Leer- en ontwikkelingslijnen 0-7 jaar (MET extra doelen) - versie augustus Naam leerling. Motoriek Grote motoriek

Vergelijkbare documenten
Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam kind. Taal Beginnende geletterdheid. Beginnende geletterdheid-fase 5

Leerlijnen peuters en jonge kind (MET extra doelen) - versie mei Naam leerling. Motoriek Grote motoriek. Grote motoriek-stap 1

Leer- en ontwikkelingslijnen 0-7 jaar (ZONDER extra doelen) - versie januari Naam leerling. Taal Beginnende geletterdheid

Leer- en ontwikkelingslijnen 0-7 jaar (ZONDER extra doelen) - versie januari Naam leerling. Motoriek Grote motoriek

Motoriek Grote motoriek

Leer- en ontwikkelingslijnen 0-7 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam leerling. Taal Beginnende geletterdheid

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam kind. Motoriek Grote motoriek

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam kind. Rekenen Tellen en getalbegrip

Doelen groep 1 augustus tot januari

Leerlijnen jonge kind (MET extra doelen) - versie juli Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip. Tellen en getalbegrip - 0

Leerlijnen Jonge Kind. Registratie observatiegegevens

Leerlijnen Jonge Kind. Registratie observatiegegevens

Leer- en ontwikkelingslijnen 0-7 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam leerling. Motoriek Grote motoriek

Leer- en ontwikkelingslijnen 2-7 jaar (ZONDER extra doelen) - versie januari Naam leerling. Taal Beginnende geletterdheid

Leer- en ontwikkelingslijnen 2-7 jaar (ZONDER extra doelen) - versie januari Naam leerling. Motoriek Grote motoriek

Leerlijnen peuters en jonge kind (MET extra doelen) - versie juli Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip. Tellen en getalbegrip-stap 1

Leerlijnen peuters en jonge kind (MET extra doelen) versie juli Naam leerling. Taal Beginnende geletterdheid

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (ZONDER extra doelen) - versie januari Naam kind. Sociaal-emotionele ontwikkeling Betrokkenheid

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam kind. Sociaal-emotionele ontwikkeling Betrokkenheid

Leerlijnen peuters en jonge kind (ZONDER extra doelen) - versie mei Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip

Leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind (MET extra doelen) - versie augustus Naam leerling. Rekenen Tellen en getalbegrip

Leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind (ZONDER extra doelen) - versie aug Naam leerling. Sociaal-emotionele ontwikkeling Betrokkenheid

Leerlijnenpakket Leerlijnen peuters (DE)

Leer- en ontwikkelingslijnen 2-7 jaar (ZONDER extra doelen) - versie januari Naam leerling. Sociaal-emotionele ontwikkeling Betrokkenheid

Leerlijnen Jonge Kind. Registratie observatiegegevens

Leer- en ontwikkelingslijnen 0-7 jaar (ZONDER extra doelen) - versie januari Naam leerling. Sociaal-emotionele ontwikkeling Betrokkenheid

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (ZONDER extra doelen) - versie augustus Naam kind. Motoriek Grote motoriek

Leer- en ontwikkelingslijnen 0-7 jaar (MET extra doelen) - versie januari Naam leerling. Sociaal-emotionele ontwikkeling Betrokkenheid

De motorische ontwikkeling van het jonge kind

Leerlijnen jonge kind (ZONDER extra doelen) - versie november Naam leerling. Sociaal-emotionele ontwikkeling Betrokkenheid

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar (MET extra doelen) - versie augustus Naam kind. Motoriek Grote motoriek

Leerlijnen jonge kind (MET extra doelen) - versie juli Naam leerling. Sociaal-emotionele ontwikkeling Betrokkenheid

Leer- en ontwikkelingslijnen 2-7 jaar (ZONDER extra doelen) - versie augustus Naam leerling. Motoriek Grote motoriek

Aanpassingen Leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind SEO

Ontwikkelingslijnen 0-4 jaar - versie november Naam kind. Motoriek Grote motoriek

Leer- en ontwikkelingslijnen 2-7 jaar (MET extra doelen) - versie augustus Naam leerling. Motoriek Grote motoriek. Grote motoriek-fase 4

Leer- en ontwikkelingslijnen 0-7 jaar (ZONDER extra doelen) - versie augustus Naam leerling. Motoriek Grote motoriek

Planning leerlijnen jonge kind

Leerlijnenpakket Leerlijnen jonge kind (DE)

Leerlijnenpakket Leerlijnen peuters en jonge kind (DE)

Tussendoelen Ontluikende gecijferdheid (inclusief logisch denken vanaf 3;6 jaar)

De sociaal emotionele ontwikkeling van het jonge kind

Leerlijnen Peuters. Registratie observatiegegevens

Leerlijn Sociaal-emotionele ontwikkeling

Tussendoelen Cognitieve ontwikkeling

Getallen: omgaan met de telrij

Aanpassingen Leer- en ontwikkelingslijnen jonge kind (4-7 jaar)

Taalontwikkeling: woordenschat en woordgebruik passieve woordenschat

herkent dagelijkse routines en weet dat er een activiteit volgt (bijv. het zien van de slaapzak: het is tijd om te slapen, pakt de knuffel)

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 2

1. Hele getallen/ Tellen en getalbegrip. Peuters BP MP EP. Streefdoelen/ leerlijn Rekenontwikkeling (peuters)

maakt (kirrende) geluidjes of brabbelt (tegen personen en speelgoed) begint steeds meer woorden te herhalen en (na) te zeggen

Observatielijst Mini Mars rekenen Naam:

Tussendoelen Taal: Spraak- Taalontwikkeling

Tussendoelen sociaal - emotionele ontwikkeling: Omgaan met zichzelf

toont enthousiasme (lacht, kirt, trappelt met de beentjes)

Leerlijn Spelontwikkeling. Leerlijnen voor leerlingen met een IQ tot 35

Leerlijn en tussendoelen rekenen groep 1 en 2 basisonderwijs* 1

Spelend leren. Kleuters spelen toch alleen maar?

Tussendoelen ontwikkeling van de geletterdheid

1. Ziet de kleine verschillen. tussen letters/cijfers. 2. Herkent hetzelfde woord in een. 5. Kent en kan de namen van

graait naar een speeltje dat in het gezichtsveld wordt gehouden pakt speeltjes aan met beide handen en kijkt ernaar

Omgaan met zichzelf, 2-4;6 jaar

Rekenontwikkeling van het jonge kind: de doelen

Peuterestafette. Gegevens peuterspeelzaal / kinderdagverblijf. Kindgegevens. Peuterspeelzaal/kinderdagverblijf. Adres. Telefoon

Het Bas overdrachtsformulier

Protocol Overgang groep 2 naar groep 3

Het Bas overdrachtsformulier

Peuterestafette. Peuterestafette

De taalontwikkeling van het jonge kind. De taalontwikkeling van het jonge kind

Ontwikkelschema Rekenen Groep 1

Van observatie naar overdracht

Tussendoelen domein SOCIAAL EMOTIONELE ontwikkeling. Zelfbeeld. *bron: SLO ;6 4 4;6 5 5;6 6 6,6 7

Tussendoelen sociaal - emotionele ontwikkeling - Relatie met andere kinderen

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 3

Taalontwikkeling: vloeiend en verstaanbaar vertellen en gesprekjes voeren

Wat is een normale ontwikkeling?

SPECIMEN. (na)vertellen in chronologische volgorde begrijpend luisteren

Betrokkenheid. Competentie. De behoefte aan competentie wordt vervuld.

Rekenen groep 1. Welke leerdoelen gelden voor de komende periode? Getalbegrip:

KIJK! Lijst van: Schooljaar: Groep: Leraar: Datum gesprek 1e rapport: Datum gesprek 2e rapport: KIJK! 1-2 Bazalt Educatieve Uitgaven

ZML SO Leerlijn Sociale en emotionele ontwikkeling: zelfbeeld en sociaal gedrag

Auditief geheugen Begrippen Cijfers Dans en beweging

Observatielijst groep 1: Sociaal-emotioneel

Leerlijn/ontwikkelingslijn Leren leren cluster 4

Voorbeelden van basiscompetenties TAAL/mondelinge taalontwikkeling zijn: Groeiboek Groeiboe

1. Hele getallen/ Tellen en getalbegrip. Groep 1 Groep 2 M1 E1 M2 E2. Streefdoelen/ leerlijn Rekenontwikkeling (kleuters)

Thema 6. Thema 1. Thema 8. Thema 2. Thema 5. Thema 3. Thema 7. Thema 4

ZML SO Leerlijn Sociale en emotionele ontwikkeling: zelfbeeld en sociaal gedrag

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Rapport Lotje H. Naam Lotje H. Geboortedatum School/Locatie Boogschutter 0-7. Schooljaar Aanmaakdatum

LEREN LEREN: WERKHOUDING EN AANPAKGEDRAG

Leerlijn Zelfredzaamheid

SCHRIFTELIJKE TAAL Kerndoel 1: De leerlingen leren lezen voor dagelijks gebruik

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

Gastouderbureau MijnGastouderopvang

Bijlage 1. Dagritmekaarten. Eten en drinken aan tafel. Zelfstandig lezen tot iedereen klaar is met eten.

- Leerlijn Leren leren - CED groep. Leerlijn Leren leren CED groep

Tussendoelen ontwikkeling van het logisch denken

Transcriptie:

Motoriek Grote motoriek Grote motoriek-fase 1 Draait met hoofd in buikligging eweegt hoofd mee om te volgen Kijkt met opgeheven hoofd Rolt van rug naar buik Grote motoriek-fase 2 Kan zitten met rechte rug met/zonder steun Rolt van rug naar buik en weer terug Kruipt of schuift zittend door de ruimte Trekt zich op tot staan Grote motoriek-fase 3 Loopt met vasthouden Staat korte tijd los Loopt een paar stappen los Grote motoriek-fase 4 Loopt stabiel Loopt achteruit Kruipt ergens op Gooit/rolt een bal in een richting Grote motoriek-fase 5 SPRINGEN: Springt met twee voeten tegelijk op van de vloer GOOIEN EN VANGEN: Rolt een bal met 1 hand

ALANCEREN : Staat op de tenen, gesteund of kortdurend zonder steun, bijvoorbeeld om iets hoog uit de kast te pakken *ALANCEREN : Loopt en trekt speelgoed achter zich aan. Hij kan dit ook achteruitlopend en zowel met de linker als rechter hand (+) RENNEN: Rent met het lichaam licht naar voren gebogen. Mogen nog dribbelpasjes zijn Grote motoriek-fase 6 KLIMMEN EN KLAUTEREN: Loopt een trap op en af, mag nog met twee voeten op één trede GOOIEN EN VANGEN: Kan een kleine bal bovenhands met één hand in een bepaalde richting gooien ALANCEREN: Kan op zijn tenen lopen RENNEN: Maakt bochten links- en rechtsom tijdens het rennen Grote motoriek-fase 7 SPRINGEN: Maakt twee sprongen voorwaarts op één of beide voeten KLIMMEN EN KLAUTEREN: Loopt een trap afwisselend met rechter- en linkervoet op en af, met steun aan leuning of hand(en) van pedagogisch medewerker *GOOIEN EN VANGEN: Kan een bal bovenhands met twee handen gooien zonder het evenwicht te verliezen (+) ALANCEREN: Kan even op één been staan RENNEN: Vermindert vaart of versnelt tijdens het rennen Grote motoriek-fase 8 SPRINGEN: Maakt meerdere sprongen achter elkaar voorwaarts en op de plek met twee voeten tegelijk *SPRINGEN: Springt over een lijn (loopspringen) (+) KLIMMEN EN KLAUTEREN: Loopt een trap afwisselend met rechter- en linkervoet op en af zonder steun *GOOIEN EN VANGEN: Kan een grote zachte bal of ballon vangen, met twee handen, maar mag nog tegen de borst komen (+) ALANCEREN: Loopt over een bank RENNEN: Verandert tijdens snel rennen van richting

Grote motoriek - 1a * SPRINGEN: Springt met 2 benen vooruit. SPRINGEN: Landt op zijn voeten en kan meteen weer verder gaan. -19--15 * KLIMMEN EN KLAUTEREN: Klimt via een schuine ladder omhoog en weer naar beneden (of in een wandrek in schuine stand). -19--15 (+) GOOIEN EN VANGEN: Vangt een grote, zachte bal. -19--15 ALANCEREN: Loopt over de bank waarbij hij over een hindernis van 10 cm hoog kan stappen. -19--15 * ROLLEN: Rolt om zijn lengte- as tegen een schuin vlak omhoog. -19--15 (+) ROLLEN: Maakt een koprol met hulp. -19--15 * TIKSPELEN: Rent bij tikkertje door de zaal heen. -19--15 (+) * TIKSPELEN: Tikt regelmatig een loper. -19--15 (+) Grote motoriek - 1b SPRINGEN: Springt met aaneengesloten voeten een paar maal achter elkaar op een kleutertrampoline. -14--10 SPRINGEN: Hinkelt enkele sprongen. -14--10 * GOOIEN EN VANGEN: Gooit een grote, zachte bal met twee handen richting een ander. -14--10 (+) ALANCEREN: Staat op één been, zowel links als rechts. -14--10 * ROLLEN: Maakt een koprol op een (schuine) dikke mat. -14--10 (+) * TIKSPELEN: Kiest een goed moment om weg te lopen/ over te steken. -14--10 (+) Grote motoriek - 2a SPRINGEN: Maakt loopsprong (afzetten en landen met één voet). -9--5 * KLIMMEN EN KLAUTEREN: Klimt minstens tot de helft omhoog in het wandrek in rechte stand. -9--5 (+) * GOOIEN EN VANGEN: Gooit onderhands met 2 handen. -9--5 (+) GOOIEN EN VANGEN: Vangt een met een boog aangegooide bal. -9--5 * ALANCEREN: Loopt over een brede evenwichtsbalk. -9--5 (+) * ALANCEREN: Loopt over de bank waarbij hij over een hindernis van 20 cm hoog kan stappen. -9--5 (+) ROLLEN: Rolt recht voorover op een (schuin) vlak tot zit. -9--5 * TIKSPELEN: Loopt weg voor de tikker. -9--5 (+)

Grote motoriek - 2b SPRINGEN: Huppelt. -4-0 SPRINGEN: Hinkelt een aantal keer op het voorkeursbeen. -4-0 * GOOIEN EN VANGEN: Vangt een naar de borst aangegooide harde bal met 2 handen. -4-0 (+) GOOIEN EN VANGEN: Laat een bal vallen en stuiten en kan de bal weer pakken. -4-0 ALANCEREN: Staat (wiebelend) langere tijd op één been, zowel links als rechts. -4-0 * TIKSPELEN:Versnelt tijdens het lopen. Kan in de loop een tikker ontwijken. -4-0 (+) * TIKSPELEN: Kiest een gunstige tikpositie. -4-0 (+) Grote motoriek - 2c SPRINGEN: Hinkelt een aantal keer op het niet- voorkeursbeen. 1-5 * KLIMMEN EN KLAUTEREN: Klimt alternerend (afwisselend links en rechts) tot de hoogste sport omhoog in het wandrek in de schuine stand. * GOOIEN EN VANGEN: Vangt een met een boog naast het lichaam aangegooide zachte bal met 2 handen in een balspel. GOOIEN EN VANGEN: Stuitert een grote bal met de voorkeurshand. 1-5 1-5 (+) 1-5 (+) * GOOIEN EN VANGEN: Gooit een bal met één hand. 1-5 (+) * ALANCEREN: Loopt over een smalle bank. 1-5 (+) ALANCEREN: Loopt over een smalle bank. 1-5 * ROLLEN: Rolt voorover vanuit hurkzit tot (hurk)zit 1-5 (+) * TIKSPELEN: Gaat als tikker een loper in de buurt achterna. 1-5 (+) * TIKSPELEN: Kan als loper van richting veranderen om de tikker te ontwijken. 1-5 (+) Kleine Motoriek Kleine motoriek-fase 1 Laat een voorwerp los als een ander voorwerp wordt aangeboden egint te grijpen en houdt vast tussen vingers en handpalm Speelt met vingers Slaat met handen op tafel voor zich Kijkt en grijpt naar eigen handjes en voetjes Kleine motoriek-fase 2

Stopt vingers in gaten Houdt twee voorwerpen tegelijk vast Pakt voorwerp van de ene naar de andere hand over Wijst met wijsvinger Kleine motoriek-fase 3 Doet voorwerpen ergens in en haalt er uit Scheurt papier van een verpakking Kan eten met lepel (met veel geknoei) Maakt strek- en buig bewegingen met de vingers Gebruikt beide handen om een voorwerp te manipuleren Kleine motoriek-fase 4 Maakt krabbels op papier Pakt kleine voorwerpen tussen duim en wijsvinger (pincetgreep) Probeert een bladzijde van een boek om te slaan Klapt in de handen Zet 2 of 3 blokken op elkaar Eet zelf met een lepel (beheerste greep) Kleine motoriek-fase 5 Stapelt twee voorwerpen, bijvoorbeeld blokken *Slaat bij het voorlezen gericht de (harde) bladzijde om (+) Houdt tijdens het tekenen het potlood met de volle hand vast in het midden van het potlood Pakt kleine voorwerpen tussen duim en wijsvinger beet Kleine motoriek-fase 6 *Plaatst vijf ringen op een stok of piramide (+)

Plaatst een stukje in een knoppenpuzzel Houdt tijdens het tekenen het potlood vlak boven het papier vast met de vingertoppen *Gebruikt een lepel om zelf te eten of prikt met een vork en houdt met de andere hand het bord vast (+) eide handen werken goed samen om kleine opdrachten uit te voeren Kleine motoriek-fase 7 ouwt een toren van acht blokken Maakt een puzzel van 4 stukjes *Tekent een cirkel en lijnen na van een voorbeeld (+) *Schenkt, bijvoorbeeld, limonade in een bekertje (+) Kan preciezere bewegingen maken met handen en vingers, bijvoorbeeld met kleine blokjes spelen Kleine motoriek-fase 8 ouwt een hoge toren van verschillende vormen blokjes Kan papier scheuren met twee handen Gebruikt een enkele vinger voor diverse handelingen, zoals kleine knoppen indrukken (telefoon, toetsenbord, deurbel) *Eet met een lepel zonder te knoeien (+) Kleine Motoriek - 1a * Verft, kleurt en tekent op kleine en grote oppervlakken -19--15 (+) Plaatst duim tegen de vingers, bijv. een brilletje maken.(opponeren) Oefent daardoor om het potlood vast te houden met een driepuntsgreep. -19--15 Rijgt grote kralen aan een koord -19--15 * Maakt een ritssluiting dicht -19--15 (+) * Knipt langs een rechte lijn -19--15 (+) * Houdt zijn lippen gesloten tijdens het voorlezen/ vertellen en kan met gesloten mond eten. -19--15 (+) Kleine Motoriek - 1b

* Tekent een kruis, schuine lijn naar rechts en naar links, een vierkant, een schuin kruis. -14--10 (+) Maakt een open guirlande en open arcade ( zgn. schrijfpatronen) als ontspannen oefening in het vrije vlak. -14--10 * Prikt op een lijn. -14--10 (+) Scheurt kleine stukken papier -14--10 Kleine Motoriek - 2a Kleurt binnen de lijntjes en kleine vlakken. Kleurt dik en dun ; d.w.z. met meer en minder druk op het potlood -9--5 Houdt het potlood vast met een dynamische driepuntsgreep. -9--5 * Maakt schrijfpatronen als ontspanningsoefening: bewegingen zijn soepel en de vorm wordt volgehouden -9--5 (+) * Scheurt reepjes papier. -9--5 (+) Maakt knopen open en doet ze weer dicht. -9--5 * Knipt langs een gebogen lijn; de niet-schrijfhand stuurt -9--5 (+) * Klakt met de tong. -9--5 (+) Kleine Motoriek - 2b * Ringvinger en pink van de voorkeurshand krijgen steunfunctie -4-0 (+) Maakt schrijfpatronen als inspanningsoefening: traject en vorm zijn goed en worden minimaal 3 patronen lang volgehouden; zowel in het vrije vlak als op een lijn; kan een bepaald figuurtje tekenen op een lijn. -4-0 * Strikt veters. -4-0 (+) Rijgt kleine kralen aan een koord -4-0 * Kan een figuurtje goed uitprikken. -4-0 (+) Kleine Motoriek - 2c * Kleurt afbeeldingen binnen de lijntjes Kan figuurtjes en patronen (evt. letters) zowel op één lijn als tussen twee lijnen tekenen /schrijven. 1-5 Maakt alle sluitingen open en dicht, denk aan knopen, ritssluiting, veters. 1-5 * Knipt moeilijke figuren/ oogjes eruit ed. 1-5 (+)

Sensomotoriek Sensomotoriek-fase 1 Algemeen:Merkt zintuigelijke stimulatie op (aanraking, vibratie, smaken, muziek, licht) Horen:Reageert (met lachen) op rare lipgeluiden als smakken of proesten (vanaf 1 mnd) Zien:Kijkt gericht naar een gezicht of voorwerp dat binnen zijn blikveld is Voelen:Laat zich kalmeren door lichamelijk contact Zuigt en slikt reflexmatig Sensomotoriek-fase 2 Horen:Herhaalt geluiden die hij zelf maakt Zien:Opent zijn mond als voedsel wordt aangeboden Zien:Merkt personen op die door bewegen (zwaaien) aandacht proberen te trekken Zien:Volgt een bewegend voorwerp/persoon met de ogen en kijkt het voorwerp/persoon na in de richting waarin het verdwijnt Proeven:Reageert op verschillen in smaken (zoet, zuur, zout en bitter) Voelen:Reageert op verschillen in temperatuur (in de mond op de huid) Voelen:Reageert op verschillen in textuur (glad, hard, ruw, zacht) Sensomotoriek-fase 3 Horen:Herkent signalen in de vorm van woorden als nee, eten Horen:Imiteert geluiden die een ander met materiaal maakt (belletjes rinkelen, schudden) Zien:Toont interesse in grote, gekleurde plaatjes in een plaatjesboek door te bladeren, wijzen of het boek te betasten Reuk:Reageert op verschillende geuren Proeven:Reageert op verschillen in structuur in eten (taai, zacht, hard) Voelen:Onderscheidt tastprikkels die van elkaar verschillen (warm en koud, hard en zacht) Voelen: Manipuleert sensopathische materialen (scheerschuim, rijst, zand, water) Sensomotoriek-fase 4 Horen:Associeert geluiden met een afbeelding/voorwerp (boe hoort bij een koe)

Horen:Associeert liedjes met een bepaalde activiteit (melk drinken) Zien:Wijst het juiste voorwerp op afstand aan (stoel, fiets, auto) Zien:Wijst op een plaatje herkenbare figuren aan (hond, poes, paard) Reuk:Wijst na ruiken en zien aan wat hij lekker of vies vindt ruiken Voelen:Wijst aan wat hij gevoeld heeft bij uiteenlopende tastprikkels (zachte knuffel, harde bal)

Taal Ontluikende en beginnende geletterdheid Ontluikende geletterdheid-fase 5 OEKORIËNTATIE: Herkent een boek en weet dat er een verhaal in staat OEKORIËNTATIE:Slaat de bladzijden van een boek één voor één om VERHAALEGRIP: ekijkt prenten in boekjes samen met de PM'er Ontluikende geletterdheid-fase 6 VERHAALEGRIP: Wijst genoemde woorden aan op plaatjes in een boek VERHAALEGRIP: Luistert geboeid naar een voorleesverhaal in een één op één situatie TAALEWUSTZIJN: Zingt of praat mee bij het zingen van liedjes en het opzeggen van rijmpjes Ontluikende geletterdheid-fase 7 VERHAALEGRIP: Luistert geboeid naar een voorleesverhaal in een groepje TAALFUNCTIES: Gebruikt de begrippen: 'verhaal'/ 'boek lezen' TAALEWUSTZIJN: Zingt liedjes of zegt versjes op waarbij de woorden herkenbaar zijn Ontluikende geletterdheid-fase 8 *OEKORIËNTATIE: ladert door (prenten)boeken en speelt alsof hij eigen en andermans teksten kan lezen (+) *OEKORIËNTATIE: Kiest aan de hand van het plaatje op de omslag zelf de boeken uit die hem aanspreken (+) VERHAALEGRIP: Vertelt een verhaal na aan de hand van de plaatjes in een boek *VERHAALEGRIP: Doet de PM er na als ze stukjes uit het boek uitbeeldt (+) TAALFUNCTIES: Ervaart dat dingen die je zegt, opgeschreven kunnen worden *TAALEWUSTZIJN: Doet mee met spelletjes rondom taal (bijvoorbeeld het afmaken van het laatste woord in een liedje) TAALEWUSTZIJN: enoemt symbolen (bijv. picto van wc, kaartje in de kast waar bepaalde spullen moeten opgeruimd worden) (+) eginnende geletterdheid - 1a

OEKORIENTATIE: Weet dat de boekomslag iets laat zien van het verhaal. -19--15 * OEKORIENTATIE: Weet dat je vragen kunt stellen over een boek. Geeft antwoord op wie en wat vragen. -19--15 (+) VERHAALEGRIP: Vertelt een kort voorgelezen verhaal na met behulp van plaatjes en eenvoudige waarnemingsvragen. -19--15 * VERHAALEGRIP: Vertelt de kern van een verhaal of een gebeurtenis. -19--15 (+) * TAALFUNCTIES: egrijpt waar geschreven teksten, zoals een boodschappenbriefje, voor dienen. -19--15 (+) eginnende geletterdheid - 1b OEKORIENTATIE: Weet dat je een verhaal globaal kunt voorspellen aan de hand van een boekomslag. -14--10 * OEKORIENTATIE: eantwoordt een luistervraag na het voorlezen van een verhaal. -14--10 (+) * VERHAALEGRIP: Geeft oorzaak- gevolgverbanden aan en bedenkt oplossingen. -14--10 (+) * TAALFUNCTIES: Weet dat geschreven taal een permanent karakter heeft. -14--10 (+) TAALFUNCTIES: Herkent tekensystemen zoals pictogrammen, gebarentaal en mimiek. -14--10 TAALFUNCTIES: Herkent letters van zijn eigen naam. -14--10 TAALEWUSTZIJN: Onderscheidt woorden in zinnen. -14--10 * TAALWUSTZIJN: Voegt woorden samen tot één woord (deur-bel). -14--10 (+) * TAALEWUSTZIJN: Herkent een trefwoord in een reeks of verhaal. -14--10 (+) TAALEWUSTZIJN: Herkent een klank in reeks losse klanken. -14--10 * TAALEWUSTZIJN: Herkent dezelfde klank in twee woorden. -14--10 (+) TAALEWUSTZIJN: Verdeelt woorden in lettergrepen, zoals kin-der-wa-gen. -14--10 * TAALEWUSTZIJN: Zegt samen en individueel rijmpjes op. -14--10 (+) eginnende geletterdheid - 2a OEKORIENTATIE: Voorspelt een verhaal aan de hand van een boekomslag en plaatjes. -9--5 * OEKORIENTATIE: eantwoordt meerdere luistervragen tijdens en na het voorlezen van het verhaal. Geeft antwoord op wie, wat en waar-vragen. -9--5 (+) VERHAALEGRIP: Vertelt een voorgelezen verhaal na met behulp van plaatjes en/of vragen. -9--5 * VERHAALEGRIP: Weet dat verhalen een opbouw hebben- er zijn hoofdpersonen en er is een probleem wat opgelost moet worden. VERHAALEGRIP: Gebruikt en leert (nieuwe) woorden naar aanleiding van verhalen en/ of een thema. De nieuwe woorden liggen in de wereld om het kind. -9--5 (+) TAALFUCNTIES: Leest zijn eigen naam. -9--5 TAALEWUSTZIJN: Rijmt op een éénlettergrepig woord. (bus-kus). -9--5-9--5

eginnende geletterdheid - 2b OEKORIENTATIE: Voorspelt een verhaal aan de hand van de titel van het boek en de boekomslag en de plaatjes. -4-0 * OEKORIENTATIE: Weet de bladzijden van boven naar beneden en van links naar rechts worden gelezen. -4-0 (+) * OEKORIENTATIE: Stelt een vraag over het boek (met behulp van boekomslag en plaatjes) of om iets te weten te komen. -4-0 (+) * VERHAALEGRIP: Geeft oorzaak-gevolgverbanden en bedenkt oplossingen. -4-0 (+) VERHAALEGRIP: Vertelt een voorgelezen verhaal chronologisch en samenhangend na zonder ondersteuning van plaatjes. Maakt gebruik van moeilijkere woorden. * TAALFUNCTIES: Weten het verschil tussen lezen en schrijven. -4-0 (+) * TAALFUNCTIES: Weet waar geschreven teksten, zoals een boodschappenbriefje, voor dienen. -4-0 (+) TAALFUNCTIES: Leest en schrijft woorden als globale eenheden, zoals de eigen naam en namen van personen en dingen die voor hen belangrijk zijn. TAALFUNCTIES: Ontdekt dat woorden zijn opgebouwd uit klanken en dat letters en klanken corresponderen. -4-0 * TAALFUNCTIES: Legt de koppeling tussen grafeem en foneem: (kent 5-16 letters.) -4-0 (+) TAALEWUSTZIJN: Voegt klanken samen tot een woord.(auditieve synthese) -4-0 * TAALEWUSTZIJN: Voegt lettergrepen tot een woord samen. -4-0 (+) TAALEWUSTZIJN: Onderscheidt verschillende klanken binnen een woord p-e-n (auditieve analyse). -4-0 -4-0 -4-0 eginnende geletterdheid - 2c * OEKORIENTATIE: Leest een bladzijde van boven naar beneden en van links naar rechts. OEKORIENTATIE: Voorspelt (globaal) een verhaal aan de hand van de titel van het boek en de boekomslag. 1-5 VERHAALEGRIP: Maakt de verhaallijn inzichtelijk door de platen van een prentenboek in de juiste volgorde te leggen. * VERHAALEGRIP: espreekt een verhaallijn met wie, wat en waar vragen of een verhaalschema. (kan met picto s of met letters). VERHAALEGRIP: Gebruikt en leert (nieuwe) woorden naar aanleiding van verhalen en/of een thema. De woorden liggen in de wereld om het kind en verder buiten het kind (bijv. eskimo's) TAALFUNCTIES: Leest en schrijft klankzuivere mkm woorden, ook als zin achter elkaar. 1-5 1-5 1-5 (+) * TAALFUNCTIES: Leest en schrijft woorden die ze nog niet eerder hebben gezien 1-5 (+) * TAALFUNCTIES: Schrijft functionele teksten, zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes 1-5 (+) TAALFUNCTIES: Leest zelfstandig prentenboeken, eigen en andermans teksten. 1-5 1-5

Interactief taalgebruik Interactief taalgebruik-fase 1 Uit lust en onlustgevoelens, door te huilen, lachen, trappelen, kraaien Laat zich kalmeren door een vertrouwde stem (gedrag verandert in reactie op een stem) Kraait bij pret Glimlacht als een vertrouwd gezicht in het blikveld verschijnt Maakt oogcontact Reageert op verschillende geluiden door het hoofd (of de ogen) te draaien Interactief taalgebruik-fase 2 Reageert met geluiden, mimiek en/of glimlach op gezichtsuitdrukkingen van volwassenen Maakt klinkergeluiden (ooh, aaah) Maakt "dadda", "pappa", "mamma" (ongericht) klanken Maakt gebaren zoals reiken, aanwijzen naar een voorwerp om aan te duiden dat hij het wil hebben Passief begrip van korte zinnetjes (na 8 mnd); begrijpt vragen van 2/3 woordzinnen rabbelt tijdens het spel (rond 12 mnd) Interactief taalgebruik-fase 3 egrijpt een eenvoudige opdracht van 2/3 woorden en volgt deze op. Zegt "pappa", "mamma" met betekenis Herkent mensen/dieren/dingen op plaatjes (passief taalgebruik) Gebruikt één-woordzinnen Roept iemand door de naam te noemen Houdt de aandacht gericht op een voorwerp/plaatje dat een ander laat zien Wijst één benoemd lichaamsdeel aan

Interactief taalgebruik-fase 4 Gebruikt twee-woordzinnen lijft zitten bij het luisteren naar een kort verhaaltje Wijst vier benoemde lichaamsdelen aan Herkent en benoemt mensen/dieren/dingen op plaatjes Passieve woordenschat 50-100 woorden (18 mnd) Interactief taalgebruik-fase 5 enoemt zijn eigen naam Kijkt gericht naar de PM er als deze vertelt wat ze gaan doen. enoemt en wijst mamma, pappa, broer en zus, opa en oma aan op een afbeelding egrijpt eenvoudige opdrachten en voert deze uit (bijvoorbeeld pak je jas maar, zet de beker op tafel ) Interactief taalgebruik-fase 6 enoemt de namen van enkele groepsgenoten egrijpt dubbele, bij elkaar horende, opdrachten (bijvoorbeeld pak je jas en trek hem aan ) *Maakt met enkele woorden duidelijk wat hij wil zeggen (plassen) (+) Gebruikt de ontkenning "niet" Interactief taalgebruik-fase 7 egrijpt steeds meer begrippen en gebruikt deze in eigen taalgebruik (taal wordt gedifferentieerder; bijv. een rode auto) *Verzint nieuwe woorden voor woorden die hij nog niet kent (bijv. waterschieter of brommerboot ) (+) Geeft antwoord op een vraag als die direct aan hem gesteld wordt Maakt driewoord-zinnen Interactief taalgebruik-fase 8 Kent het verschil tussen de persoonlijk voornaamwoorden: ik, jij, hij/zij en gebruikt ze

*Luistert naar een op de leeftijd afgestemd radiofragment/ televisiefragment/ gesproken tekst op internet (+) Vertelt wat hij die dag heeft gedaan (Ïk heeft buitenspeelt"of "Kijk eens wat ik heb gemaakt") Voert een gesprekje met een ander kind ("Heb jij ook een jas? "Welke jas is dat?") Maakt vierwoord-zinnen Stelt 'wie-', 'wat-', 'waar-' en 'waarom-' vragen om ergens meer over te weten te komen Interactief taalgebruik - 1a Houdt zich aan gespreksregels, zoals afwachten, uit laten spreken, stil zijn, de ander aankijken en blijft bij het onderwerp van het gesprek. -19--15 Interactief taalgebruik - 1b Voert een gesprekje met de leerkracht en/ of een ander kind; met behulp van gesloten en open vragen. Luistert naar een ander en reageert op een ander en kijkt de ander aan. * Maakt uitgebreide zinnen en past grammaticale regels meestal goed toe, denk aan het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden. -14--10-14--10 (+) * Probeert een eigen mening te geven. -14--10 (+) Interactief taalgebruik - 2a * egrijpt een eenvoudige, meervoudige opdracht begrijpen en voert het uit. -9--5 (+) egint op eigen initiatief een samenhangend gesprekje met de leerkracht en/of een ander kind. -9--5 Interactief taalgebruik - 2b Luistert naar een ander en reageert op een ander op passende momenten. -4-0 * Maakt complexe en samengestelde zinnen met gebruik van voegwoorden en vertelt bijvoorbeeld in de verleden tijd. -4-0 (+) * Spreekt duidelijk en verstaanbaar, waarbij alle klanken goed worden uitgesproken. -4-0 (+) * egrijpt een meervoudige opdracht voert het in de juiste volgorde uit. -4-0 (+) * Geeft zijn eigen mening en draagt hiervoor argumenten aan. -4-0 (+)

Interactief taalgebruik - 2c * Houdt rekening met het standpunt van de ander. 1-5 (+)

Rekenen Tellen en getalbegrip Tellen en getalbegrip-fase 5 Zegt samen met de PM-er en andere kinderen de telrij tot en met 3 op, bijv. in de context van een telliedje enoemt de begrippen meer en minder op basaal niveau (ik wil meer koekjes) Tellen en getalbegrip-fase 6 *Telt terug met behulp van 'akoestisch terugtellen' aan de hand van een aftelversje in getallengebied tot en met 3 (bijv. drie, twee, één: start) (+) *Herkent het begrip hoeveel als aanduiding om een aantal te bepalen (+) Kan zeggen hoe oud hij is *Weet dat een verzameling uit één, twee, drie of meer kan bestaan (+) Tellen en getalbegrip-fase 7 Telt hardop (akoestisch tellen) tot 10 Weet binnen een context wat bedoeld wordt met begrippen als niets-alles (allemaal), veel-weinig, meer-minder, evenveel, samen Kan met de vingers aangeven hoe oud hij is Weet binnen een context wat bedoeld wordt met bij elkaar doen, erbij doen, eraf halen en dit vertalen naar een handeling Tellen en getalbegrip-fase 8 Vergelijkt kleine hoeveelheden op het eerste gezicht op meer, minder, meeste, minste, evenveel, Herkent groepjes van twee en drie zonder te tellen Kan voorwerpen eerlijk verdelen over verschillende kinderen/bakjes of in groepjes *Haalt steeds een voorwerp/persoon eraf of telt er één bij op in bijvoorbeeld versjes (tien kleine kikkertjes) en beseft dat het er eentje meer of minder wordt (+) *Kan tot en met drie de aantallen weergeven met zijn vingers (+) Tellen en getalbegrip - 1a

Zegt de telrij tot 10 op -19--15 Telt voorwerpen tot en met 5; synchroon. -19--15 * Haalt erbij en eraf van steeds een voorwerp of persoon, zoals in telversjes. eseft dat het er eentje meer of minder wordt -19--15 (+) * Ontdekt dat hoeveelheden verschoven of bedekt kunnen worden zonder dat het totaal verandert -19--15 (+) Praat over getallen en hoeveelheden in betekenisvolle situaties -19--15 Tellen en getalbegrip - 1b Telt voorwerpen tot en met 10; synchroon -14--10 Vergelijkt en ordent hoeveelheden tot tenminste 5 door het leggen van 1-1 relatie op meer, minder, evenveel, meeste, minste * Zegt in betekenisvolle contextsituaties bij aantallen tot 5 wat er gebeurt als er één bij komt of één weg gaat ( of weet wat één meer of één minder is) -14--10-14--10 (+) Tellen en getalbegrip - 2a Telt door vanaf verschillende getallen in de telrij tot en met 10. Telt terug vanaf getallen tot en met 5. -9--5 * Weet wat er met nul wordt bedoeld -9--5 (+) Telt resultatief tot en met 10, door bijvoorbeeld getelde objecten weg te schuiven. -9--5 * Lost eenvoudige splitsproblemen op onder 5-9--5 (+) * Zegt in betekenisvolle contextsituaties bij aantallen tot 10 wat er gebeurt als er één bij komt of één weg gaat ( of weet wat één meer of één minder is) -9--5 (+) * Representeert hoeveelheden tot tenminste 5 met bijvoorbeeld vingers, stippen, streepjes -9--5 (+) Herkent en benoemt de volgorde van de getalsymbolen in de getallenrij tot en met tenminste 5 en kan deze ook neerleggen Hanteert rangtelwoorden als eerste, tweede, vierde, tiende -9--5-9--5 Tellen en getalbegrip - 2b Zegt de telrij tot 20 op -4-0 Telt terug vanaf getallen tot en met 10-4-0 * Kan omgaan met (de betekenis van) nul in telrijsituaties Lost eenvoudige splitsproblemen op onder 10 met behulp van concreet materiaal vanuit een context -4-0 Vergelijkt en ordent hoeveelheden tot tenminste 10 door het leggen van 1-1 relatie op meer, minder, evenveel, meeste, minste. Gebruikt de begrippen actief -4-0

* Lost eenvoudige optel- en aftrekproblemen in betekenisvolle contextsituaties handelend op tot tenminste 10-4--0 (+) * Representeert hoeveelheden tot tenminste 10 met bijvoorbeeld vingers, stippen, streepjes -4--0 (+) Herkent, benoemt en kan de volgorde van de getalsymbolen leggen in de getallenrij tot en met tenminste 10-4-0 * Koppelt de getalsymbolen, telwoorden aan hoeveelheden tot en met tenminste 10-4--0 (+) Tellen en getalbegrip - 2c Telt voorwerpen tot en met 20; synchroon; Telt (verkort) door vanaf verschillende getallen in de telrij tot en met 20. Kan starten met een herkende hoeveelheid (bijvoorbeeld 4); Telt terug vanaf getallen tot en met 20. 1-5 * Telt verkort tot 10 met sprongen van 2. (1,3,5; 2,4,6). 1-5 (+) * Splitst tot en met 10 met (en zonder) context 1-5 (+) * Lost optel- en aftreksituaties tot 20 op met gebruik van concreet materiaal, met betekenisvolle context 1-5 (+) Herkent en benoemt de volgorde van de getalsymbolen in de getallenrij tot en met tenminste 20 1-5 Schrijft de getallenrij tot en met 20 1-5 * Koppelt getalsymbolen, telwoorden aan hoeveelheden tot en met tenminste 20 met behulp van bijvoorbeeld de vijfstructuur 1-5 (+) Meten Meten-fase 5 Stapelt blokjes en maakt deze hoger of later Legt rijen blokjes en maakt deze langer of korter Maakt kennis met begrippen als kopen en betalen Meten-fase 6 Oriënteert zich op eenvoudige groottebegrippen ( groot-klein, warm-koud ) Vergelijkt op het eerste gezicht twee lengtes met een groot verschil Speelt met vormen en water/zand: vormen vullen, overgieten, vol maken, leeg maken Meten-fase 7

Wijst het juiste voorwerp aan bij begrippen als groot-klein, lang-kort, hoog-laag, dik-dun Herkent situaties waarin vergelijken op inhoud voorkomt: wie heeft meer limonade, welke doos is groter? In welke vaas zit meer water? Tilt en weegt verschillende voorwerpen en vergelijkt wat zwaarder is en wat lichter is Speelt situaties na waarin kopen en betalen voorkomt (zoals winkeltje spelen) Verkent de indeling en het verloop van de dag en de namen die we voor de verschillende momenten gebruiken: ochtend, middag, avond, nacht *Maakt in betekenisvolle situaties kennis met de klok (+) Meten-fase 8 Wijst binnen een context aan wat bedoeld wordt met groot-groter-grootst, klein-kleiner-kleinst, lang-langer-langst, kort-korter-kortst, hoog-hoger-hoogst, dik-dikker-dikst, dun-dunner-dunst Kan een paar voorwerpen op basis van één eigenschap (vorm, kleur) of functie sorteren Vergelijkt op lengte en oppervlakte: wie/wat is groter of langer, welke schoen is kleiner; Vergelijkt op inhoud: waar zit het meeste in? Meet zijn eigen lengte, bijvoorbeeld met behulp van een ander, met streepjes op de muur of met één of meerdere strook/stroken ' *Onderzoekt: wat is zwaar, heel zwaar, heel licht. En leert deze begrippen herkennen (+) egrijpt in betekenisvolle context begrippen als kopen, betalen, geld, duur enoemt de begrippen kort, lang, even, snel, nu, straks, vroeg, laat, 'vol', 'leeg', 'in', 'uit', 'veel', 'weinig' Meten - 1a Kent het dagritme: ochtend, middag, avond, nacht. -19--15 Meten - 1b * Ordent voorwerpen van kort naar lang. -14--10 (+) * Vergelijkt op het oog of via overgieten twee inhouden (weet daarbij waar meer of minder in past). -14--10 (+) * Meet een inhoud met een betekenisvolle maat, zoals een beker of een fles. -14--10 (+) * Vergelijkt twee voorwerpen op gewicht. egrijpt dat gewicht niet een op een samenvalt met omvang. -14--10 (+) Ordent voorwerpen van kort naar lang; van licht naar zwaar en inhoud van minder naar meer. -14--10 * Herkent tijdsbegrippen in betekenisvolle, dagelijkse situaties: dag, nacht, vandaag, morgen -14--10 (+)

Meten - 2a enoemt de namen van de week in de goede volgorde. Weet welke dag het vandaag is. -9--5 Meten - 2b * Vergelijkt binnen een context voorwerpen indirect, zoals via een strook of een stuk touw. Meet afpassend met maateenheden zoals een voet of meetlat. * Vergelijkt inhoud via afpassen of uitscheppen met natuurlijke maten als kopje, beker, lepel. Meet een inhoud met een betekenisvolle maat zoals beker, kopje, fles of een standaardmaat zoals een litermaat. * Ordent voorwerpen op gewicht vanuit het wegen met een balans. egrijpt dat gewicht niet een op een samenvalt met omvang, lengte of grootte. * Redeneert over, lengte inhouden en gewichten in eenvoudige problemen. (waarom kan er in een lange fles toch minder water zitten dan in een kortere fles?) -4--0 (+) -4--0 (+) -4--0 (+) -4--0 (+) Vergelijkt binnen een context voorwerpen indirect met materiaal, zoals een stuk touw, meetlat, beker, glas, balans. -4-0 Weet dat het jaar een terugkerend ritme heeft. Kent een paar namen van maanden en seizoenen. -4-0 * enoemt tijdsbegrippen in betekenisvolle, dagelijkse situaties en gebruikt deze correct: ochtend, middag, avond; gisteren, vroeg, laat. -4--0 (+) * Kent de functie van de klok. Leest de tijd af : als de grote wijzer op de 5 staat gaan we -4--0 (+) Meten - 2c * enoemt de hele en halve uren 1-5 (+) Meetkunde Meetkunde-fase 5 ouwt een toren van blokken Kijkt naar zichzelf in de spiegel Meetkunde-fase 6

Kan een eenvoudig bouwwerk maken met bouw- en constructiemateriaal (duplo, blokken, rails, kapla, etc.) Kijkt in de spiegel en onderzoekt wat hij kan zien Kan op platen aanwijzen wat waar te zien is *Weet waar voorwerpen hun vaste plaats hebben (+) Kan voorwerpen in de ruime aanwijzen met de ogen open Meetkunde-fase 7 *Speelt met vouwblaadjes (+) Herkent de basiskleuren rood, blauw, groen en geel Speelt met kralen en mozaïek Leert meetkundige begrippen kennen in relatie tot zijn eigen lichaam, zoals voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij, ver Kan voorwerpen in de ruimte aanwijzen met ogen dicht Meetkunde-fase 8 enoemt de basiskleuren rood, blauw, groen en geel *Praat over concrete voorwerpen en situaties die niet direct zichtbaar zijn (+) *Vouwt met vouwblaadjes (+) Weet waar iets zich bevind ten opzichte van het eigen lichaam ( voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij, ver ) * Herkent basisvormen als driehoek, cirkel en vierkant (+) Meetkunde - 1a Kent de basiskleuren rood, blauw, groen, geel. -19--15 Herkent basisvormen als driehoek, rondjes (cirkels) en vierkant -19--15 Meetkunde - 1b enoemt waar iets zich bevindt door middel van voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij, ver. -14--10 * Doet ervaring op met eenvoudige plattegronden. -14--10 (+)

* ouwt iets eenvoudigs na met blokjes -14--10 (+) * Kent de kleuren rood, blauw, groen, geel, zwart, wit -14--10 (+) * Vouwt met vouwblaadjes: schuine vouw, recht kruis, schuin kruis en vouwpatroon dat zestien vierkantjes oplevert -14--10 (+) * enoemt de vormen driehoek, vierkant, cirkel, rechthoek -14--10 (+) * Groepeert op basis van één kenmerk, bijvoorbeeld kleur of vorm.. -14--10 (+) * Maakt eenvoudige meetkundige patronen na -14--10 (+) Meetkunde - 2a Kent de kleuren rood, blauw, groen, geel, zwart, wit, oranje, paars, roze en grijs -9--5 enoemt de vormen driehoek, vierkant, cirkel, rechthoek, bol en kubus -9--5 Gebruikt actief de begrippen voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij en ver. -9--5 Meetkunde - 2b * Leest eenvoudige plattegronden -4--0 (+) * ouwt een constructie op basis van (mondelinge)aanwijzingen of een stappenplan/ handleiding -4--0 (+) * Kent de kleuren rood, blauw, groen, geel, zwart, wit, oranje, paars, roze en grijs -4--0 (+) * Maakt bij vouwen voorwerpen als een huis, etc. Maakt daarbij gebruik van een voorgemaakt stappenplan -4--0 (+) * Redeneert over eenvoudige meetkundige problemen rond construeren -4--0 (+) * enoemt de vormen driehoek, vierkant, cirkel, rechthoek, bol en kubus -4--0 (+) * Sorteert op basis van twee kenmerken, bijvoorbeeld kleur en vorm. -4--0 (+) * Voert eenvoudige opdrachten uit met een spiegeltje, bv iets laten zien in de spiegel, figuren verdubbelen -4--0 (+) * Maakt meetkundige patronen na. Ontdekt regelmaat in patronen en zet de regelmaat voort. Ontwikkelt een patroon waar een regelmaat in zit -4--0 (+) * Redeneert over eenvoudige meetkundige problemen met vormen en figuren -4--0 (+) Herkent begrippen als links, rechts, tegenover en tussen -4--0 Redeneert over eenvoudige meetkundige problemen rond oriënteren en lokaliseren. -4--0

Spel Spel-fase 5 Kijkt met interesse naar het spel van een ander kind of speelt naast een ander kind hetzelfde spel Speelt onder begeleiding samen met een ander kind een eenvoudig spelletje, bijvoorbeeld de bal naar elkaar toerollen, blokjes stapelen Spel-fase 6 Speelt met één of twee andere kinderen grof-motorische spelletjes door elkaar na te doen (bijvoorbeeld achter elkaar van de glijbaan, elkaar aan het lachen maken door 'kiekeboe' of 'gek doen') Spel-fase 7 Probeert met andere kinderen te spelen, meestal doen-alsof-spelletjes Spel-fase 8 Speelt onder begeleiding met andere kinderen een eenvoudig beurtspelletje (bijvoorbeeld kleurenlotto, memorie) Speelt samen met een ander kind of in een klein groepje Maakt vriendjes met kinderen met dezelfde interesse(s) Spel - 1a Losse rolgebonden handelingen, rollendialoog, rollenspel, bijv. doet alsof het kookt en het eten opeet. De handelingen worden veelvuldig herhaald. -19--15 Speelt naast andere leerlingen zijn eigen rol. Doet uit zichzelf mee met het spel van anderen. -19--15

Spel - 1b Neemt meer initiatief tot samenspelen in een rollenspel. -14--10 Spel - 2a Speelt een eenvoudig thematisch rollenspel. Neemt bewust een rol aan in het spel. Maakt zelf een samenhangend spelverhaal. -9--5 Spel - 2b Speelt kring- en regelspellen. Deelt materiaal waarmee hij eigenlijk zelf wil spelen. -4-0 Speelt een gezamenlijk, interactief thematisch rollenspel. Spreekt met ander kind af wat ze in een (doe-alsof)spel gaan spelen. -4-0 Spel - 2c Speelt een gezamenlijk, interactief thematisch rollenspel. Krijgt aandacht voor de verschillende rollen in een spel en wil van rol verwisselen. Kiest een ander op basis van gemeenschappelijke interesses. Speelt gezelschapsspelen waarin overleg is met andere kinderen. Houdt zich aan de spelregels. Wijst een ander op de regels als die zich er niet aan houdt. 1-5 1-5

Sociaal-emotionele ontwikkeling Welbevinden en betrokkenheid 0-2 jaar Welbevinden en betrokkenheid 0-2 jaar - Fase 1 Reageert op lichamelijk contact; laat zich koesteren, troosten Uit lust en onlustgevoelens, door te huilen, lachen, trappelen, kraaien Toont zich rustig voldaan na voeden Welbevinden en betrokkenheid 0-2 jaar - Fase 2 Toont emoties als angst, plezier en boosheid door middel van zijn gelaadsuitdrukkingen Zoekt naar prettige prikkels, vermijdt onprettige prikkels Is actief bezig in een vertrouwde omgeving als een vertrouwd persoon aanwezig is Welbevinden en betrokkenheid 0-2 jaar - Fase 3 Gaat op zoek naar een voorwerp/persoon die zojuist uit zijn gezichtsveld is gehaald Reageert op zijn eigen spiegelbeeld Geeft een consequente reactie op iets dat hij wel/niet wil (bepaald speelgoed altijd wegduwen) Reageert op emoties van vertrouwde persoon, neemt deze over Welbevinden en betrokkenheid 0-2 jaar - Fase 4 Raakt in een bekende situatie niet ongerust als vertrouwde persoon niet zichtbaar is Schudt nee om zijn wil uit te drukken Doet meerdere pogingen om zijn zin te krijgen/aan zijn behoeften te voldoen Toont emoties zoals trots, jaloezie: straalt bij een compliment; vindt het moeilijk als de vertrouwde persoon aandacht aan iemand anders besteedt Ruimte nemen 0-2 jaar

Ruimte nemen - Fase 1 Geef door middel van huilen onlustgevoelens aan zoals: honger, slaap en overprikkeling Ontdekt handjes en voetjes om mee te spelen. Ontdekt dat de diverse lichaamsdelen bij elkaar horen. Ruimte nemen - Fase 2 Duidt aan dat hij een object wil hebben (kijken, reiken) Experimenteert met zijn omgeving, maar dan met zijn eigen lichaam. Doet dit om het effect. ijv. geluidjes maken. Toont interesse voor de bewegingen die hij in de spiegel ziet Geeft aan dat hij drinken of eten wil Is actief bezig in een vertrouwde omgeving als een vertrouwd persoon nabij is Ruimte nemen - Fase 3 Legt beslag op gewenste voorwerpen Geeft een consequente reactie op iets dat hij wel/niet wil (bepaald speelgoed altijd wegduwen) Herkent zichzelf in de spiegel Herhaalt handelingen die reactie opleveren Ruimte nemen - Fase 4 Gaat door met zijn activiteit wanneer een vertrouwd persoon uit zijn omgeving gaat Schudt nee om zijn wil uit te drukken Doet meerdere pogingen om zijn zin te krijgen/aan zijn behoeften te voldoen Protesteert wanneer hij niet krijgt wat hij wil Ruimte geven 0-2 jaar

Ruimte geven - Fase 1 Richt kort zijn aandacht op de persoon die tegen hem praat in een prikkelarme omgeving Trekt actief de aandacht van een vertrouwd persoon in zijn blikveld met gericht kijken, (hard) geluid maken, bewegen, en/of aanraken Ruimte geven - Fase 2 Toont de vertrouwde persoon begroetingsreacties door actief lichamelijk contact, bijv. strelen, aanraken. Reageert op bekende en onbekende personen/situaties Reageert op zijn eigen naam Probeert aan de vertrouwde persoon iets mee te delen, zonder dat dat verstaanbaar hoeft te zijn. Ruimte geven - Fase 3 Trekt actief de aandacht van een vertrouwd persoon buiten zijn blikveld met gericht kijken, geluid maken, bewegen en/of aanraken Neemt het initiatief tot spel of speelse interactie met de vertrouwde persoon. Probeert contact te leggen door een voorwerp waaraan hij gehecht is aan een ander geven. Imiteert begroetings- en afscheidsrituelen (terugzwaaien Ruimte geven - Fase 4 Voert op verzoek begroetings- en afscheidsrituelen uit (zwaaien, handgeven) Geniet zichtbaar van gezamenlijke activiteiten, bijv. voorgelezen worden, samen zingen, een spel doen Luistert als een vertrouwd persoon zegt dat iets niet mag Maakt duidelijk dat hij hulp nodig heeft

etrokkenheid etrokkenheid - fase 8 eleeft plezier in het ontdekken van nieuwe dingen Laat heel korte intense momenten van betrokkenheid zien (ongeveer 5 minuten) etrokkenheid - 1b Heeft plezier in eenvoudige speel- én werkactiviteiten -19--10 Laat intense momenten van betrokkenheid zien (ongeveer 10 minuten) -19--10 Motivatie wordt zichtbaar doordat het kind doorzettingsvermogen laat zien -19--10 etrokkenheid - 2b Heeft plezier in complexere speel- én werkactiviteiten -9-0 Laat volgehouden intense momenten van betrokkenheid bij activiteiten zien (ongeveer 15 minuten) -9-0 Het kind is gemotiveerd in de activiteit, geeft niet op maar zoekt naar oplossingen als het moeilijk wordt. -9-0 etrokkenheid - 2c Heeft plezier in speel- én leeractiviteiten 1-5 Laat volgehouden intense momenten van betrokkenheid bij activiteiten zien (ongeveer 20 minuten) 1-5 Het kind is gemotiveerd in de leeractiviteit, geeft niet op maar zoekt naar oplossingen als het moeilijk wordt 1-5 Taakgerichtheid en zelfstandigheid Taakgerichtheid en zelfstandigheid - Fase 1

Geeft zijn voorkeur voor bepaalde prikkels aan (wil aan bepaalde dingen ruiken of ze aantikken, produceert bepaalde geluiden) Ontdekt dat hij met zijn lichaam dingen in gang kan zetten (geluiden maken, bewegingen) Taakgerichtheid en zelfstandigheid - Fase 2 Kan zelf voorwerpen pakken en vasthouden Pakt zelf stukjes brood om te eten Taakgerichtheid en zelfstandigheid - Fase 3 Werkt mee door verschillende lichaamsdelen actief te gebruiken (doet wat hij kan om mee te helpen) Trekt zelf een makkelijk kledingstuk uit (sok, muts) Vult zijn lepel en eet van de lepel (knoeien mag) Prikt stukjes brood aan een vork Houdt zelf fles of beker vast Taakgerichtheid en zelfstandigheid - Fase 4 egint op verzoek een kledingstuk aan of uit te trekken, waarna een ander verder helpt Trekt samen met anderen een grote rits omhoog of los Eet zelf met een lepel (beheerste greep) Drinkt zelf uit een beker, waarbij beide handen goed gebruikt worden Taakgerichtheid en zelfstandigheid - Fase 6 Kan een bekende opdracht die duidelijk is zelfstandig uitvoeren, bijvoorbeeld bakjes fruit uitdelen *Voert een korte, nieuwe handeling uit (2 stappen) als een ander deze heeft voorgedaan, bijvoorbeeld schoenen aantrekken en klittenband dichtmaken (+) Heeft plezier in het leren van nieuwe dingen

Taakgerichtheid en zelfstandigheid - Fase 8 Kan zich grotendeels zelf aankleden en gaat (eventueel onder begeleiding) naar de wc Zet door, blijft het een tijdje proberen als iets niet direct lukt, bijvoorbeeld bij een moeilijke puzzel Werkt rustig door voor een kortdurende periode *Volgt aanwijzingen van de pedagogisch medewerker op als hij moet opruimen, iets moet aan- of uittrekken, moet stoppen met een bezigheid (+) Taakgerichtheid en zelfstandigheid - 1b Wijst aan waar hij moet beginnen -19--10 Luistert en kijkt naar de uitleg van een opdracht in een één op één situatie. -19--10 Voert een simpele enkelvoudige taak tot het einde uit -19--10 Pakt en ruimt zijn materialen op -19--10 Voert onder begeleiding met een ander kind een opdracht uit -19--10 Taakgerichtheid en zelfstandigheid - 2b egint na de uitleg met zijn taak -9-0 Herhaalt de opdracht die hem is gegeven -9-0 Voert twee taken achter elkaar uit met behulp van een planner -9-0 Pakt en ruimt zijn materialen op -9-0 Kan zichzelf aankleden en gaat zelfstandig naar de wc -9-0 Kan zelfstandig taken uitvoeren -9-0 Stelt gericht vragen -9-0 Luistert en kijkt naar de uitleg van een opdracht in een groepsinstructie voordat hij aan de taak begint. -9-0 Kijkt hoe de pedagogisch medewerker een taak aanpakt en neemt deze aanpak over -9-0

Taakgerichtheid en zelfstandigheid - 2c Kijkt hoe de leerkracht een taak aanpakt en neemt deze aanpak over 1-5 Werkt van links naar rechts en van boven naar onder 1-5 Plant met hulp van de leerkracht twee taken achter elkaar 1-5 Zorgt voor de juiste materialen, passend bij de opdracht 1-5 Zorgt voor een overzichtelijke werkplek 1-5 Luistert eerst naar de gehele instructie voordat hij aan de opdracht begint 1-5 Vertelt in een paar stappen hoe hij zijn taak heeft aangepakt 1-5 Welbevinden Welbevinden - Fase 8 Is nieuwsgierig naar de directe omgeving Komt ontspannen over Welbevinden - 1b Is nieuwsgierig naar de wereld om zich heen, stapt overal op af -19--10 Toont gevoelens van blijdschap, angst, boosheid en verdriet -19--10 Toont trots -19--10 In contacten met de klasgenoten en leerkracht toont het kind zich ontspannen en open -19--10 Welbevinden - 2b Is nieuwsgierig naar de wereld om zich heen, door middel van het stellen van vragen -9-0 Toont gevoelens van blijdschap, angst, boosheid en verdriet en kan er woorden aangeven -9-0 Toont trots en kan daar woorden aangeven -9-0 Durft zich te laten zien en horen in de groep -9-0 Welbevinden - 2c

Toont zelfvertrouwen door aan nieuwe taken te beginnen, ook als het niet weet of het zal lukken 1-5 Sociaal initiatief Sociaal initiatief - Fase 6 Probeert met andere kinderen te spelen, meestal doen-alsof-spelletjes *Gaat gemakkelijk in op de vraag van de pedagogisch medewerker in een klein groepje (om iets te vertellen, antwoord te geven of wat te pakken) (+) Voert een gesprekje met de pedagogisch medewerker Sociaal initiatief - Fase 8 Vraagt soms om hulp als iets hem alleen niet lukt (aan en uitkleden) *Zegt tegen een ander wat hij wil spelen (+) *Maakt vriendjes met kinderen die van hetzelfde soort spel houden (+) Speelt samen met een ander kind of in een klein groepje *Laat de ouder/ verzorger zien wat hij gemaakt heeft of vertelt wat hij die dag heeft gedaan (+) Durft te experimenteren/ probeert nieuwe dingen uit om grenzen te ontdekken Sociaal initiatief - 1b Vraagt in de klas op een adequate manier aandacht (vinger opsteken, naar leerkracht lopen) -19--10 Vraagt om hulp als iets hem alleen niet lukt -19--10 Vraagt aan een medeleerling of hij mee mag doen met een spel -19--10 Vertelt in de kring over iets dat hij zojuist op school heeft meegemaakt -19--10 Vraagt aan een ander of hij een voorwerp van hem mag gebruiken -19--10 Vraagt hulp aan verschillende volwassenen -19--10 Hanteert de afgesproken regel om hulp te vragen -19--10 Voert met een medeleerling een opdracht uit -19--10 Vertelt wat hij die ochtend/middag heeft gedaan -19--10

Praat met een ander kind over iets dat ze net samen hebben meegemaakt of over iets wat om hen heen gebeurt, wat ze allebei zien -19--10 Sociaal initiatief - 2b Vertelt een idee aan een medeleerling (nieuw spel, activiteit) -9-0 Vraagt hulp als het doen van een werkje alleen niet lukt -9-0 Deelt een soortgelijke ervaring met anderen -9-0 Vertelt wat hij die dag op school heeft meegemaakt -9-0 Feliciteert een ander met zijn verjaardag -9-0 Speelt een leidende en volgende rol in spel -9-0 Helpt uit eigen initiatief anderen bij het uitvoeren van een taak -9-0 Vraagt of hij mee mag spelen -9-0 Vertelt wat hij die dag heeft gedaan -9-0 Deelt een soortgelijke ervaring met anderen (ik ben daar ook geweest) -9-0 Zoekt contact met anderen -9-0 Vraagt of hij iets mag gebruiken van een ander -9-0 Sociaal initiatief - 2c Kijkt anderen aanwanneer hij iets vertelt in de kring 1-5 Stelt zichzelf netjes aan een ander voor in een bekende omgeving (hand geven, naam zeggen) 1-5 Vertelt een idee aan een groepje medeleerlingen (nieuw spel, activiteit) 1-5 Vertelt over zichzelf in een groep (hobby's, familie) 1-5 Vertelt over grappige situaties diehij heeft meegemaakt 1-5 Heeft "geheimpjes" met een ander 1-5 Waarschuwt de leerkracht wanneer een ruzie van anderen uit de hand loopt 1-5 Schakelt de leerkracht in wanneer hij zelf een ruzie niet op kan lossen 1-5 Vraagt een medeleering om hulp als hij niet verder kan 1-5 Vraagt of hij iets mag gebruiken van een ander 1-5

Sociale flexibiliteit Sociale flexibiliteit - Fase 6 Weet dat nee zeggen een reactie oplevert van de ander Sociale flexibiliteit - Fase 8 Kan van tijd tot tijd op zijn beurt wachten, legt zich er gemakkelijk bij neer als hij op zijn beurt moet wachten of speelgoed moet delen of afstaan Kan soms al met andere kinderen iets delen, bijvoorbeeld speelgoed. Neemt een afwachtende houding aan bij het samenspel *Staat speelgoed af als een ander kind het wil gebruiken (+) *Houdt in het spel rekening met wat een ander wil (+) *Accepteert dat het niet alles even goed kan (+) Sociale flexibiliteit - 1b Reageert bij boosheid op de aanwijzing/correctie van de leerkracht -19--10 Voert met een medeleerling een opdracht uit -19--10 Deelt materiaal met andere kinderen -19--10 Ervaart dat er door tegenstrijdige belangen conflicten kunnen ontstaan die je samen kunt oplossen, bijvoorbeeld allebei op de kar willen: pedagogisch medewerker laat hen omstebeurt een rondje rijden, beide kinderen zijn tevreden?? -19--10 Luistert tijdens het oplossen van een conflict, onder toezicht van de pedagogisch medewerker, naar de ander -19--10 Sociale flexibiliteit - 2b Neemt afscheid in verschillende situates -9-0

Luistert wanneer een medeleerling vertelt dat hij iets anders wil -9-0 Houdt zich aan een afspraak met een medeleerling -9-0 Kalmeert bij boosheid na een aanwijzing van de leerkracht -9-0 Lost een klein materiaalprobleem op zonder anderen te storen -9-0 Speelt een leidende en volgende rol in spel -9-0 Deelt uit zichzelf iets met een ander (schuift op, deelt iets lekkers) -9-0 Kan met hulp van de pedagogisch medewerker een oplossing bedenken voor een conflict -9-0 Volgt het advies van de pedagogisch medewerker op bij een meningsverschil -9-0 Laat een ander uitpraten bij het oplossen van een ruzie -9-0 Luistert naar een ander als die sorry zegt -9-0 iedt zijn excuses aan en past zijn gedrag daarna aan -9-0 Werkt samen met andere kinderen aan een gezamenlijke opdracht -9-0 Houdt rekening met gevoelens en wensen van anderen, bijvoorbeeld samen rustig binnen spelen als een ander kind zich niet lekker voelt -9-0 Sociale flexibiliteit - 2c Gaat soms mee in de keus van een ander 1-5 Maakt onderscheid tussen iemand die de baas speelt en echt gezag 1-5 Kiest als hij niet mee mag doen uit twee door de leerkracht aangereikte oplossingen 1-5 Maakt afspraken met een medeleerling over om beurten een voorwerp gebruiken waar je beiden mee wilt spelen 1-5 Trekt zich terug (accepteert het) als een ander niet geholpen of met rust gelaten wil worden 1-5 Schakelt de leerkracht in wanneer hij zelf een ruzie niet op kan lossen 1-5 Aanvaardt excuses van een ander 1-5 Verbetert na aanwijzingen de manier waarop hij een taak uitvoert 1-5 Kijkt hoe de leerkracht een taak aanpakt en neemt deze aanpak over 1-5 Werkt langere tijd samen met medeleerlingen bij het uitvoeren van een gezamenlijke opdracht 1-5 Spreekt met een ander af wie wat gaat maken 1-5 Zoekt een fout op als de leerkracht vraagt nog eens goed te kijken 1-5

Sociale autonomie Sociale autonomie - Fase 6 Weet wat hij leuk vindt en kan dit vertellen, bijvoorbeeld ik houd van spelen met de auto s. Leert ervaren wat hij al kan en wat hij nog niet kan, is bijvoorbeeld trots als hij een puzzel heeft gemaakt, maar merkt dat hij nog niet zonder zijwieltjes kan fietsen Gaat in tegen een verzoek van een ander en toont zijn eigen wil, bijvoorbeeld zeggen dat hij de boterham niet opeet omdat hij geen pindakaas lust Probeert zelf problemen op te lossen tijdens het werken, bijvoorbeeld punt (laten) slijpen Sociale autonomie - Fase 8 Kiest zelf, zonder hulp, bijvoorbeeld waarmee hij wil spelen of wat hij wil eten of drinken Maakt aan een ander kind duidelijk wat hij wel/ niet wil Toont non-verbaal eigen gevoelens Sociale autonomie - 1b Toont trots -19--10 Kiest tussen twee of drie aangeboden voorwerpen -19--10 Kiest wat hij wil doen op basis van eigen voorkeuren -19--10 Geeft aan wat hij leuk/lekker/mooi/interessant vindt -19--10 Toont teleurstelling -19--10 Geeft tijdens een activiteit aan dat hij het (te) moeilijk vindt -19--10 Denkt na voor hij een keuze maakt, bijvoorbeeld niet gelijk hetzelfde kiezen als zijn vriend als die iets gaat doen wat hij niet zo leuk vindt -19--10 Zegt nee als het iets niet wil -19--10 Zegt er iets van als iemand onaardig tegen hem doet -19--10 Sociale autonomie - 2b Gaat adequaat om met gevoelens van trots -9-0 Vertelt wat hij leuk vindt om te doen -9-0