Datum advisering: 06 juni Lieve Vriens Kenmerk aanvraag: op datum van 4 mei 2011

Vergelijkbare documenten
Advies betreffende het aantal aanvaringsslachtoffers bij de windturbines langs de oostelijke strekdam te Zeebrugge in 2010

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen

Symposium Op reis op de Boschplaat, 30 mei 2017 Over (broed)vogels in veranderende landschappen

Advies betreffende de natuurtoets die uitgevoerd werd voor een windturbinepark te Dessel

De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna

Advies over het behoud van de Oude Sluisstraat doorheen het natuurcompensatiegebied Nieuw- Arenbergpolder

Weidevogels Biesland Quickscan naar de effecten van een koeientuin en bosaanleg op de weidevogels in de Bieslandse polder

Historisch permanente graslanden (HPG) in de landbouwstreek de Polders

Woningbouw Schagerbrug en weidevogelleefgebied. Mogelijke verstoring. Natuurbeleven bv Dr. M. Kuiper Oostermeerkade TV Amstelveen

Advies betreffende de nota voor het oprichten van 4 windturbines in de vallei van de Aa te Lille/Kasterlee

Weidevogels Liedeweg te Haarlemmerliede

Provinciaal weidevogelonderzoek in de regio Amstel-, Gooi- en Vechtstreek Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Onderbouwing verstoringsafstanden werkplan weidevogels in Fryslân A&W rapport 1624/Alterra rapport 2184

Terreingebruik van Dwergganzen en andere ganzensoorten op de pleisterplaats Abtskolk/De Putten

Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart van enkele percelen in Lommel

De Gouden Winter 2008/09: vijftig jaar ganzentellingen in de Oostkustpolders

Bepalen van populatieniveaus van enkele doortrekkende en overwinterende watervogels ten behoeve van S-IHD Schorren en polders van de Benedenschelde

Weidevogelcompensatie in Fryslân: achtergronden en uitwerking A&W rapport 1651 / Alterra-rapport 2246

ffi SrnTEN '?",iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten

Advies betreffende het voorstel slachtoffer monitoring en resultaatverbintenis windpark Goeiende (Zele)

Advies betreffende de impact van de verdere ruimte-inname in de voorhaven van Zeebrugge op het broedgebied van de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw

Effectbepaling ganzengebied Oosteinde en Westeinde 76 te Nieuwleusen

Advies betreffende het bouwen van 2 windturbines in Oudenburg, met betrekking op een mogelijke impact op de avifauna.

Hoe kunt u meedoen? Help

Quick scan ecologie Grote Sloot te Burgerbrug

De kern ligt bij plasdras

Bezoekeffecten en nestbescherming bij weidevogels. Paul Goedhart Wolf Teunissen Hans Schekkerman Maja Roodbergen

TOELICHTING WEIDEVOGEL- LEEFGEBIEDEN

Advies ter ondersteuning van een gebiedsvisie voor broedende weidevogels in de Noorderkempen

Agrarisch Natuurbeheer: wat kost het, wat levert het op, hoe kan het beter? David Kleijn

Natuurcompensatieplan aanleg gasontvangststation nabij Halfweg (gemeente Haarlemmerliede & Spaarnwoude)

Aandeel Natura 2000-habitat in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden beheerd in functie van het behalen van de instandhoudingsdoelen

Woningbouw Abbekerk. Effect op weidevogelgrasland in open landschap. A.G.M. Schotman

Resultaten. Toelichting abundatiekaart en aantalsschatting Zwarte Specht Veluwe. Henk Sierdsema, Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Advies over de impact op avifauna van werken aan wachtboezems in de Antwerpse haven

VERKENNING ONTWIKKELINGSRUIMTE IN RELATIE TOT NATURA 2000-DOELEN EN PRO- VINCIAAL BELEID VOOR GANZEN, PURPERREIGER EN WEIDEVOGELS.

Weidevogelpact Midden-Delfland

Quick scan ecologie. Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel

Advies over een voorstel tot monitoring en beoordelingskader voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in Zonhoven

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

Datum advisering: 23 april Niko Boone Kenmerk aanvraag: op datum van 13 april 2012

Vogels van weide/boerenland en plas-dras

SCHRIFTELIJKE VRAGEN AAN HET COLLEGE Nb: vragen en antwoorden worden verzonden aan College, MT en alle raadsleden.

Overwinterende. wilde ganzen in Vlaanderen 2004/ /08

(ontwerp) ruimtelijke onderbouwing afwijking BP Asserstraat 31 Vries

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Beplantingen en de wet. Door de bomen het bos niet meer zien

reijrink heijmans landschappelijk inpassingsplan druisdijk 10 alphen LAND S CHAPS I N R I C H T I N G werkdocument: vormverandering bouwblok

Notitie. Quickscan natuuronderzoek. Parallelweg 9 in Neede. In het kader van de Flora- en faunawet. oktober rapportnr: 13477

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Habitat- en landschapsgebruik door vleermuizen in en rond de Waaslandhaven

Quick scan ecologie Werftweg 4 te Wekerom

Natuurtoets. 1. Wet- en regelgeving. Permanente openstelling A12 Woerden Gouda

Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen

Referentienummer Datum Kenmerk ehv.N februari 2012 SKu/RvS

Advies over de biologische waarde van enkele percelen tussen de Beeldekensgatstraat, de Achterstraat en de Tervuursesteenweg in Tervuren

Ontwikkeling kernkwaliteiten Nationale Landschappen

Ruimtelijke onderbouwing speelterrein Netersel

Notitie. Erfbeplantingsplan Heikantseweg 4, Wehl. 1. Inleiding. 2. Uitgangspunten inrichtingsplan

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Aanleg hoogspanningsleiding Zandvliet-Lillo.

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

Ecologisch onderzoek Bestemmingsplan Liedeweg

Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart in Mol-Postel

Advies betreffende het bouwen van 6 windturbines langs het kanaal Gent-Oostende in Zomergem, Nevele en Lovendegem.

Actualisatie van de Biologische Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart i.h.k.v. het GRUP 'Uitbreiding transportbedrijf H.

Aanvulling bij het advies betreffende de indicatieve situering van historisch permanente graslanden in de landbouwstreek Polders

Quick scan ecologie Schagerbrug - woningbouw

Lerend beheer met Beheer-op-Maat (BoM)

reijrink heijmans Landschappelijk inpassingsplan Gemertseweg 26, Beek en Donk Werkdocument: Uitbreiding agrarisch bouwblok.

Advies over de kennisgevingsnota van het strategische MER voor een windturbinepark in het havengebied op de rechteroever van de Schelde in Antwerpen

Advies betreffende de natuurtoets voor een windturbinepark te Kallo

Het provinciaal weidevogelmeetnet in 2007 Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Flora- en fauna-inspectie Gelderdijk 15 te Sevenum (Gemeente Horst aan de Maas) door ir. Hans Hovens, Paul op het Veld en ir. G.

Export WebsiteBulletin :17

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Gebiedskenmerken van goede gebieden in open akkerland en droge dooradering

Acht jaar maatregelen ter bescherming van grutto, wulp en tureluur op graslandpercelen

Ecologische effecten van de Hanzelijn op Vogelrichtlijngebieden. Aanvullende rapportage Drontermeer. Alterra-rapport 176b 1

Natuurdoelstellingen voor Vogelrichtlijngebied IJzervallei. Danny Maddelein Agentschap voor Natuur en Bos

Kerngebieden voor weidevogels in Zuid-Holland. Betekenis daarvan voor internationale verplichtingen overige vogelsoorten

Ecologica BV Rondven PX Maarheeze. Quickscan beschermde flora en fauna Landgoed de Klokkenberg te Breda

13.1 Zwarte kraai (Corvus corone)

Advies betreffende het project-mer Windpark Boterdijk te Middelkerke & Nieuwpoort

Bijlage 1 Onderzoek ecologie

Aanvullend onderzoek huismussen t Haantje Midden in Rijswijk. Notitie. Juni 2017 P17-087/W1321 Auteur: M.E.Dubbeldam

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Notitie. 1 Aanleiding

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

The response of meadow birds to an increasingly fragmentized landscape in The Netherlands

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Briefrapport. aanleiding en methode. SAB Arnhem B.V. datum: 30 januari betreft: Quick scan Flora en Fauna, Bloksteegweg 1

ONDERZOEK BROEDVOGELS CAPELSCHE UITERWAARD TEN BEHOEVE VAN UITBREIDING VAN INDUSTRIETERREIN HAVEN ZEVEN IN WAALWIJK.

De nieuwe Vogelatlas voor Nederland. Hoe staan de vogels in Drenthe er voor? Door Bert Dijkstra


Weidevogelinventarisatie Stinswei 2011 A&W-rapport 1669

Maatschappelijke kosten en baten van overwinterende ganzen. Ralph Buij, Wageningen Environmental Research, 19 mei 2017

Foeragerende kiekendieven nabij de Lage Knarsluis in 2015 A&W-rapport 2156

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

Transcriptie:

Advies betreffende de impact van een mogelijke landschapsinrichting in de Oostkustpolders op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen in de SBZ 'BE250002 Poldercomplex' Nummer: INBO.A.2011.62 Datum advisering: 06 juni 2011 Auteur: Contact: Koen Devos Lieve Vriens (lieve.vriens@inbo.be) Kenmerk aanvraag: e-mail op datum van 4 mei 2011 Geadresseerden: Bureau Bas Smets bvba T.a.v. Philip Stessens Vlaamsesteenweg 198 1000 Brussel philip@bassmets.be Cc: Bureau Bas Smets (bureau@bassmets) 1/6 INBO.A.2011.62

AANLEIDING Een verkennend onderzoek betreffende een voorbeeldlandschap waarbij langs bepaalde wegen in de SBZ 'BE250002 Poldercomplex' populierenrijen aangeplant worden, vormt de aanleiding van dit advies. Er rijzen daarbij vragen over de impact van deze landschapsinrichting op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor bepaalde vogelsoorten in de Speciale Beschermingszone BE250002 Poldercomplex. VRAAGSTELLING 1. In welke mate interfereert deze mogelijke landschapsinrichting met de nood aan 'open gebieden' (ononderbroken zicht > 500 m, grote percelen tot 6 ha)? Hoe moeten we die afstand 500 m opvatten? 2. Welke invloed heeft dergelijke landschapsinrichting op de vogelsoorten die ter plaatse broeden of passeren (vooral voor de kleine rietgans)? 3. Kan deze aanplanting een meer statisch beeld geven en passerend verkeer 'verdoezelen' voor deze vogels en dus zorgen voor meer rust? TOELICHTING 1. Inleiding De oorspronkelijk geplande landschapsinrichting hield concreet het volgende in: het planten van populieren langs nationale wegen of wegen met een continuïteit door het landschap; tussen de bomen is een tussenafstand van 10 à 12 m; de tussenafstand tussen de rijen is minimaal 700 m; de compartimenten die zo gevormd worden, zijn minstens 100 ha groot. Het studiegebied is weergegeven in figuur 1. Inmiddels is het oorspronkelijke beplantingsplan sterk ingekrompen en beperkt tot enkele bomenrijen langs grotere wegen. In dit advies beperken we ons tot de meer algemene aspecten van mogelijke invloeden van bijkomende lijnvormige aanplanten op de avifauna. Een concrete toetsing van de impact van de beplantingsvoorstellen op de aanwezigheid van specifieke avifauna in het studiegebied valt buiten het opzet van dit advies. 2/6 INBO.A.2011.62

Figuur 1: Situering van het studiegebied met weergave van bestaande beplantingen langs wegen. 2. Bespreking vragen 2.1 In welke mate interfereert deze mogelijke landschapsinrichting met de nood aan 'open gebieden' (ononderbroken zicht > 500 m, grote percelen tot 6 ha)? De Oostkustpolders, waar het studiegebied deel van uitmaakt, zijn aangeduid als Europees Vogelrichtlijngebied. De meeste soorten waarvoor het gebied (internationaal of nationaal) belangrijk is, zijn sterk afhankelijk van de aanwezigheid van poldergraslanden met typisch microreliëf. Het gaat vooral om broedende weidevogels en overwinterende watervogels (en ganzen in het bijzonder). Er zijn diverse factoren die de aanwezigheid van deze vogelsoorten bepalen. In heel wat studies wordt de openheid van het landschap aangehaald als een voorwaarde voor goede weidevogelgebieden (zie o.a. Oosterveld & Altenburg 2005, Van t Veer et al. 2008b). Ook voor ganzen zijn open landschappen veel aantrekkelijker dan meer gesloten landschapstypes. WEIDEVOGELS Volgens Van t Veer et al. (2008b) worden goede weidevogelgebieden gekenmerkt door open landschappen waarbij verstoringsbronnen als wegen, gebouwen en boomgroepen een gering oppervlak bezitten. Binnen de goede weidevogelgebieden zijn de weidevogelgebieden met stabiele weidevogelaantallen significant meer open dan weidevogelgebieden met afnemende aantallen. Specifiek wat bomen betreft, wordt in het rapport volgende vermelding gemaakt: 3/6 INBO.A.2011.62

Bomen zijn opgaande elementen in het landschap die de openheid negatief beïnvloeden. Het ligt daarom voor de hand dat een toename van bomen een negatief effect heeft op de weidevogelaantallen. Van t Veer & Scharringa (2008a) geven voor midden Noord-Holland aan dat er ten minste tot een afstand van 250 meter invloed is van bomen op de weidevogelpopulatie. Deze studie betreft echter een quickscan waar geen rekening is gehouden met de invloed van de dichtheden op deze relatie. De resultaten worden echter ondersteund door Kleijn et al. (2007) waarbij in Zeevang en het Wormer- en Jisperveld verstoringsafstanden tot 265 meter werden berekend (grutto). De gevoeligheid van weidevogels blijkt volgens Kleijn et al. (2007) per soort te variëren. De door hun berekende verstoringsafstanden variëren van meer dan 43 meter (scholekster), meer dan 100-150 meter (kievit, tureluur, graspieper en slobeend) tot meer dan 260 meter (grutto). Schotman et al. (2007) vonden ook een verstoringsafstand voor grutto s van meer dan 400 meter voor huizen en 200-400 meter voor bomen. Ook Oosterveld & Terwan (2007) geven aan dat het succes van agrarisch beheer gericht op weidevogels, positief wordt beïnvloed door een grote landschappelijke openheid. Uit analyses van Van t Veer et al. (2008b) bleek tevens dat de minimale grootte van aaneengesloten weidevogelgebieden met stabiele weidevogelaantallen varieert tussen de 30 en 70 ha, waarbij deze kernen gewoonlijk deel uitmaken van grotere landschapseenheden. Omdat een belangrijk kenmerk van deze gebieden de openheid van het landschap is, moet ook het gebied rondom deze gebieden de juiste kenmerken bezitten en bv. voldoende ver van opgaande elementen, zoals bomen, liggen. Als die buffer bij de omvang van deze gebieden wordt gerekend, zijn de optimale gebieden best minimaal 130 ha. Overigens blijkt dat in de praktijk de meeste gebieden met stabiele weidevogelaantallen gelegen zijn in veel grotere graslandgebieden van 1000 tot wel 3000 ha. Ook Oosterveld & Altenburg (2005) gaan dieper in op de kwaliteitscriteria voor goede weidevogelgebieden. Zij geven een aantal vuistregels voor verstoringsafstanden bij weidevogels voor verschillende storingsbronnen. De auteurs beschouwen een oppervlakte van 100 ha als een minimale grens voor een goed weidevogelgebied. Tabel 1: Vuistregels voor verstoringsafstanden bij weidevogels voor verschillende verstoringsbronnen (Bron: Oosterveld & Altenburg (2005)) Storingsbron Verstoringsafstand (m) Tertiaire weg (landbouwontsluitingsweg) 100 Secundaire weg (provinciale en gemeentelijke weg) 100 Primaire weg (rijksweg) 150 Autosnelweg 300 (of formules Reijnen met dba)) Spoorlijn 150 (of formules Tulp et al.) Fietspad 100 Opgaande begroeiing (bos <0,5 ha, houtsingel, bomenrij, boomgroep) 100 Bos (>0,5 ha) 200 Rietland, rietkraag, verhoogde kaden 50 Hoogspanningsleiding 100 (aan weerszijden) Bebouwing (boerderijen, dorpen e.d.) 250 De auteurs vermelden ook een bijkomende effect van opgaande begroeiing, nl. dat ze het gebied min of meer ontsluiten voor predatoren. Zwarte kraaien gebruiken bomen als nestplaats of als uitkijkpost. Vossen en kleine marterachtigen gebruiken begroeiing vaak als een soort dekking om gebieden te infiltreren tijdens het voedsel zoeken. GANZEN Net als weidevogels prefereren ook (overwinterende) ganzen open landschappen waar ze een goed zicht hebben op potentiële predatoren of verstoringsbronnen. Kleine rietganzen blijken zelden voor te komen op percelen waarvan de afstand tussen opgaande structuren die het zicht belemmeren en het centrum van het perceel minder dan 500 meter bedraagt (Madsen, 1985b; Gill et al., 1996; Larsen & Madsen, 2000). 4/6 INBO.A.2011.62

Bij de selectie van foerageergebieden door ganzen in de Oostkustpolders bleken de aanwezigheid van historisch permanent graslanden met microreliëf, de openheid van het landschap en een lage potentiële verstoringsgraad bepalend. Het centrum van benutte percelen ligt bij de kolgans gemiddeld 100 m verder van opgaande structuren dan niet bezochte percelen, bij de kleine rietgans was dit 70 m. Courtens et al. (2005) raden daarom ook aan om de openheid van het landschap zoveel mogelijk te bewaren waarbij het aanplanten van bosjes en hagen bij voorkeur wordt beperkt. 2.2 Welke invloed heeft dergelijke landschapsinrichting op de vogelsoorten die ter plaatse broeden of passeren (vooral voor de kleine rietgans)? Gezien bomenrijen en andere opgaande structuren de openheid van het landschap verkleinen, is er een potentieel negatief effect te verwachten op diverse vogelsoorten indien deze zich bevinden in de nabijheid van belangrijke broedgebieden en/of pleisterplaatsen. Hoe groot dit effect kan/zal zijn, kan alleen bepaald worden door een meer uitgebreide en gedetailleerde analyse die buiten het kader van dit advies valt. Er wordt aangeraden om de plannen te toetsen aan beschikbare verspreidingsgegevens van kwetsbare en/of beschermde soorten in het desbetreffende gebied. Dit gebeurt best in overleg met lokale actoren (bv. ANB West-Vlaanderen). Voor recente verspreidingsgegevens van de avifauna in het gebied kunnen we ondermeer verwijzen naar de jaarlijkse verslagen van een lopend monitoringproject (o.a. Courtens et al. 2009, http://www.inbo.be/files/bibliotheek/79/186779.pdf en 2010 http://www.inbo.be/files/bibliotheek/41/213641.pdf) en naar Kuijken et al. (2005). 2.3 Kan deze aanplanting een meer statisch beeld geven en passerend verkeer 'verdoezelen' voor deze vogels en dus zorgen voor meer rust? Hoewel wegen en verkeer een verstorende invloed uitoefenen op weidevogels en ganzen valt niet te verwachten dat aanplantingen in een merkbaar milderend effect zullen resulteren wat verstoring in aanpalende gebieden betreft. De verstoringsafstand van wegen ligt immers in dezelfde grootteorde als die van opgaande structuren zoals bomenrijen en bosjes. CONCLUSIE Zowel broedende weidevogels als overwinterende ganzen hebben een uitgesproken voorkeur voor open landschappen waarbij verstoringsbronnen als wegen, gebouwen en boomgroepen een gering oppervlak bezitten. Aanplantingen van bomenrijen kunnen de openheid van het landschap verkleinen en dus een potentieel negatief effect uitoefenen op de aanwezigheid van diverse vogelsoorten. De verstoringsafstand die uitgaat van bomenrijen varieert van soort tot soort en wordt in de literatuur geschat op 100 tot 500 meter. Met name kleine rietganzen blijken zelden voor te komen op percelen waarvan de afstand tussen opgaande structuren die het zicht belemmeren en het centrum van het perceel minder dan 500 meter bedraagt. Om de potentiële impact van een beplantingsvoorstel op de lokale avifauna te onderzoeken, wordt aangeraden om de plannen te toetsen aan beschikbare verspreidingsgegevens van kwetsbare en/of beschermde soorten in het desbetreffende gebied. Dit gebeurt best in overleg met lokale actoren (bv. ANB West-Vlaanderen). Hoewel wegen en verkeer een verstorende invloed uitoefenen op weidevogels en ganzen valt niet te verwachten dat aanplantingen een merkbaar milderend effect zullen hebben wat verstoring betreft. De verstoringsafstand van wegen en opgaande structuren zoals bomenrijen en bosjes ligt immers in dezelfde grootteorde. 5/6 INBO.A.2011.62

REFERENTIES Courtens W., Stienen E.W.M., Van de walle M., Verbelen D., Adams Y. & Daemen E. (2009). Tussentijds rapport monitoring van de SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge- Heist en de SBZ V Poldercomplex : resultaten van het vijfde jaar (2009 2010). Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2009(59). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 107 pp. Courtens W., Verbelen D. (2010). Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het vijfde jaar (2009-2010): Broedseizoen 2009 en winterhalfjaar 2009/ 10. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2010(47). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 79 pp. Courtens W., Vantieghem S. & Kuijken E. (2005). De Oostkustpolders, een gedekte tafel voor overwinterende ganzen? Natuur.Oriolus 71(Bijlage):122-130. Gill J.A., Sutherland W.J. & Watkinson A.R. (1996) A method to quantify the effects of human disturbance on animal populations. Journal of Applied Ecology, 33, 786 792. Kleijn D. (2007). Assessing habitat quality for meadow birds in fen-grassland areas. Lezing Dr. David Kleijn, Wageningen Universiteit op het LIFE-symposium Nature restoration for meadow birds and marsh birds, 10 mei 2007, Katwoude. Kuijken E., Verscheure C. & Meire P. (2005). Ganzen in de Oostkustpolders : 45 jaar evolutie van aantallen en verspreiding Natuur.Oriolus 71(Bijlage):21-42. Larsen J.K. & Madsen J. (2000) Effects of wind turbines and other physical elements on field utilization by pink-footed geese (Anser brachyrhynchus): a landscape perspective. Landscape Ecology, 15, 755 764. Madsen J. (1985) Impact of disturbance on field utilization of pink-footed geese in West Jutland, Denmark. Biological Conservation, 33, 53 63. Oosterveld E.B. & Altenburg W. (2005). Kwaliteitscriteria voor weidevogelgebieden, met toetslijst. A & W-rapport 412. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv., Veenwouden. Oosterveld E.B. & Terwan P. (2007). Mozaiëkbeheer voor weidevogels: evaluatie en mogelijkheden voor optimalisering. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Directie Kennis, Rapport DK (nr. 2007/074), 76 pp. Schotman A.G.M., Kiers M.A. & Melman Th.C.P. (2007). Onderbouwing Gruttogeschiktheidskaart. Alterra-rapport 1407. Alterra, Wageningen. Van t Veer R. & Scharringa K. (2008a). Weidevogelonderzoek Laag Holland 2006. Analyse en interpretatie van de aangetroffen soorten, aantallen en dichtheden in 30.000ha weidevogelgebied. Kenniscentrum Weidevogels, Landschap Noord-Holland. Van t Veer R., Sierdsema H., Musters C.J.M., Groen N. & Teunissen W.A. (2008b). Weidevogels op landschapsschaal. Ruimtelijke en temporele veranderingen. Rapport DK nr. 2008/dk105 Ede. 6/6 INBO.A.2011.62