BESLISSING VAN DE TUCHTCOMMISSIE Nederlandstalige Kamer (artikel 58 van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van het IBR) Openbare zitting van 25 april 2014 In de zaak met dossiernummer 470/2013/( )/N Ref. KVI : 13/IBR/VOD-006 De Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, met zetel te 1000 Brussel, Emile Jacqmainlaan 135, met als vertegenwoordiger van de Raad van het Instituut Mevrouw ( ). Tegen: de ( ), wonende te ( ), ingeschreven in het openbare register van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren onder het nummer ( ), die zijn beroepsactiviteit uitoefent in de ( ), ingeschreven onder het nummer ( ), met zetel te ( ). ***** Gelet op het verslag van de Raad van het Instituut (hierna de Raad) aan de Kamer van Verwijzing en Instaatstelling (hierna KVI) van 20 maart 2013. Gelet op de beslissing van de KVI tot doorverwijzing naar de Tuchtcommissie van 15 oktober 2013. Gelet op de zitting van 13 februari 2014 waarop de zaak werd uitgesteld naar de zitting van 20 maart 2014. Gelet op het verweerschrift voor de heer ( ) van 1 maart 2014. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 1
Rechtspleging Op de openbare terechtzitting van de Tuchtcommissie van 20 maart 2014, verscheen namens de Raad Mevrouw ( ). De heer ( ) verscheen persoonlijk. Beide partijen werden gehoord. De debatten werden gesloten en de zaak werd in beraad genomen. Oorsprong van het dossier Het dossier vindt zijn oorsprong in de kwaliteitscontrole die, in overeenstemming met de Normen inzake kwaliteitscontrole van 9 september 2008, op 16 juni 2011 door inspecteur ( ) bij bedrijfsrevisor ( ) werd uitgevoerd. De vervroegde kwaliteitscontrole 2010 heeft aanleiding gegeven tot een verslag van 26 juni 2011, dat door de bedrijfsrevisor werd ondertekend, onder voorbehoud van de door hem geformuleerde opmerkingen. Op 22 augustus 2011 werd het verslag, met bijhorende documentatie, door de inspecteur overgemaakt aan het Instituut. De Raad maakte haar verslag over aan de Kamer van verwijzing en instaatstelling (KVI) op 21 maart 2013. Met een brief van 25 maart 2013 nodigde de KVI de heer ( ) uit om zijn opmerkingen op het verslag van de Raad te formuleren, hetgeen gebeurde met een brief van 9 april 2013. Op 15 oktober 2013 beslist de KVI de zaak naar de Tuchtcommissie door te verwijzen. Tenlasteleggingen en inbreuken De tenlasteleggingen en de inbreuken, voorwerp van deze tuchtprocedure kunnen als volgt samengevat worden: - Inbreuk op artikel 144.6 van het Wetboek van vennootschappen - Inbreuk op artikel 144.8 van het Wetboek van vennootschappen - Inbreuk op paragraaf 2.1 van de algemene controlenormen inzake de - Inbreuk op paragraaf 2.4 van de algemene controlenormen inzake de - Inbreuk op paragraaf 2.2 en 2.4 van de algemene controlenormen inzake de Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 2
- Inbreuk op paragraaf 2.2 en 3.4.2 van de algemene controlenormen inzake de - Inbreuk op paragraaf 2.3 van de algemene controlenormen inzake de - Inbreuk op paragraaf 2.4 van de algemene controlenormen inzake de - Inbreuk op paragraaf 3.5.1 van de algemene controlenormen met betrekking tot het verslag - Inbreuken op de norm met betrekking tot de permanente vorming Beoordeling Inbreuk op artikel 144.6 van het Wetboek van vennootschappen In het verslag van de inspecteur wordt aangevoerd dat het jaarverslag onvolledig is. Het jaarverslag zou geen sectie bevatten over de voornaamste risico s en onzekerheden. Van deze inbreuk op artikel 96 1, 1 van het Wetboek van vennootschappen, werd geen melding gemaakt in het commissarisverslag, hetgeen een inbreuk uitmaakt op artikel 144.6 van het Wetboek van vennootschappen. In zijn verweerschrift voert de heer ( ) aan dat er in het verslag wel degelijk hieromtrent een passage is opgenomen en citeert: De raad van bestuur stelt vast dat zij geen kennis heeft van risico s en onzekerheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de positie van de vennootschap en resultaten van het bedrijf. De raad van bestuur heeft geen kennis van bijzonder niet-financiële indicatoren die voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming noodzakelijk zijn. De bedrijfsrevisor is van oordeel dat het loutere feit dat hij het jaarverslag niet verstrekt, niet kan afgeleid worden dat de aantijging van de Raad waar is. Het jaarverslag is, aldus de bedrijfsrevisor, gepubliceerd en publiek toegankelijk. Het jaarverslag wordt niet bij het dossier gevoegd. In die omstandigheden kan de Tuchtcommissie niet oordelen over deze aantijging door de Raad. Deze inbreuk wordt niet weerhouden. Inbreuk op artikel 144.8 van het Wetboek van vennootschappen De Raad stelt vast dat de erelonen niet vermeld worden in de notulen van de algemene vergadering, noch in de publicatie in het Belgisch Staatsblad, zonder dat dit vermeld werd in het tweede deel van het commissarisverslag. Dit maakt aldus de Raad een inbreuk uit op artikel 144.8 van het Wetboek van vennootschappen. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 3
De heer ( ) wijst erop dat het in casu ging om een herbenoeming van de commissaris, waarbij, na voorafgaandelijke overleg met de bestuurders, werd overeengekomen de erelonen niet te wijzigen, maar enkel aan de index aan te passen. Deze bemerking doet geen afbreuk aan het feit dat er geen formele vaststelling van de erelonen is gebeurd en dat hiervan geen melding werd gemaakt. Inbreuk op paragraaf 2.1 van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een controleopdracht Deze controlenorm bepaalt dat iedere controleopdracht zal uitgevoerd worden volgens een aangepast werkprogramma. De heer ( ) betwist dat er geen aangepast werkprogramma zou bestaan. Hij verwijst naar een werkprogramma dat uit 18 pagina s bestaat. De Tuchtcommissie is van oordeel dat dit stuk niet bewijst dat er gewerkt werd met een aangepast werkprogramma. Het aangehaalde document van 18 pagina s is een samenvatting van het dossier, maar het werkprogramma op zich blijft zeer summier en onvoldoende aangepast. Inbreuk op paragraaf 2.4 van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van de controleopdracht Deze paragraaf stelt dat de bedrijfsrevisor zijn mening onder meer zal steunen op het onderzoek van het systeem van interne controle, waarvan hij de doeltreffendheid zal nagaan door middel van steekproeven. Indien de interne controle op afdoende wijze werkt, kan het onderzoek van de bedrijfsrevisor worden beperkt tot aangepaste steekproeven. In geval van vaststelling van ernstige leemten dient hij zijn controlewerkzaamheden aan te passen en meer diepgaande controle uit te voeren. Onder geen beding kan of mag de externe controle het systeem van interne controle vervangen. De Raad weerhoudt de vaststellingen van de inspecteur en voert aan dat de risicoanalyse te summier is en verder moet uitgediept worden. Deze vaststelling werd reeds weerhouden bij de kwaliteitscontrole van 2008. Dat de risicoanalyse beperkt is, wordt door de bedrijfsrevisor niet ontkend. Hij rechtvaardigt dit standpunt dat het voldoende zou zijn voor de onderneming in kwestie (het zou gaan om een familievennootschap). Dit argument weerlegt echter niet vaststelling van de inspecteur dat de relatie tussen risico inschatting, interne controle en aard en omvang van de substantieve testen beter moeten geformaliseerd worden. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 4
Inbreuk op paragraaf 2.2 en 2.4 van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van de controleopdracht Deze paragraaf bepaalt dat de bedrijfsrevisor verplicht is van de door hem en zijn medewerkers verrichte controlewerkzaamheden zodanig aantekening te houden of te doen houden, dat hieruit een getrouw beeld van de uitgevoerde opdracht kan worden verkregen. Meer specifiek moeten de werkdocumenten een bewijs leveren van de uitgevoerde controles en van de besluiten waartoe deze controles hebben geleid. Deze werkdocumenten moeten gedurende tien jaar bewaard blijven. In samenlezing met paragraaf 2.4 hiervoor geciteerd, volgt hieruit dat de bedrijfsrevisor duidelijk de verplichting heeft om de interne controle te onderzoeken en hierover een oordeel uit te spreken. Uit het eindverslag van de inspecteur blijkt, hetgeen niet afdoende weerlegd wordt door de bedrijfsrevisor, dat de werkzaamheden in het gecontroleerde mandaatdossier onvoldoende gedocumenteerd waren. Zo bevatte het dossier geen beschrijving, nazicht, testen en evaluatie van de interne controle en de administratieve organisatie. Inbreuk op paragraaf 2.2 en 3.4.2 van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een controleopdracht Volgens paragraaf 2.2 is de bedrijfsrevisor verplicht van de door hem en zijn medewerkers verrichte werkzaamheden zodanig aantekening te houden of te doen houden dat hieruit een getrouw beeld van de uitgevoerde opdracht kan worden verkregen. Meer specifiek moeten de werkdocumenten, in overeenstemming met paragraaf 2.2.2, zowel een bewijs leveren van de uitgevoerde controles als van de besluiten waartoe de controlewerkzaamheden hebben geleid. Volgens paragraaf 3.4.2 is een informatie van materieel belang voor het getrouw beeld indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de economische beslissingen die gebruikers op basis van de financiële overzichten nemen, kan beïnvloeden. Er werd vastgesteld dat een cut-off fout met een impact van 84.000 werd vastgesteld door de commissaris en er omtrent dit punt geen melding werd gemaakt in het commissarisverslag, terwijl de materialiteitsgrens op 37.899 werd vastgesteld. De heer ( ) zegt dat deze materialiteitsgrens te laag werd bepaald. Dit is echter geen argument, aangezien de commissaris in dat geval de materialiteit van bij de planning nauwkeuriger diende in te schatten en/of herzieningen hieromtrent afdoende diende te documenteren. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 5
De vastgestelde materialiteitsgrens moet gevolgd worden, dan wel op een gedocumenteerde wijze aangepast worden. Inbreuk op paragraaf 2.3 van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van een controleopdracht Volgens deze norm beslist de bedrijfsrevisor zelf over de aard en de omvang van de te verrichten controlewerkzaamheden. Hij moet de keuze van de toe te passen controletechnieken bepalen, maar moet altijd in staat zijn besluiten te motiveren. Meer specifiek zal de bedrijfsrevisor, overeenkomstig paragraaf 2.3.2, zelf de meest aangewezen controletechnieken kiezen. Onder kiezen kan evenwel niet begrepen worden dat de bedrijfsrevisor een vrije keuze heeft maar wel dat hij op grond van de toestand van de entiteit de meest aangewezen keuze moet nemen. Uit het dossier blijkt dat zowel de inspecteur, als de Commissie Kwaliteitscontrole hebben vastgesteld dat de uitgevoerde procedures van analytisch nazicht summier zijn of dat er althans weinig audit trail terzake bestaat. Dit wordt geïllustreerd doordat er geen gedocumenteerde verklaring bestaat omtrent de vaststellingen dat de transportkosten evolueren in tegengestelde zin dan de omzetten en van de fluctuatie van in de commerciële kosten. De heer ( ) voert in zijn reactie op het verslag aan de KVI aan, dat er eigenlijk slechts een marginale tegengestelde beweging was (daling omzet met 1% vs. stijging transportkosten met 3.6%). Volgens de bedrijfsrevisor gaf deze vaststelling dan ook geen aanleiding tot verder onderzoek. Dit doet echter geen afbreuk aan het feit dat het analytisch nazicht te summier is. Deze tenlastelegging wordt weerhouden. Inbreuk op paragraaf 2.5 van de algemene controlenormen inzake de uitvoering van de controleopdracht Deze paragraaf bepaalt dat de bedrijfsrevisor voldoende bewijskrachtig controlemateriaal moet verzamelen zodat zijn tot uitdrukking gebrachte mening ten aanzien van de jaarrekening kan gestaafd worden. In paragraaf 2.5.4 worden de voornaamste controletechnieken die doelmatig kunnen worden aangewend, waaronder de bevestiging door derden van informatie en het analytisch onderzoek. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 6
Uit het dossier blijkt dat het dossier geen bank- noch advocatenconfirmaties bevat. Ook de hypotheekbewaarder werd niet aangeschreven, zonder dat de aanpak werd gemotiveerd. Er waren weliswaar geen bankschulden, maar er bestond wel een hypotheek. De saldoconfirmaties (klanten en leveranciers) werden door de onderneming zelf verstuurd, maar het is niet duidelijk wie de opvolging deed. De werkdossiers bevatten geen duidelijk overzicht van de resultaten van de klanten-en leveranciersconfirmaties. Er wordt dus niet aangetoond op basis van de dossiers, hetgeen nochtans zou moeten, dat er terzake voldoende controle werd uitgevoerd. Inbreuk op paragraaf 3.5.1 van de algemene controlenormen met betrekking tot het verslag Deze paragraaf bepaalt wat het commissarisverslag allemaal omvat, zijn structuur en de bewoordingen die moeten worden gebruikt. Hier stelde de Raad vast dat de titel van het verslag verkeerd geplaatst werd. Dit wordt als dusdanig erkend, maar er wordt door de bedrijfsrevisor gewezen op het marginaal karakter van deze inbreuk. De Tuchtcommissie stelt vast dat het om een puur formele kwestie gaat, die weliswaar een inbreuk uitmaakt in de formele zin, maar uiteraard bij de strafbepaling nauwelijks doorweegt. Inbreuk op paragraaf 5.2 inzake de controle van inbreng in natura en quasi-inbreng Deze paragraaf bepaalt dat indien de bedrijfsrevisor in de onmogelijkheid verkeert de besluiten overeenkomstig paragraaf 5.1.2 van de normen in hun geheel te onderschrijven hij op duidelijke wijze een voorbehoud zal formuleren. Deze paragraaf vermeldt onder meer dat een goedkeurende verklaring zonder voorbehoud minstens moet vermelden dat de verrichting werd nagezien in overeenstemming met de controlenormen. In dit verband bepaalt paragraaf 2.3.1 dat de bedrijfsrevisor een fiscaal attest bedoeld in art 442bis WIB en 93undecies WBTW dient te verkrijgen. Er werd vastgesteld dat deze certificaten niet werden verkregen en dat daaromtrent geen voorbehoud werd geformuleerd. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 7
Dit wordt als dusdanig niet betwist, maar als rechtvaardiging wordt aangevoerd dat de inbrengende partij op eer verklaarde dat er geen sociale of fiscale schulden waren. Het betrof, aldus de bedrijfsrevisor een éénmans-bvba die de inbreng genoot, zodat het risico en de kapitaalwaarborg tegenover andere aandeelhouders en derden in die zin werden ingeschat. Deze verduidelijking doet geen afbreuk aan het feit dat door zo te handelen, de bedrijfsrevisor de duidelijke bepalingen terzake heeft geschonden. Inbreuken op de norm met betrekking tot de permanente vorming Artikel 1 van deze norm bepaalt dat de bedrijfsrevisor per jaar tenminste 40 effectieve uren aan activiteiten dient te besteden welke bijdragen tot de verbetering van hun beroepskennis. Dit gemiddelde van 40 uren moet gehaald worden op een tijdshorizon van 3 jaar. Er werd vastgesteld dat de heer ( ) in de periode 2007-2009 onvoldoende vorming heeft gevolgd (7 uren in 2007, 2 uren in 2008 en 56 uren in 2009). De heer ( ) voert aan dat dit een tijdelijk probleem was en er duidelijk beterschap is. De KVI vestigt in haar verslag de aandacht op deze verbetering. Deze positieve evolutie neemt echter niet weg dat er in de periode 2007-2009 wel degelijk een inbreuk was op de norm inzake permanente vorming. Het wordt wel meegenomen in het bepalen van de strafmaat. Besluit De door de Raad vastgestelde inbreuken en tenlasteleggingen worden, met uitzondering van de inbreuk op art. 144.6 van het Wetboek van vennootschappen, weerhouden. De Tuchtcommissie bepaalt de strafmaat, waarbij ze rekening houdt met de hiervoor opgenomen overwegingen en het feit dat de heer ( ) geen tuchtverleden heeft, als volgt: berisping. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 8
BESLISSING VAN DE TUCHTCOMMISSIE Verklaart de vordering ontvankelijk en in de volgende mate gegrond. Weerhoudt de tenlasteleggingen met uitzondering van de inbreuk op art. 144.6 van het Wetboek van vennootschappen. Legt aan de heer ( ) de volgende tuchtsanctie op: berisping. Aldus uitgesproken in de openbare terechtzitting van 25 april 2014 door de Nederlandstalige Kamer van de Tuchtcommissie van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, zetelend te 1000 Brussel, Emile Jacqmainlaan 135. ( ) Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 470/2013/( )/N 25.04.2014 - pagina 9