep doet op verrekening. Zie ook artikel 53 Fw. Ten tweede is soms verrekening niet mogelijk, hoewel aan de vereisten wél is voldaan. 6