Ammoniakdepositie op Natura-2000 gebieden Mariapeel, Deurnese Peel en Groote Peel

Vergelijkbare documenten
Onderzoek naar de ammoniakdepositie op 5 habitatgebieden ten behoeve van het interim toetsingkader Natura 2000 en Ammoniak

Ontwikkelingen aantal landbouwbedrijven en dieren rondom 5 Vogel- en Habitatgebieden

Onderbouwing significant effect depositie op natuurgebieden

BIJLAGE HOOFDLIJNEN NIEUWE AMMONIAKWETGEVING

Onderbouwing 'significant effect depositie op natuurgebieden' Han van Dobben

K.H.M. van Bommel J.J. van Dijk P.L.M. van Horne R. Hoste. Januari Projectnummer LEI, Den Haag

Aanvullend stikstofdepositieonderzoek Bestemmingsplan Buitengebied Hof van Twente Projectnr mei 2014, revisie 01

Toetsingskader ammoniak rondom Natura 2000 gebieden

Ammoniakemissie door de land- en tuinbouw,

Vermestende depositie,

memo Voortoets vermesting en verzuring uitbreiding manege Rijksweg Noord 123, Elst

Natura 2000 en Ammoniak. Afsprakenkader Brabant en Limburg

Aanvullende beleidsuitgangspunten

Projectnummer: B Opgesteld door: ing. P. Hartskeerl. Ons kenmerk: :B. Kopieën aan: Lisette Sipman

Luchtvervuiling in Nederland in kaart gebracht

2018D Lijst van vragen

Effectiviteit ammoniakmaatregelen in een 10 km zone rondom de Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel

Ammoniakemissie door de land- en tuinbouw,

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Effecten van maatregelen in de landbouw op de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten in de provincie Gelderland

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009

Toezicht- en naleeftekorten bij de IPPC branche intensieve veehouderij. Onderzoek naar luchtwassystemen en het effect op de ammoniakemissie

Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC),

VAN DER MEER. Inwerkingtreding Besluit Huisvesting. Oosterwolde, 11 augustus 2008

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BIJLAGEN BIJ HET RAPPORT VERWACHTE EFFECTEN AANPASSEN VERORDENING NATUURBESCHERMING EN INVOEREN STALDERING OP OMVANG EN STRUCTUUR

Stikstofdepositie in de provincie Utrecht

Vereisten voor ammoniakreductie

PAS en Besluit huisvesting. LTO bijeenkomst Oost Achterhoek 23 november 2015

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BELEIDSLIJN IPPC-OMGEVINGSTOETSING AMMONIAK EN VEEHOUDERIJ

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Analyse Megastallen en Megabedrijven 2005, 2010 en 2013

Huisvesting van varkens en pluimvee 2010

Huisvesting van landbouwhuisdieren 2012

Ammoniak in BRP. Wetenschappelijke onderbouwing. CLM Onderzoek en Advies BV

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESCHIKKING D.D. 13 AUGUSTUS ZAAKNUMMER VAN GEDEPUTEERDE STATEN

Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Veehouderij 2012 Bedrijfsontwikkelingen, ammoniak, geur en fijnstof

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

TB Verdubbeling N33 Stikstofdepositieonderzoek

Informatiedocument Minder dieren houden

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

natuur bij de realisatie van natuur en milieudoelen:

Effectiviteit ammoniakmaatregelen in en rondom de Natura2000-gebieden in de provincie Overijssel

1. 2% depositiedaling is onvoldoende om de instandhoudingsdoelen te bereiken

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Emissies van broeikasgassen door de land- en tuinbouw,

PAS. Programmatische Aanpak Stikstof. Ministry of Economic Affairs program management Natura 2000

Definitief besluit op aanvraag om vergunning ex artikel 16 en/of 19d Natuurbeschermingswet 1998

Bijdrage landbouw aan de NH3-depositie in de Nieuwkoopse Plassen

Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief. Bo Van den Bril en David Roet

Gevolgen van megabedrijven in de intensieve veehouderij voor milieu en landschap

Opdrachtgever: Gemeente Hilvarenbeek projectnummer:

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

30 sept OU

Advies lucht. Intern Advies

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Q,dbn. Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Effecten van het verzuringsbeleid in de provincie Limburg

houdende wijziging van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (interne saldering)

Vermestende depositie,

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Directoraat-Generaal Milieu en Internationaal; Directie Duurzaamheid

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Definitief besluit op aanvraag om vergunning ex artikel 16 en/of 19d Natuurbeschermingswet 1998

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

Stikstofdepositie op Habitattypen binnen Drentse Natura 2000-gebieden

Transcriptie:

Ammoniakdepositie op Natura-2000 gebieden Mariapeel, Deurnese Peel en Groote Peel Een uitwerking van een aantal scenario s ten aanzien van de ontwikkelingen van de landbouw en te nemen maatregelen en het effect daarvan op de ammoniakdepositie op de habitatgebieden in de Peel. T.J.A. Gies A. Bleeker Alterra-rapport 1676, ISSN 1566-7197

Ammoniakdepositie op Natura-2000 gebieden Mariapeel, Deurnese Peel en Groote Peel

In opdracht van Dienst Landelijk Gebied 2 Alterra-rapport 1676

Ammoniakdepositie op Natura-2000 gebieden Mariapeel, Deurnese Peel en Groote Peel Een uitwerking van een aantal scenario s ten aanzien van de ontwikkelingen van de landbouw en te nemen maatregelen en het effect daarvan op de ammoniakdepositie op de habitatgebieden in de Peel. T.J.A. Gies (Alterra) A. Bleeker (ECN) Alterra-rapport 1676 Alterra, Wageningen, 2008

REFERAAT Gies, T.J.A. & A. Bleeker, 2008. Ammoniakdepositie op Natura-2000 gebieden Mariapeel, Deurnese Peel en Groote Peel. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1676. 3 blz.; 6 fig.; 9 tab.; 11 ref. Op verzoek van Dienst Landelijk gebied heeft Alterra en ECN een effectenstudie uitgevoerd naar de ammoniakdepositie op de habitatgebieden in de Peel (Groote Peel en Maria- en Deurnese Peel). De studie geeft een uitwerking van een aantal scenario s ten aanzien van de ontwikkelingen van de landbouw en te nemen maatregelen en het effect daarvan op de ammoniakdepositie op de habitatgebieden. Hierbij wordt er rekening gehouden met het interim toetsingskader Ammoniak en Natura 2000. Dit studiegebied strekt zich uit tot ca. 30 km rondom de habitatgebieden van waaruit de regionale bijdrage van stal- en opslagemissie aan de ammoniakdepositie komt. De resultaten en inzichten uit deze studie zijn bedoeld ter ondersteuning van de afwegingen die in de op te stellen beheerplannen voor de habitatgebieden in de Peel worden gemaakt. Trefwoorden: : stikstofdepositie, ammoniakdepositie, interim toetsingskader Ammoniak en Natura 2000, beheerplan, Grootte Peel, Maria- en Deurnese Peel ISSN 1566-7197 Dit rapport is digitaal beschikbaar via www.alterra.wur.nl. Een gedrukte versie van dit rapport, evenals van alle andere Alterra-rapporten, kunt u verkrijgen bij Uitgeverij Cereales te Wageningen (0317 46 66 66). Voor informatie over voorwaarden, prijzen en snelste bestelwijze zie www.boomblad.nl/rapportenservice 2008 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) 480700; fax: (0317) 419000; e-mail: info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. 4 Alterra-rapport 1676 [Alterra-rapport 1676/april/2008]

Inhoud 1 Inleiding 7 1.1 Aanleiding 7 1.1.1 Stikstofdepositie problematiek 7 1.1.2 Ammoniakbeleid 8 1.1.3 Vogel- en Habitatrichtlijnen in het kort 9 1.2 Probleemstelling 9 1.3 Projectdoelstelling 10 1.4 Het studiegebied 10 1.5 Opzet onderzoek en leeswijzer 11 2 Data en methodiek 13 2.1 Emissie- en depositieberekeningen 13 2.1.1 Het ammoniakgat 13 2.2 Actuele dieraantallen 14 2.3 Toekomstscenario s landbouw 14 2.4 Maatregelen 15 2.4.1 Generieke maatregelen 15 2.4.2 Additionele gebiedsgerichte maatregelen 17 3 Resultaten 19 3.1 Regionale ammoniakemissie uit stal en mestopslag 19 3.2 Ammoniakdepositie 20 3.2.1 Gebiedseigen ammoniakdepositie 20 3.2.2 Piekbelastingen bestaand gebruik 23 3.2.3 Herkomst totale stikstofdepositie 2005 24 3.3 Gebiedseigen ammoniakdepositie bij autonome ontwikkeling 24 3.4 Gebiedseigen ammoniakdepositie na autonome ontwikkeling en aanvullende maatregelen 26 3.5 Vergelijking met de kritische belasting 27 4 Samenvatting en conclusies 29 Literatuur 31 Bijlage 1 Berekeningswijze emissies uit stal en mestopslag 33 Bijlage 2 Depositieberekeningen 37 Bijlage 3 Ammoniakemissies autonome ontwikkeling 39 Bijlage 4 Ruimtelijke verdeling gebiedseigen depositie autonome ontwikkeling 41 Bijlage 5 Ruimtelijke verdeling gebiedseigen depositie autonome ontwikkeling en additionele maatregelen 43 Bijlage 6 Depositieontwikkeling aanvullende groeivarianten 45

1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.1.1 Stikstofdepositie problematiek Een te hoge stikstofdepositie, ook wel vermestende depositie genoemd, op de natuurlijke ecosystemen kan leiden tot een verstoring en verslechtering van de biodiversiteit van deze ecosystemen. Overmatige depositie van stikstof (N) leidt tot verstoring van de voedingstoffenbalans in de bodem en verontreiniging van het grond- en oppervlaktewater, wat uiteindelijk leidt tot het verdwijnen van karakteristieke soorten in bossen en natuurterreinen. De hoeveelheid depositie die een ecosysteem nog kan verdragen zonder schade te ondervinden, wordt de kritische depositiewaarde of kritische belasting genoemd. Het meest kwetsbaar zijn hoogvenen (kritische belasting: 400 tot 700 mol N ha -1 jr -1 ), gevolgd door bos-ecosystemen (500 tot 1400 mol N ha -1 jr -1 ) en soortenrijke graslanden en heiden (700 tot 1800 mol N ha -1 jr -1 ). Figuur 1.1. De ruimtelijke weergave van de stikstofdepositie in Nederland voor 2005 en 2006 en de trend in de stikstofdepositie van 1981 tot 2005 (Bron: MNP, Milieu en Natuurcompendium, 2007). Alterra-rapport 1676 7

De landelijk gemiddelde stikstofdepositie lag tot halverwege de jaren 1990 vrij constant rond de 3.000 mol N ha -1 jr -1. Vanaf 1994 daalde de stikstofdepositie geleidelijk naar 2.100 mol N ha -1 jr -1 in 2004. In 2005 en 2006 is de depositie weer licht toegenomen. De (vermestende) stikstofdepositie in Nederland bestaat uit ammoniak en stikstofoxiden (zie figuur 1.1). De belangrijkste bronnen van de stikstofdepositie zijn landbouw, verkeer en de industrie. Circa. 30% van de totale stikstofdepositie in Nederland komt uit het buitenland. Het verkeer is de belangrijkste bron van stikstofoxiden. De industrie en de energiesector zijn andere belangrijke bronnen. De landbouw draagt voor ca 90% bij aan de depositie van ammoniak in Nederland. De belangrijkste agrarische bronnen zijn veestallen, toediening van dierlijke en kunstmest, beweiding en mestopslag. 1.1.2 Ammoniakbeleid Het Rijk volgt bij de bescherming van natuur tegen ammoniakdepositie een 2- sporenbeleid, te weten: een generiek emissiebeleid waarbij eisen gesteld worden ten aanzien van emissiearme mestaanwending, mestopslagen en stallen; een aanvullend gebiedsgericht beleid, waarin beperkingen worden opgelegd rondom voor verzuring gevoelige natuurgebieden. De belangrijkste instrumenten in het generieke emissiebeleid zijn voorschriften voor het emissiearm uitrijden van drijfmest in het Besluit gebruik meststoffen, emissieeisen voor stallen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (AMvB Huisvesting) en het door de rundveehouderijsector te ontwikkelen veevoerspoor. De aanvullende bescherming wordt gerealiseerd door middel van de zoneringsmaatregelen in de Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV). Deze heeft betrekking op, de voor verzuringgevoelige Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is een puur Nederlandse aangelegenheid. Europese regelgeving speelt echter ook nadrukkelijk een rol: alle lidstaten zijn gebonden aan een resultaatverplichting ten aanzien van een emissieplafond (128 kton ammoniak) in 2010 (NEC-richtlijn 2001/81/EG). Het aandeel in deze plafonds dat aan de landbouw wordt toegerekend bedraagt 114 kton. Het Rijk verwacht dat dit via de voorgenomen generieke maatregelen en autonome ontwikkelingen gehaald kan worden. de richtlijnen ten aanzien van Vogel- en Habitatgebieden (richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG) schrijven voor dat passende maatregelen getroffen moeten worden zodat de kwaliteit van de natuurlijke habitats binnen de aangewezen beschermingsgebieden niet verslechtert en er geen storende factoren optreden die tot een significant effect kunnen leiden. de IPPC-richtlijn (richtlijn 96/61/EG) schrijft voor dat bij vergunningverlening aan grote varkens- en pluimveebedrijven geen significante effecten op natuur mogen optreden. 8 Alterra-rapport 1676

1.1.3 Vogel- en Habitatrichtlijnen in het kort De Habitatrichtlijn verplicht menselijke activiteiten in en rondom een habitatgebied op hun gevolgen voor dat gebied te beoordelen. De aard en omvang van de concrete activiteit en de kwetsbaarheid van de betrokken natuurwaarde is bepalend voor de vraag of er sprake is van schadelijke gevolgen. De instandhoudingdoelstellingen voor Natura2000-gebieden kunnen door meerdere factoren beïnvloedt worden. Belangrijke factoren daarbij zijn depositie, verdroging en ruimtelijke ingrepen. Als onderdeel van depositie speelt de stikstofdepositie een belangrijke rol. Om de verplichte duurzame instandhoudingcondities te creëren, is het nodig dat de stikstofdepositie wordt verminderd. Dit gebeurt via het generieke beleid, maar voor de Natura 2000-gebieden kan een extra inspanning nodig zijn. Om de doelstellingen te bereiken worden beheerplannen opgesteld, die maatgevend worden voor vergunningverlening door gemeenten en provincies. Omdat beheersplannen nog opgesteld moeten worden en de Wet Ammoniak en Veehouderij niet altijd toereikend is om de, vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijnen, gevraagde bescherming te bieden is er door het ministerie van LNV, VNG en IPO een interim toetsingskader ontwikkeld ten behoeve van vergunningaanvragen. Het toetsingskader houdt in dat bij vergunningaanvraag van een veehouderij wordt getoetst of het bedrijf na uitbreiding beneden de drempelwaarde blijft voor het betreffende Natura 2000-gebied. De drempelwaarde is gedefinieerd als 5% van de kritische depositiewaarde, deze kritische depositiewaarde is per gebied anders en is gerelateerd aan de specifieke habitats die in dat Natura 2000-gebied voorkomen. Er wordt getoetst op de dichtstbijzijnde rand van het natuurgebied. Voor graasdierbedrijven wordt een uitzondering gemaakt. Deze mogen de drempelwaarde overschrijden indien zij kunnen voldoen aan een aantal criteria voor een grondgebonden bedrijf. Ook is het mogelijk om via het opstellen van een passende beoordeling alsnog een vergunning te verkrijgen. De bewijslast ligt hiervoor echter bij de ondernemer. 1.2 Probleemstelling Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft de opdracht gekregen om voor 1 januari 2008 het beheerplan Natura 2000 voor de habitatgebieden in de Peel op te stellen. Voor het invullen van de natuurdoelen van deze habitatgebieden liggen er 2 belangrijke opgaven te weten: de hydrologische situatie en de stikstofdepositie op het habitatgebied. De vraag aan Alterra richt zich op de stikstofdepositie. Het interim toetsingskader Ammoniak en Natura 2000 geldt als uitgangspunt voor het opstellen van de beheerplannen en de intentie is er om dit beleid ook te continueren in het beheerplan. Om inzicht te krijgen in hoe dit toetsingskader uitpakt voor de Peel is aan Alterra en ECN gevraagd een aantal scenario s ten aanzien van de ontwikkelingen van de landbouw en te nemen maatregelen door te rekenen en het effect daarvan ten aanzien van de ammoniakdepositie op de Peel weer te geven. Alterra-rapport 1676 9

1.3 Projectdoelstelling Het doel van het onderzoek is inzicht geven in: de herkomst van de huidige stikstofdepositie op habitatgebieden in de Peel; de bijdrage van de stal- en opslagemissies uit de 30 km zone rondom de habitatgebieden aan de ammoniakdepositie op de habitatgebieden in de Peel; de ontwikkeling van deze regionale bijdrage aan de ammoniakdepositie gegeven een aantal toekomstscenario s voor de ontwikkeling van de landbouw; de reductie van deze regionale bijdrage aan de ammoniakdepositie bij emissiebeperkende maatregelen ten aanzien van stal- en opslagemissie in combinatie met de toekomstscenario s voor de landbouw. 1.4 Het studiegebied De habitatgebieden in de Peel bestaan uit de Maria- en Deurnese Peel en de Groote Peel. Deze natuurgebieden zijn gelegen op de grens van de provincies Noord- Brabant met Limburg (zie figuur 1.2). De oppervlakte van de Groote Peel bedraagt ruim 1.400 ha en van de Maria- en Deurnese Peel ruim 2.700 ha. In de omgeving van de habitatgebieden liggen veel (intensieve) veehouderijen. De landelijke kaarten met de ammoniakemissies van MNP/RIVM laten zien dat deze omgeving een van de gebieden met de hoogste ammoniakemissies van Nederland is. Dit gebied strekt zich uit tot ca. 30 km rondom de habitatgebieden. Vandaar dat in deze studie besloten is deze zone te definiëren als gebied van waaruit de regionale bijdrage van stal- en opslagemissie aan de ammoniakdepositie komt. Figuur 1.2. Ligging van de habitatgebieden in de Peel en de 30 km zone rondom. 10 Alterra-rapport 1676

In een straal van 30 km is ca. 40% van de Nederlandse varkens gehuisvest. Verder bestaat de veestapel uit 32% van de Nederlandse kippen en ca. 10% van de Nederlandse koeien (zie tabel 1.1). Tabel 1.1. Overzicht aantal dieren in de omgeving van de Peel en totaal in Nederland. Nederland 30 km zone de habitatgebieden in de Peel* abs. abs. % van totaal in Nederland Vleesvarkens (x 100.000) 54 20 37% Fokvarkens (x 100.000) 12 5 40% Varkens, incl. biggen (x 100.000) 111 43 39% Kippen (x 1000.000) 903 285 32% Runderen (x 10.000) 377 36 10% * Maria- en DeurnesePeel en Groote Peel bron: GIAB 2005, Alterra 2007 1.5 Opzet onderzoek en leeswijzer Voor het in beeld brengen van de huidige totale stikstofdepositie wordt gebruikt gemaakt van de landelijke depositiebestanden van het Milieu- en natuurplanbureau (MNP). De bijdrage vanuit de regionale stal- en opslagemissies (in de 30 km zone) wordt voor deze studie specifiek uitgerekend. De methodiek en databronnen die gehanteerd zijn is vergelijkbaar met de werkwijze van het MNP op nationaal schaalniveau. Voor het berekenen van de gebiedseigen depositie worden verschillende scenario s uitgewerkt. Enerzijds zijn varianten op de autonome ontwikkeling van het aantal dieren doorgerekend en anderzijds worden een aantal emissiebeperkende maatregelen doorgerekend. De werkwijze, data en methodieken ten behoeve van de emissie- en depositieberekeningen worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 worden de resultaten beschreven. De uitkomsten van de doorgerekende scenario s worden in een matrix weergegeven met op de ene as de autonome ontwikkeling en de andere as de te nemen maatregelen. Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wat de effecten van maatregelen bij een bepaalde autonome ontwikkeling van de landbouw zijn. In hoofdstuk 4 wordt afgesloten met een korte samenvatting en conclusies. Alterra-rapport 1676 11

2 Data en methodiek 2.1 Emissie- en depositieberekeningen Voor de emissie- en depositieberekeningen wordt gebruik gemaakt van bestanden uit verschillende bronnen. Hierbij kan een verdeling gemaakt worden tussen de landelijke depositiebestanden met een resolutie van 5*5 km en de depositiebestanden die op gebiedsniveau met OPS luchtverspreidingsmodel (Van Jaarsveld, 2004) en gedetailleerde emissiebestanden zijn berekend (resolutie 250*250 m). Voor het bepalen van de herkomst van de totale stikstofdepositie in de geselecteerde habitatgebieden wordt gebruikt gemaakt van de depositiebestanden van het Milieuen natuurplanbureau RIVM (MNP). De kaarten zijn gebaseerd op de best beschikbare informatie, zoals die door het MNP wordt gebruikt bij zijn evaluaties en verkenningen. De totale stikstofdepositie is opgebouwd uit deposities van stikstofoxiden, ammoniak en hun atmosferische reactieproducten (resp. NO y en NH x ) en wordt op een resolutie van 5*5 km weergegeven. De kaarten geven grootschalige verspreidingspatronen weer, waarbij lokale details zijn uitgemiddeld. Om het lokale effect van de huisvesting van dieren te berekenen worden de deposities berekend op basis van gedetailleerdere emissiebestanden. Voor het berekenen van de emissie vanuit dierverblijven wordt gebruikt van GIAB 1, waarin informatie over locaties van stallen en de daar aanwezige dieren is opgenomen. Voor een uitgebreide beschrijving van de emissieberekeningen wordt verwezen naar bijlage 1. 2.1.1 Het ammoniakgat In de modelmatige berekening van emissies en deposities zijn onzekerheden aanwezig. Zo zijn de concentraties die het model berekent lager dan gemeten concentraties. Dit verschil tussen metingen en berekeningen bedraagt in 2005 ongeveer 45% en wordt ook wel het ammoniakgat genoemd. Het onderzoek naar de oorzaken van het ammoniakgat richt zich op een verbetering van de emissieschattingen van aangewende mest en van de beschrijving van droge depositie. MNP voert voor de landelijke berekeningen van de NH x deposities correcties toe, teneinde de geconstateerde discrepantie tussen gemeten en gemodelleerde deposities te corrigeren. De correctie van de gemodelleerde depositie bedraagt 1,31 voor de droge en 1,70 voor de natte depositie (totaal ca. 1,45 - mede afhankelijk van de lokatie t.o.v. lokale bronnen en dus de verhouding nat/droog). 1 Geografische Informatiesysteem Agrarische Bedrijven Alterra-rapport 1676 13

In de depositieberekeningen in deze studie voor de verschillende toekomstscenario s zijn de resultaten niet geschaald voor het ammoniakgat. Belangrijkste argumenten zijn: Het is niet exact bekend waar het verschil aan te wijten is; De berekeningen zijn op een gedetailleerder schaalniveau uitgerekend dan het MNP doet en er is geen inzicht in wat de consequenties hiervan zijn voor het ammoniakgat; Er is geen prognose te geven hoe het ammoniakgat zich ontwikkelt richting 2015; Voor het vergelijken van de verschillende varianten, zoals die in de volgende paragrafen nader worden beschreven, is de NH 3 correctie van beperkte betekenis. Dit vanwege het feit dat het voornamelijk gaat om relatieve verschillen en niet om het vergelijken van absolute deposities. 2.2 Actuele dieraantallen De actuele dieraantallen uit GIAB, peiljaar 2005, vormen de basis voor de emissieberekeningen vanuit stal en opslag. In GIAB zijn de dierregistraties van de CBS-Landbouwtelling opgenomen en gekoppeld aan de adreslocaties. Voordeel van dit bestand is dat het landsdekkend, en dus gebiedsdekkend, beschikbaar is en eenduidig wordt ingewonnen. Verder sluit het aan bij de werkwijze van het MNP; zij gebruiken CBS-Landbouwtelling ook voor het berekenen van de emissies. Nadeel is dat in de CBS-Landbouwtelling geregistreerd wordt op postadres. Dit hoeft niet overeen te komen met het staladres. Tevens kan het zo zijn dat nevenvestigingen niet apart onderscheiden worden. In milieuvergunningen wordt het aantal vergunde dierplaatsen weergegeven. Registratie van de milieuvergunningen vindt plaats op staladres. In praktijk blijkt dat de vergunde dierplaatsen niet altijd bezet zijn. Het aantal vergunde dieren komt dus niet overeen met de actuele hoeveelheid dieren. In deze studie wordt gebruik gemaakt van diertellingen omdat deze direct beschikbaar waren en omdat het aansluit bij de werkwijze van RIVM/MNP die ook gebruik maken van actuele diertellingen voor de berekening van de stikstofdepositie. 2.3 Toekomstscenario s landbouw Voor het beschrijven van de autonome ontwikkeling van landbouwbedrijven wordt uitgegaan van schaalvergroting en stoppende bedrijven. In deze studie worden de volgende vuistregels gehanteerd om deze autonome ontwikkeling in beeld te brengen: bedrijven die momenteel kleiner zijn dan 40 NGE zullen in 2015 gestopt zijn; bedrijven van 40 tot 70 NGE blijven gelijk in omvang; bedrijven groter dan 70 NGE, waarbij leeftijd van het bedrijfshoofd jonger is dan 55 jaar of bij aanwezigheid van een opvolger, zijn potentiële groeiers. 14 Alterra-rapport 1676

Er worden 4 varianten op de autonome ontwikkeling uitgewerkt. De scenario s verschillen van elkaar door differentiatie in de ontwikkeling van het aantal dieren: 1. regionale daling aantal dieren (10% van totaal aantal dieren) 2. gelijkblijvend aantal dieren 3. matig regionale stijging aantal dieren (10% van totaal aantal dieren) 4. sterke regionale stijging aantal dieren (25% van totaal aantal dieren) Bij de variant met gelijkblijvend aantal dieren zullen de potentiële groeiers met het aantal dieren dat vrijkomt bij de stoppers. De groei vindt plaats naar rato van de huidige omvang. Verder wordt verondersteld dat de potentiële groeiers in de extensiveringsgebieden uit de integrale zonering van de reconstructie niet zullen groeien. Het aandeel, dat eigenlijk toegedeeld zou worden aan deze bedrijven, wordt extra toegedeeld aan de groeiers in de landbouwontwikkelingsgebieden. Daar wordt namelijk een extra groei verwacht. Uiteraard worden de uitbreidingen getoetst aan de drempelwaarde van vigerende interim toetsingskader Ammoniak en Natura 2000. Verder dient opgemerkt te worden dat de uitbreidingen niet getoetst zijn aan andere regelgeving, zoals de geurwetgeving of de bestemmingsplannen. In de twee varianten, die uitgaan van een stijging van aantal dieren, zullen de groeiers naar rato van de omvang groeien met als uitgangspunt dat in totaliteit het aantal dieren op gebiedsniveau stijgt met respectievelijk 10% en 25%. Bij de variant met een daling het aantal dieren wordt het aantal dieren op ieder bedrijf met 10% gekort. In deze studie wordt verondersteld dat de toename of afname van het aantal dieren in alle diercategorieën plaatsvindt 2 2.4 Maatregelen Voor de 4 toekomstscenario s van de landbouw is een aantal emissiebeperkende maatregelen ten aanzien van stal- en opslagemissie doorgerekend en bekeken wat het effect is op de ontwikkeling van de stikstofdepositie. Het pakket aan maatregelen bestaat uit generieke maatregelen, wat momenteel al in beleid is of wordt vastgelegd, en een aantal gebiedsgerichte maatregelen. 2.4.1 Generieke maatregelen De maatregelen die de komende jaren genomen moeten worden in het kader van het generieke nationale beleid zijn: Implementatie van AMvB Huisvesting. Met het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij zal invulling worden gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Het besluit zal bepalen dat dierenverblijven, waar emissie-arme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, op den duur emissie-arm moeten zijn uitgevoerd. Het heeft betrekking op 2 Wel zijn er aanvullend hierop twee subvarianten doorgerekend waarbij alleen de intensieve veehouderij groeit met 10 en 25% en de rundveehouderij in dieraantallen gelijk blijft. Alterra-rapport 1676 15

diercategorieën in de intensieve veehouderij waarvoor maximale emissiewaarden zijn vastgesteld (zie tabel 2.1). Op grond van het besluit mogen alleen nog huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde, toegepast worden. Het besluit is gepubliceerd maar nog niet in werking getreden. Tabel 2.1: Maximale emissiefactoren AMvB Huisvesting In de uitwerking van deze maatregel hebben we de huidige emissiefactoren vervangen door de maximale emissiefactoren uit deze tabel. Daar waar stalsystemen in de huidige situatie al een lagere emissiefactor hadden is deze vervanging niet toegepast. IPPC-richtlijn Grote agrarische bedrijven zullen in het kader van de IPPC-richtlijn, afhankelijk van de omvang van de ammoniakemissie extra beperkende maatregelen moeten nemen. Daar is in mei 2007 een beleidslijn over opgesteld door VROM. In het kort betekent het dat bedrijven die onder de IPPC richtlijn vallen (> 2000 vleesvarkens, of > 750 zeugen of > 40.000 stuks pluimvee) bij een ammoniakemissie < 5.000 kg NH 3 kunnen volstaan met AMvB Huisvesting en dat boven de 5.000 kg NH 3 voor het meerdere boven de 5.000 kg NH 3 een extra reductie moet plaatsvinden. De reductie is afhankelijk van het beschikbare emissiearme stalsysteem per diercategorie. Als de 10.000 kg NH 3 wordt overschreden dan dient het meerdere zodanig te worden gereduceerd dat inzet van luchtwassers noodzakelijk is. 16 Alterra-rapport 1676

Tabel 2.2: Overzicht emissiegrenswaarden voor diercategorieën waarvoor een maximale emissiewaarde is vastgesteld (in kg NH 3 /dierplaats/jaar) Rav Diercategorie Tradit. BBT/AMvB >BBT >>BBT Varkens D 1.1 Biggenopfok 0,75 0,23 (69%) 0,21 (72%) 0,11 (85%) D 1.2 Kraamzeugen 8,3 2,9 (65%) 2,5 (70%) 1,25 (85%) D 1.3 Guste/dragende zeugen 4,2 2,6 (38%) 2,3 (45%) 0,63 (85%) D 3 Vleesvarkens e.a. 3.5 1,4 (60%) 1,1 (69%) 0,53 (85%) Kippen E 2 Legkippen (grond/vol.) 0,315 0,125 (60%) 0,110 (65%) 0,055 (83%) E 4 Vleeskuikenouderdieren 0,580 0,435 (25%) 0,250 (57%) 0,087 (85%) E 5 Vleeskuikens 0,080 0,045 (44%) 0,037 (54%) 0,012 (85%) (Bron: Beleidlijn IPPC-omgevingstoetsing Ammoniak en Veehouderij, VROM 25 juni 2007). In de uitwerking van deze maatregel zijn de bedrijven waarvan de ammoniakemissie van varkens en pluimvee te samen tussen de 5.000 en 10.000 kg ligt het meerdere boven de 5.000 kg gecorrigeerd met factor 0.8. Dit komt overeen met 20% reductie ten opzichte van de AMvB Huisvesting en ca. 60% reductie ten opzichte van de traditionele staltypen. Indien de 10.000 kg ammoniakemissie van varkens en pluimvee wordt overschreden is het meerdere met 0.45 vermenigvuldigd. Dit komt overeen met een gemiddelde emissiereductie van 65% ten opzichte van AMvB Huisvesting en 85% reductie ten opzichte van de traditionele stallen. 2.4.2 Additionele gebiedsgerichte maatregelen Naast de generieke maatregelen zijn er ook twee additionele maatregelen doorgerekend die regionaal toegepast kunnen worden. Het zijn maatregelen die extra ten opzichte van het generieke beleid kunnen worden genomen. Inzet van extra luchtwassers Luchtwassers kunnen afhankelijk van het type 70 tot 90% van de ammoniakemissie uit de stallen reduceren. In deze maatregel gaan we er van uit dat alle grote intensieve veehouderijbedrijven (>100 NGE) luchtwassers gaan gebruiken voor de gehele inrichting. Dit betekent dat de totale bedrijfsemissie met 65% gereduceerd wordt ten opzichte van de AMvB Huisvesting. Dit komt overeen met een rendement van 85% ten opzichte van traditionele stallen. Terugdringen van piekbelastingen bestaand gebruik Als gevolg van het bestaande gebruik komen er situaties voor waarin de belasting van deze bedrijven op de rand van de habitatgebieden vele malen hoger is dan de 5% drempelwaarde van het toetsingskader Ammoniak en Natura 2000. Door aanpak van deze bestaande belastingen kunnen de piekbelastingen en daarmee ook de gemiddelde depositie op de gebieden worden verminderd. In deze studie worden piekbelastingen >400 mol N ha -1 jr -1 op de rand van het habitatgebied gereduceerd tot 20 mol ha -1 jr -1. Dit komt overeen met de grenswaarde bij 5% drempelwaarde voor deze habitatgebieden. In praktijk betekent het dat deze bedrijven beëindigd of ver- of uitgeplaatst moeten worden of dat er luchtwassers op het gehele bedrijf toegepast moeten worden. De maatregel is uitgewerkt voor alle bedrijven met piekbelastingen van meer dan 400 mol, dus inclusief de rundveehouderijbedrijven, en voor alleen de intensieve veehouderijen met dergelijke belastingen. Alterra-rapport 1676 17

3 Resultaten 3.1 Regionale ammoniakemissie uit stal en mestopslag De totale ammoniakemissie uit stal- en mestopslag binnen 30 km rondom de habitatgebieden in de Peel bedraagt ca. 15,6 kton NH 3 per jaar. Daarvan is 60% afkomstig van de varkenshouderij, 13% van de rundveehouderij, 25% van de pluimveehouderij en 2% van de overige veehouderijen. Figuur 3.1 geeft per zone (xas in meters) de ammoniakemissie naar bovengenoemde veehouderijcategorieën. Ammoniakemissie (kg/jr) x 1000 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 1000 2000 3000 4000 5000 7500 10000 15000 30000 zone (m) varkens pluimvee rundvee overig Figuur 3.1. Ammoniakemissie (in kg NH 3 per jaar) per zone per diercategorie. Bron: GIAB 2005: eigen bewerking Figuur 3.2. Ammoniakemissie uit stal- en opslag in Nederland (in kg NH 3 per jaar) per kilometergrid in een zone van 30 km rondom de habitatgebieden. Bron: GIAB 2005: eigen bewerking Alterra-rapport 1676 19

In figuur 3.2 staat de ruimtelijke verdeling van de totale stal- en opslagemissies in kg/jaar/gridcel (1000x1000m) weergegeven. Deze verdeling laat zien dat in de directe omgeving van de habitatgebieden, evenals het gebied ten noordwesten van de habitatgebieden in de Peel een groot deel van de ammoniakemissie voorkomt. In Noord-Limburg neemt de emissie op verdere afstand snel af. 3.2 Ammoniakdepositie Op basis van de hiervoor beschreven emissies zijn met behulp van het OPS model depositieberekeningen uitgevoerd voor de habitatgebieden in de Peel op een resolutie van 250x250 meter. De berekeningen zijn afzonderlijk uitgevoerd per afstandsklasse. Dit noemen we hierna gemakshalve de gebiedseigen depositie. Ten behoeve van de achtergronddepositie is gebruik gemaakt van informatie van het MNP over de depositie van NO y (Nederlandse en buitenlandse bronnen) en NH x (buitenlandse bronnen) voor 2005. 3.2.1 Gebiedseigen ammoniakdepositie De, met OPS berekende, ammoniakdepositie vanuit stal- en opslagemissie vanuit de veehouderijen binnen 30 km rondom de habitatgebieden in de Peel bedraagt 811 mol ha -1 jr -1. Tabel 3.1 laat de depositie vanuit de emissie uit de verschillende zones zien. In figuur 3.4 staat de relatieve gecumuleerde emissie en depositie per kilometer zone weergegeven. Tabel 3.1: Depositie als gevolg van stal- en opslagemissie uit de verschillende zones rondom de habitatgebieden in de Peel, de relatieve bijdrages vanuit de verschillende diercategorieën en de relatieve bijdrage ten opzichte van de totale gebiedseigen depositie uit stal- en opslagemissies. Aandeel diercategorieën NH x depositie (mol/ha/jr) rundvee varkens pluimvee overige Aandeel van de stalopslag emissie binnen 30 km (%) Afstand 1000 219 25% 41% 31% 3% 27% 2000 122 13% 63% 23% 1% 15% 3000 118 10% 62% 28% 1% 15% 4000 63 12% 54% 32% 2% 8% 5000 56 11% 56% 32% 1% 7% 7500 97 6% 66% 26% 1% 12% 10000 49 6% 45% 44% 2% 6% 15000 53 3% 55% 39% 1% 7% 30000 36 0% 70% 24% 1% 4% Totaal 811 13% 55% 30% 2% 100% 20 Alterra-rapport 1676

100% 80% 60% 40% 20% 0% 1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 afstand (km) Emissie (cum) Depositie (cum) Figuur 3.3: Relatieve verloop van de emissie en depositie gecumuleerd. Uit tabel 3.1 en figuur 3.3 volgt dat uit de bijdrage uit de zones die dicht bij de habitatgebieden zijn gelegen het grootst is. Voor de 0-3 km zone geldt dat 57% van de ammoniakdepositie uit de 30 km zone wordt veroorzaakt door 13% van de stalen opslagemissie uit de 30 km zone. De intensieve veehouderij levert de grootste bijdrage aan de gebiedseigen depositie. Over de 30 km zone bedraagt deze bijdrage gemiddeld 85% (690 mol ha -1 jr -1 ). Op de korte afstanden is de bijdrage van de melkveehouderij nog relatief groot (maximaal 25% van de totale emissie uit zone), maar deze neemt af tot 0% bij de 15-30 km zone. In de 3 km zone bedraagt de bijdrage aan de depositie 459 mol ha -1 jr -1. In Alterrarapport 1491 (Gies, et al. 2007) wordt voor het jaar 2004 een bijdrage op enkel de Maria en Deurnese Peel berekend van 265 mol ha -1 jr -1. Het verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat in de huidige studie de bedrijven die in de 3 km zone rondom de Groote Peel gelegen zijn ook meegerekend zijn. Zonder deze bedrijven bedraagt de depositie gemiddeld 284 mol ha -1 jr -1. Het kleine verschil wat dan nog overblijft wordt verklaard door het feit dat aantal dieren ten opzichte van 2005 is gegroeid. Naast de gemiddelde depositie is de depositie ook op 250*250 meter grid binnen de habitatgebieden berekend. Figuur 3.4 laat de ruimtelijke verdeling van de depositie ten gevolge van de stal- en opslagemissie zien. Er bestaat een ruimtelijke differentiatie in de gebiedseigen depositie. De depositie varieert van maximaal 250 mol ha -1 jr -1 tot locaties (gridcellen) met meer dan 1500 mol ha -1 jr -1. Naarmate de zones die bijdragen groter worden nemen de relatieve verschillen in de ruimtelijke spreiding af. Alterra-rapport 1676 21

Figuur 3.4 Bijdrage aan de depositie als gevolg van de stal- en opslagemissies (250*250 m grid) uitgesplitst naar emissie vanuit de 0-1000 m zone, de 0-3000 m zone, de 0-5000 m zone en de 0-30000 m zone (alle bedrijven). In het kader van het beheerplan wordt nagedacht over het principe salderen. Als er gesaldeerd wordt op de depositie dan betekent dit dat depositietoename van bij groeiers gepaard moet gaan met een gelijke afname van de depositie van de stoppers. Daar zijn vervolgens nog varianten op te bedenken. Zo kan de depositietoename op de rand van het natuurgebied of gemiddeld over het natuurgebied bepaald worden, kan salderen gelden voor alle uitbreidingen of alleen voor uitbreidingen die de drempelwaarde overschrijden en kan er onderscheid gemaakt worden naar 22 Alterra-rapport 1676

verschillende bedrijfstypen (voor alle bedrijven of alleen de rundveebedrijven). De volgende cijfers geven een indruk van wat de ruimte is bij salderen. De ruimte is om te salderen, waarbij groeiers de depositieruimte van de stoppers benutten voor extra uitbreiding bedraagt 1315 mol ha -1 jr -1 indien gesaldeerd wordt op basis van depositie op de rand van het habitatgebied. Dit is de sommatie van de maximale depositie op de rand van de habitatgebieden van de stoppers. Dit is niet de maximale depositie op een locatie, omdat immers voor ieder bedrijf de maximale depositie op de rand van het habitatgebied op andere locaties plaats vindt. Voor specifiek de grondgebonden veehouderij bedraagt deze ruimte om te salderen 208 mol ha -1 jr -1. De gemiddelde depositie van alle stoppers op de habitatgebieden bedraagt 38 mol ha - 1 jr -1. De gemiddelde depositie van de stoppende grondgebonden veehouderijen bedraagt 6 mol ha -1 jr -1. 3.2.2 Piekbelastingen bestaand gebruik Bedrijven in de huidige situatie kunnen met hun huidige emissie de drempelwaarde voor de maximale depositie overschrijden (in dit geval 20 mol ha -1 jr -1 ). In tabel 3.2 is het aantal en percentage bedrijven naar zone en bedrijfstype weergegeven. Vooral in de 1 km zone komen bedrijven voor die momenteel de drempelwaarde al overschrijden. Het gaat om 47 rundveehouderijen, 39 intensieve veehouderijen en 15 gemengde bedrijven. Het betreft (voor rund- en intensieve veehouderij) meer dan 50% van de bedrijven in deze km zone. Tabel 3.2. Overzicht bedrijven die met bestaande emissie de drempelwaarde voor de maximale depositie overschrijden. Bedrijfstype Rundveehouderij Intensieve veehouderij Gemengde veehouderij afstand abs. % abs. % abs. % 1000 47 52% 39 68% 15 50% 2000 22 22% 3000 3 2% 4000 1 1% 5000 1 1% Van de 128 bedrijven die in de huidige situatie de drempelwaarde overschrijden wordt op basis van uitgangspunten die gehanteerd worden voor de autonome ontwikkeling in geschat dat ca. de helft van deze bedrijven niet meer gaat groeien. De resterende bedrijven, de potentiële groeiers, bestaan uit ongeveer 14 rundveehouders, 43 intensieve veehouderijen en 9 gemengde bedrijven. De rundveehouders en gemengde bedrijven hebben in principe de mogelijkheid om in de graasdiertak verder te groeien als ze voldoen aan de criteria van grondgebondenheid. Momenteel zitten 6 van de 23 grondgebonden bedrijven (rundvee + gemengd) boven een veebezetting van 3 GVE/ha. De intensieve veehouderij zou nog kunnen groeien door om te Alterra-rapport 1676 23

schakelen naar meer emissiearme stallen. Ca. 35% van de 43 intensieve veehouderijen komt door implementatie van AMvB Huisvesting en/of IPPC beneden de drempelwaarde van 20 mol uitkomen. Indien extra luchtwassers worden toegepast op deze bedrijven dan komt ca. 45% onder de drempelwaarde van 20 mol ha. 3.2.3 Herkomst totale stikstofdepositie 2005 De modelmatig berekende gebiedseigen depositie uit de stal- en opslag emissie bedraagt dus 811 mol ha -1 jr -1. Volgens de modelberekeningen van het MNP voor het jaar 2005 bedraagt de gemiddelde totale stikstofdepositie op de habitatgebieden in de Peel 3280 mol ha -1 jr -1. Daarvan is komt 680 mol ha -1 jr -1 voor rekening van NO y en 2600 mol ha -1 jr -1 voor rekening van NH x. In tabel 3.3 staan de relatieve bijdragen weergegeven, waarbij ook nog weergegeven is welk deel van de stikstofdepositie afkomstig is van buitenlandse bronnen (in totaal 26%). Tabel 3.3: Herkomst stikstofdepositie op habitatgebieden in de Peel (bron: MNP, 2005, eigen bewerking). Depositie in mol ha -1 jr -1 in % NOy - NL 246 8 NOy - Bui 438 13 NHx - Overig 71 2 NHx - Bui 436 13 NHx - Landbouw 2095 64 Kunstmest 68 2 Aanwending 419 13 Beweiding 62 2 Opslag 118 4 Stallen 1428 43 Ongeveer 65% (of 2100 mol ha -1 jr -1 ) van de totale stikstofdepositie op de habitatgebieden in de Peel is volgens het MNP afkomstig van Nederlandse landbouwbronnen. Wanneer deze bijdrage vergeleken wordt met de depositie vanuit de 30 km zone, blijkt dat ca. 40% van de bijdrage t.g.v. de Nederlandse landbouwbronnen veroorzaakt wordt door de stal- en opslagemissies in de 30km zone rondom de Peel. In deze vergelijking is echter nog geen rekening gehouden met de zogenaamde ammoniakgat-correctie (zie paragraaf 2.1.1). Wanneer rekening gehouden wordt met deze correctiefactor, komt de bijdrage vanuit de 30 km zone aan het NH x landbouwdeel uit op ca. 55% (ofwel 1180 mol ha -1 jr -1 ). 3.3 Gebiedseigen ammoniakdepositie bij autonome ontwikkeling In de autonome ontwikkeling wordt verondersteld dat het AMvB Huisvesting volledig wordt geïmplementeerd (alle stallen voldoen aan de opgestelde maximale emissiefactoren) en dat er rekening gehouden wordt met de IPPC-regelgeving en het toetsingskader Ammoniak en Natura 2000. 24 Alterra-rapport 1676

In bijlage 3 staan de stal- en opslagemissies in de 30 km zone rondom de habitatgebieden in de Peel weergegeven voor autonome ontwikkeling landbouw weergegeven. Indien het aantal dieren gelijk blijft zal als gevolg van de implementatie van AMvB Huisvesting de totale ammoniakemissie afnemen tot 9,9 kton NH 3 per jaar. Dit is een reductie van ca. 35% ten opzichte van de ammoniakemissie uit stalen opslag in 2005. Als de IPPC-richtlijn dan conform de beleidslijn van mei 2007 van het ministerie van VROM wordt uitgevoerd zal de totale ammoniakemissie afnemen tot 9,2 kton NH 3 per jaar. Ook als de veestapel de komende jaren zal groeien (tot 25%) blijft de ammoniakemissie lager dan de huidige ammoniakemissie. In tabel 3.4 staan de effecten van de autonome ontwikkeling op de gebiedseigen ammoniakdepositie weergegeven voor het scenario met gelijkblijvend aantal dieren. De totale gebiedseigen ammoniakdepositie daalt van 811 mol ha -1 jr -1 naar 487 mol ha -1 jr -1 na volledige implementatie van AMvB huisvesting en IPPC-richtlijn. Deze reductie van 40% ten opzichte van de huidige situatie wordt vooral bewerkstelligd door AMvB Huisvesting. Doordat dit beleid alleen de emissie van de intensieve veehouderijtakken reduceert neemt het aandeel van depositie uit de rundveehouderij ten opzichte van de toekomstige situatie toe. Absoluut gezien is de depositieafname het grootste in de eerste drie km-zones. Tabel 3.4: Depositie als gevolg van stal- en opslagemissie uit de verschillende zones rondom de habitatgebieden in de Peel bij autonome ontwikkeling met gelijkblijvend aantal dieren, de relatieve bijdrages vanuit de verschillende diercategorieën (bij AMvB+IPPC) en de relatieve bijdrage ten opzichte van de totale gebiedseigen depositie uit stalen opslagemissies. NH x depositie (mol/ha/jr) AMvB Huisvesting AMvB Huisvesting + IPPC Aandeel diercategorieën rundvee varkens pluimvee overige Aandeel van de stal- opslag emissie binnen 30 km (%) Afstand 1000 158 152 32% 28% 35% 5% 31% 2000 73 71 20% 50% 28% 2% 15% 3000 76 70 16% 50% 34% 1% 14% 4000 41 37 19% 41% 36% 4% 8% 5000 38 33 17% 40% 41% 1% 7% 7500 60 53 10% 51% 37% 2% 11% 10000 34 30 9% 30% 57% 4% 6% 15000 30 27 7% 39% 52% 2% 5% 30000 15 14 2% 50% 46% 2% 3% Totaal 524 487 20% 40% 37% 3% 100% In tabel 3.5 staan de effecten van de autonome ontwikkeling ook weergegeven voor de overige 3 toekomstscenario s voor de landbouw. Alterra-rapport 1676 25

Tabel 3.5: Depositie als gevolg van stal- en opslagemissie uit de verschillende zones rondom de habitatgebieden in de Peel bij autonome ontwikkeling volgens de 4 verschillende toekomstscenario s voor de landbouw. NHx depositie (mol/ha/jr) groeiscenario Huidige situatie 10% afname gelijkblijvend 10% groei 25% groei AMvB + AMvB + AMvB + AMvB + afstand AMvB IPPC AMvB IPPC AMvB IPPC AMvB IPPC 1000 219 147 143 158 152 168 160 185 172 2000 122 64 63 73 71 81 78 93 89 3000 118 68 63 76 70 84 77 97 87 4000 63 36 34 41 37 46 41 53 46 5000 56 34 30 38 33 42 36 48 40 7500 97 54 49 60 53 67 58 76 65 10000 49 30 28 34 30 37 33 42 36 15000 53 27 24 30 27 33 29 37 32 30000 36 14 13 15 14 17 15 19 16 Totaal 811 474 447 524 487 574 527 650 584 Uit tabel 3.5 volgt dat bij een toekomstige stijging van het aantal dieren de reductie van de gebiedseigen ammoniakdepositie lager blijft dan de huidige gebiedseigen ammoniakdepositie. Bij 25% meer dieren bedraagt de ammoniakreductie ten opzichte van 2005 ca. 28%. Absoluut gezien is het verschil in depositie ongeveer 100 mol ha -1 jr -1. In bijlage 4 staan de kaarten met de ruimtelijke verdeling van de gebiedseigen depositie volgens de autonome ontwikkeling bij gelijkblijvend aantal dieren. In bijlage 6 staan de resultaten weergegeven voor de groeivarianten waarbij alleen de intensieve veehouderij groeit en de grondgebonden veehouderij gelijk blijft in omvang. 3.4 Gebiedseigen ammoniakdepositie na autonome ontwikkeling en aanvullende maatregelen Wanneer naast implementatie van AMvB huisvesting en IPPC-richtlijn alle grote intensieve veehouderijen een luchtwasser krijgen dan zal de ammoniakemissie verder dalen tot 6,7 kton NH 3 per jaar. In geval de piekbelastingen teruggedrongen worden daalt de ammoniakemissie tot 8,6 kton NH 3 per jaar. In totaal hebben bij het scenario met gelijkblijvend aantal dieren 858 bedrijven met een luchtwasser uitgerust en zijn op 8 intensieve veehouderijen de piekbelastingen op de rand van het habitatgebied (>400 mol ha -1 jr -1 ) als gevolg van het bestaand gebruik gereduceerd tot 20 mol ha -1 jr -1. In tabel 3.6 staan de effecten van de maatregelen (inclusief de autonome ontwikkeling) weergegeven voor de 4 toekomstscenario s voor de landbouw. 26 Alterra-rapport 1676

Tabel 3.6: Depositie als gevolg van stal- en opslagemissie uit de verschillende zones rondom de habitatgebieden in de Peel bij autonome ontwikkeling en maatregelen volgens de 4 verschillende toekomstscenario s voor de landbouw. NHx depositie (mol/ha/jr) Huidige groeiscenario situatie 10% afname gelijkblijvend 10% groei 25% groei afstand Lucht wasser Red. pieken Lucht wasser Red. pieken Lucht wasser Red. pieken Lucht wasser Red. pieken 1000 219 115 113 122 115 130 85 140 93 2000 122 47 63 53 71 58 77 67 89 3000 118 42 63 47 70 52 76 59 87 4000 63 23 33 26 37 29 41 33 46 5000 56 21 30 23 33 25 36 29 40 7500 97 32 49 35 53 39 58 44 64 10000 49 19 28 21 30 23 33 26 36 15000 53 15 24 17 27 18 29 21 32 30000 36 7 13 8 14 9 15 10 16 Totaal 811 321 416 352 450 383 479 429 533 Uit tabel 3.6 volgt dat het gebruik van luchtwassers op de grote intensieve veehouderij bedrijven het grootste effect heeft op de totale gebiedseigen ammoniakdepositie. Bij het scenario met gelijkblijvend aantal dieren daalt in dat geval de gebiedseigen ammoniakdepositie van 487 mol ha -1 jr -1 bij autonome ontwikkeling naar 352 mol ha -1 jr -1. Bij het aanpakken van de pieken daalt de gemiddelde gebiedseigen depositie tot 450 ha -1 jr -1, een totale reductie van 37 mol ha -1 jr -1. Wel is het zo dat in de 1 km zone het aanpakken van pieken effectiever is dan het luchtwasserscenario. In deze zone zitten ook de meeste bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de piekbelastingen. In bijlage 5 staan de kaarten met de ruimtelijke verdeling van de gebiedseigen depositie volgens de autonome ontwikkeling bij gelijkblijvend aantal dieren. In bijlage 6 staan de resultaten weergegeven voor de groeivarianten waarbij alleen de intensieve veehouderij groeit en de grondgebonden veehouderij gelijk blijft in omvang. 3.5 Vergelijking met de kritische belasting Voor de habitatgebieden in de Peel is een kritische belasting van 400 mol/ha/jr voor stikstof vastgesteld in het interim toetsingskader Ammoniak en Natura 2000. Met een gemiddelde depositiewaarde van 3280 mol/ha/jr. wordt deze met het achtvoudige overschreden. Wel moet opgemerkt worden dat lokaal de deposities sterk kunnen afwijken van de gemiddelde deposities (de figuren met ruimtelijke weergaven van de gebiedseigen depositie laten dit ook zien) Daardoor is de kans op onderschatting van de overschrijding ongeveer even groot is als de kans op overschatting en kunnen er dus locaties in het gebied zijn waar de overschrijding geringer is dan factor 8. Andersom geldt natuurlijk ook, langs de randen van de habitatgebieden is de overschrijding groter dan factor 8. Alterra-rapport 1676 27

4 Samenvatting en conclusies De belangrijkste aspecten uit deze studie op een rij: Huidige situatie In een straal van 30 km zone rondom de Maria- en Deurnese Peel en de Groote Peel zijn ca. 40% van de Nederlandse varkensstapel gehuisvest. Verder bestaat de veestapel uit 32% van de Nederlandse kippen en ca. 10% van de Nederlandse koeien. De totale ammoniakemissie uit stal- en opslag uit deze zone bedraagt in 2005 ca. 15,6 kton NH 3 per jaar. Daarvan is 60% afkomstig van de varkenshouderij, 13% van de rundveehouderij, 25% van de pluimveehouderij en 2% van de overige veehouderijen. De ammoniakdepositie vanuit stal- en opslagemissie vanuit de veehouderijen binnen 30 km rondom de habitatgebieden in de Peel bedraagt 811 mol ha -1 jr -1. Opgemerkt moet worden dat dit de modelmatige berekende depositie is, waarbij geen correctie voor het ammoniakgat heeft plaatsgevonden. De bijdrage uit de zones die dicht bij de habitatgebieden zijn gelegen zijn het grootst. Bij 3 km geldt dat ca. 57% van de ammoniakdepositie uit de 30 km zone wordt veroorzaakt door 13% van de stal- en opslagemissie uit de 30 km zone. De intensieve veehouderij levert de grootste bijdrage aan de gebiedseigen depositie. Over de 30 km zone bedraagt deze bijdrage gemiddeld 85% (690 mol ha -1 jr -1 ). Op de korte afstanden is de bijdrage van de melkveehouderij nog relatief groot (maximaal 25% van de totale emissie uit zone), maar deze neemt af tot 0% bij de 15-30 km zone. Volgens de modelberekeningen van het MNP voor het jaar 2005 bedraagt de gemiddelde totale stikstofdepositie op de habitatgebieden in de Peel 3280 mol ha - 1 jr -1. Daarvan is komt 680 mol ha -1 jr -1 voor rekening van NO y en 2600 mol ha -1 jr -1 voor rekening van NH x. De kritische depositiewaarde (400 mol ha -1 jr -1 ) van de habitatgebieden wordt met een 8 keer zo grote belasting overschreden. Autonome ontwikkeling De totale gebiedseigen ammoniakdepositie daalt van 811 mol ha -1 jr -1 naar 487 mol ha -1 jr -1 na volledige implementatie van AMvB huisvesting en IPPC-richtlijn. Deze reductie van 40% ten opzichte van de huidige situatie wordt vooral bewerkstelligd door AMvB Huisvesting. Bij een toekomstige stijging van het aantal dieren is reductie van de gebiedseigen ammoniakdepositie lager dan 40%. Bij 25% meer dieren bedraagt de ammoniakreductie ca. 28%. Absoluut gezien scheelt dit ongeveer 100 mol ha -1 jr -1 Alterra-rapport 1676 29

Additionele maatregelen Bij het scenario met gelijkblijvend aantal dieren daalt bij gebruik van luchtwassers op grote intensieve veehouderijen de gebiedseigen ammoniakdepositie van 487 mol ha -1 jr -1 bij autonome ontwikkeling naar 352 mol ha -1 jr -1. Bij het aanpakken van de pieken daalt de gemiddelde gebiedseigen depositie tot 450 ha -1 jr -1 ; een reductie van 37 mol ha -1 jr -1. Wel is het zo dat in de 1 km zone het aanpakken van pieken meer oplevert dan alleen gebruik van luchtwassers op grote intensieve veehouderijen. 30 Alterra-rapport 1676

Literatuur Eerdt, M.M. van, 1999. Mestproductie en mineralenuitscheiding, 1998. Kwartaalbericht Milieustatistieken, 1999/4, p. 27-31. CBS, Voorburg / Heerlen. Gies, T.J.A., P. Coenen, A. Bleeker, O.F. Schoumans en I.G.A.M. Noij 2002 Milieuanalyse Reconstructiegebied Gelderland en Utrecht-Oost: Deelgebied Gelderse Vallei en Utrecht-Oost. Rapport 535.1, Alterra Wageningen. Gies, T.J.A., P. Coenen, A. Bleeker, O.F. Schoumans en I.G.A.M. Noij 2002 Milieuanalyse Reconstructiegebied Gelderland en Utrecht-Oost: Deelgebied Veluwe Rapport 535.2, Alterra Wageningen. Gies, T.J.A., P. Coenen, A. Bleeker, O.F. Schoumans en I.G.A.M. Noij 2002 Milieuanalyse Reconstructiegebied Gelderland en Utrecht-Oost: Deelgebied Achterhoek en Liemers.. Rapport 535.3, Alterra Wageningen. Hoogervorst N.J.P., 1991. Het landbouwscenario in de Nationale Milieuverkenning 2; uitgangspunten en berekeningen. RIVM rapport nr. 215701005, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven. Naeff, H.S.D., 2006. GIAB_NL05. Geografische Informatie Agrarische Bedrijven voor 2005. Alterra, Centrum Landschap, Wageningen. Interne notitie. Milieu- en Natuurplanbureau, 2006. Milieubalans 2006. MNP-publicatienummer 500081001, Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven. Steenvoorden, J.H.A.M., W.J. Bruins, M.M. van Eerdt, M.W. Hoogeveen, N. Hoogervorst, J.F.M. Huijsmans, H. Leneman, H.G. van der Meer, G.J. Monteny & F.J. de Ruijter, 1999. Monitoring van nationale ammoniakemissies uit de landbouw : op weg naar een verbeterde rekenmethodiek. DLO-Staring Centrum, Wageningen. Reeks Milieuplanbureau 6. Van der Hoek, K.W., 2002. Uitgangspunten voor de mest- en ammoniak berekeningen 1997 tot en met 1999 zoals gebruikt in de Milieubalans 1999 en 2000. RIVM, Bilthoven. RIVM rapport 773004012. Van Jaarsveld, H.J.A., 1995. Modelling the long-term atmospheric behaviour of pollutants on various spatial scales. Ph.D. Thesis, Universiteit Utrecht, Utrecht. Van Jaarsveld, J.A., 1990. An Operatonal atmospheric transport model for Priority Substances; specification and instructions for use. RIVM, Bilthoven. RIVM rapport 222501002. Tamminga, S., A.W. Jongbloed, M.M. van Eerdt, H.F.M. Aarts, F. Mandersloot, N.J.P. Hoogervorst en H. Westhoek, 2000. De forfaitaire excretie van stikstof door landbouwhuisdieren. Rapport ID Lelystad 00-2040R. Alterra-rapport 1676 31

Bijlage 1 Berekeningswijze emissies uit stal en mestopslag De berekeningswijze voor de emissie vanuit puntbronnen is gebaseerd op gegevens voor individuele bedrijven voor wat betreft aanwezige dieraantallen. Deze gegevens kunnen bestaan uit vergunninggegevens per bedrijf of, zoals in deze studie, uit GIAB gegevens per individueel bedrijf. In figuur 2.3 is een overzicht gegeven van de benodigde gegevens welke uiteindelijk leiden tot emissies vanuit stallen en mestopslag per bedrijf. dieraantal volgens GIAB WUM excretie factoren stikstof excretie in stal per bedrijf totaal stikstof na stal emissie NH3 emissie stal vervl.fractie stallen NH3 emissie opslag vervl.fractie opslag Invoer Uitvoer Figuur 2.3: Datastroom ten behoeve van de berekening van puntbron emissies. Emissies uit stallen De emissie vanuit stallen wordt veroorzaakt door verdamping van ammoniak uit de aanwezige mest. De hoeveelheid emissie in de stal wordt bepaald door de hoeveelheid stikstof die een dier uitscheidt (stikstofexcretie), het aantal dieren en het stalsysteem. Voor de stikstofexcretie van de diersoorten zijn de WUM (Werkgroep Uniformering Mestcijfers) voor 1998 gebruikt (Van Eerdt, 1999) en een actualisatie door Tamminga et al. (2000). Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de excretie gedurende de stal- en de weideperiode. Voor elk stalsysteem is een vervluchtingingsfractie gebruikt. Deze geeft aan welk deel van de stikstof in de mest als ammoniak uit een stal emitteert. De gehanteerde vervluchtigingsfracties voor traditionele stallen volgen de huidige consensus (Steenvoorden et al., 1999) en zijn weergegeven in tabel 2.2. Voor emissie-arme stallen zijn vervluchtingsfracties berekend op basis van de vervluchtigingsfracties voor traditionele stallen en de ammoniakemissies per dier zoals vastgelegd in de Regeling Ammoniak en Veehouderij gehanteerd. Ook deze vervluchtigingsfracties zijn weergegeven in tabel 2.2. Alterra-rapport 1676 33