VAN DE ACADEMISCHE HOGESCHOOLOPLEIDINGEN IN DE UNIVERSITEIT GENT



Vergelijkbare documenten
betreffende de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten

BASISONDERWIJS Leerlingen. HOGER ONDERWIJS Studenten. A Hoger beroepsonderwijs. B Hogescholen/universiteiten

Vraag nr. 731 van 25 juli 2013 van FIENTJE MOERMAN

betreffende de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten

Toekomstige structuur Vlaams Hoger Onderwijs

Vraag nr. 731 van 25 juli 2013 van FIENTJE MOERMAN

BASISONDERWIJS Leerlingen. HOGER ONDERWIJS Studenten en cursisten. A Hoger beroepsonderwijs. B Hogescholen/universiteiten

Mededeling aan de leden van de Vlaamse Regering

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Gedragscode Onderwijstaal Universiteit Antwerpen UITGANGSPUNTEN

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS

Integratie academische opleidingen (AO) van Hogescholen in Universiteiten op 1 oktober Tekst op basis integratiedecreet (13/07/2012)

ANTWOORD. Vraag nr. 483 van 5 april 2012 van GOEDELE VERMEIREN

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de Universiteit Gent. stand van zaken (Vormingsdag GSR 15/04/2012)

PERSCONFERENTIE HOGER ONDERWIJS IN CIJFERS

VR DOC.0178/1

OVERZICHT. Inleiding... 4 Organisatie van het hoger onderwijs in Vlaanderen... 5 Tabel 1: Aantal inschrijvingen in het hoger onderwijs...

INTEGRATIEKADER. Benoeming, bevordering, rangschikking, evaluatie, salarisvaststelling, loopbaan en vakantieregeling

DECREET. betreffende de hervorming van het hoger onderwijs in de kinesitherapie en de revalidatiewetenschappen in de Vlaamse Gemeenschap

betreffende het onderwijs XXIV

VR DOC.1139/1BIS

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Advies over een vereenvoudigd studiegeldenmechanisme

VR DOC.0198/1

Sjabloon aanvraag voor het aanbieden van een anderstalige initiële bachelor- en/of masteropleiding


NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

VR DOC.0633/1BIS

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS. Nota aan de leden van de Vlaamse Regering

VR DOC.0290/1BIS

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de vastlegging van de lijst van educatieve masteropleidingen

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

betreffende het Onderwijs XXIII

H O G E R O N D E R W I J S in beeld

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

De hervorming van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Aandachtspunten schooljaar

VR DOC.0177/1BIS

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

Het statuut van de universitaire praktijkassistenten

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

Personeelsvergadering integratie

2. Kan de minister voor de afgelopen drie schooljaren en referteperiodes de volgende gegevens verschaffen?

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de vastlegging van de lijst van educatieve masteropleidingen

VLAAMSERAAD ONTWERP VAN DECREET. betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap AMENDEMENTEN. Stuk 502 ( ) - Nr.

Status Vertrouwelijk Werkdocument Finaal document

VR DOC.0400/1

Besluit inzake het inrichten van de Doctoraatsopleiding Vrije Universiteit Brussel

VOORONTWERP VAN DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XXVII

De lijst vermeldt de gegevens bedoeld in artikel 64, 2, 2 [... geschr. decr. 19 maart 2004, art. V.25,I: 1 januari 2003)].

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

VLAAMS PARLEMENT DECREET

Met ingang van 1 september 2011 wordt het stelsel van VVP/ziekte volledig hervormd onder de modaliteiten die we hierna uiteenzetten.

ONDERFINANCIERING HOGER ONDERWIJS IN KAART

VR DOC.1534/1BIS

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Codex Hoger Onderwijs, gecodificeerd op 11 oktober 2013, artikel V.84, V.86 en V.259, 1;

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

DE STRUCTUUR VAN HET HOGER ONDERWIJS

VR DOC.1605/2

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 29 januari

Besluit van de Vlaamse Regering tot aanpassing van een aantal verlofstelsels in het onderwijs en in de hogescholen

ONTWERP VAN DECREET. betreffende de kwalificatiestructuur AMENDEMENTEN

ONTWERP VAN DECREET. houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008 AMENDEMENTEN

Advies over voorontwerp van programmadecreet bij begrotingsaanpassing 2015

VR DOC.1354/1BIS

ORGANIEK REGLEMENT VAN DE STUDENTENRAAD VAN DE VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL

VR DOC.0272/1

Advies over het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXV

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 26 september 2017

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

betreffende het onderwijs XXIV

VR DOC.0893/3BIS

VR DOC.1196/2BIS

Advies over de implementatie van de nieuwe taalregeling hoger onderwijs

Statuten HoGent Studentenraad

Advies over het voorontwerp van decreet betreffende de scholengemeenschappen in het basis- en secundair onderwijs

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.10 - Juli

Taak- en functiedifferentiatie in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. Fiscale regularisatie niet uitsplitsbare bedragen.

VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR HET HOGER ONDERWIJS EN HET UNIVERSITAIR ZIEKENHUIS GENT

Integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten. 37-G ( ) Nr. 1

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 9 maart 2018 betreffende het deeltijds kunstonderwijs, artikel 26;

Reglement aangaande de rangschikking van leden van het onderwijzend personeel van groep 3 van de academische hogeschoolopleidingen in het

REGLEMENT SUBSIDIËRING PROJECTEN TER BEVORDERING VAN GELIJKE ONDERWIJSKANSEN

Interuniversitaire Raad. Statistische gegevens betreffende het personeel aan de Vlaamse universiteiten. VLIR Vlaamse. telling 1 februari 2014

VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 betreffende de ambtshalve concordantie;

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 januari 2019;

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

Advies over het voorontwerp van decreet over de uitbouw van de graduaatsopleidingen

MEMORIE VAN TOELICHTING

Brussel, 18 februari _Advies_studiefinanciering_HO. Advies. Studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs

Transcriptie:

Algemeen Samenwerking associatie- en alliantiepartners INTEGRATIE VAN DE ACADEMISCHE HOGESCHOOLOPLEIDINGEN IN DE UNIVERSITEIT GENT Stand van Zaken versie 26.03.2012 RvB 30/03/2012 p.1

INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 2 SITUERING... 3 I. Ontwikkelingen op Vlaams niveau... 4 1. Proces... 4 2. II. Inhoudelijke aspecten... 5 Voorbereidingen Universiteit Gent-Hogeschool Gent...14 Algemeen kader...14 1. 2. Onderzoek & Valorisatie...14 Onderwijs...16 3. Personeel...20 4. 5. Gebouwen en infrastructuur...22 Financiën...25 6. Sociale voorzieningen...27 7. III. School of Arts...27 Voorbereidingen Universiteit Gent-Arteveldehogeschool...28 IV. Voorbereidingen Universiteit Gent-Hogeschool West-Vlaanderen...29 1. 2. Onderzoek & valorisatie...29 Onderwijs...30 3. Personeel...32 4. 5. Gebouwen en infrastructuur...32 Financiën...32 6. Sociale voorzieningen...32 Bijlage 1: Integrerende hogeschoolopleidingen: een overzicht...33 Bijlage 2: Het integratiemodel van de UGent...36 1. Uitgangspunt: behoud en verdere ontwikkeling van de integrerende opleidingen...36 2. 3. Aansturing van het onderwijs vanuit de opleidingscommissies...36 Integratie van de opleidingen in de bestaande faculteiten van de UGent...38 4. Integratie en participatie van het personeel in de UGent...39 p.2

SITUERING Het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering hebben met respectievelijk de motie van aanbeveling van 8 juli 2010 en de beslissing van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 een aantal fundamentele knopen doorgehakt in de discussie over de toekomstige structuur van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De motie en de beslissing kiezen duidelijk voor de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten, en dit vanaf het academiejaar 2013-14. 1 Om deze keuze voor een integratie van de academische hogeschoolopleiding in de universiteiten mogelijk te maken, moet de regelgeving met betrekking tot de universiteiten en de hogescholen op verschillende punten ingrijpend aangepast worden. Deze nota geeft in het eerste hoofdstuk een stand van zaken met betrekking tot deze aanpassing weer. Hoewel er nog geen sluitend regelgevend kader is, bestaat er bij de betrokken universiteiten en hogescholen, en zeker ook bij de Universiteit Gent en haar partnerhogescholen, toch een duidelijke sense of urgency. De geplande operatie is immers dermate ingrijpend, dat er niet in het minst in het belang van de betrokken studenten en personeelsleden met de voorbereidingen voor de integratie niet gewacht kan worden op het uitklaren van álle onduidelijkheden en de definitieve goedkeuring van het regelgevend kader op Vlaams niveau, ook al kunnen de nadere invulling van en eventuele wijzigingen aan dit kader een impact hebben op bepaalde aspecten van die voorbereidingen. Vanuit die context en voortbouwend op de nota die de Raad van Bestuur van de Universiteit Gent al in zijn vergadering van 19 februari 2010 besproken heeft, heeft de Raad van Bestuur van de Universiteit Gent daarom al in zijn zitting van 12 november 2010 een nota met leidende principes goedgekeurd. Die nota geeft aan langs welke lijnen de integratie van de academische hogeschoolopleidingen van de Arteveldehogeschool, de Hogeschool Gent en de Hogeschool West-Vlaanderen in de Universiteit Gent zou moeten verlopen. Volgend op de beslissing van de Raad van Bestuur van 12 november 2010 heeft de rector elk van de drie partnerhogescholen officieel uitgenodigd om de integratie langs deze lijnen voor te bereiden. Om deze voorbereidende werkzaamheden, die op diverse terreinen slaan en vaak erg specifiek zijn, toch enigszins gestructureerd te laten verlopen, heeft de Universiteit Gent met elke partnerhogeschool een intentieverklaring gesloten. De Raad van Bestuur van 10 november 2011 heeft zijn goedkeuring gehecht aan het voorgestelde integratiemodel voor de UGent (zie bijlage 2) en heeft kennis genomen van de toenmalige stand van zaken van deze voorbereidende werkzaamheden. Tegelijk is aan de rector c.s. het mandaat gegeven om bepaalde standpunten in de onderhandelingen met elk van de drie partnerhogescholen in te nemen. Deze nota geeft weer welke vorderingen ter zake gemaakt zijn en welke (bijkomende) vraagstukken tijdens het overleg met de partnerhogescholen ondertussen zijn opgedoken. 1 Voor de stukken van het Vlaams Parlement, zie: www.vlaamsparlement.be/proteus5/showparlinitiatief.action?id=598994&tabid=-682091350 Voor de stukken van de Vlaamse Regering, zie: www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/integratie/ p.3

I. ONTWIKKELINGEN OP VLAAMS NIVEAU 1. Proces De Vlaamse overheid heeft steeds vooropgesteld dat het regelgevend kader uiterlijk tegen de zomer van 2012 goedgekeurd zou moeten zijn. Zo houden de universiteiten en de hogescholen nog een volledig en inzake regelgeving stabiel jaar over om de daadwerkelijke integratie in het academiejaar 2013-14 voor te bereiden. Ten opzichte van haar oorspronkelijke schema heeft de overheid ondertussen enkele maanden vertraging opgelopen. De Vlaamse minister van Onderwijs maakt zich evenwel sterk dat de einddatum nog steeds gehaald kan worden. De volgende stappen in het proces zijn inmiddels al achter de rug: de voorbereidende fase voor dit regelgevende proces vond plaats tijdens het academiejaar 2010-11; op haar laatste zitting voor het zomerreces, op 15 juli 2011, heeft de Vlaamse Regering een memorie van toelichting goedgekeurd. In deze memorie van toelichting heeft zij de principes nader uitgewerkt die vervat liggen in de motie van aanbeveling van het parlement en de beslissing van de regering van een jaar eerder; de memorie van toelichting is vervolgens hertaald naar een voorontwerp van decreet. De Vlaamse Regering heeft op 23 december 2011 haar eerste principiële goedkeuring aan dit voorontwerp gehecht; 2 over het voorontwerp hebben de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), de Vlaamse Raad voor Wetenschap & Innovatie (VRWI) en de Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen (SERV) midden februari 2012 een advies uitgebracht. 3 op 7 februari 2012 zijn de onderhandelingen met de sociale partners (instellingsbesturen en representatieve vakorganisaties) van start gegaan in het Vlaams Onderhandelingscomité (VOC) voor het Hoger Onderwijs. Deze onderhandelingen zijn afgerond op 20 maart 2012 en resulteerden voor de instellingsbesturen in een protocol van akkoord (met opmerkingen) dd. 23 maart 2012 en voor twee van de drie vakorganisaties in een protocol van niet-akkoord. op basis van de adviezen en de onderhandelingen heeft de Vlaamse Regering wijzigingen aan het voorontwerp aangebracht, dat zij op 23 maart 2012 een tweede keer principieel heeft goedgekeurd. Nu moeten nog de volgende stappen gezet worden: over het voorontwerp moet ook de Raad van State een advies uitbrengen. In principe is daar een maand de tijd voor. Nadat het advies is uitgebracht (gepland voor eind april 2012) en de nodige aanpassingen zijn gedaan, zal de regering zich een derde keer over het voorontwerp uitspreken vooraleer het als ontwerp aan het Vlaams Parlement overgemaakt kan worden; de volledige behandeling van het ontwerp in het Vlaams Parlement (voorstelling en bespreking van het ontwerp, eventuele organisatie van hoorzittingen, bespreking van amendementen en stemming in de Commissie Onderwijs; bespreking en stemming in de plenaire vergadering) moet dan afgerond worden tegen 4 juli 2012, zodat de regering het Integratiedecreet tegen haar zomerreces (midden juli 2012) kan bekrachtigen. 2 Merk op: om het decretale kader helemaal sluitend te maken, moet ook een bijzonder decreet met betrekking tot de Vlaamse Autonome Hogescholen (waaronder de Hogeschool Gent en de Hogeschool West-Vlaanderen) goedgekeurd worden. Over dat bijzonder decreet heeft de Vlaamse Regering zich nog niet uitgesproken en zijn ook nog geen teksten beschikbaar. Voor de goedkeuring van dit bijzonder decreet is een bijzondere meerderheid in het Vlaams Parlement noodzakelijk. 3 Voor het advies van de VLOR, zie: http://www.vlor.be/advies/advies-over-het-voorontwerp-van-integratiedecreet. Voor het advies van de VRWI, zie: http://www.vrwi.be/publicaties/advies-165. Voor het advies van de SERV, zie: http://www.serv.be/serv/publicatie/academische-opleidingen-hogescholen-universiteiten. p.4

2. Inhoudelijke aspecten Het voorontwerp van Integratiedecreet (zoals een tweede keer door de Vlaamse Regering principieel goedgekeurd op 23 maart 2012) valt uiteen in een aantal grote luiken, waarvan de belangrijkste aandachtspunten hieronder besproken worden: Schools of Arts, structuurwijzigingen, opdracht van de associaties, taalregeling, personeel, financiering. a) Schools of Arts Als algemene regel geldt dat alle academische hogeschoolopleidingen geïntegreerd worden in de universiteiten. Op die algemene regel worden evenwel twee uitzonderingen gemaakt: de in vele opzichten unieke opleidingen in de nautische wetenschappen blijven in de Hogere Zeevaartschool 4, de kunstopleidingen (studiegebieden Audiovisuele & beeldende kunst en Muziek & podiumkunsten) blijven in de hogescholen waar zij nu zitten. 5 Het niet integreren van de kunstopleidingen hoeft evenwel niet te betekenen dat de verworvenheden van het academiseringsproces moeten worden opgegeven of dat de universiteiten geen enkele rol te spelen zouden hebben in het hoger kunstonderwijs. Het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering hebben in 2010 duidelijk opgeroepen om het academiseringsproces van deze opleidingen voort te zetten en daartoe een band tussen de kunstopleidingen en de universiteit te behouden. Om de eigenheid van het hoger kunstonderwijs in de verf te zetten en die band mogelijk te maken, hebben zij voorgesteld om Schools of Arts te creëren, een structuur binnen de hogescholen die met een hoge graad van autonomie de kunstopleidingen moet aansturen en in het bestuur waarvan ook de geassocieerde universiteit moet deelnemen. De artikels 2 tot en met 10 van het voorontwerp van Integratiedecreet gaan over de oprichting van dergelijke Schools of Arts; ook de andere luiken van het voorontwerp bevatten bepalingen die specifiek voor de Schools of Arts bedoeld zijn en veelal logisch voortvloeien uit de eigenheid van het hoger kunstonderwijs of de keuze voor deze specifieke figuur. Hoewel niet iedereen overtuigd lijkt van de meerwaarde van dergelijke Schools of Arts, lijkt de figuur toch als verworven beschouwd te mogen worden. De discussie over het percentage vertegenwoordigers in het bestuur van de Schools of Arts dat voor de universiteit voorbehouden zou blijven (in het voorontwerp: te situeren tussen 30% en 49%), heeft niet tot wijzigingen aan de teksten geleid. De UGent kon zich van in den beginne al vinden in het voorstel van de overheid en heeft zich in deze discussie niet geprofileerd. b) structuurwijzigingen Dit luik van het Integratiedecreet beoogt het Structuurdecreet zo aan te passen dat de universiteiten daadwerkelijk de academische hogeschoolopleidingen kunnen ontvangen en van de hogescholen het recht overnemen om deze opleidingen aan te bieden en er diploma s voor uit te reiken. 4 De Hogere Zeevaartschool behoort tot de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen. Inzake integratie raakt dit de UGent niet direct. 5 In de AUGent biedt enkel de HoGent opleidingen in deze studiegebieden aan. Zie hoofdstuk II, punt 7. p.5

Concreet betreffen de artikels 11 tot en met 43 van het voorontwerp van Integratiedecreet o.a.: de toekenning van het recht aan hogescholen om zich in het Engels University College te noemen wat in feite louter een bekrachtiging van een al enkele jaren bestaande praktijk inhoudt (art. 11/1); een aanpassing van de algemene zending van respectievelijk universiteiten en hogescholen (art. 12-13); een aanpassing van de lijst met studiegebieden die vanaf het academiejaar 2013-14 door respectievelijk universiteiten en hogescholen aangeboden kunnen worden (art. 14 en 16); een herschikking van een aantal opleidingen naar een ander studiegebied (art. 15) 6 ; de verplichting voor de universiteiten en hogescholen om in het kader van de overdracht van opleidingen onderling overeenkomsten te sluiten m.b.t. het personeel, de terbeschikkingstelling en het gebruik van infrastructuur en onroerende goederen en de onderlinge financiële regelingen (art. 16, punt 2, nieuw in te voegen 6) 7 ; de verplichting voor de universiteiten om in een regeling te voorzien voor de studenten die hun opleiding in de hogeschool begonnen waren en deze aan de universiteit zullen afwerken, zodat bv. verworven credits en toegekende vrijstellingen zeker niet verloren gaan (art. 16, punt 2, nieuw in te voegen 7); een aanpassing van de exhaustieve lijst per universiteit of hogeschool die aangeeft in welke studiegebieden en in welk arrondissement of vestiging de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid heeft en op grond daarvan bachelor- en/of masteropleidingen mag inrichten en de bijhorende diploma s mag uitreiken (art. 20 t.e.m. 42/1); de schrapping van de mogelijkheid voor de hogescholen om in het studiegebied Handelswetenschappen & bedrijfskunde nog een specifieke lerarenopleiding in te richten (art. 43); de afschaffing van de mogelijkheid om na de integratie en de aanpassing van onderwijsbevoegdheden nog samen met één of meerdere hogescholen een master-naprofessionele-bachelor in te richten en daarvoor gezamenlijk het diploma uit te reiken (art. 46) 8. Vermeldenswaard is hier dat de overheid ervoor gekozen heeft om de bestaande studiegebieden te behouden: de academische hogeschoolopleidingen integreren met andere woorden niet in één van de bestaande studiegebieden voor het universitair onderwijs, maar blijven in hun eigen studiegebied. 9 6 Geen enkele van deze herschikkingen heeft direct betrekking op de (A)UGent. Het gaat concreet over - een aantal professionele bachelors van de Erasmushogeschool (Beeld Geluid Montage) die van het studiegebied IWT naar het studiegebied Beeldende & audiovis uele kunst overgeheveld worden; dat is een oude eis van de hogeschool, die op zich niets met de integratie te maken heeft; - het academiserend studiegebied Gezondheidszorg wordt leeg geschreven: aangezien de opleidingen REVAKI opgaan in de universitaire REVAKI-opleidingen (zie ook hierna), blijft er maar één opleiding in dit studiegebied over: de bachelor- en masteropleiding in Milieu & Preventiemanagement van de HUB-Ehsal. Deze opleiding wordt overgeheveld naar het universitaire studiegebied Sociale Gezondheidswetenschappen. - de bachelor- en masteropleiding Conservatie & Restauratie van de Artesis Hogeschool Antwerpen wordt uit het studiegebied Audiovisuele & beeldende kunst gehaald en komt in een studiegebied sui generis, met het oog op integratie in de Universiteit Antwerpen. 7 Het zijn onder andere deze aspecten die de UGent samen met haar partnerhogescholen voorbereidt in de verschillende thematische werkgroepen; zie de volgende hoofdstukken van deze nota. 8 Ook de UGent en haar partnerhogescholen zijn betrokken bij een aantal van die masteropleidingen-naprofessionele-bachelor. Dit wordt specifiek behandeld in de laatste alinea van bijlage 1. 9 Voor de (A)UGent is er één relevante uitzondering op dit principe: de (hogeschool)opleidingen in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie (REVAKI) blijven niet in het (hogeschool)studiegebied Gezondheidszorg, maar worden na de integratie ondergebracht in het (universitaire) studiegebied Bewegings - en revalidatiewetenschappen. Gezien de specifieke situatie van deze opleidinge n, die in het Vlaamse onderwijslandschap net in Gent het meest duidelijk tot uitdrukking komt, ware het een onmogelijke situatie geweest p.6

Bovendien opteert de overheid er uitdrukkelijk voor om de universiteiten maar onderwijsbevoegdheid te geven in de mate waarin en op de locatie waar de hogescholen deze momenteel reëel uitoefenen. Bij wijze van illustratie: hoewel de Hogeschool West-Vlaanderen voor het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie in theorie onderwijsbevoegdheid in Brugge, Kortrijk en Oostende heeft, krijgt de Universiteit Gent die bevoegdheid enkel voor de vestigingsplaats Kortrijk omdat de Hogeschool West-Vlaanderen op dit ogenblik enkel daar opleidingen in de industriële wetenschappen aanbiedt. Om het tactische verplaatsen van opleidingen in de aanloop naar de integratie te vermijden, heeft de overheid eerder al de lijst van opleidingen en vestigingsplaatsen bevroren. In die zin was het bijzonder storend dat de opsomming van onderwijsbevoegdheden die de universiteiten na de integratie kunnen uitoefenen, niet zonder fouten gebleven was. Zo zou de KULeuven volgens het voorontwerp de bevoegdheid erven om in Brugge een masteropleiding in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie aan te bieden (art. 20, 11), terwijl de huidige inrichter, de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende (KHBO), deze masteropleiding enkele jaren geleden al stopgezet heeft. In de op 23 maart 2012 goedgekeurde versie van het voorontwerp is dit rechtgezet; de KULeuven heeft overigens erkend dat het eerste voorontwerp op dat vlak niet de reële situatie weergaf. Een meer heikele en vooralsnog onopgeloste kwestie is dat de overheid, in weerwil van de gedecreteerde bevriezing van opleidingen en vestigingsplaatsen, alvast instemt met een nog op een nadere datum te bepalen verplaatsing naar Brugge van de opleidingen in de industriële wetenschappen die de KHBO momenteel nog in Oostende inricht (art. 20, 5, tweede lid). De UGent, daarin gesteund door de verschillende geledingen in de VLOR maar uitdrukkelijk níet door de vertegenwoordigers van de KULeuven, die ter zake zelfs een minderheidsstandpunt hebben laten opnemen in het VLOR-advies, eist dat deze bepaling geschrapt wordt óf dat de UGent, naar analogie met de bepaling voor de KULeuven, in de toekomst ook bepaalde academische opleidingen in Brugge kan aanbieden. Vooralsnog heeft de overheid niet aangegeven op één van deze mogelijkheden te willen ingaan. c) opdracht van de associaties Artikel 44 van het voorontwerp van Integratiedecreet schrapt artikel 100 van het Structuurdecreet, dat bepaalt dat universiteiten en hogescholen hun onderwijsbevoegdheid aan de associatie kunnen overdragen. Zo wordt vermeden dat de grotere transparantie in de onderwijsstructuur die de integratie moet bewerkstelligen (overal en tegelijk het verplichte model professioneel gerichte opleidingen en hoger kunstonderwijs enkel in de hogescholen, academisch gerichte opleidingen enkel aan de universiteiten ), deels teniet zou worden gedaan doordat links of rechts een nieuw type aanbieder opstaat de associatie. Artikel 45 van het voorontwerp van Integratiedecreet actualiseert de opdracht van de associaties en de lijst met bevoegdheden die de partnerinstellingen aan hun associatie moeten overdragen. Verschillende instellingen, waaronder ook de UGent en haar hogeschoolpartners, hebben de overheid gevraagd dat deze lijst met over te dragen bevoegdheden ofwel geen dwingend karakter zou hebben, ofwel ingekort zou worden. Vooralsnog heeft de overheid niet aangegeven op één van deze mogelijkheden te willen ingaan. om dezelfde opleidingen in twee verschillende studiegebieden te moeten rangschikken. Merk op dat de universiteiten Antwerpen en Limburg, die voorheen géén onderwijsbevoegdheid in dit studiegebied hadden maar wel de REVAKI-opleiding van respectievelijk de Artesis Hogeschool Antwerpen en de Provinciale Hogeschool Limburg overnemen, uitdrukkelijk enkel voor het deel Revalidatiewetenschappen onderwijsbevoegdheid krijgen: zij krijgen door deze operatie met andere woorden niet het recht om in de toekomst eventueel een opleiding in de lichamelijke opvoeding en de bewegingswetenschappen in te richten. p.7

Merk op: om dit luik van het Integratiedecreet ook op de Vlaamse Autonome Hogescholen 10 uitwerking te laten hebben, is een bijzondere meerderheid in het Vlaams Parlement noodzakelijk. Aangezien de regering en het parlement uitdruk kelijk kiezen voor één model voor het hele Vlaamse hogeronderwijslandschap, betekent dit dat de hele integratie staat of valt met deze bijzondere meerderheid. d) taalregeling Hoewel de decretale voorschriften met betrekking tot de onderwijstaal in het hoger onderwijs inhoudelijk geen raakvlak hebben met de integratie, is het toch de uitdrukkelijke wens van de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement om naar aanleiding van dit voorontwerp van Integratiedecreet ook een aantal aanpassingen aan de taalregeling door te voeren. 11 De universiteiten en de hogescholen zijn daar overigens al langer vragende partij voor. Deze aanpassingen, behandeld in de artikels 47 tot en met 68 van het voorontwerp van Integratiedecreet, beogen een verstandige versoepeling van de huidige taalregeling: het is niet de bedoeling om het Nederlands als onderwijstaal rücksichtslos door het Engels te vervangen, maar wel om meer anderstalig onderwijs mogelijk te maken waar dat functioneel is en wenselijk voor de internationalisering van ons hoger onderwijs. De meest in het oog springende aanpassingen in die zin zijn de uitbreiding van de mogelijkheid om in Nederlandstalige bacheloropleidingen anderstalige opleidingsonderdelen te programmeren (van 10 naar 18,33% - zie artikel 49) en het versoepelen van de verplichting om voor anderstalige masteropleidingen een Nederlandstalig equivalent in te richten (waar de instelling dit Nederlandstalige equivalent nu zelf moet organiseren, zal in de toekomst een equivalent elders in Vlaanderen volstaan en zal in uitzonderlijke gevallen zelfs geen Nederlandstalig equivalent nodig zijn zie artikel 50). Tegelijk hangt deze versoepeling samen met een aantal voorwaarden inzake kwaliteit en democratisering die er voorheen niet waren. Zo worden harde eisen gesteld aan het taalbeheersingsniveau van docenten (die de taal waarin zij doceren, minstens op het ERK-niveau 12 C1 moeten beheersen; anderstalige docenten die niet in het Nederlands doceren, moeten op een termijn van ten hoogste drie jaar ook minstens het ERK-niveau B2 voor Nederlands halen om actief aan alle aspecten van het universitaire leven te kunnen deelnemen zie artikel 60). Daarnaast moeten studenten in hun curriculum taalbegeleidingsmaatregelen aangeboden krijgen (zoals bijvoorbeeld gratis taalcursussen of in de anderstalige opleidingsonderdelen geïntegreerde taalbegeleidingsmaatregelen) als zij minstens één anderstalig opleidingsonderdeel willen of moeten volgen, of als zij voor een anderstalige opleiding inschrijven (zie artikel 61). Ook anders dan in de huidige taalregeling wordt dit alles gekoppeld aan strikte definities ( als meer dan de helft van de aangeboden opleidingsonderdelen in het modeltraject van een opleiding in een andere taal wordt gedoceerd, wordt de opleiding beschouwd als een anderstalige opleiding zie artikel 49), 10 De groep van hogescholen die vroeger, net zoals de Universiteit Gent, (deels) tot het rijks - en later gemeenschapsonderwijs behoorden, zoals de Hogeschool Gent en de Hogeschool West-Vlaanderen. 11 Dit gebeurt overigens niet voor het eerst: ook bij de invoering van de bachelor/masterstructuur (het Structuurdecreet van 2003) was dit het geval. 12 ERK staat voor Gemeenschappelijk Europees Referentie Kader voor Talen. Het ERK is een op Europees niveau afgesproken raamwerk dat probeert om de aanduiding van de niveaus van taalbeheersing te standaardiseren en waar ook het UCT van de UGent mee werkt. Het ERK begint op niveau A1 (absoluut beginner) en eindigt op niveau C2 (sterk gevorderd niveau moedertaal benaderend). C1 is een hoog niveau, maar niet onbereikbaar. Hetzelfde niveau wordt overigens geëist van anderstalige leerkrachten die in het Nederlandstalig secundair onderwijs tewerkgesteld willen worden en gold tot voor kort als voorwaarde voor de benoeming van onderwijzend personeel in de hogescholen (vrij recent werd deze voorwaarde in het kader van de administratieve vereenvoudiging uit het Hogescholendecreet geschrapt; de hogescholen is de ironie niet ontgaan dat ze nu langs een andere weg weer wordt ingevoerd). p.8

quota ( van alle initiële masteropleidingen in Vlaanderen mag ten hoogste 35% anderstalig zijn zie artikel 55), uitgebreide vormen van rapportering om de overheid toe te laten dit alles te controleren (zie artikel 65; het huidige taalverslag dat elke instelling jaarlijks moet opmaken, beschouwt de overheid als onvoldoende informatief tot zelfs waardeloos) én strenge sancties als bijvoorbeeld blijkt dat, naar gelang het geval, meer dan een derde c.q. meer dan een kwart van de studenten in een bepaalde opleiding door bepaalde opleidingsonderdelen wel en andere niet te kiezen, tot een curriculum komt waarvan de helft van de opleidingsonderdelen anderstalig is (zie artikel 57; in voorkomend geval krijgt de opleiding het statuut van anderstalige opleiding en wordt de universiteit verplicht om zelf een equivalent aan te bieden dat volledig uit Nederlandstalige opleidingsonderdelen bestaat, ook als een dergelijk equivalent al elders in Vlaanderen zou bestaan). Door dit alles dreigt de aanpassing van de taalregeling in de praktijk eerder op een verstrenging dan op een versoepeling uit te draaien. De VLOR heeft dit in zijn advies uitgebreid aan de kaak gesteld. VLIR, VLHORA en VVS hebben begin maart gezamenlijk een brief aan de Vlaamse minister van Onderwijs gestuurd met een pleidooi voor een haalbare taalregeling voor het hoger onderwijs en ook in de onderhandelingen in het VOC is dit aangekaart. De overheid heeft ingestemd met alternatieve formuleringen voor bepaalde passages uit de voorgestelde taalregeling, maar tijdens het overleg hierover is duidelijk gebleken dat er onvoldoende politieke marge is om de scherpste kanten van de voorgestelde regeling af te vijlen en daadwerkelijk tot een meer soepele en praktisch haalbare taalregeling voor het hoger onderwijs te komen. De universiteiten zullen zich in VLIR-verband beraden over de opstelling die zij hiertegenover moeten innemen. e) personeel Dit luik van het Integratiedecreet (artikels 69 tot en met 113 van het voorontwerp) bevat hoofdzakelijk aanpassingen aan het Hogescholen- en het Universiteitendecreet en beoogt een aangepast kader te scheppen om alle personeelsleden die aan de academische hogeschoolopleidingen verbonden zijn, toe te laten om mee de overstap naar de ontvangende universiteit te maken. Inzake personeel staat de decreetgever voor een complexe opdracht: er zijn de vele s tatuten en personeelscategorieën in de hogescholen die niet noodzakelijk een tegenhanger aan de universiteiten hebben (denk aan de mogelijkheid die de hogescholen hebben om tot 25% van hun assistenten te benoemen); de verschillen in rechtspositieregeling tussen gelijkaardige personeelscategorieën in enerzijds de hogescholen en anderzijds de universiteiten; de verschillen die voortvloeien uit het specifieke statuut van elke universiteit (vrije universiteiten vs. gemeenschapsuniversiteiten) en een impact kunnen hebben op de omvang van de bijdragen voor pensioenen en sociale zekerheid; het principe dat de integratie voor de betrokken personeelsleden geen achteruitgang inzake sociale rechten en verloning mag betekenen; enzovoort. Het decretale kader en de operationalisering daarvan zijn uiteraard sterk bepalend voor de mate waarin de universiteiten en de hogescholen onderling afspraken kunnen maken over het personeel dat bij de overdracht betrokken is. Weliswaar hoeven lang niet alle details uitgeklaard te zijn vooraleer de instellingen onderling aan de slag kunnen. 13 Maar om tot definitieve afspraken én concrete simulaties voor elk van de betrokken personeelsleden te komen, moet het kader wél helemaal uitgetekend zijn. Zo ver lijken de voorbereidingen op Vlaams niveau nog niet gevorderd. Meer nog: precies dit luik van het voorontwerp was gedurende lange tijd het minst stabiel. Door een recente (zij het voor dit dossier bijzonder wenselijke) wetswijziging op federaal niveau, zijn verschillende passages in het voorontwerp grondig herschreven. En ook de onderhandelingen met de sociale partners hebben, uiteraard niet onverwacht, nog tot aanpassingen aan het voorontwerp geleid. 13 Zie de volgende hoofdstukken van deze nota voor een overzicht van de mate w aarin de UGent hierover met haar partnerhogescholen al voorbereidingen heeft kunnen treffen. p.9

Onverminderd de voorgaande beschouwingen zijn toch een aantal lijnen duidelijk: Als algemeen principe geldt dat alle personeelsleden die aan een academische hogeschoolopleiding verbonden zijn, de opleiding volgen en mee de overstap naar de universiteit maken. Het betreft hier zowel Onderwijzend Personeel (OP) 14 als Administratief en Technisch Personeel (ATP). Het statuut en de aard van de tewerkstelling (statutair of contractueel, voltijds of deeltijds, titularis of tijdelijk aangesteld, in actieve dienst of in loopbaanonderbreking e.d.), maakt in principe niets uit. Aangezien de financiering die deze opleidingen genereren, mee naar de ontvangende universiteit overgeheveld wordt (zie punt f), wordt deze geacht in principe te beschikken over de nodige middelen om de loonkost van de integrerende personeelsleden te dekken. Om deze overdracht van het personeel mogelijk te maken, zullen alle leden van het OP en het ATP die op 1 februari 2013 als titularis of vervanger aangesteld of benoemd zijn in het kader van één of meerdere academische opleidingen of die eraan toegewezen zijn, per definitie worden opgenomen in het zogenaamde integratiekader. Een personeelslid dat de opleiding niet wil volgen en de overstap naar de universiteit niet wil maken, kan deze opname in het integratiekader niet weigeren: gebeurt dat toch, dan is de consequentie dat het hogeschoolbestuur de aanstelling of benoeming beëindigt. 15 Elke hogeschool kan zelf de lijst met de leden van haar integratiekader opstellen, maar kan deze enkel met het akkoord van de partneruniversiteit 16 tegen uiterlijk 1 april 2013 aan de overheid bezorgen. Het is de Vlaamse Regering die uiteindelijk en uiterlijk tegen 15 juli 2013 de lijsten met de leden van het integratiekader zal goedkeuren. Vanaf de eigenlijke integratie treedt de universiteit ten aanzien van de personeelsleden in het integratiekader in de rechten en de plichten van de hogeschool, en is de universiteit dus zowel de feitelijke als de juridische werkgever van de betrokken personeelsleden. 17 Desalniettemin blijft de rechtspositieregeling van de hogeschool van toepassing op het personeel in het integratiekader. Ook bestaande regelingen en reglementen uit de hogeschool blijven na integratie van toepassing op het personeel in het integratiekader. Het universiteitsbestuur kan na integratie wel een eigen regeling of reglementen uitwerken voor deze personeelsleden, maar moet daarbij wel rekening houden met de 14 De ambten van het Onderwijzend Personeel van de hogescholen zijn volgens art. 101 van het Hogescholendecreet ingedeeld in drie groepen: - OP groep 3 = de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar; - OP groep 2 = de assistent, de doctor-assistent en de werkleider; - OP groep 1 = de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector en de hoofdlector. Ambten in groep 1 kunnen in principe enkel in de professioneel gerichte bacheloropleidingen verleend worden, maar deze personeelsleden kunnen ook belast worden met praktijkgericht onderwijs in de academisch gerichte opleidingen. Het voorontwerp voorziet in de mogelijkheid om deze personeelsleden ook in het integratiekader onder te brengen als ze een opdracht van minstens 20% in de academische opleidingen vervullen. Omgekeerd kunnen de personeelsleden van groep 2 in principe enkel in de academisch gerichte opleidingen benoemd worden, maar eventueel ook een opdracht in de professioneel gerichte opleidingen krijgen. 15 De juridische analyse hierover is weliswaar nog niet afgerond. 16 De hogeschool en de universiteit moeten het niet alleen eens zijn over de lijst met personeelsleden in het integratiekader, maar moeten ook een overeenkomst sluiten (zie ook de verwijzing in punt b) over de praktische afhandeling van personeelsdossiers, de uitwisseling van personeelsgegevens, de behandelingen van mogelijke conflicten, de wijze waarop tussen 1 februari 2013 (= vaststelling integratiekader) en 1 oktober 2013 (= eigenlijke overdracht aan de universiteit) beslissingen m.b.t. bepaalde personeelsleden genomen kunnen worden die na 1 oktober 2013 een impact op de financiën van de universiteit kunnen hebben, e.d. 17 Precies dit samenvallen van het feitelijk en het juridisch werkgeverschap in de schoot van de universiteit is het gewenste gevolg van de federale wetswijziging op voorstel van volksvertegenwoordiger Stefaan Vercamer en betekent een fundamentele wijziging ten opzichte van eerdere informatie over het personeelsluik van deze operatie en ten opzichte van de tekst van het voorontwerp van Integratiedecreet die de Vlaamse Regering in december ll. heeft goedgekeurd. p.10

regelgeving van het Hogescholendecreet 18 en hierover onderhandelen in de bevoegde medezeggenschapsorganen, die in dit geval voor ten minste de helft uit afgevaardigden van het personeel in het integratiekader samengesteld moeten zijn. Het integratiekader kan in principe niet in omvang uitbreiden. De hogeschool kan voor haar academische opleidingen na 1 februari 2013 geen andere personeelsleden meer aanstellen of benoemen dan de personeelsleden die opgenomen zijn in het integratiekader, ook niet als er vacante betrekkingen ontstaan. Wanneer de universiteit de opleidingen en het bijhorende personeel overneemt, kan zij evenmin nieuwe personeelsleden in het integratiekader aanstellen of benoemen: nieuwe personeelsleden horen meteen volgens het universitaire statuut aangesteld te worden. Het integratiekader kan daarentegen wel in omvang afnemen: bij het einde van de tewerkstelling, bij pensionering, bij overlijden, e.d. Een personeelslid kan ook uit het integratiekader geschrapt worden als hij of zij ingeschaald wordt in het universitaire kader: leden van het OP groep 3 kunnen overstappen naar het universitaire ZAP-kader, als zij dat zelf wensen én als zij voldoen aan de voorwaarden die daarvoor door de universiteit bij reglement zijn opgesteld. Deze voorwaarden moeten aangepast zijn aan het profiel van de opleiding, maar mogen tegelijk ook even veeleisend zijn als ten aanzien van personeelsleden die voor de andere opleidingen aangeworven of bevorderd worden; voor leden van het ATP geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor leden van het OP groep 3; tijdelijke assistenten en doctor-assistenten van het OP groep 2 kunnen in de graad van assistent bij de universiteit gerangschikt worden áls hun mandaat nog verlengd kan worden; 19 werkleiders of vastbenoemde assistenten van het OP groep 2 kunnen in een graad van het ATP in het universitaire kader gerangschikt worden. 20 In alle gevallen kan de inschaling in het universitaire kader zonder openbare vacature gebeuren en heeft het betrokken personeelslid recht op een jaarsalaris dat minstens gelijk is aan of onmiddellijk hoger dan het jaarsalaris dat hij of zij in het integratiekader ontving. Op het moment van inschaling wordt uiteraard de rechtspositieregeling van de universiteit op het betrokken personeelslid van toepassing. Bijzondere aandacht vraagt de situatie van de (voornamelijk) ATP-leden die niet eenduidig kunnen worden toegewezen aan hetzij een academische opleiding die naar de universiteit overgeheveld wordt, hetzij een professionele bacheloropleiding of een kunstopleiding die in de hogeschool blijft. Het gaat hier veelal, maar niet uitsluitend, om personeel van de centrale diensten van de hogeschool van wie het werk niet beperkt blijft tot opdrachten voor dit of gene type opleiding. Voor het dekken van deze personeelskosten gebeurt in het interne allocatiemodel van de hogeschool in de regel een voorafname op de middelen die zowel door de professionele opleidingen en kunstopleidingen worden gegenereerd (en na de integratie in de hogeschool blijven) als door de academische opleidingen (en na de integratie aan de universiteit worden overgedragen). 18 Het is op dit ogenblik nog niet duidelijk welke manoeuvreerruimte dit de universiteiten concreet geeft. Dit is nochtans van cruciaal belang om uiteenlopende regelingen, bijvoorbeeld m.b.t. vakantie, onkosten, oppervlaktenormen, e.d. nauwer op elkaar te kunnen afstemmen. 19 Voor de berekening van de maximale duur als tijdelijk assistent of doctor-assistent in het universitaire kader worden de als (doctor-)assistent gepresteerde jaren in de hogeschool of in het integratiekader meegerekend. Een personeelslid dat een volledig mandaat voltooid heeft in de hogeschool of in het integratiekader kan niet meer aangesteld worden als tijdelijk assistent c.q. doctor-assistent in het universitaire kader. 20 Om dit mogelijk te maken zou ofwel via Onderwijsdecreet XXII, dat in principe in juli 2012 wordt goedgekeurd, ofwel via Onderwijsdecreet XXIII, dat een jaar later moet worden goedgekeurd, al een artikel in het Universiteitendecreet worden ingeschreven. Het artikel in kwestie zou overigens ook een mogelijkheid bieden om binnen bepaalde perken assistenten te benoemen die in de hui dige universitaire opleidingen belast zijn met praktijkonderwijs. De tekstvoorstellen van de overheid zijn evenwel nog niet beschikbaar. p.11

De decreetgever wenst dat de universiteit na de integratie evenredig bijdraagt in het dekken van de kosten voor deze personeelsleden, die in principe op de hogeschool tewerkgesteld zullen blijven en van wie de werkgever de hogeschool blijft. Zo worden de partnerhogescholen niet met een sociaal passief opgezadeld. De universiteit en de hogeschool kunnen daartoe een onderlinge en desgewenst jaarlijks wijzigbare overeenkomst sluiten, waarin zij ook kunnen afspreken welke opdrachten de betrokken personeelsleden eventueel voor de universiteit kunnen uitvoeren. Als zij geen overeenstemming kunnen bereiken over de lijst met betrokken personeelsleden en/of over de verdeling van de kosten en/of over de opdrachten die deze personeelsleden voor de universiteiten moeten uitvoeren, zal de overheid zelf bepalen voor welk percentage van de kosten voor welke personeelsleden de universiteit moet instaan. Dat zal gebeuren a rato van het percentage financieringspunten dat de universiteit van de hogeschool overneemt. Door de universiteiten én door de VLOR is erop gewezen dat de voorgestelde regeling bij overheidsingrijpen onevenwichtig en in het bijzonder nadelig voor de universiteiten is, aangezien zij niet in enige trekkingsrechten voor de universiteit op de betrokken personeelsleden voorziet. De overheid heeft daar bij de tweede principiële goedkeuring van het voorontwerp in onrechtstreekse zin op gereageerd, door de vergoeding die de universiteit aan de hogeschool moet betalen, geleidelijk in omvang te laten afnemen en op een termijn van tien jaar te begrenzen. Desalniettemin heeft de overheid tijdens de onderhandelingen in het VOC duidelijk aangegeven dat zij wenst dat de universiteiten en de hogescholen tot onderlinge overeenkomsten komen, eerder dan dat de overheid moet ingrijpen opdat een regeling getroffen zou kunnen worden. Hoewel deze grote lijnen een duidelijke richting aangeven, zijn er toch nog vele zaken die uiteraard best zo snel mogelijk uitgeklaard moeten worden. Een illustratie daarvan is dat de teksten er geen rekening mee lijken te houden dat de universiteiten maar tot 80% van hun werkingsmiddelen aan statutair personeel kunnen besteden, terwijl de hogescholen tot 85% kunnen gaan. Bij het inschuiven van stukken uit het ene systeem in het andere, zal daarvoor toch minstens een overgangsregeling getroffen moeten worden. f) financiering Dit luik van het voorontwerp van Integratiedecreet (artikels 114 tot en met 150) is al langer het meest uitgewerkte luik en bevat op dit ogenblik geen grote nieuwigheden. Voor een bespreking kan verwezen worden naar de stukken die in oktober en november 2011 aan respectievelijk het Bestuurscollege en de Raad van Bestuur zijn voorgelegd. Het feit dat hier geen verrassingen te noteren vallen, betekent ook dat de pijnpunten die de UGent eerder al had aangekaart, nog steeds geldig blijven. Het gaat hier niet alleen om bepaalde parameters in het financieringsmodel die voor de UGent en haar hogeschoolpartners gunstiger hadden kunnen uitdraaien 21, maar ook om meer algemene zaken die alle instellingen raken. 21 In de resonantiegroepen die aan de vertaling naar een voorontwerp van decreet vooraf gingen, en in het bijzonder in de resonantiegroep financiering, is uitvoerig gediscussieerd over de aanpassing van het financieringsmodel dat gebruikt wordt voor het verdelen van het globale werkingsbudget onder de universiteiten en de hogescholen. Hoewel de overheid de architectuur van dit model zo veel mogelijk wenste en wenst te behouden, leidt de integratie tot dermate grote verschuivingen van studentenaantallen dat een volledig ongewijzigd model tot enorme en niet te verantwoorden wijzigingen in het relatieve aandeel van elke inste lling zou leiden. Uiteraard is geen enkele aanpassing van het model neutraal en waardevrije parameters zijn zo goed als onbestaande. De overheid heeft geprobeerd en lijkt daar ook goed in geslaagd om de verschillende parameters zo aan te passen dat geen enkele instelling in het gewijzigde model buitenmatig wint of verliest. Begrijpelijkerwijze is de overheid in principe niet meer geneigd om dit precaire evenwicht in gevaar te brengen door alsnog wijzigingen aan te brengen aan bepaalde parameters. p.12

Zo blijft de sluipende uitholling van het financieel draagvlaak, zoals de VLOR en de VRWI dit in hun advies noemen, een reëel probleem. De overheid heeft in 2010 een financieel kader voor deze hele operatie uitgetekend en de bedragen die daarin genoemd worden, zijn uiteraard berekend op parameters die in 2010 van kracht waren. In de vertaling naar het voorontwerp van decreet heeft de overheid daar geen rekening mee gehouden. Zo wordt op vele bedragen, oorspronkelijk berekend op prijsniveau 2010, pas vanaf 2013 een indexering toegepast. Verder is er nog geen regeling getroffen voor de vrijstelling van BTW bij onderlinge en waarschijnlijk veelvuldig voorkomende verrekeningen tussen universiteiten en hogescholen. Het treffen van een dergelijke regeling ligt weliswaar niet binnen de bevoegdheid van de Vlaamse minister van Onderwijs, maar het is wel een bijzonder cruciaal element om de verschillende overeenkomsten die de universiteiten met hun partnerhogescholen zullen moeten sluiten, ook financieel te honoreren. Last but not least moet hier ook vermeld worden dat in het voorontwerp van Integratiedecreet geen enkele regeling getroffen wordt voor de investeringskredieten. Dat is niet het geval voor de huidige investeringskredieten voor de universiteiten, waarvan het totale budget al jaren schromelijk ontoereikend is en waarop de UGent door een verouderde sleutel bovendien jaarlijks ongeveer 1 miljoen euro verliest (de overheid stelt een eventuele aanpassing van deze sleutel pas tegen 2015 in het vooruitzicht en tilt het probleem de facto dus over de verkiezingen van 2014 heen zie artikel 147). Er is ook geen regeling voor de verdeling van de huidige investeringsmiddelen voor de hogescholen (de zogenaamde AGIOn-middelen, naar de afkorting van de naam van het overheidsagentschap dat deze middelen onder de hogescholen verdeelt). Hoewel er, vanwege meerjarenplannen bij de hogescholen die geen rekening hielden/houden met een opsplitsing tussen professionele en academische opleidingen, inderdaad redenen zijn om die middelen in 2014 niet zo maar te splitsen en deels naar de universiteiten over te hevelen, ware het nog onredelijker stellen ook de VLOR en de VRWI in hun advies om verschillende duizenden studenten door de universiteiten te laten opnemen zonder in een aanpassing van de investeringsmiddelen te voorzien. p.13

II. VOORBEREIDINGEN UNIVERSITEIT GENT-HOGESCHOOL GENT Algemeen kader In uitvoering van de intentieverklaring tussen de Universiteit Gent en de Hogeschool Gent, getekend op 25 maart 2011, is besloten tot de oprichting van zes thematische werkgroepen, die op gelijkwaardige basis door beide instellingen worden bevolkt: onderzoek & valorisatie, onderwijsadministratie (incl. kwaliteitszorg, studieadvies & oriëntatie en internationalisering), personeel, gebouwen & infrastructuur, financiën, sociale voorzieningen. Deze zes werkgroepen hebben elk een opdracht meegekregen en zijn kort voor het zomerreces 2011 met hun werkzaamheden van start gegaan. De werkgroepen rapporteren aan een paritaire stuurgroep, met telkens vier vertegenwoordigers van respectievelijk UGent en HoGent. In de volgende paragrafen wordt voor elke werkgroep weergegeven langs welke lijnen momenteel gewerkt wordt en welke discussie- of aandachtspunten momenteel voorliggen. Parallel met deze thematische werkgroepen zijn ook opleidingsspecifieke werkgroepen actief, telkens onder leiding van de betrokken decaan c.q. decanen. In deze opleidingsspecifieke werkgroepen is en wordt het in bijlage 2 van deze nota behandelde integratiemodel nader uitgewerkt. 1. Onderzoek & Valorisatie De werkgroep vergaderde rond verschillende thema s, met een aparte subwerkgroep rond het thema IP & Valorisatie, en formuleerde daaromtrent de volgende concrete voorstellen: a) inzet van onderzoeksmiddelen voor en na 2013 De UGent heeft er zich toe verbonden om in 2012 een bedrag van 1,6 miljoen euro ter beschikking van de HoGent te stellen voor de bezoldiging van statutair personeel in de opleidingen die zullen integreren en volgens de door de HoGent toegepaste juste retour zelf onvoldoende middelen in de eerste geldstroom genereren om al deze personeelsleden aan te houden. Gelet op het engagement van de Vlaamse overheid voor een financieel groeipad voor onder andere de academiseringsmiddelen en op het feit dat een substantieel deel van deze academiseringsmiddelen én van de defiscaliseringsopbrengsten waarover de HoGent kan beschikken, nog niet bestemd is, zullen deze middelen althans voor wat de niet-kunstopleidingen betreft in het begrotingsjaar 2013 en na de integratie in de eerste plaats worden ingezet voor een structurele versterking van de academiserende opleidingen (in de vorm van reguliere personeelspunten), zodat het huidige aantal statutaire personeelsleden in de academiserende opleidingen zeker behouden kan blijven en de personele omkadering van deze opleidingen op hetzelfde niveau gebracht kan worden als aan de UGent. Dit alles dient te gebeuren met behoud van het pedagogische concept van deze opleidingen. Volgens de meest recente berekeningen moet voor deze structurele versterking in 2013 een bedrag van 2,4 miljoen euro worden uitgetrokken. Dit bedrag wordt dan in mindering gebracht van de beschikbare middelen, die ten opzichte van eerdere ramingen gestegen zijn (dankzij het groeipad Vlaamse overheid + een voor de AUGent meer voordelige verdeelsleutel + de beëindiging van een p.14

aantal mandaten op HoGent onderzoeksfondsen), waardoor het voor 2012 en 2013 gecumuleerde saldo van nog niet bestemde middelen voor de academiserende niet-kunstenopleidingen ongeveer 5,9 miljoen euro bedraagt. Dat bedrag zal als volgt worden aangewend: 2,4 miljoen euro voor de bezoldiging van statutair personeel in 2013 ten gevolge van de juste retour regeling; acht vierjarige onderzoeksprojecten (275.000 euro per project voor de volledige looptijd), waarvoor in 2012 en 2013 in totaal telkens 550.000 euro wordt vrijgemaakt; vijf tijdelijke post-doc mandaten van twee jaar in 2012 en nogmaals vijf in 2013 (samen 750.000 euro in de periode 2012-13); acht assistentenmandaten voor een periode van drie keer twee jaar (samen ongeveer 750.000 euro in de periode 2012-13); een resterend en nog te bestemmen saldo van ongeveer 950.000 euro. Voor 2014 en 2015 heeft de Vlaamse overheid nog geen ramingen ter beschikking gesteld met een volledige verwerking van het beloofde groeipad voor de academiseringsmiddelen. Onverminderd de mogelijkheid van een voortzetting van de structurele versterking is het voorstel om (het saldo van) de middelen die de UGent toekomen, dan ten behoeve van deze opleidingen als onderzoeksmiddelen aan het Bijzonder Onderzoeksfonds UGent toe te voegen. b) extern gefinancierd onderzoek Als algemeen principe wordt aangenomen dat extern gefinancierde onderzoeksprojecten van de HoGent die momenteel al lopen of die nog zullen starten voor het tijdstip van integratie en waarvan de looptijd over het tijdstip van integratie heen grijpt, tot en met 30 s eptember 2013 door de HoGent worden opgevolgd. Op 1 oktober zullen deze projecten daar tussentijds worden afgesloten en tegelijk opnieuw opgestart bij de UGent. Daarbij zouden dezelfde condities van kracht blijven (bv. inzake het percentage overhead dat wordt geheven) als bij de initiële opstart. De HoGent zal een inventaris aanmaken van de betreffende projecten en overeenkomsten. Aangezien ook andere instellingen met deze problematiek geconfronteerd zullen worden, is op VLIRniveau aan de andere universiteiten gevraagd of zij deze kwestie op dezelfde manier denken op te lossen, zodat de verschillende externe financiers gezamenlijk en bij voorkeur ondersteund door de Vlaamse overheid benaderd kunnen worden, Ook in dit verband moet nog nagegaan worden hoe de gegevens met betrekking tot deze projecten uit het PURE informatiesysteem van de HoGent overgezet kunnen worden naar de UGent databanken. c) associatieonderzoeksgroepen Waar dat zinvol lijkt, wordt ook in de toekomst verder gewerkt met associatieonderzoeksgroepen. Zo blijft ook de mogelijkheid tot affiliatie van onderzoekers uit de professionele opleidingen behouden en kunnen gemeenschappelijke onderzoeksprojecten met cofinanciering uit zowel academische als professionele hoek gelanceerd worden. d) onderzoeksspeerpunten onderzoeksprofilering Nieuwe onderzoeksspeerpunten voor de academisch gerichte opleidingen zullen worden bepaald vanuit de UGent. Aangezien dit een wezenlijk element is van het specifieke profiel van deze opleidingen, dient dit uiteraard met respect voor het specifieke onderzoeksprofiel van de betrokken opleidingen te gebeuren. p.15

e) TechTransfer en valorisatie; samenwerking directies onderzoeksbeleid De dienstverlening vanuit UGent TechTransfer aan de partnerhogescholen van de AUGent, en dus ook aan de HoGent, zal na de integratie behouden blijven. Vóór de integratie wordt de dienstverlening t.a.v. de integrerende opleidingen geïntensifieerd. De valorisatiedossiers en de eigendomsrechten op de onderzoeksresultaten van de betrokken onderzoeksgroepen worden integraal overgedragen aan de UGent op het ogenblik van de integratie. Voor wat de valorisatie-inkomsten van deze projecten betreft, wordt verwezen naar het Algemeen Onderzoeks- en Samenwerkingsreglement van de AUGent en zal de UGent de reeds gemaakte afspraken (bijvoorbeeld met betrekking tot de verdeling van het persoonlijk aandeel onder de rechthebbende onderzoekers) nakomen en de HoGent 10% van de netto valorisatie-inkomsten bezorgen. De samenwerking en het overleg tussen de centrale directies die het onderzoeksbeleid ondersteunen (bv. i.v.m. Europese projectfinanciering), blijft behouden, Ook de samenwerking tussen de onderzoekers van de integrerende opleidingen en (de onderzoekers verbonden aan) de professioneel gerichte opleidingen moeten uiteraard behouden kunnen blijven. f) gemeenschappelijke onderzoeksinfrastructuur Als algemeen principe is aangenomen dat gestreefd moet worden naar maximale continuïteit in het gemeenschappelijk gebruik van onderzoeksinfrastructuur waar deze gebruikt wordt door onderzoekers van zowel academische als professionele opleidingen. Voor een concrete uitwerking hiervan is verwezen naar de werkgroep Gebouwen & Infrastructuur. Vanuit deze werkgroep worden op dit ogenblik geen openstaande discussiepunten gesignaleerd. 2. Onderwijs De werkgroep Onderwijs was aanvankelijk opgezet als een werkgroep onderwijsadministratie, maar van meet af aan was duidelijk dat deze werkgroep ook verschillende andere aan het onderwijs gerelateerde thema s zou moeten behandelen. Voor een efficiënte gang van zaken is de werkgroep opgesplitst in een aantal subwerkgroepen. Op de officiële bijeenkomsten van deze subwerkgroepen is telkens een vaste kern van UGent en HoGent medewerkers uitgenodigd, zodat de samenhang tussen deze groepen behouden blijft; tussen de officiële bijeenkomsten in kunnen de domeindeskundigen uiteraard alle nodige contacten onderhouden en overleg organiseren om aan de gemaakte afspraken uitvoering te geven. a) onderwijsadministratie De subwerkgroep concentreert zich op de overgang die zal worden gemaakt van het systeem voor onderwijsadministratie van de HoGent (Bamaflex) naar dat van de UGent (OASIS) en waarvoor de UGent inmiddels een budget van 500.000 euro heeft vrijgemaakt. Verschillende aspecten van deze overgang zullen vroeger gemaakt moeten worden dan het tijdstip van de eigenlijke integratie. Het spreekt immers voor zich dat de (her)inschrijvingen voor het academiejaar 2013-14, die nog voor de zomervakantie 2013 van start gaan, al binnen OASIS zullen moeten verlopen. Om de overgang voor de studenten die de overstap van HoGent naar UGent maken, zo naadloos mogelijk te houden én om de werklast voor de UGent studentenadministratie in de periode van de inschrijvingen niet nodeloos te verzwaren, zullen de gegevens van deze groep student en nog voor de p.16

start van de inschrijvingen al in OASIS ingebracht worden; aan de betrokken studenten zal daarvoor de toelating gevraagd worden bij de (her)inschrijvingen voor het academiejaar 2012-13. Om diezelfde reden zullen nog daaraan voorafgaand de relevante opleidingsprogramma s in OASIS ingebracht worden. Deze inbreng is gepland voor de eerste helft van 2012; de uitvoering daarvan zit op schema. Om deze inbreng mogelijk te maken, hebben verschillende HoGent medewerkers nu al een UGent account met toegang tot OASIS gekregen. Merk op dat een vervroegde omschakeling naar OASIS niet betekent dat Bamaflex voor de studenten in de integrerende opleidingen vervroegd afgesloten kan worden. Voor deze groep studenten moet Bamaflex operationeel blijven (m.a.w. data moeten tot zo lang aangevuld en naar OASIS overgezet kunnen worden) tot de verrichtingen voor het academiejaar 2012-13 volledig afgesloten kunnen worden. Dat is dus inclusief de tweede zittijd van het academiejaar 2012-13, waarbij bovendien rekening moet worden gehouden met een uitlooptermijn tot het einde van het kalenderjaar 2013 wegens mogelijke beroepen tegen examenresultaten en studievoortgangsbeslissingen. In de subwerkgroep is ook de toepassing van het Onderwijs- en Examenreglement op de integrerende opleidingen ter sprake gekomen. Het UGent OER zou in 2013-14 best onmiddellijk en integraal van toepassing zijn, 22 maar voor eventuele conflicten met over meerdere academiejaren heen grijpende bepalingen uit het HoGent OER (toelatingsvoorwaarden, deliberatieregels, deelvrijstellingen) wordt een overgangsregeling getroffen. b) elektronische leeromgeving De subwerkgroep concentreert zich op de overgang die zal worden gemaakt van de elektronische leeromgeving van de HoGent (Chamilo) naar die van de UGent (Minerva) 23, waarbij het de betrachting is dat een en ander zo veel mogelijk geautomatiseerd overgezet kan worden, zodat de bijkomende last voor de betrokken docenten en hun medewerkers tot een minimum beperkt kan worden. Na een inventarisatie en vergelijking van de functionaliteiten van beide leeromgevingen worden momenteel de nodige export- en importtools ontwikkeld en getest om de inhouden en toepassingen uit Chamilo te kunnen halen en naar Minerva over te zetten. In een latere fase zullen HoGent docenten vert rouwd worden gemaakt met Minerva, zodat zij bij de start van het academiejaar 2013-14 probleemloos met de nieuwe elektronische leeromgeving aan de slag kunnen. Ook t.a.v. de studenten zal tijdig gecommuniceerd worden, zodat ook zij de materialen die zij binnen Chamilo hebben aangemaakt, kunnen meenemen naar Minerva en zonder probleem met de nieuwe leeromgeving aan de slag kunnen. Net zoals voor de overgang van Bamaflex naar OASIS, moet ook de overgang van Chamilo naar Minerva vóór het tijdstip van de eigenlijke integratie plaatsvinden om het academiejaar probleemloos te kunnen starten; het precieze tijdstip van de overdracht moet nog vastgesteld worden, maar ligt idealiter vóór de zomervakantie 2013. Tegelijk moet Chamilo wel nog beschikbaar blijven tot eind september 2013 voor de studenten in de academiserende opleidingen die deelnemen aan de tweede examenperiode. 22 Met dien verstande dat ook rekening gehouden moet worden met wat het Integratiedecreet hier eventueel over zegt. Zie daarvoor ook de punt 2b in het voorgaande hoofdstuk, en in het bijzonder de verwijzing naar art. 16, punt 2 van het huidige voorontwerp van Integratiedecreet. 23 Op zeker ogenblik is ook het idee geopperd om niet over te stappen van Chamilo naar Minerva, maar om te kiezen voor één leerplatform voor beide instellingen dat samen ontwikkeld kan worden. Die piste is door de subwerkgroep technisch onderzocht en verlaten. p.17

c) informatie aan studiekiezers, studenten en alumni Voor wat evenementen en publicaties betreft, zal ook hier de overdracht grotendeels moeten gebeuren vóór het officiële tijdstip van de integratie. Evenementen en publicaties die gericht zijn op studenten die hun studies in 2013-14 aanvatten, vinden immers al ruim vóór de start van dat academiejaar plaats. Het gaat dan o.a. over de SID-in beurzen, waarbij (a) al in 2012 info over elkaars opleidingen verspreid wordt 24 en (b) in 2013 alle info over de integrerende opleidingen initieel vanuit de UGent vertrekt. 25 Gelijkaardige afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de organisatie van infodagen en open lessen/live-momenten; de uitgave van magazines en brochures; mailings aan middelbare scholen en studiekiezers (waarbij de HoGent poogt om de ruimere adressenbestanden waarover de Vlaamse Autonome Hogescholen kunnen beschikken, ook ter beschikking te stellen van de UGent); de informatie op de website e.d. Om dit alles zo gestroomlijnd en efficiënt mogelijk te laten verlopen, werken de UGent en de HoGent momenteel samen met elk van de betrokken (geassocieerde) faculteiten aan heldere en zeer concrete afspraken. Het is ook wenselijk om tijdig duidelijke afspraken te maken over de informatieverstrekking en communicatie over het wederzijdse opleidingsaanbod na de integratie (bv. doorstroom van professionele bachelor naar universitaire master 26 ; heroriëntatie van academische bachelor naar professionele bachelor e.d.). Inzake begeleiding van studenten (instroom, doorstroom, uitstroom) stelde de subwerkgroep o.a. vast dat de psychologische ondersteuning in de HoGent structureel anders georganiseerd wordt dan aan de UGent. Dit raakt ook de werkgroep sociale voorzieningen, aangezien de psychosociale voorzieningen in de HoGent typisch materie zijn voor de (nu nog) vzw Sovoreg. T.a.v. de alumni dienen de beide instellingen duidelijke afspraken te maken. Het gaat dan onder andere over het kunnen beschikken over bepaalde adressenbestanden, maar bijvoorbeeld ook over de plaats waar vacatures die typisch gericht zijn op afgestudeerden van de academiserende opleidingen best geplaatst worden; de subwerkgroep stelt voor dat deze gedurende een overgangsperiode nog door beide instellingen geplaatst zouden worden, om nadien door te verwijzen naar de site van de UGent. d) kwaliteitszorg Het overleg in deze subwerkgroep is tot nu toe vooral verkennend van aard geweest. Thema s die in dit verkennend overleg aan bod zijn gekomen, zijn de stand van zaken m.b.t. de visitaties en accreditaties van de integrerende opleidingen, de organisatie van de bevragingen over opleidingsonderdelen en opleidingen, de studietijdmeting, alumnibevragingen, het competentiemodel en de domeinspecifieke leerresultaten, de opmaak van studiefiches, onderwijsprofessionalisering (o.a. docententrainingen) en het OER. In de subwerkgroep zijn de afspraken gemaakt dat: de visitaties die vrij kort na de integratie plaatsvinden, volledig volgens het model van de UGent kunnen worden voorbereid omdat er geen opleidingen zijn die vlak voor de integratie al een zelfevaluatierapport moeten indienen; de UGent ondersteuning kan bieden voor de toepassing van het competentiemodel op de integrerende opleidingen; 24 Op de folders van de integrerende opleidingen die dit schooljaar aan studiekiezers zijn/worden uitgedeeld, staat bijvoorbeeld ook al het logo van de UGent en is een rubriek over de integratie opgenomen. 25 Concreet: hoewel de academiserende opleidingen op dat ogenblik nog hogeschoolopleidingen zijn, zal de opmaak en de productie van de bachelorbrochures voor studiekiezers dan al onder coördinatie van de UGent gebeuren en zullen deze brochures een plaats krijgen in de box met UGent opleidingen. 26 Zie in dat verband ook de specifieke situatie van de masteropleidingen-na-professionele-bachelor en de verwijzing daarnaar in de laatste alinea van bijlage 1. p.18

de UGent een handleiding ter beschikking zal stellen voor de opmaak van studiefiches volgens het model dat zij hanteert; HoGent OP-leden die aan de integrerende opleidingen verbonden zijn, vanaf het academiejaar 2012-13 kunnen deelnemen aan de UGent trainingen voor docenten en assistenten. e) internationalisering In een eerste fase is informatie uitgewisseld over de verschillende initiatieven inzake internationalisering in de HoGent en aan de UGent (bilaterale akkoorden, institut ionele akkoorden en netwerken, uitwisselingen en stages binnen en buiten het Erasmusprogramma, internationale projecten e.d.). Als uitgangsprincipe geldt dat alle initiatieven die in de HoGent lopen of ontwikkeld worden, voortgezet moeten kunnen worden na de integratie. Dat neemt niet weg dat bepaalde zaken gestroomlijnd kunnen worden of geïntegreerd kunnen worden in gelijkaardige initiatieven van de UGent. Bijzondere aandacht gaat in deze subwerkgroep uit naar de organisatie van zowel de inkomende als de uitgaande studentenmobiliteit in het academiejaar 2013-14. De voorbereiding daarvan gebeurt immers quasi volledig in het academiejaar 2012-13, als de academiserende opleidingen nog deel uitmaken van de HoGent. De eigenlijke mobiliteit zal daarentegen pas plaatsvinden nadat deze opleidingen in de UGent geïntegreerd zijn. Omdat het Erasmusprogramma vanaf het academiejaar 2014-15 waarschijnlijk ook op een andere manier door (het uitvoerend agentschap van) de Europese Commissie aangestuurd zal worden, is in de subwerkgroep voorgesteld om voor de organisatie van de studentenmobiliteit in het academiejaar 2013-14 nog grotendeels op de vertrouwde manier voort te werken, waarbij studenten uit de academiserende opleidingen zich aanmelden bij de verantwoordelijke van hun geassocieerde faculteit en een keuze kunnen maken uit de bestemmingen waarvoor hun geassocieerde faculteit de hogeschool indertijd een akkoord heeft laten sluiten. Desalniettemin zal de back office dan al verschuiven naar de UGent: de afdeling Internationale Betrekkingen van de UGent zal voor de betrokken opleidingen in 2012-13 al een sterkere coördinerende rol opnemen en alle bewegingen vanuit en naar deze opleidingen zullen meteen in het MoveOn-systeem van de UGent geregistreerd worden; omdat ook de HoGent met MoveOn werkt, mag dit in de praktijk geen problemen opleveren. Een volledige integratie van bestemmingen, procedures e.d. in het UGent aanbod zal dan gebeuren met het oog op uitwisselingen in 2014-15, die dan in principe onder het nieuwe programma van de Europese Commissie zullen verlopen. Hoewel voor 2013-14 dus geen aanpassingen verwacht worden in bv. de bestemmingen of beschikbare plaatsen voor studenten uit de betrokken opleidingen, zal aan de buitenlandse partners toch duidelijk gemaakt worden welke impact de integratie op de organisatie van de mobiliteit zal hebben. Mutatis mutandis zal dit ook gebeuren voor alle andere internationale activiteiten, projecten en programma s waaraan de academiserende opleidingen van de HoGent deelnemen. Net als bij de extern gefinancierde onderzoeksprojecten (cf. punt 1b) is het van belang om tijdig een regeling te treffen voor de overdracht van akkoorden, overeenkomsten, projecten e.d. waarvan de looptijd over het tijdstip van de integratie heen grijpt. Ook hier geldt dat de UGent weliswaar niet de enige universiteit is die zich met dit probleem geconfronteerd ziet: mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de andere universiteiten en ook hier wordt ernaar gestreefd om samen met de andere universiteiten, en met steun van de Vlaamse overheid, de externe financiers te benaderen. Tot slot is voorgesteld dat de HoGent verantwoordelijken voor internationalisering uitgenodigd kunnen worden op of als adviserend lid kunnen deelnemen aan de Facultaire Commissie Internationalisering van de verwante UGent faculteit. De Beleidscommissie Internationalisering van de UGent heeft op 16 december 2011 met dit voorstel ingestemd en inmiddels zijn de nodige contactgegevens tussen de faculteiten en de centrale administraties uitgewisseld. p.19

Vanuit deze werkgroep wordt in het bijzonder de aandacht erop gevestigd dat verschillende activiteiten al vóór het tijdstip van integratie uitgevoerd zullen moeten zijn om een naadloze overgang te kunnen maken van het academiejaar 2012-13 naar het academiejaar 2013-14 (OASIS, Minerva, e.d.); om diezelfde reden zullen bepaalde processen idealiter al vóór het tijdstip van de integratie onder leiding of onder coördinatie van de UGent moeten verlopen (informatie en oriëntatie van studenten, met o.a. de organisatie van de SID-in beurzen en informatiedagen, de verspreiding van brochures; de organisatie van studentenmobiliteit van en naar het buitenland; e.d.). De UGent heeft de HoGent gevraagd om mee de noodzakelijke inzet van personeel en middelen voor deze activiteiten en processen te dragen, gelet ook op het feit dat een aantal van deze activiteiten en processen voorheen ook al uitgevoerd en vanuit de werkingsmiddelen van de HoGent bekostigd werden. De HoGent heeft hiermee ingestemd, in de mate dat deze personeelsleden en middelen door de betrokken geassocieerde faculteiten ter beschikking gesteld kunnen worden. De HoGent zal aparte begrotingen voor de geassocieerde faculteiten opmaken (zie ook punt 5a), zodat duidelijker wordt welke middelen voor de voorbereiding van de integratie ingezet kunnen worden. De werkgroep heeft ook gewezen op het vraagstuk m.b.t. de licenties voor bv. elektronische bibliotheken. De paritaire stuurgroep heeft de bibliotheekverantwoordelijken gevraagd dit aan te pakken. In deze werkgroep is tot slot ook de vraag gesteld of HoGent en UGent niet samen een website moeten ontwikkelen waarin op alle mogelijke vragen van personeel en studenten m.b.t. de integratie een antwoord moet worden gegeven. In reactie hierop heeft de paritaire stuurgroep geoordeeld om niet een afzonderlijke en gezamenlijke website integratie te maken, maar de beide instellingen alle relevant geachte informatie op de eigen website te laten verzamelen, eventueel onder een afzonderlijk item integratie, en in een rechtstreekse link met de overeenstemmende webpagina s van de partner te laten voorzien. Naarmate het personeel van de geassocieerde faculteiten van de HoGent over een login en e-mailadres van de UGent beschikt, kan de informatie ook steeds meer vanuit de UGent verstrekt worden. 3. Personeel a) algemene krachtlijnen De werkgroep gaat uit van een aantal algemene krachtlijnen, waarbij als algemeen principe geldt dat de UGent personeelsleden van de HoGent overneemt in de mate dat de bijhorende financiële middelen ook overgedragen worden. Alle personeelsleden die aan de integrerende opleidingen verbonden zijn, komen ongeacht hun statuut naar de UGent over, in het integratiekader dan wel na overstap in de corresponderende graad naar het universitaire statuut. 27 Dit moet garanderen dat de opleidingen ook na de integratie hun slagkracht behouden c.q. vermijden dat die slagkracht afhankelijk wordt gemaakt van het al dan niet statutair zijn van de personeelsleden. Voor de personeelsleden van de centrale diensten van de HoGent of van wie niet ondubbelzinnig aangetoond kan worden dat zij tot de professionele dan wel de academische opleidingen behoren, vraagt de UGent dat in het belang van beide instellingen op een onderling onderhandelde manier bepaald zou worden hoeveel personeelsleden naar de UGent overkomen c.q. bezoldigd worden met middelen vanuit de UGent, eerder dan de door de overheid voorgestelde automatische verdeling te 27 Concreet houdt dit in dat een hoofddocent van de HoGent die aan de criteria vo ldoet om de overstap te maken naar het universitaire statuut, ook als hoofddocent aan de UGent ingeschaald zal worden. p.20