* * * Gezien de stukken van het door de Raad samengestelde en aan de Tuchtcommissie toegezonden dossiers; * * *

Transcriptie

1 0288/05/N Tuchtcommissie definitieve beslissing Laattijdige neerlegging van de jaarrekening van de revisorenvennootschap; feitelijk bestuursmandaat; verstrekken van foutieve informatie aan de Stagecommissie De Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, met zetel te 1000 Brussel, Arenbergstraat 13; tegen: 1. [X] bedrijfsrevisor ( ). 2. De burgerlijke B.V.B.A. [X], ( ). * * * Gelet op het verslag van de Raad aan de Tuchtcommissie Gezien de stukken van het door de Raad samengestelde en aan de Tuchtcommissie toegezonden dossiers; Gelet op de beslissingen d.d. 4 maart 2005 van de Raad om de dossiers over te maken aan de Tuchtcommissie; Gelet op de oproepingen aan de heer [X] en aan de BVBA [X] met aangetekende brieven van 1 april 2005 om te verschijnen voor de Tuchtcommissie op 18 mei * * * Verslag van 4 maart 2005 van de raad van het IBR in de zaak met nummer 0288/05/( )/N A. Aan Dhr [X] kunnen volgens het verslag d.d. 4 maart 2005 van de Raad aan de Tuchtcommissie de volgende deontologische en/of tuchtrechtelijke inbreuken ten laste worden gelegd: 1 De heer [X] is tekort geschoten aan de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die ten grondslag liggen aan het beroep. Meer in het bijzonder het niet in acht nemen van de voorschriften die van kracht zijn inzake de uitoefeningmodaliteiten van het beroep van bedrijfsrevisor en inzake het dragen van de titel, met name betreffende het volbrengen van de stage van bedrijfsrevisor, verder het verstrekken van foutieve informatie aan de Stagecommissie en het gebruik van stukken die de werkelijke aard van de verhouding tussen stagemeester en stagiair voor het IBR verborgen hielden. (art. 33 K.B. 13 oktober 1987 en art. 3 K.B. 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren.) 2. Het rechtstreeks of onrechtstreeks deelgenomen te hebben aan het bestuur van ondernemingen bedoeld in art. 1 van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen (art. 7bis, 2 wet van 22 juli 1953 houdende oprichting Uittreksels TUCHTBESLISSINGEN IBR /136

2 van een Instituut der Bedrijfsrevisoren en art. 4 KB 10 januari 1994 betreffende de plichten van de bedrijfsrevisoren.) 3. Het niet tijdig goedkeuren of neerleggen van de jaarrekeningen van zijn professionele vennootschap, de BVBA [X] binnen de door de wet voorgeschreven pleegvormen voor de boekjaren eindigend per 30 december 2002 en (artikelen 92 1 en 98 W. Venn. en art. 3 KB 10 januari 1994) B. Aan de BVBA [X] kunnen volgens het voormelde verslag aan de Tuchtcommissie de volgende deontologische en/of tuchtrechtelijke inbreuken ten laste worden gelegd : Niet het nodige te hebben gedaan met het oog op het tijdig goedkeuren of neerleggen van de jaarrekeningen van de professionele vennootschap, de BVBA [X] binnen de door de wet voorgeschreven pleegvormen voor de boekjaren eindigend per 30 december 2002 en (artikelen 92 1 en 98 W. Venn. en art. 3 KB 10 januari 1994) Rechtspleging De betrokkenen zijn bij aangetekende brieven van 1 april 2005 uitgenodigd om voor de Tuchtcommissie te verschijnen. Zij zijn ter openbare zitting van 18 mei 2005 verschenen in persoonlijke naam en vertegenwoordigd door de zaakvoerder van de vennootschap BVBA [X]. Zij worden ter zitting ook bijgestaan door Mter ( ), advocaat te ( ), die een verweerschrift neerlegt. Zij werden door de Tuchtcommissie gehoord. Namens de Raad van het Instituut is de heer ( ) verschenen en werd hij gehoord. Bespreking A. Ten aanzien van [X] 1. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene aan de Stagecommissie heeft gemeld dat zijn stagiair [A] zijn stage zou uitoefenen als zelfstandige, waar dat in feite in dienstverband gebeurde. Daardoor heeft de betrokkene de werkelijke verhouding tussen stagemeester en stagiair voor het Instituut verborgen gehouden. De tenlastelegging is dan ook gegrond op art. 33 van het KB van 13 oktober 1987 dat stelt : Hij staat in voor de goede uitvoering van de voor de stage te vervullen voorschriften. De betrokkene houdt voor dat deze te vervullen voorschriften omschreven worden in het vademecum 2002, deel 2, hoofdstuk 1 nrs 8 tot en met 12. Daarin worden vijf dwingende formaliteiten vermeld die de stagiair dient te vervullen. Daarbij is echter het louter administratief aspect van de mededeling of een stagiair in dienstverband dan wel als zelfstandige zijn stage vervult niet opgenomen, zodat de betrokkene dan ook niet gehouden was tot melding aan de Stagecommissie van de wijziging van het statuut van zijn stagiair. Hij vervolgt dat de stagiair als universitair geschoolde zelf bekwaam genoeg is om het nodige te doen tegenover de Stagecommissie om een dergelijke wijziging in de arbeidsverhouding met zijn stagemeester te melden. Daarenboven was de overeenkomst met [A], op het ogenblik dat ze was afgesloten, wel degelijk de juiste weergave van de werkelijke bedoelingen van partijen. Het is pas achteraf én op vraag van [A] zelf dat deze verhouding werd gewijzigd. De Tuchtcommissie wijst er echter op dat de verplichtingen, zoals door hem geciteerd uit het vademecum 2002, verplichtingen zijn voor de stagiair, die inderdaad door de stagiair dienen nagekomen te worden. Betreffende de stage heeft de stagemeester echter evenzeer eigen Uittreksels TUCHTBESLISSINGEN IBR /136

3 verplichtingen en deze betreffen vooral de melding aan de Stagecommissie van het feit van de stage zelf, de stagemeester waarbij stage zal worden gelopen en de verhouding waarin deze zal worden uitgeoefend ten overstaan van de stagemeester. Hij heeft de verplichting de Stagecommissie daarvan op de hoogte te brengen en derhalve tevens om ook elke wijziging daarin te signaleren. De Stagecommissie, als orgaan van het Instituut, dient immers met volledige kennis van zaken te kunnen oordelen over de stagiair en dat kan enkel mits aan deze commissie correcte informatie wordt doorgegeven. Uit de lezing van het dossier kan de Tuchtcommissie echter niet met zekerheid besluiten dat de betrokkene in casu opzettelijk zou hebben gehandeld en de Stagecommissie opzettelijk zou hebben misleid met het oog op een financieel voordeel in hoofde van de betrokkene. Er kan evenmin met zekerheid worden besloten dat de betrokkene zijn stagiair zou hebben gedwongen tot het aanvaarden van het ene of het andere statuut. De Tuchtcommissie is van oordeel dat uiteenzetting dienaangaande in het verslag van Raad door de betrokkene voldoende is weerlegd, minstens zeer twijfelachtig maakt, hetgeen in het voordel van de betrokkene moet worden uitgelegd. De Tuchtcommissie besluit dienaangaande dan ook dat er de betrokkene geen inbreuk op art. 33 kan worden ten laste gelegd en dat de stagemeester geen zwaardere verplichting heeft dan de stagiair tot de melding van een dergelijke administratieve wijziging in de verhouding tussen de stagemeester en de stagiair. Nu de heer [A], die deze toestand achteraf zelf heeft aangeklaagd bij de Raad nadat de overeenkomst door de betrokkene was opgezegd en hem dientengevolge niets ten laste werd gelegd, oordeelt de Tuchtcommissie dat de tenlastelegging in hoofde van de betrokkene, als stagemeester, niet kan worden weerhouden. De Tuchtcommissie betreurt echter wel dat de betrokkene evenmin als zijn stagiair, de moeite heeft gedaan om de Stagecommissie tijdig en correct in te lichten van de gewijzigde situatie, hetgeen voor de Stagecommissie, de Raad en hemzelf veel tijd en moeite zou bespaard hebben. Deze tenlastelegging is niet bewezen. 2. De raad heeft vastgesteld dat de betrokkene art. 7 bis, 2 Wet van 22 juli 1953 en art. 4 K.B. van 10 januari 1994 heeft overtreden doordat hij, enerzijds, zaakvoerder is van de BVBA ( ) en, anderzijds, een arbeidsovereenkomst ondertekende voor rekening van de BVBA ( ), waartoe hij niet gemachtigd was. De Tuchtcommissie stelt echter vast uit het onderzoek van de stukken van het dossier dat de betrokkene naast bedrijfsrevisor tevens het beroep van accountant uitoefent, dat de BVBA ( ) opgericht is met boekhoudkundige en aanverwante activiteiten als doel en dat deze vennootschap ingeschreven is op het tableau van het IAB. De Tuchtcommissie verwijst naar de betrokken artikelen voormeld, waarin telkens is gesteld dat de professionele en interprofessionele vennootschappen niet begrepen zijn in het in deze artikelen opgelegd verbod om de functie van zaakvoerder of bestuurder erin uit te oefenen. De Tuchtcommissie dient dan ook te besluiten, wat de BVBA ( ) betreft, dat de tenlastelegging niet is bewezen. De betrokkene zet verder uiteen dat hij, door het ondertekenen van een arbeidsovereenkomst voor rekening van de BVBA ( ), hetgeen hij niet betwist, geen bestuursmandaat heeft Uittreksels TUCHTBESLISSINGEN IBR /136

4 uitgeoefend. Hij heeft immers deze overeenkomst ondertekend op verzoek en in opdracht van ene ( ), toenmalig zaakvoerder van de betrokken vennootschap. Het betrof dan ook een eenmalig specifiek mandaat wat niet kan gelijkgeschakeld worden met een bestuursmandaat. De Tuchtcommissie stelt echter vast dat de betrokkene deze overeenkomst ondertekende in eigen naam en in ieder geval niet verwees naar het ondertekenen in opdracht van. Daardoor heeft hij in ieder geval, tegenover de medecontractant en de iedere derde, de schijn gewekt dat hij in deze is opgetreden als een bestuurder die gemachtigd was dat te doen, terwijl dit niet het geval was. Of dat nu al dan niet een eenmalige opdracht is geweest is ter zake niet relevant. Het blijft een feit dat de betrokkene een document heeft ondertekend terwijl hij daarvoor niet gemachtigd was. Deze tenlastelegging is bewezen. 3. De Raad stelde vast dat de jaarrekeningen van de BVBA [X], waarvan de betrokkene zaakvoerder is, niet tijdig zou hebben voorgelegd aan de Algemene Vergadering en evenmin tijdig hebben neergelegd bij de Nationale Bank van België. De jaarrekening eindigend per 30 december 2002 werd door de algemene vergadering goedgekeurd op 27 juni 2003 en neergelegd bij de NBB op 13 februari 2004, deze eindigend per 30 december 2003 was op datum van 12 februari 2005 nog steeds niet neergelegd bij de Uit de stukken blijkt echter, zoals door de betrokkene voorgehouden, dat de beide jaarrekening wel tijdig aan de algemene vergadering van de vennootschap werden voorgelegd. Zij werden echter, hetgeen door de betrokkene niet wordt betwist, te laat neergelegd bij de De art. 92 &1 en 98 leggen wel degelijk aan de zaakvoerder en de bestuurders de verplichting op om de jaarrekeningen tijdig neer te leggen bij de In casu is dat niet tijdig gebeurd, hetgeen meteen tot gevolg heeft dat deze tenlastelegging bewezen is. B. 1. De Raad stelde vast dat de jaarrekeningen van de BVBA [X] niet tijdig zouden zijn voorgelegd aan de Algemene Vergadering en evenmin tijdig zijn neergelegd bij de Nationale Bank van België. De jaarrekening eindigend per 30 december 2002 werd door de algemene vergadering goedgekeurd op 27 juni 2003 en neergelegd bij de NBB op 13 februari 2004, deze eindigend per 30 december 2003 was op datum van 12 februari 2005 nog steeds niet neergelegd bij de De Tuchtcommissie merkt ten dezen echter op dat zowel art. 92 &1 en art. 98 W. Venn. deze verplichtingen oplegt aan de zaakvoerder en de bestuurders van de vennootschap, als orgaan van deze vennootschap, doch niet aan de vennootschap zelf. Uittreksels TUCHTBESLISSINGEN IBR /136

5 Dat is ook logisch. Een vennootschap kan slechts handelen door haar organen en kan op zich niet handelen. Daarenboven zou het sanctioneren én van de zaakvoerder én van de vennootschap een dubbele sanctie uitmaken voor eenzelfde inbreuk. Deze tenlastelegging is niet bewezen. Bij het toepassen van de strafmaat wordt rekening gehouden met : - het feit dat de betrokkene betreffende de bewezen tenlasteleggingen deze inbreuken heeft gepleegd niettegenstaande hij beroepshalve zeker op de hoogte moest zijn van zijn verplichtingen dienaangaande en tevens een voorbeeldfunctie heeft als revisor. - het feit dat hem nog geen eerdere sancties werden opgelegd. Om deze redenen, de Tuchtcommissie, Rechtsprekend op tegenspraak; Verklaart de tuchtvorderingen tegen de heer [X] en de burgerlijke BVBA [X] ontvankelijk. Zij verklaart de tenlastelegging in hoofde van [X] bewezen betreffende : - A.2 bewezen voor wat betreft het uitoefenen van een bestuursmandaat in de BVBA ( ) - A.3 betreffende de neerlegging van de jaarrekening over de jaren 2002 en 2003 bij de Nationale Bank van België. Zij acht de tenlastelegging niet bewezen in zijnen hoofde betreffende : -A.1 - A.2 voor zover ze een bestuursmandaat bij de BVBA ( ) betreft Zij verklaart de tenlastelegging in hoofde van de BVBA [X] niet bewezen. Legt aan de heer [X] als sanctie een schorsing op van 8 dagen. Uittreksels TUCHTBESLISSINGEN IBR /136