Oefenvragen Hoofdstuk 5 Reacties en energie antwoorden Vraag 1 Geef bij iedere blusmethode aan, welk onderdeel van de branddriehoek wordt weggenomen. I. Een houtvuurtje wordt geblust met water. Het vuur gaat uit doordat II. Een gasfles staat in brand, de brand wordt gedoofd door de gasfles dicht te draaien. Dit komt doordat III. IV. Iemands trui staat in brand, door hem in een blusdeken te wikkelen wordt het vuur gedoofd. Dit komt doordat Als de vlam in de pan geslagen is, kun je dit doven door de deksel op de pan te doen. Het vuur gaat dan uit doordat Vraag 2 Geef aan welke producten ontstaan bij de volgende verbrandingsreacties. I. Welke producten ontstaan bij de volledige verbranding van CS2? X CO2 H2O NO2 X SO2 CO II. Welke producten ontstaan bij de volledige verbranding van CH3COOH? X CO2 X H2O NO2 SO2 CO
Vraag 3 I. Hieronder staat de niet-kloppende vergelijking van de verbranding van nonaan (C9H20). Welke coëfficiënt komt er voor zuurstof te staan? C9H20 + 14 O2 9 CO2 + 10 H2O II. Hieronder staat de niet-kloppende vergelijking van de verbranding van ethanol. Welke coëfficiënt komt er voor zuurstof te staan? C2H5OH + 3 O2 2 CO2 + 3 H2O Vraag 4 Zie het energiediagram hierboven. Zet een kruisje onder de juiste term bij het nummer. beginstoffen geactiveerde toestand 1 X 2 X activeringsenergie reactieenergie reactieproducten 3 X 4 X 5 X
Vraag 5 Kies bij iedere kleine letter het juiste antwoord. Water kun je ontleden met behulp van elektriciteit, dit type ontleding heet (a) en is een (b) proces. De producten die ontstaan zijn waterstof en zuurstof. In de afbeelding zie je het toestel van Hofmann, aan de (c) pool ontstaat waterstof. Dit kun je zien omdat waterstof en zuurstof ontstaan in de verhouding H2 : O2 = (d) : 1. (a) (b) (c) (d) a. thermolyse b. fotolyse c. elektrolyse a. exotherm b. endotherm a. negatieve b. positieve a. 0,5 b. 1,0 c. 1,5 d. 2,0 Vraag 6 Maaike maakt vijf verschillende mengsels van koper en zwavel. Zij verhit de mengsels waardoor een reactie optreedt tussen koper en zwavel. In alle mengsels met een overmaat zwavel verdampt bovendien de zwavel die na de reactie over is. In Maaikes schrift staat de volgende tabel: massa koper (gram) massa zwavel (gram) massa mengsel na verhitten (gram) 4,0 0,5 4,5 4,0 1,5 5,5 4,0 3,5 6,0 4,0 4,0 6,0 4,0 6,0 6,0 Leid uit de tabel af in welke massaverhouding koper en zwavel met elkaar reageren. massa koper : massa zwavel = 1,0 : 0,5 Met 4,0 gram koper reageert maximaal 2,0 gram zwavel, dat is een verhouding van 4,0 : 2,0 ofwel 1,0 : 0,5.
Vraag 7 Als men aluminiumpoeder (Al) en jood met elkaar laat reageren, ontstaat vast aluminiumjodide (AlI3). Tijdens deze reactie ontwijkt een paarse jooddamp. Geef de kloppende reactievergelijking en geef ook aan of deze reactie exotherm of endotherm is. 2 Al + 3 I2 2 AlI3, deze reactie is exotherm. Vraag 8 Aluminium reageert met jood in de massaverhouding aluminium : jood = 1 : 14. Marte maakt twee mengsels van aluminium en jood. Mengsel 1: 10 gram aluminium en 140 gram jood. Mengsel 2: 15 gram aluminium en 200 gram jood. In welk van deze mengsels is jood in overmaat aanwezig? a. In geen van beide mengsels b. Alleen in mengsel 1 c. Alleen in mengsel 2 d. Zowel in mengsel 1 als in mengsel 2 Vraag 9 Bij verhitting kan een koperen voorwerp zwart worden. Het koper reageert met zuurstof uit de lucht, waardoor een laagje CuO ontstaat. Welke van onderstaande begrippen passen bij CuO? X CuO is een zuivere stof X CuO is een ontleedbare stof CuO is een mengsel X De vorming van CuO is een verbranding Vraag 10 Stefan verhit een hoeveelheid koperpoeder in een buis, terwijl hij voortdurend lucht door de buis leidt. Als het koper reageert met zuurstof uit de lucht. Hierbij ontstaat CuO. Voor en na de proef bepaalt Stefan de volgende massa s: massa buis: 35,1 gram massa buis met koperpoeder: 35,9 gram massa buis met koperoxide: 36,1 gram Vervolgens berekent hij in welke massaverhouding koper en zuurstof met elkaar reageren. Stefan gebruikt hiervoor de wet van massabehoud. Bereken de massaverhouding koper : zuurstof = 4 : 1 Met 0,8 gram koperpoeder reageert 0,2 gram zuurstof, dat is een verhouding van 0,8 : 0,2 ofwel 4,0 : 1,0.
Vraag 11 Stefan zegt na afloop van het experiment dat de zuurstof in overmaat was omdat hij voortdurend lucht door de buis leidt. Pieter denkt echter dat er geen sprake was van overmaat omdat de reactie is gestopt nadat alle koper gereageerd had. Wie van beide jongens heeft er gelijk? a. Geen van beiden b. Alleen Stefan c. Alleen Pieter d. Stefan en Pieter hebben beiden gelijk Vraag 12 Bij de proef vindt een verbranding plaats. Dit betekent dat aan de drie verbrandingsvoorwaarden is voldaan. Zet een kruisje bij de juiste voorwaarde bij de juiste bron. lucht koper brander brandstof X zuurstof X temperatuur X Vraag 13 Het kan voorkomen dat onder het CuO nog een ander oxide is gevormd. Deze stof heeft de formule Cu2O. Bereken het massapercentage koper in Cu2O. Maak gebruik van de volgende gemiddelde atoommassa s: Cu: 63,6 - O: 16,0 Het massa-% Cu in Cu2O is 88,8 % (rond af op één decimaal) Massa-% Cu in Cu2O = (127,2 : 143,2) x 100% = 88,8% Vraag 14 Geef de vergelijking van de reactie van koper met zuurstof waarbij Cu2O ontstaat. 4 Cu + O2 2 Cu2O
Vraag 15 Vermiljoen is een rode kleurstof die vroeger veel werd gebruikt in rode verf waarmee kunstenaars schilderden. Na drie eeuwen zijn sommige rode delen van de schilderijen verkleurd. Uit onderzoek is gebleken dat deze verkleuring onder invloed van licht verloopt. Vermiljoen bestaat voornamelijk uit een stof met de formule HgS. Bij de ontleding van deze stof ontstaan kwik en zwavel. De verkleuring wordt veroorzaakt door deze ontleding van het vermiljoen. Welk type ontledingsreactie vindt plaats tijdens de verkleuring van de rode verf? a. Fotolyse b. Thermolyse c. Elektrolyse Vraag 16 Geef de vergelijking van de reactie die optreedt bij de ontleding van HgS. a. 2 HgS 2 Hg + S2 b. HgS Hg + S c. 2 Hg + S2 2 HgS d. Hg + S HgS Vraag 17 Uit onderzoek is gebleken dat chloride-ionen als katalysator optreden bij de ontleding van HgS. Dat betekent dat de ontleding van HgS in aanwezigheid van chloride-ionen a. langzamer verloopt. b. sneller verloopt. c. even snel verloopt.