Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inleiding en achtergrond

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Geconsolideerde GSM900 vergunning T-Mobile Netherlands B.V. kenmerk HDTP/98/596/DCS137u

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Toekomst frequentiebeleid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ADVIES. I Inleiding. Achtergrond van het advies. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Openbare versie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016D22881 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

In artikel 1, onderdeel j, wordt minister van Economische Zaken vervangen door minister van Economische Zaken en Klimaat.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Algemeen Juridische kader

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Reactie Groep Graafrechten wijziging Telecommunicatiewet (implementatie herziene Telecomrichtlijnen)

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage. Datum 22 november 2010

ir. H.R. de Kleijn OPTA/DIR/99/5553 DGTP/99/

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Geconsolideerde GSM900/DCS1800 vergunning T-Mobile Netherlands B.V. (HDTP/98/595/DCS136U)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BESLUIT. 5. Op 2 september 1998 heeft de NMa bij brief een aantal vragen aan partijen voorgelegd, welke bij brief van 15 oktober 1998 zijn beantwoord.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

NOTA VAN TOELICHTING I. ALGEMEEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 10 juni 2014 Betreft Behandeling WWZ, schriftelijke reactie op voorstel VAAN d.d. 2 juni 2014

Ingediend via:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

Wijziging van de Mijnbouwwet (regels voor afsplitsing betreffende vergunningen voor het winnen van koolwaterstoffen die voor 1965 zijn verleend)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van de Wet luchtvaart en enkele andere wetten (Verzamelwet luchtvaart)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

1. Deze voorwaarden zijn van toepassing op iedere offerte, de website en de overeenkomst tussen Snelontruiming.nl, en u de opdrachtgever.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA 's-gravenhage

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Informatiebijeenkomst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

Beslissing op bezwaar

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wijziging van de Telecommunicatiewet en van de Mediawet 2008 (gebruiksbeperking FM en digitale radio-omroep)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

INFORMER VERWERKERSOVEREENKOMST ZOALS VASTGESTELD OP 20 APRIL 2018

4G frequentiebanden / LTE frequentiebanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2. Verzoeker diende bij SenterNovem een subsidieaanvraag in voor de productie van energie door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL. Vergaderjaar 2016/17

Nota van toelichting

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beslissing op bezwaar

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Splitsingsverordening

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Commissie juridische zaken

ANONIEM Bindend advies

2018D22525 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Verlengbaarheidsbesluit GSM-vergunningen 2013

Tweede Kamer der Staten-Generaal

151/2015 KlRz RAPPORT. inzake de klacht van. Verzoeker. tegen. de Minister van Justitie

Nota naar aanleiding van het verslag. 1. Inleiding

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2015D42193 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005;

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1996 1997 25 171 Wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met de invoering van het veilen van schaarse frequenties voor systemen van digitale mobiele telecommunicatie (veilen frequenties mobiele telecommunicatie) Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 6 mei 1997 Ondergetekende is de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor de vragen en opmerkingen zoals vermeld in het verslag van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van 4 maart 1997. Om redenen van inzichtelijkheid is bij de beantwoording afgeweken van de indeling en de volgorde van het verslag. Omdat de omstandigheden met betrekking tot de beschikbaarheid van frequenties ingrijpend zijn gewijzigd, is het noodzakelijk het voorgenomen beleid met betrekking tot de vergunningverlening voor DCS 1800 aan te passen. Daarom volgt hieronder eerst een algemene inleiding over het gewijzigde beleid en zullen vervolgens de meer specifieke vragen van de verschillende fracties worden beantwoord. Waar door meerdere fracties elkaar rakende vragen zijn gesteld, zijn de vragen op onderwerp samengevoegd, en is bij de beantwoording getracht de vragen in hun onderlinge samenhang te behandelen. Overigens heeft het Overlegorgaan post en telecommunicatie (OPT) bij brief van 18 maart 1997 nog nader commentaar op het onderhavige wetsvoorstel ingediend. Op verzoek van het OPT is dit commentaar door mij op 17 april 1997 aan de voorzitter van de Tweede Kamer verzonden. Aangezien het commentaar betrekking heeft op onderwerpen die ook door de diverse fracties uitgebreid aan de orde zijn gesteld, zoals de door de GSM-vergunninghouders te betalen vergoeding en de beschikbaarheid van frequenties, is mijn reactie op dit commentaar in het navolgende impliciet verwerkt. I. ALGEMEEN 1. Inleiding Het verheugt ondergetekende dat de verschillende fracties, met uitzondering van de CDA-fractie, instemmen met de hoofddoelstelling van het onderhavige wetsvoorstel. Deze doelstelling betreft, in het kader van de bevordering van concurrentie op de markt voor mobiele telecommunicatie, het mogelijk maken van het veilen van het gebruiksrecht op schaarse frequenties voor bepaalde vormen van mobiele telecommuni- 7K1407 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 1997 Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 1

catie. Onder schaarste dient in dit verband te worden verstaan dat de vraag naar frequenties in de markt het aanbod daarvan overtreft. Thans zal ik eerst ingaan op de wijziging van het voorgenomen beleid met betrekking tot de vergunningverlening voor DCS 1800. De leden van de betrokken fracties hebben in het verslag vragen gesteld omtrent de mogelijke schaarste van frequenties voor DCS 1800. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 april 1996 betreffende mijn beleidsvoornemens (kamerstukken II, 1995/96, 24 095, nr. 6) en in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel heb ik reeds aangegeven dat er momenteel 22 MHz binnen de voor DCS 1800 aangewezen band beschikbaar is. Op basis van die hoeveelheid beschikbare frequenties heb ik indertijd besloten in 1997 slechts één vergunning voor DCS 1800 te verlenen. In de tijd die is verstreken sinds het versturen van genoemde brief is er echter het nodige gebeurd. Zo is de extended GSM-band (E-GSM-band) in internationaal verband per 1 april 1997 aangewezen voor GSM. Deze band beslaat 10 MHz aan frequentiespectrum. Deze frequenties liggen dicht bij de frequenties die in het verleden voor GSM zijn bestemd. Tot medio 1996 was de algemene overtuiging dat de E-GSM-band pas in het jaar 2000 beschikbaar zou komen. Eind 1996 kwam onverwacht een omslag. Tot die tijd was een aantal landen tegen de aanwijzing van de E-GSM-band, omdat deze landen vonden dat eerst de primaire GSM-band volledig gebruikt zou moeten zijn en omdat zij zelf de E-GSM-band niet vrij konden krijgen, onder andere vanwege militair gebruik. Eind 1996 veranderde de meerderheid van deze landen echter van mening. Door deze veranderde opstelling is het mogelijk geworden deze E-GSM-band aan te wijzen als uitbreidingsband voor GSM. Met GSM-frequenties en dus ook met deze nieuwe E-GSM-frequenties, is het mogelijk om veel sneller en goedkoper een telecommunicatienet op te zetten, dan met DCS 1800-frequenties. Daar staat tegenover dat met DCS 1800-frequenties een grotere capaciteit geboden kan worden. Daarmee is de combinatie van DCS 1800- en GSM-frequenties voor een landelijk dekkend net ideaal: voor de dunner bevolkte gebieden worden vooral GSM-frequenties gebruikt, voor de gebieden waar een hogere capaciteit gewenst is, worden de DCS 1800-frequenties ingezet. Hoewel de huidige apparatuur niet geschikt is voor het gebruik van deze frequenties, heb ik duidelijke indicaties dat nog dit jaar wel geschikte apparatuur op de markt zal komen. Het aanbod van apparatuur zal weliswaar in eerste instantie beperkter zijn dan voor GSM en DCS 1800, maar ook hier zal de markt zijn werk moeten doen. Ik kom in het navolgende hier nog uitgebreid op terug. In Nederland zijn de frequenties in de E-GSM-band beschikbaar. Omdat deze frequenties in Duitsland en België nog voor andere toepassingen worden gebruikt, is de bruikbaarheid in de grensgebieden mogelijk beperkt. Ondanks deze beperkingen laat ik de E-GSM-frequenties uiteraard niet op de plank liggen tot het jaar 2000. Dan zou ik inderdaad schaarste creëren. Deze E-GSM-frequenties worden nu reeds verdeeld, zodat de nieuwe vergunninghouders direct een net kunnen opbouwen, waarbij zowel DCS 1800 als E-GSM-frequenties gebruikt worden, een zogenoemd dual band-net. Daarmee wordt Nederland één van de eerste landen die de E-GSM-band daadwerkelijk voor mobiele telecommunicatie gebruiken. Verder zijn er door alle leden vragen gesteld over het tijdstip van beschikbaar komen van de resterende frequenties in de DCS 1800-band. In dit verband is het zinvol stil te staan bij de situatie rond de zogenoemde NOZEMA-frequenties. KPN had van oudsher de beschikking over deze frequenties (50 MHz), die gebruikt worden voor het landelijk video-verbindingsnet (LVVN) ten Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 2

behoeve van NOZEMA. In april 1993 is in het nationale overleg over de bestemming van frequenties, het NFC, overeengekomen dat deze frequenties per 1 januari 1996 zouden worden vrijgemaakt voor DCS 1800. In 1994 heeft KPN vervolgens een verzoek ingediend om langer over deze frequenties te mogen beschikken. Rekening houdend met de alternatieven die er op dat moment voor KPN waren, de noodzaak voor KPN om te investeren om het LVVN tot 2000 operationeel te houden en gelet op de destijds voorziene ontwikkelingen van de markt voor mobiele telecommunicatie, is door de Minister van Verkeer en Waterstaat toestemming verleend aan KPN om deze frequenties tot het jaar 2000 te gebruiken. KPN heeft op 19 juli 1996 nog te kennen gegeven niet in staat te zijn vóór 1 januari 2000 die frequenties vrij te maken. Het zonder meer terugvorderen van deze frequenties zou niet van behoorlijk bestuur getuigen. Evenmin heeft de minister middelen om in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen KPN en NOZEMA te treden. Ook puur praktisch gezien is het niet mogelijk «de knop om te draaien» van het LVVN, om de eenvoudige reden dat daardoor de doorgifte van televisiesignalen onmogelijk wordt. Op ambtelijk niveau is diverse malen overleg gevoerd met KPN en NOZEMA over de mogelijkheden die er zijn om dit LVVN eerder te vervangen, en is partijen verzocht om te zoeken naar alternatieven voor transport van radio- en televisiesignalen. Dit overleg heeft geleid tot het volgende. KPN heeft mij recentelijk medegedeeld bereid te zijn de betreffende frequenties vrij te maken ten behoeve van DCS 1800. KPN zal daartoe onderhandelingen starten met NOZEMA. KPN heeft aangegeven van plan te zijn NOZEMA een offerte te doen voor een alternatief op basis van glasvezelverbindingen. KPN verwacht dat de totstandbrenging van dit alternatief een doorlooptijd van ongeveer 12 maanden vergt, waarbij KPN aangeeft dat deze doorlooptijd sterk afhankelijk is van de nog te voeren onderhandelingen met NOZEMA. Voor NOZEMA is het van het grootste belang dat de televisiesignalen ongestoord naar de zendmasten getransporteerd worden. Voor het huidige straalverbindingennet zijn in beginsel twee alternatieven denkbaar. Ten eerste zouden de huidige verbindingen door kabelverbindingen kunnen worden vervangen, waarbij dan met name aan glasvezelkabel gedacht kan worden; ten tweede zouden ze door andere straalverbindingen kunnen worden vervangen. Het grote bezwaar dat NOZEMA tegen glasvezelkabel heeft, is dat de betrouwbaarheid lager is dan van straalverbindingen. Zo bestaat het risico dat een dergelijke kabel door bijvoorbeeld grondwerkzaamheden wordt beschadigd. In een dergelijk geval kost reparatie veel tijd. Ook het aanleggen van deze kabels naar de televisietorens zal veel tijd vergen. Allereerst zullen dergelijke verbindingen gepland moeten worden, waarna met gemeentes en andere grondeigenaren overlegd zal moeten worden over de feitelijke graafwerkzaamheden. Nog afgezien van de kosten die dit alles met zich meebrengt, is met het aanleggen van dergelijke glasvezelverbindingen volgens NOZEMA reeds enkele jaren gemoeid. Indien de huidige straalverbindingen vervangen worden, gaat wat NOZEMA betreft de voorkeur uit naar andere straalverbindingen, vanwege de betrouwbaarheid en relatief lage kosten. Het gebruik van andere frequenties betekent ook andere fysische eigenschappen, zoals een kortere reikwijdte van de verbinding. Hierdoor wordt het noodzakelijk om het nieuwe net opnieuw te plannen. Na een dergelijke planning kunnen offertes aangevraagd worden en kan het nieuwe net geïnstalleerd worden. Dit gehele traject kost vanaf het moment van beslissen tot vervanging volgens NOZEMA minimaal 18 maanden, waarbij er een reëel risico bestaat dat dit zal uitlopen. Duidelijk is dus dat geen van de betrokken partijen op dit moment een eerdere datum dan 1 januari 2000 kan garanderen, waarop deze frequenties daadwerkelijk beschikbaar zullen komen voor DCS 1800. Juist Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 3

die onzekerheid omtrent het moment van beschikbaar komen, maakt het voor mij onmogelijk om het gebruiksrecht op deze frequenties nu reeds te veilen. Op de veiling kan immers niet worden aangegeven wanneer het gebodene daadwerkelijk beschikbaar is. Het beschikbaar komen van de E-GSM-frequenties is van zo groot belang, dat ik mijn beleid ten aanzien van het aantal vergunningen heb heroverwogen. Door het beschikbaar komen van de E-GSM-frequenties wordt het mogelijk om vergunningen te verlenen met frequenties in zowel de E-GSM-band als de DCS 1800-band. Om technische redenen is er per vergunning minimaal 4,8 MHz aan E-GSM-frequenties noodzakelijk en kunnen derhalve maximaal twee vergunningen worden verleend met frequenties in beide banden. Uit overwegingen van efficiënt frequentiegebruik heb ik besloten om voor die vergunningen ieder 5 MHz in de E-GSM-band toe te wijzen, gecombineerd met 10 MHz in de DCS 1800-band. Hierna resteert nog 2 MHz aan beschikbare frequenties in de DCS 1800-band. Deze frequenties zullen kunnen worden gebruikt ten behoeve van experimenten, ook door KPN en Libertel. Overigens blijven de GSM-vergunninghouders uitgesloten van de onderhavige vergunningverlening voor DCS 1800 gecombineerd met E-GSM. De in de memorie van toelichting genoemde redenen voor deze uitsluiting blijven ook onder het gewijzigd beleid onverkort van toepassing. Bij de verdeling van de frequenties die in 2000 beschikbaar komen, zullen zij wel kunnen meedingen. Eind 1998, begin 1999 zal ik de markt consulteren over wat de beste bestemming is voor de NOZEMA-frequenties, ter voorbereiding van een besluit hierover. Op die manier kan optimaal tegemoet worden gekomen aan de marktwensen van dat moment, zodat bijvoorbeeld ook regionale vergunningen kunnen worden verleend. De verdeling van deze frequenties zal dan in 2000 plaatsvinden. Naar de huidige verwachting zal er dan inderdaad geen schaarste meer zijn. Dit element zal ongetwijfeld een belangrijke rol spelen in de bedragen die geboden zullen worden voor de frequenties die nu verdeeld worden. Thans zal ik de meer specifieke vragen van de diverse fracties beantwoorden. Waar ik in deze nota de vergunninghouder voor DCS 1800 noem, dient daaronder te worden verstaan de vergunninghouder voor DCS 1800 gecombineerd met E-GSM. 2. Frequenties a. Algemeen De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze Nederland gevolg geeft aan richtlijn nr. 96/2/EG. De leden van de GPV-fractie vragen, in verband met het over enkele jaren beschikbaar komen van frequentieruimte in de DCS 1800-band, naar de betekenis van antwoord 9 in het nader rapport. Verder vragen de leden van de GPV-fractie of de Minister van Verkeer en Waterstaat op grond van het onderhavige wetsvoorstel is gevrijwaard van de verplichting om grotere aantallen frequenties ook beschikbaar te stellen. Het lijkt ondergetekende zinvol eerst kort in te gaan op de voornaamste uitgangspunten van het frequentiebeleid en frequentiebeheer in algemene zin. Deze uitgangspunten zijn neergelegd in de Nota Frequentiebeleid (kamerstukken II, 1994/95, 24 095, nrs. 1 en 2), in het consultatiedocument voor een herziene wet op de telecommunicatie (kamerstukken II 1995/96, 21 693, nr. 35), en nader uitgewerkt in de ontwerp-telecommunicatiewet, die thans voor advies bij de Raad van State aanhangig is, en komen neer op het volgende. De overheid dient een actieve rol te spelen op het gebied van de ordening van het radiofrequentiespectrum, de verdeling van veelal Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 4

schaarse frequenties en het toezicht op een doelmatig gebruik hiervan. Het voornaamste instrument voor de overheid is in dit kader het nationale frequentieplan. De nationale beleidsvrijheid op het gebied van etherordening is beperkt en wordt grotendeels bepaald door internationale ontwikkelingen en afspraken, en door regelgeving in het kader van de Europese Unie. Het nationale frequentieplan kan dan ook niet worden beschouwd als een star verdelingsplan voor langere termijn, maar zal regelmatig worden geëvalueerd en bijgesteld. Met dit laatste punt kom ik bij de beantwoording van de vraag van de leden van de GPV-fractie over antwoord 9 van het nader rapport. Hierin is de opvatting van ondergetekende weergegeven over de betekenis van richtlijn nr. 96/2/EG, en in het bijzonder artikel 3ter, dat door genoemde richtlijn wordt ingevoegd in richtlijn nr. 90/388/EG. Uit de considerans van richtlijn nr. 96/2/EG, en overigens uit de gehele strekking van de richtlijn, is op te maken dat de lid-staten steeds actief dienen te bezien of de technische vooruitgang het mogelijk maakt ruimte binnen het frequentiespectrum beschikbaar te stellen voor nieuwe vergunningen. Hiermee is naar de mening van ondergetekende niet bedoeld dat de lid-staten reeds toegekende frequenties om redenen van efficiëntie moeten terugnemen van de vergunninghouders. Dit zou een remmende werking hebben op de ontwikkeling van de aanbieding van telecommunicatiediensten. De vergunninghouder baseert zijn ondernemingsplan en zijn netwerkplanning immers op het hem toegekende aantal frequenties. Het zou dan ook in strijd zijn met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel wanneer toegekende frequenties binnen de vergunningsduur zouden worden afgenomen. De lid-staten zullen hier terughoudendheid moeten betrachten. Veeleer is bedoeld dat de lid-staten geen passieve houding dienen aan te nemen na eenmaal vergunningen te hebben verleend. De lid-staten dienen actief te blijven in het vrijmaken van frequenties en het verdelen van vrijgekomen frequenties en dienen frequentieplannen regelmatig te evalueren. Zo zal met regelmaat worden nagegaan of het door de technische vooruitgang mogelijk is geworden met minder frequenties een dienst aan te kunnen bieden. In het kader van het regelmatig vaststellen van het frequentieplan zal dit tweejaarlijks gebeuren. Gelet op het voorgaande zou het opnemen in het onderhavige wetsvoorstel van een bepaling op grond waarvan, zoals de leden van de GPV-fractie dat noemen, de overheid zou zijn gevrijwaard van de verplichting om beschikbare frequenties te verdelen, strijdig zijn met de Europese regelgeving en overigens ook met het ontwerp van de Telecommunicatiewet. Hiervan is dan ook geenszins sprake. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de overheid, op grond van de bestaande GSM-vergunningen, verplicht is de vergunninghouders de beschikking te geven over voldoende frequenties, en dat de vergunninghouders hierover tijdig zekerheid moeten hebben. Verder informeren deze leden in dit verband naar de mogelijke aansprakelijkheid van de Staat voor het niet beschikbaarstellen van GSM-frequenties. Ondergetekende is met deze leden van mening dat de huidige vergunninghouders zekerheid moeten hebben over de voor de uitvoering van hun vergunning benodigde hoeveelheid frequenties. Om die reden is één en ander dan ook in de thans vigerende regelgeving, met name in de verleende GSM-vergunningen, vastgelegd. Deze vergunningen voorzien bovendien in een regeling, krachtens welke de vergunninghouders ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de capaciteit en kwaliteit van hun telecommunicatie-infrastructuur bij de Minister van Verkeer en Waterstaat een aanvraag kunnen indienen om toekenning van aanvullende frequenties. Een dergelijke aanvraag wordt slechts toegewezen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, zoals de noodzaak tot aansluiten van nieuwe gebruikers en het bereiken van een Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 5

bepaalde frequentie-economie, een verhoudingsgetal dat de verkeersbelasting per frequentiekanaal weergeeft. Ondergetekende verwijst in dit kader ook naar hetgeen in deze nota is vermeld met betrekking tot de uitfasering van ATF 3 (deel I, paragraaf 2, onderdeel d). In dit verband is immers relevant dat, bij een tekort aan frequenties voor GSM, door de GSM-vergunninghouders in eerste instantie een beroep moet worden gedaan op de voor ATF 3 in gebruik zijnde frequenties. Wat betreft mogelijke aansprakelijkheid van de Staat wil ik het volgende opmerken. Uiteraard kan een GSM-vergunninghouder tegen een afwijzende beschikking op een aanvraag tot aanvullende frequenties voor GSM een bezwaarschrift indienen, waarna tegen deze beschikking beroep openstaat. De GSM-vergunninghouder kan vernietiging van de afwijzende beschikking en schadevergoeding vorderen. Een dergelijke vordering zou kans van slagen kunnen hebben indien de GSM-vergunninghouder bij de aanvraag heeft aangetoond aan hierboven bedoelde voorwaarden voor toewijzing te voldoen, en de Minister van Verkeer en Waterstaat desondanks toewijzing van beschikbare frequenties heeft geweigerd. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de mogelijkheden van de GSM- en DCS 1800-vergunninghouders om, bijvoorbeeld in het geval van overcapaciteit, individuele frequenties uit te ruilen, terug te geven of door te verkopen. Op grond van de huidige Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Wtv) is overdracht van vergunningen mogelijk, na verkregen toestemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Dit geldt eveneens voor het overdragen van individuele frequenties, ongeacht of overdracht door middel van ruil dan wel door middel van verkoop of op andere wijze beoogd is. De toekenning van frequenties en de verlening van een vergunning zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een vergunning wordt immers verleend ten behoeve van het gebruik van de toegekende frequenties. De leden van de PvdA-fractie zullen het met ondergetekende eens zijn dat de kans, dat er waar het GSM en DCS 1800 betreft sprake zal zijn van overcapaciteit aan frequenties, zeer klein is. Mocht een dergelijke situatie zich desondanks voordoen, dan kan een vergunninghouder in ieder geval frequenties aan de Minister van Verkeer en Waterstaat teruggeven. Het onderling ruilen of doorverkopen van frequenties is alleen mogelijk met toestemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Ook in de ontwerp-telecommunicatiewet is voorzien in een met de huidige regels vergelijkbare regeling, waarbij voor het al dan niet verlenen van toestemming bepaalde criteria worden voorgesteld. Deze criteria hebben betrekking op de belemmering van daadwerkelijke mededinging op de relevante markt, strijd met de bij of krachtens de wet gestelde regels en het in gevaar brengen van de veiligheid van de Staat en de openbare orde. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe ondergetekende staat tegenover de mogelijkheid reeds nu frequenties te veilen die binnen afzienbare tijd beschikbaar komen. Een voorstel van die strekking is door mij in eerste instantie ook aan het OPT voorgelegd. Het ging destijds om het «reserveren» voor de huidige GSM-vergunninghouders en de nieuwe DCS 1800-vergunninghouder van frequenties in de wederzijdse banden. Het grote bezwaar van de marktpartijen tegen het «veilen op termijn» is het gegeven dat het in deze turbulente markt onmogelijk is te bepalen wat de waarde is van frequenties die pas over enkele jaren ter beschikking komen. Voordat frequenties die pas in de toekomst beschikbaar komen, geveild kunnen worden, dient aan een aantal voorwaarden voldaan te zijn. Zo moet er Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 6

absolute zekerheid zijn over het tijdstip waarop die frequenties daadwerkelijk beschikbaar komen. Ook moet dat tijdstip zodanig dichtbij liggen dat nu reeds beslist kan worden over hoeveel frequenties voor een toepassing gewenst zijn; ook de verdeling tussen bijvoorbeeld regionale en landelijke vergunningen dient dan reeds gemaakt te kunnen worden. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de rol die de in de toekomst vrijkomende frequenties spelen in de consultatieronde. In de memorie van toelichting wordt gesproken over een consultatieronde om de beste bestemming voor de 7 MHz aan restcapaciteit te bepalen. Tevens wordt aangekondigd dat de marktpartijen in 1998 en 1999 zullen worden geconsulteerd over de mogelijke bestemming van de «NOZEMA-frequenties». Na de onderhavige vergunningverlening zal slechts 2 MHz in plaats van 7 MHz aan frequentiespectrum resteren. Deze 2 MHz aan frequentiespectrum zal, zoals toegezegd, worden ingezet ten behoeve van experimenten. Ik zal de marktpartijen consulteren over de beste bestemming voor de «NOZEMA-frequenties». Deze bestemming zal dan in het Nationaal Frequentie Plan (NFP) worden opgenomen. In het kader van de invulling van het NFP zullen de marktpartijen ook worden geconsulteerd over de bestemming van andere in de toekomst vrijkomende frequenties. De leden van de CDA-fractie doen de suggestie zogenoemde «groeivergunningen» te verlenen. Deze mogelijkheid is indertijd ook door ondergetekende overwogen. Het bezwaar tegen dergelijke vergunningen is dat, door de ontwikkelingen op de markt, de waarde van frequenties die pas over enkele jaren beschikbaar komen, voor de marktpartijen op dit moment heel moeilijk is in te schatten. Dat schept grotere risico s voor de aanvragers. Dit bezwaar bestaat nog steeds, reden waarom ondergetekende nog steeds tegen het verlenen van «groeivergunningen» is. Er is echter met het daadwerkelijk beschikbaar komen van de E-GSM-frequenties voldoende frequentieruimte voor het verlenen van twee vergunningen met frequenties in zowel de E-GSM-band als in de DCS 1800-band. Beide nieuwe vergunninghouders krijgen dan meteen voldoende frequentieruimte tot hun beschikking om op een kosteneffectieve manier een nieuw net op te zetten. De leden van de CDA-fractie vragen enerzijds om nu al de frequenties te verdelen die uiterlijk in 2000 vrijkomen, anderzijds vragen deze leden om een langere periode van exclusiviteit voor de DCS 1800-vergunninghouder. Het komt mij voor dat deze twee zaken niet samengaan. Ik wil nog eens benadrukken dat het niet mijn bedoeling is om frequenties onnodig op de plank te laten liggen, terwijl daar grote behoefte aan bestaat. Anderzijds dienen de nieuwe vergunninghouders ook zekerheid te hebben omtrent de exclusieve periode. De exclusieve periode van drie jaar na vergunningverlening is een redelijk compromis tussen deze belangen. Derhalve wil ik in 2000 de dan beschikbare frequenties ook daadwerkelijk verdelen, zodat zij direct na afloop van de exclusieve periode kunnen worden benut. Slechts indien de marktomstandigheden daartoe nopen, zal ik in overleg met de marktpartijen bezien of de exclusieve periode gewijzigd zou moeten worden. Bij een dergelijk besluit zullen uiteraard alle belangen zeer zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. b. E-GSM, dual band In antwoord op vragen van de fracties van PvdA en CDA kan ondergetekende meedelen dat het beschikbaar komen van E-GSM de voornaamste reden is voor het aanpassen van het in 1995 ingezette beleid ten aanzien Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 7

van DCS 1800. Voor het beschikbaar komen van de E-GSM-band verwijs ik kortheidshalve naar de algemene inleiding (deel I, paragraaf 1). Aan de toewijzing van de E-GSM-frequenties zullen, in antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie, geen additionele voorwaarden worden verbonden. Nu de E-GSM-band beschikbaar is gekomen, is het inderdaad mogelijk om vergunningen voor gecombineerde GSM/DCS 1800-netten te verlenen, zoals de leden van de VVD-fractie vragen. Hiermee kunnen de nieuwe vergunninghouders beschikken over de goede eigenschappen van de 900 MHz-band voor een snelle opbouw van het net in de rurale gebieden, terwijl ze tegelijkertijd de beschikking hebben over de grotere capaciteit van de DCS 1800-frequenties voor de urbane gebieden. Wat betreft praktijkervaringen met de dual band-netten in Zwitserland en Noorwegen, waar de leden van de PvdA-fractie naar vragen, kan ik bevestigen dat in deze landen hiermee geëxperimenteerd wordt. Commerciële exploitatie is nog nergens gestart, omdat de betreffende randapparatuur nog niet op de markt is gebracht. Hetzelfde geldt overigens voor Zweden en Finland, waar de GSM-vergunninghouders recent de beschikking hebben gekregen over DCS 1800-frequenties. De leden van de PvdA-fractie zijn ervan overtuigd dat de toekomst bij de dual band-toepassingen ligt. Ondergetekende ontvangt signalen vanuit de markt die deze stelling ondersteunen. Beide vergunninghouders voor DCS 1800 zullen dan ook de beschikking krijgen over een combinatie van frequenties uit de E-GSM-band en de DCS 1800-band. Overigens was het ook in mijn oorspronkelijke beleidsvoornemens de bedoeling te zijner tijd ook de huidige GSM-vergunninghouders in de gelegenheid te stellen DCS 1800-frequenties te verwerven. Over de beschikbaarheid van dual band-randapparatuur kan ik meedelen dat één fabrikant in het voorjaar van 1997 apparatuur op de markt heeft gebracht die zowel in een DCS 1800- als in een GSM-net kan worden gebruikt. Deze apparatuur is vooral bedoeld voor abonnees van een DCS 1800-net, voor roaming in het buitenland op andere netten. De gebruiker dient het toestel daartoe nog handmatig op het juiste net in te schakelen. Het toestel is daarmee nog niet geschikt voor automatisch gebruik in een gecombineerd net. Diverse fabrikanten hebben aangegeven dat zij in de tweede helft van 1997 dual band-terminals op de markt zullen brengen die voor dat laatste wel geschikt zullen zijn. Deze apparatuur is echter niet zomaar geschikt voor gebruik met de E-GSMband. Ik heb wel zeer duidelijke signalen dat er apparatuur voor een gecombineerd E-GSM- en DCS 1800-net eind dit jaar op de markt zal komen, al zal nog niet iedere fabrikant dat kunnen leveren. c. NOZEMA De leden van de fracties van de PvdA en van het CDA stellen voor NOZEMA en KPN gebruik te laten maken van alternatieve infrastructuren. In de inleiding (deel I, paragraaf 1) ben ik reeds uitgebreid ingegaan op de zogenoemde NOZEMA-frequenties. Op deze plaats wil ik daarnaar verwijzen. De leden van de D66-fractie zien een versnelde digitalisering van de ether als een oplossing voor de schaarste aan frequenties. Zij denken daarbij met name aan de frequenties die nu voor omroep worden gebruikt. Hoewel dit op zich een goede gedachte is, ligt dit niet zo Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 8

eenvoudig. Zo zijn alle toepassingen voor mobiele telefonie, waarvoor nu frequenties worden verdeeld, reeds gedigitaliseerd. Frequenties die vrijkomen, bijvoorbeeld vanwege het digitaliseren van omroepuitzendingen, kunnen niet zonder meer ingezet worden voor andere doeleinden zoals mobiele telecommunicatie. De fysische eigenschappen kunnen heel anders zijn, waardoor ze mogelijk niet geschikt zijn voor een bepaald type toepassing. Heel hoge frequenties zijn bijvoorbeeld niet geschikt voor mobiele telecommunicatie, omdat er dan zoveel antennemasten moeten worden geplaatst, dat een dergelijk net niet kosteneffectief te exploiteren is. Lage frequenties daarentegen hebben als nadeel, dat er relatief meer spectrum nodig is om voldoende capaciteit te creëren. Een nog belangrijker beperking dan de fysische eigenschappen zijn de internationale afspraken die zijn gemaakt over het soort gebruik dat toegestaan is. Deze afspraken zijn noodzakelijk om wederzijdse storing te voorkomen. Zeker voor de mobiele telecommunicatie geldt dat de fabrikanten van telecommunicatie-apparatuur pas investeren in apparatuur voor mobiele telecommunicatie in nieuwe frequentiebanden, als er dergelijke afspraken zijn gemaakt. Alleen daarmee zijn zij verzekerd van voldoende vraag uit de markt. Verder moet er bij de digitalisering van de ether rekening mee worden gehouden dat voor veel toepassingen geldt dat gedurende een overgangstijd zowel via de oude techniek als via de nieuwe digitale techniek beslag op de ethercapaciteit wordt gelegd. Alleen op die manier kan worden voorkomen dat consumenten op hoge kosten worden gejaagd doordat zij hun nog goed werkende apparatuur voortijdig moeten vervangen. Dit geldt met name voor toepassingen als radio- en televisieuitzendingen. Na die overgangsperiode zal de schaarse frequentieruimte door de digitalisering belangrijk efficiënter kunnen worden gebruikt. Daar staat tegenover dat door de ontwikkeling van nieuwe diensten en toegenomen gebruik juist weer meer capaciteit gevraagd wordt. Het dient dus zeker niet uitgesloten te worden dat na de overgangsperiode er weer zo n grote vraag is naar ethercapaciteit, dat zelfs de digitalisering niet voldoende is gebleken om de schaarste voor alle toepassingen op te heffen. De leden van de PvdA vragen hoe wordt gedacht over de suggestie van Enertel om een deel van de DCS 1800-band te reserveren voor KPN en Libertel, zodat KPN wordt geprikkeld om deze frequenties eerder vrij te maken. Hoewel dit op zich inderdaad een prikkel voor KPN zou zijn om deze frequenties eerder vrij te maken, zie ik ook grote nadelen. Als anderen niet tegelijkertijd in de gelegenheid worden gesteld om deze frequenties te verwerven, zou dit kunnen worden gezien als het bevoordelen van de twee GSM-vergunninghouders. Het zou immers discriminerend zijn ten opzichte van eventuele andere partijen die deze markt wensen te betreden. Ook zou een reservering van een deel van deze frequenties alleen voor KPN en Libertel kunnen leiden tot het maken van afspraken tussen deze twee partijen. Dit is uit het oogpunt van eerlijke mededinging niet aanvaardbaar. Tenslotte zou het effect van de exclusieve periode voor de toekomstige vergunninghouders sterk worden verminderd indien hun belangrijkste concurrenten op korte termijn additionele frequenties tot hun beschikking krijgen. d. ATF, SMF De leden van de PvdA-fractie en de leden van de CDA-fractie stellen een aantal vragen over ATF 3. Ook vragen deze leden en de leden van de RPF-fractie naar de stand van zaken ten aanzien van ATF 1, ATF 2 en SMF Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 9

3. Alvorens in te gaan op de meer specifieke vragen van deze leden, lijkt het mij zinvol eerst een kort overzicht van de voor deze diensten relevante regelgeving te geven. Deze regelgeving is neergelegd in de overgangsbepalingen van de Wet van 16 juni 1994 (Wet mobiele telecommunicatie, Stb. 628), en in het Besluit overgangsregeling ATF en SMF (Besluit van 4 augustus 1994, Stb. 631). Voor de diensten ATF 1, ATF 2 (beide spraaktelefonie) en voor SMF 3 (semafonie) zijn in 1994, voor een periode van 5 jaar, machtigingen verleend aan KPN. De dienst ATF 1 wordt inmiddels niet meer aangeboden. De machtigingen voor ATF 2 en SMF 3 kunnen in beginsel door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden verlengd, tenzij daar uit het oogpunt van efficiënt en doelmatig gebruik van het frequentiespectrum bezwaren tegen bestaan. Overigens is de verwachting dat genoemde systemen nog voor de afloop van de termijn van 5 jaar door KPN zullen worden uitgefaseerd. Volledigheidshalve merk ik hier nog op dat de voor deze systemen gebruikte frequenties niet geschikt zijn voor GSM en DCS 1800. Tot 1 januari 1996 was KPN wettelijk verplicht de voormalig opgedragen dienst ATF 3 (spraaktelefonie) aan te bieden. Sinds 1 januari 1996 is KPN niet langer verplicht, doch gerechtigd ATF 3 aan te bieden, op grond van een machtiging als bedoeld in hoofdstuk III van de Wtv. In dit verband wordt ook wel gesproken over de «niet-verplichte periode» waarin ATF 3 zich sinds die datum bevindt. Zoals mij is gebleken, bestaat er kennelijk enige verwarring over de einddatum van ATF 3, mede door de in dit verband geregeld genoemde termijn van 5 jaar, die ook door de leden van de PvdA-fractie en van de CDA-fractie aan de orde wordt gesteld. De leden van de CDA-fractie stellen daarbij, naar aanleiding van opmerkingen van de zijde van KPN, tevens de vraag of de memorie van toelichting juist is wat betreft het daarin gestelde over de uitfasering van ATF 3. Ik wil hier nog eens benadrukken dat aan de machtiging voor ATF 3 geen vaste einddatum is verbonden. De memorie van toelichting is op dit punt correct. Gesteld is namelijk dat de machtigingsduur voor ATF 3 fictief is bepaald op 10 jaar. Iets anders is dat de niet-verplichte periode voor ATF 3 eventueel eindig kan zijn. Het is aan de Minister van Verkeer en Waterstaat om hierover te beslissen. In dat geval kan de minister gebruik maken van de bevoegdheid om de niet-verplichte periode voor ATF 3 te maximeren tot vijf jaar, na de vaststelling van het moment dat sprake is van onvoldoende ontwikkeling van GSM, met name door het blijven aanbieden van ATF 3 door KPN. Die vaststelling heeft overigens (nog) niet plaatsgevonden. De minister kan op grond van de Wtv op ieder moment besluiten frequenties bij ATF 3 weg te halen ten gunste van één of van beide GSM-vergunninghouders, in casu van Libertel, ofwel van KPN in haar hoedanigheid van GSM-vergunninghouder. Dat betekent ook dat, in het geval dat KPN zelf meer frequenties voor GSM nodig heeft, KPN deze in eerste instantie, door tussenkomst van de minister, bij ATF 3 zal moeten weghalen. Voor alle duidelijkheid wijs ik er op dat ook een dergelijk besluit nog niet door ondergetekende is genomen, noch voor Libertel, noch voor KPN. Het nemen van een dergelijk besluit zal met name aan de orde komen op het moment dat de ontwikkeling van GSM in de knel komt door het frequentiebeslag door ATF 3. Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar het zogenoemde stappenplan wil ik nog het volgende opmerken. Indien een GSM-vergunninghouder extra frequentieruimte nodig heeft, kan deze hiertoe een aanvraag indienen. Aangezien zowel Libertel als KPN inmiddels hebben aangegeven extra frequentieruimte nodig te hebben, is in dit kader door mijn departement een zogenaamd stappenplan opgesteld voor het vrijmaken van ATF 3-frequenties ten gunste van de Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 10

GSM-vergunninghouders. In dit verband wordt thans, in overleg met de GSM-vergunninghouders en met KPN als ATF 3-machtiginghouder, geïnventariseerd op welk moment welke hoeveelheid frequenties nodig is om te voorkomen dat de ontwikkeling van GSM in de knel komt. Het stappenplan verloopt derhalve niet volgens een strak, van tevoren vastgesteld tijdschema, omdat het tempo van uitfasering van ATF 3, zoals uit het voorgaande moge blijken, in beginsel gekoppeld is aan de marktontwikkelingen. Over het melden van een eventuele opheffing van ATF 3 aan gebruikers wil ik het volgende opmerken. De relatie tussen KPN als ATF 3-machtiginghouder en haar klanten, de ATF 3-gebruikers, kan mijns inziens niet anders worden gezien dan als puur privaatrechtelijk en commercieel. De verantwoordelijkheid hiervoor berust dan ook volledig bij de ATF 3-machtiginghouder. Hetzelfde geldt voor de promotieactiviteiten van KPN voor ATF 3, temeer nu KPN in haar commentaar op het onderhavige wetsvoorstel, zoals 28 januari 1997 aan diverse fracties is verzonden, zelf aangeeft dat ATF 3 «zo langzamerhand zijn langste tijd heeft gehad». Of er bij deze commerciële activiteiten door de machtiginghouder al dan niet gebruik wordt gemaakt van de diensten van zogenoemde service-providers, doet hieraan niet af. Uiteraard zal ondergetekende zich bij een eventuele uitfasering van ATF 3, in het bijzonder bij gebruik van haar hierboven geschetste wettelijke bevoegdheden, houden aan dit wettelijk kader en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In concreto betekent dit dat KPN bij een eventuele gedwongen uitfasering van ATF 3, rekening houdend met de behoeften van de GSM-vergunninghouders, voldoende tijd zal worden gegund om voor de ATF 3-gebruikers een passende oplossing te vinden. e. Experimenten De leden van de fracties van PvdA, CDA, D66 en RPF hebben diverse vragen gesteld over de mogelijkheden tot experimenten met de DCS 1800-technologie. Allereerst wil ik in dit verband kort stilstaan bij de reeds eerder aangehaalde wijziging van de omstandigheden. Ten tijde van de indiening van dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer was het voornemen één vergunning voor DCS 1800 te verlenen. Met deze vergunning was een frequentieruimte van 15 MHz gemoeid. Er zou dan 7 MHz aan restcapaciteit overblijven. Mijn voornemen was voorts de markt te consulteren over de toepassingsmogelijkheden van de resterende 7 MHz. Gelet op de ingrijpende wijzigingen is het niet opportuun op deze plaats nog op deze consultatie in te gaan. Een beperkt deel van deze restcapaciteit was gereserveerd voor experimentele doeleinden. Kortheidshalve verwijst ondergetekende naar artikel I, onderdeel P, van de memorie van toelichting, waar de in het onderhavige wetsvoorstel neergelegde experimenteerregeling is toegelicht. Deze regeling vloeit voort uit mijn toezegging aan de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat tijdens het algemeen overleg op 14 mei 1996. Ik heb toen verklaard bereid te zijn een ieder de mogelijkheid te verschaffen tot het uitvoeren van technische experimenten met de DCS 1800-frequenties die «overblijven» na vergunningverlening. Ondergetekende is altijd van mening geweest dat er, gezien de grote technologische dynamiek, tegemoet moet worden gekomen aan innovatieve ideeën en wensen uit de markt. Thans is het voornemen een veel kleiner deel, namelijk 2 MHz, van de frequentieruimte in de DCS 1800-band buiten de vergunningverlening te laten. Deze frequentieruimte, die overigens voor dit doel nog steeds groot genoeg is, zal conform bovengenoemde toezegging worden ingezet voor het uitvoeren van experimenten door marktpartijen die hierin geïnteresseerd zijn, met inbegrip van KPN en Libertel. Hoeveel frequentieruimte Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 11

aan ieder van die partijen ter beschikking wordt gesteld en waar die frequenties dan gebruikt mogen worden, zal aan de hand van nog nader uit te werken criteria per concreet geval worden bezien. De belangrijkste voorwaarde die daarbij geldt is dat de activiteiten van de DCS 1800-vergunninghouders door die experimenten niet in gevaar mogen komen. De GSM-vergunninghouders hebben met name behoefte aan experimenten met betrekking tot gecombineerd gebruik van GSM- en DCS 1800-frequenties. Dergelijke dual band-technologie wordt nog nergens ter wereld in een commercieel net toegepast, maar zal binnenkort een hoge vlucht gaan nemen. Om de GSM-vergunninghouders niet op achterstand te zetten ten aanzien van hun (internationale) concurrentiepositie is deze experimenteerruimte voor hen van groot belang. In tegenstelling tot hetgeen de leden van de D66-fractie menen, is het nooit mijn bedoeling geweest om KPN en Libertel een voorkeursbehandeling te geven door het beschikbaar houden van restfrequenties voor experimenteerruimte. Het is echter ook nooit de bedoeling geweest om hen bewust te benadelen. De leden van de PvdA-fractie vragen of het KPN en Libertel in het kader van de voorgestelde experimenteerregeling zal worden toegestaan frequenties «strategisch in te zetten», en of er in dat verband nog kan worden gesproken van asymmetrie in de regelgeving. Indien de leden van de PvdA-fractie met het «strategisch inzetten» van deze frequenties doelen op een commercieel experiment van langere duur waarmee de DCS 1800-vergunninghouder concurrentie wordt aangedaan, dan zal een dergelijk experiment door mij niet worden toegestaan. Met een dergelijk experiment zou de met dit wetsvoorstel beoogde asymmetrie, die nu juist bedoeld is om de achterstandspositie van de DCS 1800-vergunninghouder zoveel mogelijk te compenseren, in gevaar komen. De voorgestelde experimenteerregeling biedt diverse mogelijkheden om die asymmetrie te waarborgen; zo kunnen voor experimenten beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de tijdsduur, de geografische omvang en het aantal aan te sluiten randapparaten. De suggesties van D66, onderscheidenlijk van de RPF, om experimenten in de Randstad, onderscheidenlijk door GSM-vergunninghouders op regionaal niveau, niet toe te staan, zullen indien dergelijke verzoeken mij bereiken in het licht van het voorgaande worden gewogen. De suggestie van de leden van de RPF-fractie om de GSM-vergunninghouders voorlopig te weren van de DCS 1800-band zal in dit verband in beginsel niet zonder meer worden gehonoreerd. 3. Veiling De leden van de PvdA-fractie betreuren het dat met het onderhavige wetsvoorstel veel tijd verloren is gegaan. De leden van de PvdA-fractie zijn echter van mening dat het veilen van frequenties een goed instrument is. Daarmee geven deze leden te kennen dat zij nog steeds staan achter het kabinetsbesluit van juli 1995, namelijk dat het instrument «veilen» zal worden toegepast bij de vergunningverlening voor DCS 1800. Dit kabinetsbesluit werd destijds, en wordt nog steeds gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer, en is mede op initiatief van de PvdA-fractie tot stand gekomen. Voor de uitvoering van dit kabinetsbesluit is, zoals ook deze leden zich reeds toen en ook thans nog realiseren, een wetswijziging noodzakelijk, die uiteraard met de nodige zorgvuldigheid tot stand moet worden gebracht. Mijn beleidsvoornemens voor DCS 1800 werden op 16 april 1996 aan de Tweede Kamer voorgelegd. Op 19 april 1996 werd het wetsvoorstel voor advies aangeboden aan de Raad van State, die op 18 september 1996 advies uitbracht. Het nader rapport en het gewijzigd voorstel van wet werden op 18 december 1996 aangeboden aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 12

Tweede Kamer, welke op 4 maart 1997 verslag uitbracht. De doorlooptijd van het tot nog toe afgelegde wetgevingstraject wijkt niet af van de doorlooptijd van andere, vergelijkbare wetgevingstrajecten. Derhalve ben ik, anders dan deze leden, van mening dat er in dit geval geen sprake is van «verloren tijd». Net als de leden van de CDA-fractie betreurt ondergetekende het dat Nederland met de introductie van DCS 1800 in Europa niet voorop loopt. Het is echter mijn stellige overtuiging dat Nederland door de beschikbaarheid van de E-GSM-band weer tot de kopgroep van Europa zal gaan behoren, omdat Nederland straks een van de eerste landen zal zijn met gecombineerde vergunningen (DCS 1800 en E-GSM). De leden van de CDA-fractie en van de PvdA-fractie vragen om een overzicht van de verschillende typen veiling, voor welk type veiling er inmiddels is gekozen en naar de wijze van uitvoering van de veiling. Op basis van een uitgebreide studie is voor de veiling van het gebruiksrecht op de frequenties voor de DCS 1800-vergunningen gekozen voor een zogenaamde «simultane meerronden-veiling». Bij die keuze is met name gelet op de verdelingsefficiëntie en het risico dat bieders te hoog bieden voor het goed. In veilingtermen is een verdeling efficiënt wanneer de goederen terechtkomen bij de bieders die de hoogste waardering hebben voor het goed. De mate waarin informatie tijdens de veiling beschikbaar komt, is daarbij van invloed op de mate waarin bieders de waarde van het goed kunnen inschatten. Thans volgt een kort overzicht van de verschillende veilingtypen met de belangrijkste voor- en nadelen. Bij de «Engelse veiling» wordt het goed bij opbod geveild. De veiling start met een lage prijs en de bieders worden vervolgens in staat gesteld hoger te bieden. De winnaar is degene die uiteindelijk het hoogste heeft geboden. Dit bod moet ook worden betaald. Het voordeel van deze veiling is dat bieders kunnen «leren» van de waardering die andere bieders hebben voor het goed. Bij goederen waarvan de waarde moeilijk op voorhand is in te schatten, zoals kunst, antiek maar ook frequenties, wordt het risico dat bieders de waarde van het goed te hoog inschatten, hierdoor verkleind. Bovendien hoeft de bieder met de hoogste waardering slechts een fractie meer te bieden dan de bieder met de op één na hoogste waardering. Wanneer de prijs te hoog wordt, valt deze tweede bieder namelijk af. Hierdoor kan de Engelse veiling als verdelingsefficiënt worden beschouwd. Dit type veiling is ook geschikt voor het simultaan veilen van kavels. De tweede variant is de «Nederlandse veiling». Hierbij wordt bij afslag geveild; de veiling start met een hoge prijs die daalt tot een bieder het goed «mijnt». De winnaar moet het door hem gemijnde bedrag ook betalen. Doordat de bieder die mijnt op datzelfde moment winnaar wordt van de veiling, zit het risico in het (te) lang wachten met mijnen. De bieder met de hoogste waardering wil slechts een fractie hoger bieden dan degene met de op één na hoogste waardering. Tijdens het veilingproces komt er echter voor een bieder geen informatie vrij die het mogelijk maakt te achterhalen welke waardering de andere bieders hebben voor dit goed. Hierdoor bestaat het risico dat, ondanks het feit dat een bieder de hoogste waardering heeft voor het goed, deze te lang wacht met mijnen waardoor het goed terechtkomt bij een bieder die een lagere waardering voor het goed heeft. Hierdoor is deze veilingvorm niet noodzakelijkerwijs verdelingsefficiënt. Bovendien kunnen bieders niet meer reageren op het gemijnde bedrag. Bij deze veiling kunnen bieders derhalve niet «leren» van waarderingen van andere bieders voor het goed. Dit type veiling is ook niet erg geschikt voor het simultaan veilen van twee kavels. Als derde veilingtype kan de «veiling onder couvert» genoemd worden. Hier brengen alle bieders eenmalig een gesloten bod uit. De bieder met het hoogste bod krijgt het goed toegewezen en betaalt het door hem Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 13

geboden bedrag. Bij deze veilingvorm gelden dezelfde bezwaren als bij de Nederlandse veiling. Ook hier wil een mogelijke winnaar slechts een fractie hoger bieden dan het uiterste bod van de bieder met de op één na hoogste waardering voor het goed. Aangezien deze informatie niet beschikbaar is, maakt hij een inschatting hoe hoog die waardering zou kunnen zijn. Indien de bieder met de hoogste waardering het bod van de op één na hoogste bieder te laag inschat kan ook hier het goed terecht komen bij een bieder die niet de hoogste waardering heeft voor het goed. Evenmin kan worden «geleerd» van de waarderingen van andere bieders. Een simultane veiling van twee kavels is met dit type veiling wel goed mogelijk. Tenslotte is er nog de «tweede-prijs-veiling onder couvert», ook wel bekend als de «Vickrey-veiling». Bij dit veilingtype is de winnaar, net als bij de veiling onder couvert, de bieder die het hoogste bedrag heeft geboden. De winnaar betaalt echter niet het hoogste, maar het op één na hoogste geboden bedrag. Dit veilingtype tracht het nadeel te ondervangen dat optreedt bij een veiling onder couvert, namelijk dat het goed niet noodzakelijkerwijs terecht hoeft te komen bij de bieder met de hoogste waardering voor het goed. De winnaar is namelijk de bieder met het hoogst geboden bedrag. Hierdoor hoeft de bieder met de hoogste waardering voor het goed niet te weten hoe hoog de waardering van de op één na hoogste bieder is. De optimale biedstrategie bestaat dus uit het bieden van de eigen inschatting van de waarde van het goed. Doordat de winnaar slechts de «tweede prijs» hoeft te betalen is de eindprijs in een Vickrey-veiling dus vrijwel gelijk aan de veilingopbrengst van de Engelse veiling. Ook daar wordt slechts een fractie hoger geboden dan het bod van de op één na hoogste bieder. In tegenstelling tot de Engelse veiling mist de Vickrey-veiling het voordeel van het «leren» van de prijsinformatie die vrijkomt tijdens het veilingproces, waardoor de mogelijkheid dat bieders de waarde van het goed beter kunnen inschatten hier eveneens verloren gaat. Bovendien is de tweede-prijs-veiling door partijen vaak moeilijk te doorzien, met name vanwege de aparte biedstrategie en door het feit dat de winnaar minder hoeft te betalen dan het door hemzelf geboden bedrag. Bij een simultane veiling van twee kavels wordt dit nog verder bemoeilijkt. De leden van de fractie van D66 stellen voor dit veilingtype te hanteren, om te voorkomen dat de DCS 1800-vergunninghouder teveel voor zijn frequenties betaalt. Zoals uiteengezet betaalt de winnaar bij een Vickreyveiling echter niet per definitie minder dan de winnaar van de voorgestelde veiling over meerdere ronden. Het risico dat deelnemers teveel bieden voor het goed, wordt juist tegengegaan door het spelen over meerdere ronden. Ervaringen met het gebruik van deze veilingvorm voor het veilen van frequenties in Nieuw-Zeeland bevestigen de genoemde nadelen. Gelet op alle bovenstaande overwegingen heeft de veiling bij opbod sterk de voorkeur. Met dit veilingtype is het ook mogelijk om twee kavels tegelijkertijd te veilen. Het tegelijkertijd aanbieden van meerdere goederen heeft sterke voordelen boven het één voor één aanbieden van de goederen. In het laatste geval wordt gesproken van een zogenaamde «sequentiële veiling». Het nadeel hiervan is dat er bij het bieden op de eerste kavel geen informatie beschikbaar komt over de uiteindelijke waardering voor de tweede kavel. Hierdoor bestaat de kans dat er op de eerste kavel in verhouding erg hoog geboden wordt. Bovendien kunnen bieders wanneer zij niet in staat blijken te zijn de tweede kavel te bemachtigen niet alsnog meedingen op de eerste kavel. Dit leidt tot inefficiënties. Het simultaan aanbieden van de kavels ondervangt dit probleem. Deze overwegingen hebben ondergetekende doen besluiten de volgende veilingvorm te hanteren: een veiling over meerdere ronden waarbij de kavels simultaan worden aangeboden. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 14

De veilingregels zijn in grote lijnen de volgende. De veiling vindt plaats over meerdere ronden. Het aantal ronden is onbepaald. De biedingen moeten schriftelijk worden ingebracht. Na iedere ronde wordt aan de deelnemers bekendgemaakt hoe hoog de twee hoogste biedingen zijn en hoeveel bieders er geboden hebben. Dit laatste dient om de bieders inzicht te geven in de zogenaamde «diepte van de vraag». De identiteit van de bieders wordt niet bekendgemaakt. Gebruikmakend van deze informatie kunnen deelnemers hun bod voor de volgende ronde bepalen. Er kunnen meerdere ronden per dag gehouden worden. De meerrondensystematiek zorgt ervoor dat bieders dusdanig veel informatie krijgen dat het risico dat zij teveel voor de kavel bieden, klein is. Voor het in redelijk tempo laten verlopen van de veiling wordt voorts de zogenaamde «bod-toename-regel» gehanteerd. Dit betekent dat in iedere ronde de biedingen minimaal een bepaald percentage (maximaal tien procent) hoger moeten zijn dan het hoogste bod in de afgelopen ronde. De veiling eindigt op het moment dat geen bod meer wordt uitgebracht. De winnaars zijn degenen die de hoogste biedingen hebben uitgebracht. Het winnende bedrag moet kort na de veiling ineens worden betaald. De leden van de D66-fractie doen een suggestie om te voorkomen dat de DCS 1800-vergunninghouder een bod uitbrengt dat naderhand onrealistisch hoog blijkt te zijn. Daartoe dient gegadigden te worden voorgehouden dat liberalisering en vrije concurrentie het doel van het beleid vormen, en dat vrijwaring of beperking van de concurrentie derhalve niet in het vooruitzicht kunnen worden gesteld. Mijn reactie op deze suggestie is de volgende. Om te kunnen komen tot een beoordeling van de waarde van het op de veiling aangeboden gebruiksrecht, zullen partijen zich sowieso oriënteren op het door de overheid gevoerde en voorgenomen beleid voor de telecommunicatiesector, mede gelet op de Europese regelgeving voor deze sector. Ik acht partijen daartoe zonder meer uitstekend in staat. Het lijkt mij niet noodzakelijk partijen expliciet «voor te houden» dat de liberalisering van de markt en de ontwikkeling van concurrentie mij ernst is. De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd om het voorhangen van de algemene maatregel van bestuur waarin de veiling nader zal worden geregeld. Uiteraard is ondergetekende bereid de Tweede Kamer te informeren over de inrichting van de veiling. Ik ben van mening dat ik de Kamer in het voorgaande voor dit moment reeds voldoende heb geïnformeerd over de voorgenomen wijze van uitvoering van de veiling, mede gelet op het volgende. De ontwerp-algemene maatregel van bestuur waar de voornoemde leden op doelen, behelst niet meer dan een marginale wijziging van het thans vigerende Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie. Ten aanzien van de veiling bevat dit ontwerp slechts een delegatiebepaling, die het mogelijk maakt de veiling bij ministeriële regeling in detail te regelen. Het voorhangen van dit ontwerp acht ik dan ook niet zinvol. Daarbij zou dat ook tot aanzienlijke vertraging leiden. Immers, het ontwerp zal niet eerder voor advies aan de Raad van State kunnen worden voorgelegd, dan nadat de Tweede Kamer het onderhavige wetsvoorstel heeft aanvaard. Het laat zich raden wat het voor de totale doorlooptijd van het wetgevingstraject betekent, als daarbij ook nog eens een voorhangprocedure zou moeten worden gevolgd. In de huidige wet- en regelgeving is ook niet, evenmin als in de ontwerp-telecommunicatiewet, voorzien in een voorhangplicht voor ontwerp-regelingen op het gebied van telecommunicatie. Het risico van aanzienlijke vertraging bij het eventueel voorhangen van de ontwerp-ministeriële regeling waarin de veiling wordt geregeld, is minder groot dan bij het voorhangen van de algemene maatregel van Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 15

bestuur. Anderzijds moet ook hier rekening worden gehouden met vertraging. Alles afwegende lijkt het mij dan ook niet zinvol de betreffende ontwerp-regelingen voor te hangen. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de taakverdeling met betrekking tot de veiling en de vergunningverlening tussen de diverse onderdelen van mijn ministerie. Bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is de Hoofddirectie Telecommunicatie en Post (HDTP) verantwoordelijk voor het beleidsterrein post en telecommunicatie. Binnen de HDTP is, kort samengevat, de directie Beleidszaken belast met beleidsvorming ten aanzien van telecommunicatie en post, waaronder de voorbereiding van de wet- en regelgeving, en de Rijksdienst voor de Radiocommunicatie (RDR) met de uitvoering van het frequentiebeleid. Voor DCS 1800 wordt door de directie Beleidszaken en de RDR onder één projectmanagement samengewerkt aan de voorbereiding van de vergunningverlening voor DCS 1800, daarbij uitgaand van de respectieve expertise. Ten aanzien van de mening van de leden van de PvdA-fractie dat voor een veiling een transparante marktsituatie is vereist, en dat partijen over gelijke informatie dienen te beschikken, kan het volgende worden opgemerkt. De waardering van marktpartijen voor het op de veiling te verdelen gebruiksrecht is voor een belangrijk deel afhankelijk van hun eigen inzichten in de markt voor mobiele telecommunicatie. Op basis van die expertise dienen de partijen zich een beeld te scheppen van de kansen en bedreigingen die van invloed zijn op hun ondernemingsplan. Een belangrijke factor in die markt betreft echter het door de overheid gecreëerde regelgevende kader. Ondergetekende deelt de mening van de leden van de PvdA-fractie, dat de overheid, als aanbieder van het gebruiksrecht op de frequenties en vanuit oogpunt van behoorlijk bestuur ervoor zorgdraagt inzicht te verschaffen in dat regelgevende kader. In de informatie die aan alle aanvragers ter beschikking zal worden gesteld, zal daarom de betreffende wet- en regelgeving en de toekomstige beschikbaarheid van frequenties zo volledig mogelijk worden beschreven. De leden van de fracties van de PvdA en van het GPV vragen hoe een bieder rekening kan houden met eventueel in de toekomst vrijkomende frequenties. Zoals reeds opgemerkt zal ondergetekende er steeds naar streven zoveel mogelijk helderheid te verschaffen over het toekomstig frequentiebeleid. Dit geldt onverkort voor het tijdstip waarop en de mate waarin de overige voor DCS 1800 geschikte frequenties vrijkomen en er mogelijk extra concurrentie zal ontstaan. Dit neemt echter niet weg dat de aan de veiling deelnemende partijen, op basis van hun eigen inzichten en risicohouding, de resterende onzekerheid dienen te vertalen in consequenties voor hun ondernemingsplan, en daarmee voor hun op de veiling uit te brengen bod. De leden van de RPF-fractie vragen naar het doel van het wetsvoorstel: het bevorderen van concurrentie of het genereren van opbrengsten voor het Rijk. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik allereerst naar de memorie van toelichting, waar uitgebreid is uiteengezet dat het beleid van ondergetekende is gericht op het creëren van een sterk concurrerende mobiele telecommunicatiemarkt. Verder is in de memorie van toelichting gesteld dat het wetsvoorstel op de eerste plaats voorziet in de mogelijkheid het gebruiksrecht op frequenties voor specifieke vormen van Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 16

openbare mobiele telecommunicatie te veilen. Dat daar mogelijk opbrengsten uit voortvloeien, is een neveneffect dat bij de besluitvorming nauwelijks een rol heeft gespeeld, en dat uitdrukkelijk op de tweede plaats komt, na het belang van de markt voor mobiele telecommunicatie. De leden van de fracties van de PvdA en de RPF stellen vragen over de keuze voor de veiling- boven de tenderprocedure. In de memorie van toelichting is uitgebreid ingegaan op de beslissing om in principe het veilinginstrument te hanteren voor de verdeling van schaarse frequenties voor zakelijke toepassingen. Derhalve volsta ik hier met een korte beantwoording. In grote lijnen zijn er twee mogelijke verdelingsmechanismen te gebruiken: veiling of vergelijkende toets, ook wel tenderprocedure genoemd. In een aantal landen is een combinatie hiervan gebruikt. Het probleem bij een combinatie van een vergelijkende toets en een veiling is dat de transparantie verloren gaat, terwijl het tevens vrijwel onmogelijk is om vast te leggen hoe de twee delen van de combinatie tegen elkaar afgewogen moeten worden. Uit het oogpunt van transparantie en gelet op de doelstelling dat de marktontwikkelingen zoveel mogelijk door de markt moeten worden bepaald, is met het onderhavige wetsvoorstel voor de verdeling van frequenties voor mobiele telecommunicatie gekozen voor een veiling. Het instrument van de vergelijkende toets wordt als alternatief selectiemiddel gehandhaafd voor gevallen waarin veiling niet het meest geschikte middel is. Daarbij kan gedacht worden aan de behoefte tot actief sturen van de overheid om redenen van maatschappelijke en economische aard. Of een situatie van schaarste zich daadwerkelijk zal voordoen, is niet op voorhand te zeggen. In het geval van DCS 1800 zal dit blijken op het moment dat is vast te stellen of het aantal vragende partijen het aantal aangeboden frequentiekavels overtreft. Indien er geen sprake is van schaarste, in die zin dat het aantal vragende partijen het aantal aangeboden kavels niet overtreft, zal het veilingmechanisme niet worden toegepast. Het wetsvoorstel voorziet in een dergelijke situatie. De leden van de CDA-fractie geven aan het instrument van de vergelijkende toets de voorkeur boven een veiling. Volgens deze leden is het een voordeel dat bij de vergelijkende toets kan worden vastgelegd dat de aanvrager die de vergunning verkrijgt, gehouden is aan hetgeen in de aanvraag is «aangeboden». Verder vragen zij waarom een vergelijkende toets in Nederland meer dan een half jaar zou moeten vergen, en verwijzen zij daarvoor naar de in Duitsland gevolgde procedure. Allereerst wenst ondergetekende te benadrukken dat er tussen een vergelijkende toets en een veiling meer verschillen zijn dan alleen de wijze van bepalen wie de vergunning krijgt. Het meest wezenlijke verschil is dat bij een tenderprocedure, zoals bij de vergunningverlening voor GSM, de minister de vergunning dient te verlenen aan de aanvrager die naar het oordeel van de minister «het beste resultaat» uit de vergelijkende toets behaalt. De minister moet criteria vaststellen aan de hand waarvan in de vergelijkende toets wordt bepaald wie de «beste» is. Hoewel het op zich mogelijk is dergelijke criteria vast te stellen, zullen de criteria onder andere marktomstandigheden heel anders kunnen zijn. Het baseren van de criteria op de verwachtingen die er bestaan over wat over enkele jaren nodig is, blijft een riskante zaak, juist op deze zich zo snel ontwikkelende markt. Bij een veiling wordt aan de marktwerking overgelaten wat het «beste» is. Aanvragers zullen hun ondernemingsplan baseren op wat zij denken dat de markt nodig heeft, niet op wat zij denken dat de overheid als «beste resultaat» zal waarderen. De leden van de CDA-fractie merken terecht op dat bij een vergelijkende toets de aanvrager aan zijn bod wordt gehouden. Het bezwaar dat de overheid dan moet bepalen wat «het beste resultaat» is, blijft echter onverkort gelden. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 17

Indien toch een vergelijkende toets zou plaatsvinden, zou de totale tijdsduur benodigd voor indiening en beoordeling niet langer hoeven te zijn dan in Duitsland het geval was. De vergunningverlening voor GSM in Nederland heeft evenals in Duitsland zo n zes maanden geduurd. De leden van de CDA-fractie vragen waarom het Duitse systeem inzake vergunningverlening niet wordt gevolgd, dat wil zeggen dat er niet wordt geveild indien voor de betreffende markt al een vergunning is verleend zonder veiling. Mijn bezwaar tegen het Duitse systeem is dat op deze wijze in zijn algemeenheid het veilen voor de markt van mobiele telecommunicatie nooit meer mogelijk zou zijn. Dit staat haaks op de reeds aanvaarde en ingezette uitgangspunten met betrekking tot het frequentiebeleid, in het bijzonder het uitgangspunt dat het gebruiksrecht op frequenties voor zakelijk gebruik zal worden geveild indien er sprake is van schaarste. Dat uitgangspunt is in het bijzonder van toepassing op de markt voor mobiele telecommunicatie. Daarbij moet worden afgewogen wat de voordelen van veilen zijn ten opzichte van de vergelijkende toets, zelfs in een geval als het huidige waarin reeds enkele vergunningen zijn verleend. Voor ondergetekende slaat de balans in dit geval duidelijk door naar veilen. Op de vraag van de leden van de CDA-fractie waarom het OPT met alternatieven voor een veiling zou moeten komen terwijl het systeem van de vergelijkende toets voorhanden is, merkt ondergetekende het volgende op. In de passage in het nader rapport waar deze leden op doelen, heb ik bedoeld dat het OPT geen alternatieven naar voren heeft gebracht voor het ondervangen van de negatieve aspecten van de vergelijkende toets, die ook door het OPT zijn onderkend. Met name het feit dat geen openbaarheid aan de ondernemingsplannen kan worden gegeven en de onzekerheden daarin spelen hierbij een grote rol. In het OPT is vooral aangevoerd dat veilen op zich geen verkeerd middel is, maar dat het introduceren van dit middel een vertraging met zich mee zou brengen, die men ongewenst achtte. De leden van de RPF-fractie vragen zich af of de vergunninghouders niet in een betere financiële uitgangspositie zouden zijn als geen gebruik zou worden gemaakt van het veilinginstrument. In dit verband moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een succesvol ondernemingsplan, dat zal leiden tot een concurrerende positie op de markt voor mobiele telecommunicatie, een vergunninghouder zich terdege zal hebben verzekerd van een financieel goede uitgangspositie. Veeleer is de aan zijn ondernemingsplan onderliggende financiële uitgangspositie van invloed op de waarde die een partij hecht aan het op de veiling te verdelen gebruiksrecht, en daarmee op zijn bod. Op dit moment kan ondergetekende de leden van de GPV-fractie niet met zekerheid informeren over het aantal bedrijven dat een aanvraag zal indienen. Bovendien hebben eerdere ervaringen geleerd dat het mogelijk is dat potentiële aanvragers zich pas in een laat stadium aandienen. Zekerheid bestaat derhalve pas op het moment dat de termijn voor de aanvraagprocedure is gesloten. Enkele bedrijven hebben op diverse wijzen reeds te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn. Het aantal is echter noch relevant noch maatgevend, omdat er vrijwel zeker sprake zal zijn van de vorming van consortia van diverse partijen. 4. Vergoeding a. Vergoeding op zich Het verheugt ondergetekende dat de leden van de fracties van PvdA en Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 18

D66 de mening van ondergetekende delen wat betreft het opleggen van een vergoeding aan de GSM-vergunninghouders. Zoals de D66-leden het verwoorden, konden vergunninghouders weten dat er nog een financiële vereffening zou volgen. Desondanks vinden de leden van de VVD- en CDA-fractie dat de twijfels van de Raad van State hieromtrent nog onvoldoende zijn weggenomen. De Raad stelt in haar advies dat het opleggen van een vergoeding zoals oorspronkelijk voorgesteld ongeschikt is, tenzij nog andere dan de in de memorie van toelichting genoemde documenten en de daaruit aangehaalde passages aantonen dat de bestaande vergunninghouders konden weten dat een financiële vereffening zou volgen. In het nader rapport wordt daarop verwezen naar nog twee andere brieven van de Minister van Verkeer en Waterstaat, van 7 maart 1994 en 18 augustus 1994, naar diverse parlementaire stukken met betrekking tot het wetsvoorstel mobiele telecommunicatie, naar de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel mobiele telecommunicatie, zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer en naar mondelinge contacten. Overigens verwijst ondergetekende op deze plaats nog naar de brief van 28 januari 1997 die KPN als commentaar op onderhavig wetsvoorstel aan diverse fracties heeft verzonden. In genoemde brief stelt KPN, in de laatste alinea onder punt 1, letterlijk: «Van de GSM-netwerken was bekend dat naheffing zou kunnen volgen». Bovendien is de voorgestelde oplegging van de vergoeding bij gelegenheid van het nader rapport gewijzigd in die zin, dat de terugwerkende kracht wordt weggenomen. Met het voorgaande is mijns inziens de voorwaarde van de Raad meer dan vervuld. Nogmaals wil ik benadrukken dat indien het daarnaast onmogelijk wordt gemaakt om eenmaal ingezet beleid na verloop van tijd aan te passen, het daarmee feitelijk onmogelijk wordt gemaakt om als Nederland ten minste met de ontwikkelingen op de telecommunicatiemarkt in de pas te lopen. En zoals ondergetekende met genoegen uit opmerkingen in het verslag van verschillende fracties opmaakt, wordt de positie van Nederland op zowel de Europese als de wereldwijde telecommunicatiemarkt niet alleen door ondergetekende van het grootste belang geacht. Het is mijns inziens daarom raadzaam het feit dat een vergoeding in rekening wordt gebracht niet langer ter discussie te stellen. Het door de leden van de RPF-fractie genoemde algemene beginsel dat een bieder er volstrekt op moet kunnen vertrouwen dat hetgeen op de veiling wordt aangeboden gedurende de looptijd van de vergunning niet wezenlijk zal veranderen, geldt uiteraard niet alleen in het geval van vergunningverlening na veiling, maar tevens voor vergunningverlening na vergelijkende toets. Ondergetekende merkt op dat de leden van de RPF-fractie kennelijk doelen op het voornemen aan de GSMvergunninghouders een vergoeding op te leggen. Hier is echter geen sprake van verandering van het gebodene tijdens de looptijd van de vergunning, aangezien de GSM-vergunninghouders ervan op de hoogte waren dat de toekomstige wijze van vergunningverlening financiële consequenties voor hen zou kunnen hebben. In verband met de opmerking van de leden van de CDA-fractie over de schaarstevergoeding in relatie tot de internationale concurrentiepositie van bijvoorbeeld KPN, merkt ondergetekende het volgende op. Deze leden achten de op de veiling te betalen prijs en de door de huidige marktpartijen verschuldigde vergoeding een onwenselijke extra lastenverzwaring voor het Nederlandse bedrijfsleven, die niet bijdraagt aan de versterking van de Nederlandse economische structuur. Opgemerkt moet echter worden dat het veilinginstrument het verdelingsmechanisme bij uitstek is, dat ervoor kan zorgen dat die partijen de Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 19

vergunningen verwerven, die als beste in staat zullen zijn de vergunningen tot waarde te brengen. Hiermee is zeker niet in de laatste plaats de Nederlandse economische structuur gediend. Daarbij is, onder andere in de vergunningverleningsprocedure voor GSM, gebleken dat de geïnteresseerde partijen in de regel bestaan uit consortia met daarin deelnemende buitenlandse partijen. Met het oog hierop kan niet zonder meer worden gesproken van een lastenverzwaring voor het Nederlandse bedrijfsleven. Van een negatieve beïnvloeding van de positie van KPN in de internationale concurrentieverhoudingen kan alleen dan sprake zijn indien van zich voordoende investeringskansen als gevolg van de te betalen vergoeding moet worden afgezien. Met het oog op de positie van dit bedrijf op de internationale kapitaalmarkt lijkt een dergelijke situatie niet waarschijnlijk. De leden van de CDA-fractie vragen naar de reden van de vergoeding voor ATF 3, en vragen, evenals de leden van de fracties van VVD, RPF en GPV, of de machtiginghouder voor ATF 3 (KPN) op de hoogte kon zijn van deze vergoeding. Wat betreft het laatste punt kan ik kort zijn. KPN was reeds ten tijde van de voorbereiding van het wetsvoorstel mobiele telecommunicatie op de hoogte van het feit dat ook voor ATF 3 een vergoeding zou worden gevraagd. In die tijd is over dit punt diverse malen met KPN gesproken. Ook is deze kwestie bij de parlementaire behandeling van genoemd wetsvoorstel diverse malen aan de orde geweest (zie met name Handelingen II, 1993/94, blz. 4604 4610, en nog meer expliciet Handelingen I, 1993/94, blz. 1889). Tenslotte is de Minister van Verkeer en Waterstaat bij brief van 18 augustus 1994 aan KPN ingegaan op de wettelijke regeling met betrekking tot de aan KPN verleende machtigingen voor ATF 1, 2 en 3 en SMF 3. In die brief heeft de minister KPN nog eens apart gewezen op de mogelijke financiële gevolgen van het nieuwe frequentiebeleid voor KPN, niet alleen als houder van een tijdelijke vergunning voor GSM, maar ook als houder van machtigingen, waaronder de machtiging voor ATF 3, op grond van artikel 17 van de Wtv. Van een schending van het vertrouwensbeginsel, zoals de leden van de CDA-fractie naar voren brengen, kan dan ook geen sprake zijn. De reden waarom ook van de machtiginghouder voor ATF 3 een vergoeding wordt gevraagd, is in de eerste plaats gelegen in het feit dat ATF 3 gebruik maakt van (schaarse) frequenties, die op grond van richtlijn nr. 87/372/EEG (PbEG L 196) door lid-staten van de Europese Unie moeten worden gereserveerd voor GSM. Verder maakt ATF 3 onderdeel uit van exact dezelfde markt als de markt voor GSM en DCS 1800, namelijk de markt voor mobiele telecommunicatie, in het bijzonder de mobiele spraaktelefonie. Dat ook KPN zelf deze mening is toegedaan blijkt duidelijk uit het marketingconcept van PTT Telecom BV voor «het mobiele net», waartoe PTT Telecom zowel ATF 3 als GSM rekent. Dat ATF 3 een substantieel onderdeel vormt van deze markt, blijkt uit het aantal abonnees, dat op dit moment circa 320 000 bedraagt. Ter vergelijking: KPN en Libertel hebben circa 485 000, respectievelijk 220 000 GSM-abonnees. Dat ATF 3, zoals de leden van de CDA-fractie stellen, aanzienlijk minder mogelijkheden heeft dan GSM, doet aan het voorgaande niet af. ATF 3-gebruikers kiezen bewust voor ATF 3 in plaats van voor GSM, omdat het goedkoper is, en zij geen behoefte hebben aan de extra faciliteiten die GSM biedt ten opzichte van ATF 3, zoals de digitale techniek en de veel uitgebreidere mogelijkheid van internationaal gebruik. Dat men bewust kiest voor ATF 3 blijkt mijns inziens ook uit het feit dat het aantal ATF 3-abonnees, ondanks de brede beschikbaarheid en de snelle groei van GSM, het laatste jaar nog is toegenomen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1996 1997, 25 171, nr. 5 20