Vooraf Luister en lees mee. Willem-Alexander willum aleksander] troons wis se ling troons wisseling troonswisseling Beatrix beejaatriks] 2002 twee dui zend twee tweeduizend twee Máxima maksiema] Amalia amaalieja] Alexia aleksieja] Ariane ariejaanu] Ko nings spe len Konings spelen Koningsspelen Ko ning in ne dag Koninginne dag Koninginnedag ko nings vaart konings vaart koningsvaart klompen bootjes klompenbootjes Tekst lezen 1. Lees de tekst met het stappenplan. 2. Op 26 april zijn de Koningsspelen. Op die dag kunnen kinderen gaan sporten met hun school. Wat heeft sport met Willem-Alexander te maken? 3. Lees regel 19. Daar staat: Scholen bepalen zelf hoe de dag eruit ziet. Wat is bepalen? 4. Lees regel 27. Daar staat: Prinses Beatrix en de koning houden daar een korte toespraak (regel 27). Wat is een toespraak? pagina 1 van 5 pagina 1 van 5
5. De prinsesjes Amalia, Alexia en Ariane mogen op het balkon van het Paleis staan. Stel je voor dat jij, als prins of prinses, op dat balkon staat. Wat zie je als je naar beneden kijkt? Hoe voel je je? Wat zou je doen? Verwijswoorden Lees de uitleg. Luister naar je juf of meester. Je hebt een weet-tekst gelezen. In een zin staat soms een verwijswoord. Bijvoorbeeld: zij, haar, dat of daar. Je kunt een ander woord op die plaats invullen. Of een paar andere woorden. Meestal vind je dat woord of die woorden één regel eerder. 1. Lees regel 3. Daar staat: Haar zoon Willem-Alexander volgt haar op. Naar wie verwijst haar? A. Beatrix B. feest 2. Lees regel 10. Daar staat: Ze kregen drie dochters: Amalia, Alexia en Ariane. Wie worden bedoeld met ze? A. Amalia, Alexia en Ariane B. Máxima en Willem-Alexander en Beatrix Staan die woorden één regel eerder? pagina 2 van 5 pagina 2 van 5
3. Lees regel 12. Daar staat: Hij schaatste de Elfstedentocht en liep een marathon. Naar wie verwijst hij? A. marathon B. Máxima 4. Lees regel 18. Daar staat: Daarna kunnen ze gaan sporten. Waar verwijst ze naar? A. kinderen B. Koningsspelen C. scholen 5. Lees regel 23. Daar staat: Ze is dan geen koningin meer. Wie wordt bedoeld met ze? A. Beatrix B. Máxima C. Amalia 6. Lees regel 29. Daar staat: Hij belooft dan om een goede koning te zijn. Waar verwijst hij naar? A. balkon B. toespraak pagina 3 van 5 pagina 3 van 5
Een agenda invullen In de tekst staat welke dingen er gaan gebeuren op 30 april, de dag van de troonswisseling. 1. Wat gaat er op 30 april allemaal gebeuren? En op welke tijd? Zoek het op in de tekst! 2. Schrijf de dingen op in de agenda hieronder. Let op: De tijden staan niet allemaal in de tekst. Denk zelf goed na! Dan kom je er wel achter wat er bij elke tijd hoort. dinsdag 30 april Koninginnedag 10:00 10:30 14:00 19:45 De toespraak van 30 april houden Op 30 april staan prinses Beatrix en koning Willem-Alexander op het balkon van het Paleis op de Dam. Ze houden daar allebei een korte toespraak. 1. Je gaat bedenken wat Beatrix en Willem-Alexander in hun toespraken zeggen. Kies voor de toespraak van Beatrix of voor die van Willem-Alexander. 2. * Wat zegt Beatrix tegen de mensen? Zegt ze wat tegen Willem-Alexander? Wat dan? * En wat zegt Willem-Alexander? Wat zegt hij tegen de mensen? Zegt hij ook iets tegen zijn moeder? Of tegen Máxima? Wat dan? pagina 4 van 5 pagina 4 van 5
3. Beatrix en Willem-Alexander gebruiken in hun toespraak sjieke woorden. Gebruik ook zulke woorden in je toespraak. Bijvoorbeeld: waarde landgenoten, ik ben u dankbaar 4. Schrijf je hier je toespraak op: Waarde landgenoten, 5. Lees je toespraak voor. Doe dat met een deftige stem. pagina 5 van 5 pagina 5 van 5