De blokkerende werking van het beslag

Vergelijkbare documenten
Masterthesis Naam: Kay Horsch ID: i Jaar: 4/5 Studierichting: Nederlands Recht Begeleider: Mr. L.P.W. van Vliet Totaal aantal woorden: 21.

Derdenbescherming na een vernietiging op grond van de actio pauliana: vreemde eend in de bijt?

Drie stellingen. Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series. M.L. Tuil. Published in WPNR 2010 (6831), p

REACTIE OP "HET FISCALE BODEMRECHT" VAN MR. R. ROSARIA IN AJV-NIEUWSBRIEF NO. 1, 2016 (JANUARI)

Omhoog (of omlaag): Escherachtige rangordeproblemen 1

Grenzen aan de bescherming van de bevoorrechte schuldeiser

45 Beslag en faillissement, gelijktrekken regelingen civiele en faillissementsexecutie

Actio Pauliana en onrechtmatige daadvordering. Mr. drs. KP. van Koppen

Artikel 24. Artikel 24 lid 1 Pandrecht. Verkoop van verpande goederen

14.1 Verhaal en voorrang algemeen Niet voor uitwinning vatbare goederen. Voorrang. Onderlinge rangorde voorrechten.

BESLAG OP NIET-BENUTTE KREDIETRUIMTE EXIT Hoge Raad 29 oktober 2004, LJN: AP4504, C03/166HR (Van den Bergh B.V./Van der Walle en ABN-AMRO Bank N.V.

Workshop Insolventierecht FR&R. Deel 2: Tijdens faillissement

Prof. mr. A.W. Jongbloed WAAROM ER NAUWELIJKS RECHTSPRAAK IS OVER BESLAGEN OP LEVENSVERZEKERINGEN

Wie is inningsbevoegd bij verpanding van een door pandrecht gesecureerde vordering?

De positie van de executieopbrengst

De gevolgen van beslaglegging na faillissement van de schuldenaar c.q. beslagdebiteur

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Hamm q.q./abn AMRO: Inning van stil verpande vorderingen tijdens faillissement

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Onrechtmatige daad. Benadeling van de boedel. Misbruik van rechtspersoonlijkheid.

Executie van het retentierecht

Levering juridische eigendom na economische eigendomsoverdracht en de onherroepelijke volmacht

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

GIRAAL EFFECTENVERKEER EN GOEDERENRECHT

Aansprakelijkheid voor Gemeenschapsschulden na ontbinding en verjaring

Hof van Cassatie van België

EINDVERSLAG Nummer: /CAMN Datum: 21 februari 2017

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 11 Datum: 13 mei 2014

Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994

ZESDE FAILLISSEMENTSVERSLAG IN HET FAILLISSEMENT VAN RTB BEHEER GROEP BV

M r. E. M. F. d e V e t t e *

TWEEDE FAILLISSEMENTSVERSLAG. in het faillissement van. Datum faillissement: 8 oktober faillissementsnummer: 557/2003

ANTWOORDEN PROEFTENTAMEN GOEDERENRECHT 2

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

De kosten van het voorlopige deskundigenbericht bij een beroep op het blokkeringsrecht

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 5 Datum: 26 februari 2015

INHOUDSOPGAVE. Enige afkortingen Lijst van verkort aangehaalde werken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

Korte handleiding bijeenkomst 8. Bijzondere overdrachten.

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 7 Datum: 9 april 2013

Hof van Cassatie van België

De formaliteiten voor overdracht verschillen naar gelang het over te dragen goed.

ECLI:NL:RBROT:2013:8758

Datum: 18 november 2016 Nummer: 3

3.1 Goederenrecht. Kay Horsch 18 januari 2011

280. De curator en verzet ex artikel 10 Fw: een bruikbaar instrument?

Conclusie. 1. Inleiding. 2. Begripsomschrijving van het aandeel

2013: Het overwaardearrangement na ASR/Achmea en FCF/Schreurs en Brouns q.q. Houdbaarheidsdatum overschreden?


De papieren versie van het verslag is identiek aan de digitale versie van het verslag.

de naamloze vennootschap ABM AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.


Tweede Kamer der Staten-Generaal

Relativering van eigendom

Datum faillietverklaring : 19 november 2013 Rechter-commissaris : mr. W. Reinds -> mw mr. W.J. Geurts-De Veld per 2 februari 2015

Datum: 17 februari 2017 Nummer: 4

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Kluwer Online Research

Programma. Inleiding: Te onderscheiden gevallen: Wat is verrekening? Functies van verrekening Hoe verreken je?

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320

II. DE TOTSTANDKOMING VAN OBLIGATOIRE OVEREENKOMSTEN / 11

Verpanding van merken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 2 Datum: 2 februari 2015

Openbaar faillissementsverslag rechtspersoon (ex art. 73A Fw.)

De faillissementsbestendigheid van het overwaardearrangement

ECLI:NL:HR:2013:BY6108

Tweede Kamer der Staten-Generaal

I n z a k e: T e g e n:

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 11 Datum: 10 september 2013

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Vormerkung en beslag. Anouska Rood. Augustus 2011

de bank ambtshalve onderzoek de bank Definitieve Bevindingen

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

Beslag op kredietruimte; een uitgemaakte zaak

Instantie. Onderwerp. Datum

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 2 Datum: 19 augustus 2013

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 11 Datum: 30 oktober 2013

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ANONIEM BINDEND ADVIES

Bodem(voor)recht fiscus. De inhoud van artikel 22bis IW 1990

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 8 Datum: 13 januari 2014

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De aansprakelijkheid voor schulden der nalatenschap bij de wettelijke verdeling

Datum : 30 maart 2014 Nummer: 17

Openbaar faillissementsverslag rechtspersoon (ex art. 73A Fw.)

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 9 Datum: 26 augustus 2014

faillissement 18 Rechtspraak 28

: London General Insurance Cy. Ltd, gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Verzekeraar

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

FAILLISSEMENTSVERSLAG Nummer: 37 Datum: 6 maart 2015

AFWIKKELING VAN DE FAILLISSEMENTSBOEDEL

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan


DERDE FAILLISSEMENTSVERSLAG

Transcriptie:

Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series De blokkerende werking van het beslag Mr. R. Westrik Published in [WPNR 2009 6798] Universitair hoofddocent privaatrecht Erasmus Universiteit Rotterdam (Westrik@frg.eur.nl); hoofd wetenschappelijk bureau te Den Bosch (rwestrik@hpla.nl). 1

De blokkerende werking van beslag * HR 20-02-2009, LJN: BG7729, RvdW 2009, 322 (Ontvanger/mr. De Jong q.q.) De werking van beslag in faillissement komt in een bijzondere, want niet dagelijks voorkomende casus aan de orde in een arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2009. Het oordeel van de Hoge Raad is niet minder bijzonder en lokt de stelling uit dat het misschien wel té krachtig is geformuleerd, zodanig dat er beter niet van een nieuwe heersende leer gesproken kan worden aangaande de (verklaring voor) de blokkerende werking van beslag. In het hiernavolgende wordt dit uitgewerkt. Eerst echter een (vereenvoudigde) weergave van de casus. Op eenzelfde zaak (machines) wordt tweemaal beslag gelegd door de Ontvanger, eenmaal onder de houder van die zaak (DBI) en daarna onder de eigenaar ervan (Rodem). Het beslag strekt tot verhaal van de vorderingen die de Ontvanger heeft op DBI respectievelijk Rodem. Vervolgens verkoopt en levert eigenaar Rodem de zaak per constitutum possessorium aan een derde (Maico). Tot slot en daar zit het bijzondere van de casus gaan in enkele dagen tijd zowel de houder, de eigenaar als de derde-verkrijger failliet (de casus speelt van 1996 tot 1999). De vorderingen van Ontvanger zijn dan nog (grotendeels) onbetaald. De curator executeert de zaak vanuit het faillissement van derde-verkrijger Maico. De rechtsvraag waarover de Hoge Raad zich moet buigen komt in wezen neer op de vraag naar de rechtspositie van de Ontvanger als beslaglegger in de faillissementen van vervreemder Rodem en verkrijger Maico. De Ontvanger meent namelijk door die faillissementen niet geraakt te worden, omdat (..) uit art. 453a Rv. en art. 3:90 lid 2 BW voortvloeit dat de overdracht van de machines van Rodem aan Maico niet aan hem kan worden tegengeworpen en tegenover hem geen werking heeft. Omdat de machines ten opzichte van hem niet tot het vermogen van Maico zijn gaan behoren, zijn de door de Ontvanger gelegde beslagen door het faillissement van Maico niet vervallen en kan hij zich voor de vorderingen waarvoor hij vóór de overdracht beslag had gelegd, buiten het faillissement om, op de door de curator gerealiseerde nettoexecutieopbrengst van de machines verhalen (..) (overweging 3.2 arrest Hoge Raad). De benadering door de Ontvanger stelt in ieder geval drie kwesties aan de orde (op art. 3:90 lid 2 BW wordt in deze bijdrage niet ingegaan; zie daarover de hierna te noemen dissertatie van Damsteegt-Molier). Dit zijn: i. de blokkerende werking van beslag zoals verwoord in art. 453a Rv (een vervreemding na beslag kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen); ii. de werking van art. 33 lid 2 Rv (door het intreden van faillissement vervallen iii. gelegde beslagen), en de vraag in welk (failliete) vermogen de beslagen zaak zich bevindt ten opzichte van de Ontvanger als beslaglegger. De Hoge Raad bestrijkt al deze kwesties met één, sterk goederenrechtelijke benadering. Hij onderscheidt namelijk niet alleen uitdrukkelijk tussen het vermogen van vervreemder Rodem enerzijds (r.o. 3.4) en het vermogen van verkrijger Maico anderzijds (r.o. 3.5), * Dit artikel was reeds gezet toen in het NJB d.d. 24 april jongstleden, aflevering 16, verscheen Het beslagrecht trilt op zijn grondvesten van mr. J.H.M. van Swaaij en mr. J.E.M. Oude Kempers. Het was derhalve niet mogelijk hier rekening mee te houden. 2

maar knoopt aan de overdracht van de zaak aan Maico ook een definitieve consequentie vast: de zaak maakt geen deel meer uit van het vermogen van Rodem, óók niet ten opzichte van de Ontvanger (jegens wie de overdracht geen werking zou hebben, zie art. 453a Rv). Wel kan de Ontvanger het beslag, gelegd onder Rodem toen deze nog eigenaar van de zaak was, in principe nog vervolgen, ware het niet dat de zaak zich inmiddels in de andere failliete boedel (van Maico) bevindt en art. 33 lid 2 Rv daar wel zijn werk doet. Ofwel, het beslag vervalt, de Ontvanger dient de verhaalsuitoefening aan de curator in dat faillissement over te laten en hij staat niet buiten het faillissement van Maico. De beslagen zaak bevindt zich niet meer in het vermogen van Rodem, óók niet jegens de Ontvanger. De Ontvanger dient in het faillissement van Maico op te komen als schuldeiser en heeft geen aanspraak op een afzonderlijke uitkering van de opbrengst of een verdeling daarvan op de wijze zoals bepaald in art. 481 Rv. Het cassatieberoep van de Ontvanger wordt afgewezen (het beroep was gericht tegen de afwijzing in eerdere instanties van diens verzoek om op de voet van op art. 481 Rv een rechter-commissaris te benoemen te wiens overstaan de verdeling van de netto-executieopbrengst van de machines met inachtneming van een rangregeling kan plaatsvinden). De Hoge Raad schetst aldus een duidelijke, definitieve en volledige overdracht aan Maico. In de literatuur wordt deze benadering van de werking van het beslag gekenschetst als zaaksgevolg (zie de recente Rotterdamse dissertatie over onder meer dit onderwerp van F. Damsteegt-Molier, Relativering van eigendom, Den Haag 2009, alsmede de conclusie van A-G Wesseling-Van Gent voor het arrest van 20 februari 2009). Van een andere benadering - relativering van de overdracht ten opzichte van de beslaglegger - is geen sprake in het oordeel van de Hoge Raad; de beslagen zaak is óók jegens hem uit het vermogen van Rodem verdwenen. De regel van art. 453a Rv een vervreemding na beslag kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen - geeft volgens de Hoge Raad enkel aan dat de beslaglegger ondanks overdracht van de beslagen zaak bevoegd is de verhaalsuitoefening op de zaak voort te zetten. Van het standpunt van de Hoge Raad gaat door de goederenrechtelijke duidelijkheid een zekere helderheid uit: de zaak bevindt zich eenduidig in één vermogen en vanuit dat gegeven kunnen heldere conclusies worden getrokken. Maar moet nu worden geconcludeerd dat met dit oordeel in juist deze toch bijzondere casus, waarin zowel de vervreemder als de verkrijger van de beslagen zaak failleert - de keuze voor de zaaksgevolg-opvatting óók definitief is? Gezien de stelligheid van dit arrest zou daar alle aanleiding voor kunnen zijn. A-G Wesseling-Van Gent veronderstelt zelfs (Conclusie, punt 2.16) dat in een eerder arrest de keuze voor het zaaksgevolg al zou zijn gevallen (HR 5 september 2008, RvdW 2008, 801). De formulering in dat arrest biedt mijns inziens echter nog evenveel ruimte voor het aannemen van een relatieve werking van beslag. De Hoge Raad herhaalt in dat arrest namelijk in feite de bewoordingen van de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin wordt uitgesproken dat een vervreemding na beslag niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen. Het komt mij echter om drie redenen voor dat een dergelijke conclusie er is nu gekozen voor de zaaksgevolg-opvatting - niet in het belang van het beslag- en het vermogensrecht zou zijn. Ten eerste: zoals Damsteegt-Molier terecht aangeeft (par. 4.3, met verdere literatuur), hebben de vele opvattingen aangaande de werking van beslag alle uiteindelijk hetzelfde op het oog: de latere rechtshandelingen mogen het gelegde beslag niet frustreren. Het betoog, ook in het jongste arrest van 20 februari 2009, dat de beschikkingsbevoegdheid van de beslagene niet wordt aangetast, gaat voor wie goed kijkt op in meer dan één opvatting. 3

Ten tweede: het maakt weliswaar verschil of een zaak wordt vervreemd of bezwaard met een zekerheidsrecht. In het laatste geval immers bevindt de zaak zich ten tijde van het faillissement nog in het vermogen van de zekerheidsgever. Men zie de verhandeling hieromtrent in de Conclusie van A-G Wesseling-Van Gent voor het arrest. Het is echter mijn indruk dat aan dit verschil te vergaande, want te zeer veralgemeniserende consequenties worden verbonden, als zou uit juist dit verschil bij een vervreemding na beslag wanneer de beslagen zaak in het vermogen van de verkrijger is terechtgekomen een volledige beschikkingsbevoegdheid van de beslagene voortvloeien. Mijns inziens wordt daarmee de focus te zeer gericht op het vermogens- of goederenrechtelijke aspect, en dat genereert weer de noodzaak van theorieën die de werking van beslag kunnen verklaren. Anders geformuleerd, de beslissing van de Hoge Raad is erg eenduidig gericht op de vraag of de beslagen zaak nu wel of niet met volledige werking jegens de beslaglegger kan worden overgedragen ondanks het gelegde beslag. Het is alsof de tot voor kort verdedigde opvatting dat beslag op een zaak leidt tot relatieve onbevoegdheid tot beschikken bij de beslagene, met kracht moest worden herzien. Dat is gelukt, maar het laat de lezer achter met een andere vraag: was er wel een algemeen probleem? Is de vraag of een beslagen zaak nu wel of niet met volledige werking jegens de beslaglegger kan worden overgedragen, een hoofdprobleem? Mijns inziens niet. Het is een probleem dat alleen aan de orde komt in een (bijzondere) casus als deze, waarin zowel de vervreemder als de verkrijger van de beslagen zaak failleert. Uit de bewoordingen van (onder meer) art. 453a Rv - een vervreemding na beslag kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen vloeit dan een dilemma voort. Men zie de dissertatie van Damsteegt-Molier. Met evenveel recht kan gekozen worden voor het oordeel dat de beslagen zaak zich, zoals sinds jaar en dag wordt geleerd, alleen ten opzichte van de beslaglegger nog in het vermogen van de vervreemder bevindt, als voor het oordeel dat de beschikkingsbevoegdheid van de beslagene als zodanig niet wordt gehinderd door het beslag. In beide gevallen levert een overdracht (of bezwaring) ondanks een gelegd beslag een probleem op voor de verkrijger, die zal moeten ervaren dat de door hem verkregen zaak door de beslaglegger wordt uitgewonnen. Ten derde: door de krachtige focus op de vraag in welk vermogen de zaak zich goederenrechtelijk bevindt, wordt de aandacht afgeleid van een ander goederenrechtelijk gegeven, namelijk het feit dat de beslaglegger ook crediteur is van de vervreemder. Dát vermogensrecht, dat de basis vormt van de beslaglegging, lijkt nu in de knel te komen. De beslaglegger kan, zo luidt rechtsoverweging 3.5 van de Hoge Raad, in het faillissement van de derde-verkrijger opkomen voor zijn vordering, ook al is de gefailleerde niet zijn schuldenaar. De Ontvanger dient, om (het beslag op) de zaak te kunnen (ver)volgen, voor zijn vordering op te komen in het faillissement van de derde-verkrijger. Ook A-G Wesseling-Van Gent concludeert in deze zin: 2.23. Gelet op het voorgaande valt het onderdeel terecht het oordeel van het hof in rechtsoverweging 2.7 aan dat de curator van Rodem en DBI bevoegd is geworden om uit hoofde van art. 453a te ageren jegens de derdeverkrijger Maico. Hoe verhoudt dit feit zich met de eveneens door de Hoge Raad in andere arresten gegeven, vaste regel dat een faillissement niet elk rechtsgevolg van het beslag teniet doet gaan (men zie het overzicht in de conclusie van A-G Wesseling-Van Gent)? Brengt de keuze van de Hoge Raad nu mee dat de beslaglegger, wil hij het beslag vervolgen, zijn vordering moet indienen in het faillissement van de verkrijger? En hoe zit het dan met de indiening van die vordering in het faillissement van de vervreemder? Geldt de vordering daarin als niet langer voorzien van een middel tot executie, te weten beslag? Resteert 4

de Ontvanger dan in het faillissement van Rodem slechts een positie als concurrent schuldeiser die géén beslag heeft gelegd? In dat geval doet een vervreemding na beslag, anders dan een faillissement na beslag, wel alle gevolgen van dat beslag tenietgaan. Dat levert een tegenstrijdigheid op met de bedoelde andere rechtspraak van de Hoge Raad. Immers, wanneer er vóór de overdracht aan Maico, maar ná de beslaglegging nog een pandrecht op de zaak zou zijn gevestigd, zou de Ontvanger als concurrent schuldeiser bij de pandhouder ten achter staan, terwijl hij in de andere rechtspraak van de Hoge Raad zijn positie als eerdere beslaglegger verzilverd ziet doordat de pandhouder bij een executie een bedrag ter grootte van de vordering van de beslaglegger aan de curator moet afdragen (vgl. thans art. 57 lid 3 F; eerder HR 13 mei 1988, NJ 1988, 748 (Banque de Suez/mr. Bijkerk q.q.)). Of zou dan alléén ten aanzien van de verhouding tussen de beslaglegger en de latere pandhouder wél de vaste regel gelden dat faillissement niet alle gevolgen van beslag teniet doet gaan? Het komt mij gezien deze bedenkingen voor dat het oordeel van de Hoge Raad té krachtig is geformuleerd. Beslag mag een rechtsband vestigen tussen een schuldeiser en de bestanddelen van het vermogen van de schuldenaar (zie punt 2.17 in de Conclusie van A-G Wesseling-Van Gent) en dit zou de sterke focus op de beslagen zaak kunnen verklaren -, maar er geldt ook nog iets anders. Dat is, zoals de A-G in dezelfde passage óók opmerkt, dat de rechten die voortvloeien uit het beslag, zijn verbonden aan de vordering van de schuldeiser/beslaglegger. Die vordering in casu van de Ontvanger op Rodem bestaat nog en zal door de Ontvanger ook in het faillissement van Rodem worden ingediend, bij voorkeur als crediteur-beslaglegger. Met een dergelijke verbondenheid strookt wél de regel van de Hoge Raad dat een faillissement niet elk rechtsgevolg van het beslag teniet doet gaan, maar niet de conclusie die nu getrokken moet worden, dat een vervreemding van de beslagen zaak leidt tot een ontkoppeling tussen rechten uit het beslag en de vordering op de schuldenaar. Bij gelijke gevolgen voor de verkrijger van de zaak uitwinning ervan door de beslaglegger en in faillissement afdracht van de opbrengst ten belope van de vordering van de beslaglegger aan de curator en in het licht van een coherent rechtsstelsel zou naar mijn oordeel de regel van (onder meer) art. 453a Rv, dat een vervreemding na beslag niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen, ertoe moeten leiden dat een beslagen zaak bij een faillissement van zowel de vervreemder als de verkrijger van die zaak, geacht moet worden zich nog in het eerste faillissement te bevinden. Het feit dat hier sprake is van een vervreemding en in casus als van het Banque de Suez-arrest van een bezwaring van de beslagen zaak, kan de verstoring van een coherent stelsel mijns inziens dan ook niet rechtvaardigen (vgl. de andersluidende Conclusie op dit punt van A-G Wesseling- Van Gent, punt 2.23). 5