verkavelingspatronen, graven en andere zeer lokale archeologische resten in kaart te brengen. 122 De boringen zijn uitgezet in enkele losse punten en een tweetal raaien langs de oostelijke en noordelijke gevel van het schoolgebouw. Er is geboord tot maximaal 2,8 m -Mv met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een gutsboor met een diameter van 3 cm. De boringen zijn lithologisch conform NEN 5104 123 beschreven en met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). De hoogte is niet ingemeten. Het opgeboorde materiaal is in het veld gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals houtskool, vuursteen, aardewerk, metaal, bot, verbrande leem en fosfaatvlekken). Er zijn geen monsters genomen. 3.2 Resultaten geofysisch onderzoek Zonder twijfel behoren de aangetroffen tracés van de grachten tot de meest herkenbare structuren van de kasteelplattegrond die zijn teruggevonden. De buiten- én de binnengracht van het kasteel zijn, met name onder de parkeerplaats op t Zand en het zuidwestelijk deel van het aangrenzende schoolplein, aangetroffen. Dit correspondeert met zoals ze op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer zijn weergegeven (figuur 21), maar zijn in vergelijking daarmee wel érg smal. Het lijkt erop dat bij het geofysisch onderzoek door een technische oorzaak op de draaipunten van de radarwagen onterecht de zuidelijke oever is weergegeven. De structuur tussen de beide grachten is daarentegen zeer waarschijnlijk wel juist als ringwal geïnterpreteerd (figuur 22). Een interpolatie van de meetgegevens bleek uiterst onbetrouwbaar en is om die reden niet afgebeeld. Uit de interpolatie zou blijken dat de grachten met een hoek op de huidige topografie staan, maar dit kan op basis van de zuivere meetgegevens niet worden bevestigd 124 en lijkt op basis van de meest betrouwbare historische gegevens zelfs onjuist (zie figuur 6 en figuur 21). Door de toegepaste meettechniek, die werd bemoeilijkt door de opbouw van het terrein, bleek het lastig te zijn om op een systematische wijze te verwachten muurwerk in te meten. Alhoewel heldere aanwijzingen voor muurstructuren en gebouwplattegronden niet werden gevonden, kan de aanwezigheid van dit muurwerk allerminst worden uitgesloten (zie 5.1.1). Binnen de binnenste gracht zijn op het schoolplein sporen aangetroffen die erop wijzen dat er muurwerk met een onbekend onderling verband aanwezig moet zijn. Een depressie in het plantsoen ten oosten van de school kan bovendien wijzen op een laagte waar ooit een kelder aanwezig kan zijn geweest of een natuurlijke helling in de 122 Tol e.a., 2004. 123 Nederlands Normalisatie-instituut, 1989. 124 GT Frontline Archeo, 2008. 51
52 Figuur 22. Meetresultaten van het geofysisch onderzoek, met aangegeven de radarsignalen die geïnterpreteerd konden worden als onderdelen van het kasteelterrein. Het "muurwerk" tussen de buiten- en binnengracht duidt vermoedelijk op de tussenwal.
ondergrond van het terrein. Onweerlegbare bewijzen voor de aanwezigheid van de brug en de poortgebouwen in de stadsmuur en op de ringwal vóór de ingang van de burcht zijn niet aangetroffen. Op basis van het geofysisch onderzoek lijkt het bovenste gedeelte van de ondergrond te bestaan uit een opgebracht of omgewerkt pakket van 0,9 tot 1,0 m zonder duidelijke sporen van grachttaluds of funderingen. Dat zou kunnen betekenen dat het oorspronkelijke maaiveld ter plaatse van de grachten bijna een meter lager lag dan tegenwoordig. 3.3 Resultaten controlerend booronderzoek Opbouw van de bodem Uit de boringen 1 en 3 (figuur 23), evenals uit een aantal boringen die eerder in opdracht van de gemeente Aalten werden gezet, is gebleken dat zich onder de parkeerplaats en het schoolplein op circa 0,4 m -Mv een deels ondoordringbare puinlaag bevindt. Dit gegeven is in tegenspraak met de hierboven vanuit het grondradaronderzoek veronderstelde diepte van 0,9 tot 1,0 m van eventuele harde lagen. De dunne puinlaag op 0,4 m -Mv werd bij het geofysisch onderzoek wel waargenomen, maar is niet als structuur van belang bij de interpretatie van de gegevens gemarkeerd. 125 De boringen 4 tot en met 10 zijn op basis van bekend kaartmateriaal gezet in een lijn vanuit de binnenste gracht door het zuidoostelijke gebouw in de lengterichting (zie figuur 3). Met name in de boringen 4 tot en met 8 vormde een ondoordringbare puinlaag op afwisselende diepte een beletsel voor diepere boringen. Aangezien dit puin in boring 5 pas op 2,2 m -Mv zat, kennen we hier de minimale diepte van de gracht ten opzichte van het huidige maaiveld. In het opgebrachte pakket bevond zich in boring 5 een fragment leisteen. Uit een puinlaag op 1,9 m -Mv in boring 7 valt op te maken, dat hier een verdieping ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld aanwezig moet zijn geweest. De minimale maaiveldhoogte in het kasteel is te herleiden uit de aanwezigheid van het moedermateriaal (dekzand) in de boringen 12 en 13 (zie verder) op respectievelijk 1,1 en 0,7 m -Mv. Mogelijk duidt de verdieping in boring 7 op de aanwezigheid van een kelder onder het gebouw dat hier moet hebben gestaan. Ook boring 10 geeft aanwijzingen voor een verdiepte aanleg. De meest opmerkelijke resultaten kwamen uit boring 9. Onder het niveau van het vermoedelijke gebouw dat hier volgens het bureauonderzoek moet hebben gestaan werd een donkerbruine, zeer humeuze laag aangetroffen. In deze laag waren houtresten 125 Vriendelijke mededeling D. van der Roest (GT Frontline Archeo). 53
54 Figuur 23. Situering van de boringen op 't Zand, uitgevoerd op 2 oktober 2008.
aanwezig. Het onderliggende zand, dat op 2,8 m -Mv begint met een scherpe grens tussen het Zand en het humeuze pakket daarop, is geen dekzand; het lijkt onder invloed van water te zijn afgezet. Mogelijk gaat het hier om een oude beekbedding, die in een later stadium mogelijk (deels) gebruikt is als gracht om de donjon. Vóór het midden van de 16e eeuw moet deze potentiële gracht gedempt zijn, omdat toen op deze locatie gebouwen van het kasteelcomplex stonden. De boringen 11 tot en met 14 lagen in een raai langs de noordelijke gevel van het schoolgebouw. Volgens de kasteelplattegrond zou hier het binnenplein aangeboord moeten worden. Het feit dat het dekzand in de boringen 11 tot en met 13 op geringe diepte aanwezig was (tussen 0,7 en 1,1 m -Mv) geeft in vergelijking met de boringen 7 en 10 aan dat er geen onderkelderd gebouw heeft gestaan. Het pakket daarboven lijkt zoals in vrijwel alle andere boringen opgebracht te zijn. Boring 14, die van deze raai het meest westelijk op het binnenplein heeft gelegen, wijkt van de voorgaande drie af. Hier bevond zich op 1,2 m -Mv ondoordringbaar puin. De diepteligging daarvan wijst op een uitgraving ten opzichte van het oorspronkelijke niveau van het dekzand. Samenvattend kunnen we stellen dat met name ter plaatse van de grachten aan de zuidzijde en nabij de ingang van het kasteel op geringe diepte puinlagen zijn aangetroffen. Met name aan de noordelijke zijde van het zuidoostelijke gebouw en aan de noordzijde van het binnenplein ontbrak dit puin grotendeels; in de eerste raai werden aanwijzingen aangetroffen voor verdiepte aanleg van gebouwen ten opzichte van het niveau van het moedermateriaal. Waar in de 16e eeuw de zuidoostelijke vleugel van het kasteelgebouw stond, heeft eerder mogelijk een gracht en/of beek gelegen. Archeologische indicatoren Tijdens het veldonderzoek is in twee van de veertien boringen een archeologische indicator aangetroffen. Bovendien werd nog een indicator gevonden in een nietuitgewerkte boring onder het schoolplein. Boring indicatoren diepte in cm -Mv 5 leisteen 110 14 gereduceerd baksteen 60 n.v.t. gedraaid, geglazuurd aardewerk 40 De archeologische indicatoren kwamen in alle gevallen uit een verrommeld, opgebracht pakket. Hieraan zijn geen nadere conclusies te verbinden. Zoals reeds aangegeven werden in vrijwel alle boringen rood baksteenpuin en concreties van mortel aangetroffen. 55
Figuur 24. Situering van de raai met boringen ter plaatse van het voormalig bastion Treurniet, uitgevoerd op 22 september 2008. 56