Het hof heeft de bewezenverklaring van doodslag in het arrest als volgt gemotiveerd:

Vergelijkbare documenten
Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag. Bezoekadres: Korte Voorhout EK Den Haag. Zaak [verzoeker] (ACAS 032)

Betreft: Brief inzake het verzoek om nader onderzoek op de voet van 461 Sv ingediend namens de veroordeelde [verzoeker] door mr. K.D.

* * Geachte heer Knoester,

ECLI:NL:RBROT:2017:6331

ECLI:NL:GHARL:2015:2014

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:GHDHA:2014:2351

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:RBZUT:2008:BD0696

ECLI:NL:RBMNE:2016:7744

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2264

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2157

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993


ECLI:NL:RBMAA:2010:BN4824

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

VIII NIEUW FORENSISCH-TECHNISCH FEIT: DE PIEKENPROFIELEN EN IMPACT OP BEWIJSCONSTRUCTIE HOF

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

ECLI:NL:RBROT:2010:BO3383

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2015.

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHAMS:2016:1483 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5211

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5287

ECLI:NL:RBGRO:2011:BU3998

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

2. Mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:RBROT:2017:4588

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) jaarverslag 2018

ECLI:NL:GHAMS:2016:2091 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2992

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar zijn

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4550

ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7293

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:GHSHE:2005:AV1120

ECLI:NL:GHDHA:2014:205

ECLI:NL:RBMAA:2005:AU2647

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8372

ECLI:NL:RBNNE:2017:610

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

De indiener vraagt de Commissie een onderzoek in te stellen naar

ECLI:NL:RBMNE:2014:1329

ECLI:NL:GHARL:2014:5715

ECLI:NL:RBALK:2003:AF9638

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:RBUTR:2008:BD7407

De niet gevonden vlekken

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805

ECLI:NL:RBHAA:2005:AT3074

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1390

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag

ECLI:NL:RBZLY:2010:BM4046

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Uitspraak d.d.: 1 december 2015 TEGENSPRAAK. Promis

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2017:3023 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMNE:2016:7618

ECLI:NL:GHARL:2015:2905

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556

ECLI:NL:GHDHA:2015:1414

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2970

ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8109

ECLI:NL:GHSHE:2009:BI3091

Parketnummer: /19 Uitspraak: 8 april 2019 Tegenspraak

Uitspraak. Parketnummer:

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Transcriptie:

Aan mr. P.W. van der Kruijs strafrechtadvocaat Pettelaarseweg 587 5216 BN 'S-HERTOGENBOSCH Datum 10 juli 2018 Zaaknummer S 16/02722 H Betreft: Brief inzake het verzoek om nader onderzoek op de voet van art. 461 Sv ingediend namens de veroordeelde [verzoeker] door mr. P.W. van der Kruijs Geachte heer Van der Kruijs, Bij brieven, ingekomen op 24 mei 2016 heeft u zich gelijktijdig gewend tot de Hoge Raad der Nederlanden en tot de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden met een verzoekschrift dat het midden houdt tussen een herzieningsverzoek (aan de Hoge Raad) en een verzoek (aan de procureur-generaal) tot het verrichten van nader onderzoek naar het bestaan van gronden voor de herziening van een onherroepelijke veroordeling, waartoe art. 461 Sv de mogelijkheid opent. Bij brief van 6 juni 2016 heeft u de Hoge Raad desgevraagd laten weten dat uw verzoekschrift dient te worden beschouwd als een verzoek aan de procureur-generaal tot het verrichten van nader onderzoek naar het bestaan van gronden voor de herziening van de onherroepelijke uitspraak in de zaak tegen uw cliënt, [verzoeker]. Het gaat om de volgende zaak, waarbij ik eerst het procesverloop schets. Bij arrest van 29 juni 2007, 1 heeft het gerechtshof Den Bosch de aan [verzoeker] ten laste gelegde doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht bewezen verklaard, hem daarvoor niet strafbaar geacht en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarbij is gelast dat [verzoeker] ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd (TBS met dwangverpleging). Het cassatieberoep tegen deze uitspraak is verworpen bij arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2008. 2 Daarmee is de uitspraak van het hof Den Bosch onherroepelijk geworden. Het hof heeft bewezen geacht dat [verzoeker] op 10 april 2000 te Hintham in hun gemeenschappelijke woning opzettelijk zijn partner [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door de keel van [slachtoffer] met een mes door te snijden. [verzoeker] heeft doodslag van meet af aan ontkend. De verdediging hield (en houdt) staande dat [slachtoffer] zichzelf met een mes van het leven heeft beroofd. Onder de linker arm van [slachtoffer] is een mes aangetroffen. Daarnaast heeft het hof bewezen verklaard dat [verzoeker] op 26 november 2003 een stagiaire van de GGZ heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Over die zaak gaat het thans niet. Het hof heeft de bewezenverklaring van doodslag in het arrest als volgt gemotiveerd: I. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren. 1 Parketnummer 20-000104-05, ECLI:NL:GHSHE:2007:BA8359. 2 Rolnummer 07/12439, ECLI:NL:HR:2008:BF0832. *9313359*

Datum 10 juli 2018 Pagina 2 van 6 - Op 10 april 2000 omstreeks 11:10 uur wordt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk agent en hoofdagent van politie regio Brabant Noord, van de regionale meldkamer een melding ontvangen met het verzoek zich te begeven naar de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Hintham, gemeente s Hertogenbosch. Via het alarmnummer 112 had een persoon gebeld met de mededeling dat hij zijn vriendin met doorgesneden keel had aangetroffen. - Ter plaatse treffen de genoemde verbalisanten in het halletje van de woning het levenloze lichaam van een vrouw. Dit blijkt te zijn [slachtoffer]. Uit het sectieverslag blijkt dat [slachtoffer] ten gevolge van massaal bloedverlies na de inwerking van uitwendig mechanisch klievend geweld, zoals kan worden opgeleverd door een snijbeweging met een scherp voorwerp, bijvoorbeeld een mes, is overleden. Er was een halssnede met een lengte van 16 centimeter, met de linker punt 3 centimeter links van het midden en de rechter punt rechts zijwaarts in de hals. De rechter gemeenschappelijke halsslagader was geheel doorkliefd. Er zijn geen zogenaamde aarzelingsneden geconstateerd. - Blijkens de op 16 maart 2006 ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de deskundige A. Maes, patholoog, is het niet waarschijnlijk dat [slachtoffer] de snede in haar hals zelf heeft toegebracht, hetgeen bevestiging vindt zowel in het rapport van drs. S.J.M. Schieveld, forensisch geneeskundige, d.d. 10 oktober 2003, waarin zij concludeert, dat de hypothese dat de verwonding in de hals niet door [slachtoffer] zelf is toegebracht, wordt ondersteund door de resultaten van het opsporingsonderzoek en statistische gegevens, als in het rapport van ing. R. Eikelenboom d.d. 22 oktober 2003, waarin hij concludeert dat het totale bloedsporenbeeld verenigbaar is met de stelling dat het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel door een ander is toegebracht. - De verklaring van verdachte, dat hij op 10 april 2000 rond 09:00 uur de genoemde woning heeft verlaten en bij thuiskomst rond 11:00 uur het levenloze lichaam van [slachtoffer] heeft aangetroffen en dat hij in de tussentijd wegens de door hem op die dag afgelegde route niet in de woning kan zijn geweest, is nagegaan. Door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], respectievelijk inspecteur en brigadier van regiopolitie Brabant Noord, is op 27 februari 2007 - in het bijzijn van de raadsman van verdachte - de route die verdachte op 10 april 2000 tussen 09:00 uur en 11:00 uur zegt te hebben afgelegd, nagefietst. Er is hierbij geen rekening gehouden met een korte wandeling die verdachte op 10 april 2000 heeft gemaakt met getuige [getuige 1] en met een door verdachte op die dag gevoerd gesprek in het Bisschoppelijk Paleis. Voornoemde verbalisanten hebben gerelateerd, dat de rit, waarbij met een gemiddelde snelheid van 11,8 km/h een afstand van 10.44 km werd afgelegd, in totaal 53 minuten heeft geduurd. Houdt men rekening met de hiervoor genoemde korte wandeling (5 minuten) en met het gesprek in het Bisschoppelijk Paleis (10 minuten) dan komt men op 1 uur en 8 minuten. - Uit de op de broek en de schoenen van verdachte aangetroffen bloedsporen - welk bloed blijkens DNA-onderzoek van [slachtoffer] afkomstig is - kan blijkens het rapport van ing. R. Eikelenboom d.d. 22 oktober 2003 worden geconcludeerd, dat verdachte ten tijde van het ontstaan van de bloedspatten in de buurt van het slachtoffer is geweest en voorts dat het slachtoffer nog in leven was op het moment dat die bloedspatten zijn ontstaan. - Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] en hij de vaste gewoonte hadden bij zowel het verlaten als het binnenkomen van de woning het slot van de voordeur op het nachtslot te draaien, dat de deur van de woning op 10 april 2000 bij zijn thuiskomst op slot zat, dat buiten zijn moeder om niemand een sleutel van de woning kan hebben en dat hij nimmer een huissleutel is kwijtgeraakt. Op 10 april

Datum 10 juli 2018 Pagina 3 van 6 2000 zijn er aan de voordeur en deurstijlen van de genoemde woning geen braaksporen aangetroffen. Uit de genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien en uit hetgeen overigens uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt, leidt het hof af, dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen. Bovendien heeft het hof een aantal door de verdediging gevoerde verweren besproken en verworpen, zoals het verweer dat [verzoeker] een alibi had, verweren over de betrouwbaarheid en de deskundigheid van de genoemde Eikelenboom, en verweren met betrekking tot de fysieke (on)mogelijkheden van [verzoeker] om een mes te hanteren op een wijze zoals dit noodzakelijkerwijs uit de verklaringen van de verschillende deskundigen naar voren komt. In een aanvulling op het verkorte arrest heeft het hof de bewijsmiddelen opgenomen, waaronder voor zover thans relevant: - een sectierapport d.d. 30 mei 2000 van NFI-patholoog R. Torenbeek; - de verklaring ter terechtzitting van NFI-patholoog Maes ( Het is niet waarschijnlijk dat dat [slachtoffer] zelf de snede heeft toegebracht. ); - passages uit het rapport van de forensisch geneeskundige Schieveld d.d. 10 oktober 2003, - de resultaten van het door Eikelenboom uitgevoerde bloedspoorpatroononderzoek (rapport van 22 oktober 2003); - een vertaling van een door A. Linacre, Senior Lecturer in Forensic Science, University of Strathclyde (United Kingdom), opgemaakt rapport d.d. 17 mei 2004 ( ( ).De benadering van Richard Eikelenboom is gedaan om te bekijken of het bloedpatroon een van de twee tegengestelde hypotheses meer onderbouwt dan de andere. De beschouwing van het bewijs is juist. ). In uw verzoekschrift van mei 2016 heeft u een viertal nieuwe gegevens opgeworpen, die door uzelf als volgt zijn samengevat (en in uw brief voorzien van een meer uitgebreide toelichting): (1) Het rapport Stad/vKoppen toont aan dat dat de bewijsmotivering van het hof omtrent het alibi van [verzoeker] op verkeerde gegevens was gebaseerd. (2) Het forensisch onderzoek van deskundige Eikelenboom waarop het hof zich heeft gebaseerd bevat een aantal fundamentele fouten. Dit betreft zowel feitelijke onjuistheden, bijvoorbeeld met betrekking tot het mechanisme van de zogenaamde "coronasplash", als incorrecte redeneerstappen, bijvoorbeeld met betrekking tot het bloedspoor op de schoenzool van [slachtoffer]. In de rapportages van Stad/vKoppen en Alkemade wordt aangetoond dat deze fouten Eikelenboom tot onjuiste conclusie(s) hebben gebracht. (3) Ditzelfde geldt voor het forensisch onderzoek van deskundige Schieveld. Onder andere beroept zij zich op verouderde literatuur en interpreteert zij het sectierapport fundamenteel onjuist. Ook dit wordt aangetoond door bijgevoegd rapportages en de brief van Torenbeek, destijds de patholoog-anatoom van het NFI. (4) [de huisarts], een huisarts met wie het slachtoffer kort voor haar dood nog had gesproken, heeft onlangs een verklaring afgelegd waaruit blijkt dat [slachtoffer] leed aan waandenkbeelden die haar een duidelijk motief kunnen hebben gegeven om zichzelf te verwonden in/aan haar hals. Dit sterk ontlastende gegeven was destijds niet bekend bij rechtbank en hof.

Datum 10 juli 2018 Pagina 4 van 6 Als bijlagen heeft u onder meer gevoegd: - een brief d.d. 6 maart 2016 van de (reeds genoemde) patholoog R. Torenbeek, die kort gezegd (mijn samenvatting) oordeelt dat de dader van een doodslag die is uitgevoerd op de wijze zoals [slachtoffer] om het leven is gekomen (doorklieving van de halsslagader) naar zijn verwachting grotere hoeveelheden bloed van het slachtoffer moet hebben opgevangen (op de kleding) dan zoals beschreven in de rapportages van Eikelenboom en Schieveld; - een e-mailwisseling uit januari 2016 met de huisarts [de huisarts], met informatie over de geestestoestand van [slachtoffer]; [de huisarts] constateerde een bij [slachtoffer] levende waan dat er in haar hals gesneden moest worden; - een rapport d.d. 23 februari 2016 van dr. F.J.M. Alkemade, genaamd Een Bayesiaanse visie op de dood van [slachtoffer]. Deskundigenrapport in de zaak [verzoeker]. Op verzoek van de familie [van verzoeker] en raadsman mr. van der Kruijs, waarin een Bayesiaanse analyse van de gehele casus is opgenomen. Alkemade concludeert: Op basis van alle uitgangspunten, keuzes en materiële kansinschattingen zoals ik die in deze analyse gehanteerd en onderbouwd heb, luidt de uitkomst (= de Posterior Odds) als volgt: op grond van volgens mij zo optimaal mogelijke kansinschattingen, acht ik de kans dat [slachtoffer] door [verzoeker] gedood is, erg klein, ca. 0,03%. Als ik alle kansinschattingen zo ongunstig mogelijk maak, maar (volgens mij) nog wel net binnen de grenzen van het redelijke, leidt dat tot een kans op daderschap van ca. 20%. Mijn conclusie luidt dan ook: Volgens mij is de kans dat [slachtoffer] door [verzoeker] gedood is, ca. 0,03%, en zeker niet hoger dan 20%. - een rapport dat door u wordt betiteld het rapport Stad/Van Koppen trof ik niet aan bij de door u toegezonden stukken. Ik heb aangenomen dat de inhoud daarvan (althans de strekking ervan) gelijk is aan de inhoud van een boek dat is verschenen in de reeks Project Gerede Twijfel van de Vrije Universiteit Amsterdam, waarvan prof. P.J. van Koppen de directeur/redacteur is, te weten het boek: D. Stad & P.J. van Koppen, Het likkende hondje. Het onderscheid tussen moord en zelfmoord, Den Haag: Boom Criminologie 2015. Naar de inhoud daarvan verwijs is kortheidshalve. Bij brief van 6 oktober 2016 heb ik het verzoek in handen gesteld van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) met het verzoek om advies uit te brengen over de wenselijkheid van nader onderzoek. Op 25 juni 2018 heeft de ACAS advies uitgebracht en dat advies aan u toegezonden. Bij brief van 26 juni 2018 heb ik U het advies van de ACAS nogmaals doen toekomen. Uit dit advies blijkt het volgende. Na bestudering van het dossier door leden van de ACAS en teneinde te kunnen adviseren over de wenselijkheid van nader onderzoek naar het bestaan van gronden voor herziening van de onherroepelijke uitspraak van het hof Den Bosch, heeft de ACAS op 23 maart 2017 door tussenkomst van de landelijk forensisch officier van justitie vragen gesteld aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De reactie van het NFI d.d. 13 april 2017 gaf de ACAS aanleiding het NFI te verzoeken om enig nader forensisch onderzoek te verrichten, mede op basis van foto s uit het dossier en een schouw/reconstructie die in 2005 is uitgevoerd. Op 14 mei 2018 heeft de ACAS twee NFI-rapportages ontvangen: een rapport bevattende de resultaten van bloedspoorpatroononderzoek van 4 mei 2018 en een rapport van een forensisch patholoog van 2 mei 2018. Op 13 juni 2018 heeft de ACAS voorts nog een rapportage ontvangen

Datum 10 juli 2018 Pagina 5 van 6 van een DNA-deskundige d.d. 11 juni 2018. In het ACAS-advies wordt de inhoud van deze rapporten meer uitgebreid weergegeven. De bloedspoorpatroondeskundige heeft in zijn rapport onder meer het volgende geconcludeerd: Dit betekent dat het op de kleding en schoenen aanwezige bloedsporenbeeld waarschijnlijker lijkt onder een hypothese waarbij de verdachte niet aanwezig is geweest, dan onder de hypothese waarbij de verdachte wel aanwezig is geweest en de activiteiten heeft verricht zoals in de rapportage van destijds zijn beschreven. Samengevat wordt geconcludeerd dat ik voor beide genoemde aspecten van het bloedsporenbeeld niet tot dezelfde conclusie kom als R. Eikelenboom. Tevens heeft hij opgemerkt: Mogelijkheid aanvullend onderzoek Zoals aangegeven zijn de broek en de schoenen van de verdachte niet fysiek door mij onderzocht. Vooralsnog berust de beoordeling van dit aspect op louter het bestuderen van de foto's en de beoordeling van de reconstructie. Aanvullend sporenonderzoek aan het genoemde onderzoeksmateriaal kan resultaten opleveren die onderscheidend zijn in het licht van de voorliggende hypothesen. De forensisch patholoog heeft in haar rapport geconcludeerd: Op basis van revisie van de sectiebevindingen, en op basis van de redenaties zoals deze in bovenstaande paragrafen uiteengezet is, kan ik op basis van de sectie geen onderscheid maken tussen de hypothesen zoals deze zijn geformuleerd in het FITgesprek van 29-09-2017, te weten: Hypothese 1 : meneer heeft zijn partner van het leven beroofd. Hypothese 2: mevrouw heeft zichzelf van het leven beroofd. Hypothese 3: mevrouw heeft zichzelf van het leven beroofd maar meneer heeft haar geholpen. Op basis van deze rapportages komt de ACAS tot het volgende advies: De veroordeling is nagenoeg uitsluitend gebaseerd op de conclusies van Eikelenboom en de bevindingen van forensisch geneeskundige Schieveld, in combinatie met de impliciete aanname dat het niet voor de hand ligt dat een vrouw van die leeftijd onder de gegeven omstandigheden haar eigen keel doorsnijdt, hetgeen ook bevestiging vond in de rapportages van Eikelenboom en Schieveld. Deze impliciete aanname houdt, gelet op het rapport van Soerdjbalie-Maikoe en de daaraan ten grondslag gelegde literatuur, evenwel niet zonder meer stand. Bovendien komt deskundige Van der Scheer op een aantal punten tot andere conclusies dan Eikelenboom. Daarbij komt dat het slachtoffer bekend was met depressies, waanbeelden die haar een duidelijk motief kunnen hebben gegeven om zichzelf te verwonden in/aan haar hals en een eerdere zelfmoordpoging. De Commissie stelt dan ook vast dat er in het geval van deze twee uitgebrachte nadere rapportages sprake is van een op basis van de huidige stand van de wetenschap sterk afwijkend deskundigenadvies. Zowel de bloedspoorpatroondeskundige als de forensisch patholoog komt op onderdelen tot een andere conclusie en beide deskundigen wijzen op

Datum 10 juli 2018 Pagina 6 van 6 onderdelen de eerdere conclusies van Eikelenboom en Schieveld af. Hiermee worden naar de overtuiging van de Commissie de (bewijsvoerings)pijlers waarop de rechtbank en het gerechtshof hun uitspraken hebben gebaseerd aangetast. De Commissie adviseert de procureur-generaal bij de Hoge Raad het verzoekschrift in het licht van deze vaststelling te bezien en geeft de procureur-generaal daarbij in overweging het nader onderzoek dat nog kan worden verricht zoals vermeld in het rapport van Van der Scheer, alsnog uit te laten voeren. Op de gronden als vermeld in het advies van de ACAS acht ik het door de ACAS genoemde nadere bloedspoorpatroononderzoek aan kledingstukken, althans alle relevante stukken van overtuiging, door het NFI noodzakelijk. Uw verzoek om nader onderzoek door het NFI zal dan ook worden ingewilligd. Indien het NFI dat noodzakelijk acht voor een juiste interpretatie van de bevindingen, behoort eveneens vergelijkend DNA-onderzoek plaats te vinden. Ik zal in dit verband worden bijgestaan door de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, mw. mr. C.A. Boom, en de landelijk forensisch officier van justitie, mr. W. van Schaijck. Ik zal het NFI verzoeken aan dit nadere forensisch onderzoek de hoogst mogelijke prioriteit toe te kennen. Een geanonimiseerde versie van deze beslissing en van het advies van de ACAS waarop deze beslissing is gebaseerd, zal worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak. Hoogachtend, D.J.C. Aben, advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden