inbo Bijlage 9.10 van het vierde jaarverslag van de Beheerscommissie natuurcompensaties Linkerscheldeoevergebied.

Vergelijkbare documenten
Monitoring Antwerps Havengebied

Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van

Monitoring Waaslandhaven 2015

Bepalen van populatieniveaus van enkele doortrekkende en overwinterende watervogels ten behoeve van S-IHD Schorren en polders van de Benedenschelde

Haven en Natuur. 22/05/2013 Laura Verlaeckt (Havenbedrijf Antwerpen) Peter Symens (Natuurpunt)

Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied: resultaten van het tweede jaar. Ralf Gyselings Geert Spanoghe Erika Van den Bergh

Naar een nieuw evenwicht tussen natuur en industrie in het Antwerpse Zeehavengebied. Brussel, 19 januari 2010

Advies over de impact op avifauna van werken aan wachtboezems in de Antwerpse haven

Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement

Natuurdoelstellingen voor Vogelrichtlijngebied IJzervallei. Danny Maddelein Agentschap voor Natuur en Bos

natuurpunt WAL Wase Linkerscheldeoever Schor Ouden Doel

Achter de Schotbalken. Een evaluatie

Bijlage 9.8 bij het zevende jaarverslag van de Beheercommissie Natuur Linkerscheldeoever

10 jaar broedvogelonderzoek Grote Geul te Kieldrecht.

Art. 14. Art. 15. Art. 16.

De broedvogels van het Groot Rietveld

Bijlage 9.8 bij het zevende jaarverslag van de Beheercommissie Natuur Linkerscheldeoever

Advies over de kennisgevingsnota van het strategische MER voor een windturbinepark in het havengebied op de rechteroever van de Schelde in Antwerpen

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het negende jaar ( ) Broedseizoen 2013 en winterhalfjaar 2013/ 14

24ste BROEDVOGELINVENTARISATIE

Vogels van Aersoltweerde in het broedseizoen van 2012 en de winter van 2012/13 Symen Deuzeman & Willem van Mamen

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Weidevogels Liedeweg te Haarlemmerliede

NATUURRESERVAAT BLOKKERSDIJK Antwerpen-Linkeroever 25ste BROEDVOGELINVENTARISATIE 2002

Nationale Databank Flora en Fauna Uitvoerportaal

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

BMP rapport. Gat van Pinte Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut September 2014

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD

ORNITHOLOGISCHE WAARNEMINGEN BLOKKERSDIJK (Antwerpen-Linkeroever) JANUARI TOT MAART 2015

Natura 2000 gebied Markiezaat

Betreft: Zienswijze ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura2000-gebied #79 Lepelaarplassen

Natura 2000-gebied Lauwersmeer

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het achtste jaar ( ) Broedseizoen 2012 en winterhalfjaar 2012/ 13

Watervogels en kustbroedvogels tussen Breskens en Braakmanhaven

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

De broedvogels van de Feddema s Plas in 2007

! " #! " "$ % &'%&()#" & )+&, %!, )* -$)* $, . )*/ ))) & )2 &, " & ") * '34( '5+(! "'!2%( && % &5" )+ & "&" "$& "&& ) * % " " 5" & "$)* & )!

NATUURRESERVAAT BLOKKERSDIJK Antwerpen-Linkeroever 26ste BROEDVOGELINVENTARISATIE

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen

Aantalsontwikkeling van vogels langs het Pannerdensch kanaal in

Routekaart Natura 2000-gebied en Nationaal Park Lauwersmeer 15 mei Inschrijving Bosschuur Staatsbosbeheer

Instandhoudingsdoelstellingen Hollands Diep en Haringvliet, doelen beschermde natuurmonumenten

Erika Vanden Bergh Agentschap voor Natuur en Bos Provinciale dienst Oost-Vlaanderen Gebr. Van Eyckstraat 2-6 B-9000 Gent

Advies betreffende de nota voor het oprichten van 4 windturbines in de vallei van de Aa te Lille/Kasterlee

BMP rapport Gat van Pinte 2012

Instandhoudingsdoelen Nederlandse Natura gebieden

BMP rapport Gat van Pinte 2013

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Advies betreffende de natuurtoets voor een windturbinepark te Kallo

Analyse meetnet-gegevens Noord-Holland

Monitoring van de avifauna in de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het vijfde jaar ( )

NATUURRESERVAAT BLOKKERSDIJK Antwerpen-Linkeroever

Symposium Op reis op de Boschplaat, 30 mei 2017 Over (broed)vogels in veranderende landschappen

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Afdeling Vertebrata Gewervelde dieren/chorda-dieren. Orde Anseriformes Watervogels/Eendvogels. Familie Anatidae Eendachtigen. Geslacht Anas Eenden

Bijlage Overzicht Natura 2000-gebieden 1

Monitoring natuur havengebied en omgeving Antwerpen Rechteroever

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

De betekenis van een zandbank voor Heist voor de avifauna

NATUURRESERVAAT BLOKKERSDIJK Antwerpen-Linkeroever 27ste BROEDVOGELINVENTARISATIE

Verslag buitenwandeling Zwin op 24/02/2017

Voorlopige verspreidingskaarten Atlasproject (broedvogels)

Advies betreffende het voorstel slachtoffer monitoring en resultaatverbintenis windpark Goeiende (Zele)

Linkerscheldeoever: Linkerscheldeoever: natuur! Boordevol industrie en EEN LANDSCHAP VOL CONTRASTEN

NIEUWSBRIEF 2015 VOGELWACHT HARLINGEN-KIMSWERD

BIBLIOTK-EK RIJKS: VOOR OE USSELMttRPOLDcRS WERKDOCUMENT. door. W. Dubbeldam Abw maart. X 7t. ^TJ, 6wo

Bijlagen van Plan-MER windenergie Dordrecht. Opdrachtgever:

Documentnummer AMMD ( )

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Broedvogels Emerput Breda 2008

ffi SrnTEN '?",iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten

Aantal gevonden legsels in 2008

BMP rapport. Gat van Pinte 2017

NIEUWSBRIEF 2011 VOGELWACHT HARLINGEN-KIMSWERD

Datum: Vrijdag 5 april Excursie: Oostvaardersplassen ochtendexcursie. Gidsen: Taco & Pim

Datum: 13 april Excursie: Middagexcursie Brabantse Biesbosch. Gids: Pim

De Antwerpse Haven natuurlijker

Vogels van weide/boerenland en plas-dras

WETLAND TELLINGEN LEPELAARPLASSEN: 2013

Datum: 13 april Excursie: Ochtendexcursie Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Drie dossiers instandhoudingsdoelstellingen van Vogelrichtlijngebieden

Monitoring natuur havengebied en omgeving Antwerpen Rechteroever - Resultaten 2013

Ontwikkelingen in de betekenis van het gebied Aersoltweerde voor vogels Monitoring in het kader van een tijdelijke compensatievoorziening

BMP rapport. Gat van Pinte 2018 (1 e Concept) Wakende Holenduif. Bert van Broekhoven VWG De Steltkluut Augustus 2018

Broedvogelonderzoek De Liede. De gemeente Haarlemmermeer

Ontwikkelingen in de betekenis van het gebied Aersoltweerde voor vogels tot en met 2015

Advies over het behoud van de Oude Sluisstraat doorheen het natuurcompensatiegebied Nieuw- Arenbergpolder

Monitoring natuur havengebied en omgeving Antwerpen Rechteroever

Gewestplan 1978 tot GRUP

Het provinciaal weidevogelmeetnet in 2007 Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Referentienummer Datum Kenmerk ehv.N februari 2012 SKu/RvS

Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09

10 Wettelijke toetsingskaders natuur

Datum: Woensdag 26 juni Excursie: Oostvaardersplassen. Gids: Pim

Birdwatching: hoofdstuk 1/3 evaluatie van de beheersmaatregelen

inbo Monitoring van de SBZ-V Poldercomplex : resultaten van het vierde jaar ( ) Wouter Courtens & Dominique Verbelen INBO.R.2009.

Natura 2000 gebied 78 - Oostvaardersplassen

Watervogeltelling Lelystad 2014

Transcriptie:

inbo Instituut voor natuur- en bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het vierde jaar. Bijlage 9.10 van het vierde jaarverslag van de Beheerscommissie natuurcompensaties Linkerscheldeoevergebied. Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, Erika Van den Bergh INBO.R.2007.2

Auteurs: Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, Erika Van den Bergh Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is ontstaan door de fusie van het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer (IBW) en het Instituut voor Natuurbehoud (IN). Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel www.inbo.be e-mail: info@inbo.be Wijze van citeren: Gyselings R., Spanoghe G., Van den Bergh E.(2006). Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het vierde jaar. Bijlage 9.10 van het vierde jaarverslag van de Beheerscommissoe natuurcompensaties Linkerscheldeoevergebied. INBO.R.2007.2. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. D/2007/3241/027 INBO.R.2007.2 ISSN: 1782-9054 Druk: Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid. Foto cover: Doelpolder Noord na afwerking van de inrichtingswerken. Verantwoordelijke uitgever: E. Kuijken 2006, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en Agentschap voor Natuur en Bos

Instituut voor natuur- en bosonderzoek Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het vierde jaar Bijlage 9.10 bij het vierde jaarverslag van de Beheercommissie Natuurcompensatie Linkerscheldeoevergebied Ralf Gyselings, Geert Spanoghe, & Erika Van den Bergh Instituut voor natuur- en bosonderzoek Kliniekstraat 25 1070 Brussel info@inbo.be www.inbo.be Rapport INBO.R.2007.2 Februari 2007

Samenvatting Dit rapport geeft de toestand weer van Natura 2000 in het linkerscheldeoevergebied anno 2006. Het betreft de resultaten van het vierde monitoringjaar in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20/2/2002 en hoort als bijlage 9.10 bij het vierde jaarverslag van de Beheercommissie Natuurcompensaties LSO. Het monitoringplan evalueert de evolutie van de natuurwaarden in het Natura 2000 gebied in de Waaslandhaven. Het hoofddoel is te evalueren of de uitgevoerde compensatiemaatregelen voldoen om de habitats en soorten in stand te houden waarvoor de Natura 2000 gebieden in het Linkerscheldeoevergebied zijn aangeduid. Onderzochte parameters zijn de vogelpopulaties, de vegetatie, enkele insectengroepen, amfibieën, vleermuizen, kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater in relatie tot fauna en flora. De habitatdoeltypen voor de compensatiegebieden volgens de compensatiematrix van het Nooddecreet zijn slik en schor, weidevogelgebied, strand en plas, riet en water, plas en oever. Voor Riet en Water waren enkel de gebieden die aangeduid werden in het kader van het Historisch Passief optimaal. De voor Riet en Water aangeduide gebieden in het kader van de compensaties voor Deurganckdok waren nog in ontwikkeling of inrichting. In de in 2003 ingerichte gebied Steenlandpolder is een positieve evolutie merkbaar. In het gebied Zoetwaterkreek werden de inrichtingswerken beëindigd en kan de evolutie nu starten. Voor de vogels typisch voor dit habitat waren de verliezen ten gevolge van de aanleg van het Deurganckdok nog niet volledig gecompenseerd maar toch waren de aantallen gestegen. Voor Strand en Plas was slechts een beperkt deel van de beoogde habitatoppervlakte in de compensatiegebieden gerealiseerd, maar net als in 2005 werd een deel van de werfsite Deurganckdok voor deze soorten gevrijwaard. Deze maatregel blijft in afwachting van de finalisering van MIDA en de demping van Doeldok voor de soorten van dit habitat zeer belangrijk. De weidevogelgebieden waren in 2006 nog niet volledig ingericht, werken waren nog aan de gang. Delen van deze gebieden werden echter al wel door weidevogels gebruikt. Een groot deel van de compensaties voor het habitatverlies voor weidevogels moet nog worden gerealiseerd op terrein. In de loop van 2006 werden de weidevogelgebieden Putten West en Doelpolder noord wel afgewerkt, echter na het broedseizoen. In 2006 kwamen 11 soorten broedvogels van de bijlage I van de Vogelrichtlijn tot broeden, waarvan 10 in de compensatiegebieden. Het aantal broedparen voor de Kluut Recurvirostra avosetta was lager dan in 2005, maar nog wel hoger dan in 2003. Visdief Sterna hirundo was dit jaar hoger in vergelijking met de voorgaande jaren. Ook Strandplevier (op de Bijlage I sinds 1 mei 2004) kwam opnieuw in hoger aantal voor dan in 2003 en 2004. Zwartkopmeeuwen kenden dit jaar een laag broedaantal in het studiegebied, maar hadden een kolonie net erbuiten. De Lepelaar Platalea leucorhodia was, met 14 broedgevallen in de Verrebroekse Plassen, weer licht gestegen. De aantallen voor Roerdomp Botaurus stellaris, Bruine Kiekendief Circus aeruginosus, Slechtvalk Falco peregrinus, IJsvogel Alcedo atthis en Blauwborst Luscinia svecica waren vergelijkbaar met die van de voorgaande jaren. Voor Bruine kiekendief moet echter opgelet worden dat zich geen dalende trend inzet bij verdere ontwikkelingen in het gebied die broed en foerageerhabitat aantasten. De meeste soorten van strand- en plasvlaktes, slikken en schorren (Kluut en plevieren), weidevogels (Grutto Limosa limosa, Tureluur Tringa totanus, Scholekster Haematopus ostralegus) en soorten van open water (eendachtigen) kenden een stabiele of stijgende populatie in de periode 2003 tot en met 2006. Enkele compensatiegebieden trokken reeds doelsoorten aan. Wanneer we vergelijken met de instandhoudingsdoelstellingen voor het hele linkerscheldeoevergebied dan merken we dat vooral weidevogels en vogels van plas en oever, slik en schor deze aantallen niet halen. Het broedsucces van de Lepelaars was over

de verschillende jaar vergelijkbaar met wat in de literatuur voor deze soort als normaal wordt beschouwd. Opnieuw ging aandacht naar het overwinteren van Grauwe Ganzen Anser anser en Kolganzen Anser albifrons. De Kolganzen bleven voornamelijk op de graslanden in de polders, Grauwe Ganzen maakten ook gebruik van akkers, plassen, schorren en meer geïsoleerde weilandcomplexen. De eerste aanwijzingen werden waargenomen dat de weidevogelgebieden Putten West en Doelpolder noord zich voor ganzen tot een belangrijk foerageergebied zullen ontwikkelen. Naast verdere opvolging van rugstreeppad werd in het kader van monitoring van soorten van bijlage III van het natuurdecreet een gedetailleerd vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Dit jaar lag de focus van het vleermuisonderzoek vooral op KBR. De vleermuizenfauna bleek minder divers dan op Linkeroever. Toekomstige vernatting van het gebied kan hier mogelijk en positieve invloed op hebben. Bij het onderzoek naar waterwantsen bleek dat de nieuwe kreken in Doelpolder Noord en Putten West al duidelijk gekoloniseerd zijn, en een grotere diversiteit kennen dan andere gebieden in polder. In het hoofdstuk hydrologie wordt dit jaar aandacht besteed aan aanwezigheid van kwelgebieden en hydrologie van plasgebieden. Deze onderwerpen zijn onder meer van belang voor verdere inrichtingswerken in het gebied. In het tweede deel wordt de toestand anno 2006 besproken per compensatiegebied voor de onderwerpen avifauna, hydrologie en habitats. Dit is een meer gedetailleerde aanvulling op de evaluatie van het compensatienetwerk, die gemaakt wordt in het hoofdstuk broedvogels.

Inhoudsopgave Inleiding 1 Leeswijzer 4 Dankwoord 5 Deel I: toestand van Natura 2000 in het Linkerscheldeoevergebied Broedvogels 7 Broedvogelaantallen 7 Materiaal en methoden 7 Resultaten 7 Broedvogels van Bijlage I van de Vogelrichtlijn 8 Broedvogels, aandachtssoorten 11 Evaluatie Compensatienetwerk 12 Conclusies 15 Broedsucces 16 Materiaal en methoden 16 Resultaten 16 Discussie en verder onderzoek 16 Watervogels 17 Materiaal en methoden 17 Resultaten 17 Discussie en verder onderzoek 24 Ganzen 25 Materiaal en methoden 25 Resultaten 26 Discussie en verder onderzoek 28 Rugstreeppadden 30 Materiaal en methoden 30 Resultaten 30 Discussie en verder onderzoek 31 Vleermuizen 33 Materiaal en methoden 33 Resultaten 34 Discussie en verder onderzoek 38 Vissen 40

Habitats en vegetatie 41 Materiaal en methoden 41 Resultaten 41 Hydrologie 46 Materiaal en methoden 46 Resultaten 46 Discussie en verder onderzoek 46 Water- en oppervlaktewantsen 56 Materiaal en methoden 56 Resultaten 56 Discussie en verder onderzoek 56 DEEL II: Bespreking per gebied 1. Gedempt deel Doeldok 59 2. Opgespoten MIDA 60 3. Vlakte van Zwijndrecht 62 4. Zoetwaterkreek 64 5. Steenlandpolder 65 6. Kreek Buffer Noord 67 7. Paardenschor 67 8. Doelpolder Noord 70 9. Putten West 71 10. KBR Weidevogelgebied 72 11. Drijdijck 73 12. Verrebroekse Plassen 74 13. Percelen van de Vlaamse Overheid 76 14. Zuidelijke Groenzone / Haasop 77 15. Groot Rietveld 78 16. KBR Slik- en Schorren gebied 80 17. Meeuwenbroedplaats en driehoek R2 81 Algemene conclusies 82 Geraadpleegde literatuur 84 Bijlagen 89

Inleiding De afbakeningen van de Waaslandhaven (K.B. 7/11/78) en van het Vogelrichtlijngebied (79/409/EEG) 3.6 Schorren en polders van de Beneden Schelde (B.V.E. 17/10/88) vallen grotendeels samen. De schorren en slikken in het gebied behoren eveneens tot het habitatrichtlijngebied (92/43/EEG) Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent (B.V.E 14/2/96). De ontwikkeling en uitbouw van de haven (in casu het uitgraven van het Verrebroek- en Deurganckdok) tast deze beschermingsmaatregelen aan waardoor artikel 6 van de Habitatrichtlijn van kracht wordt. Het Validatiedecreet (VL.R. 14/12/2002) en de resolutie van het Vlaams Parlement van 20/2/2002 verzekeren samen dat de bouw en exploitatie van het Deurganckdok kunnen doorgaan op voorwaarde dat de vogel- en habitatrichtlijn gerespecteerd worden. Enerzijds verzekert het Validatiedecreet o.a. het afleveren van de bouwvergunningen voor de geplande infrastructuurwerken en de bijhorende compensatiemaatregelen, anderzijds vorderde de resolutie van de Vlaamse regering een uitvoeringsbesluit omtrent de uitwerking van de compensatieplicht in het Linkerscheldeoevergebied: het gelijktijdigheidprincipe, compensatie voor het historisch passief, het oprichten van een beheercommissie voor de begeleiding van de compensaties, een opvangregeling voor het geval de compensatiemaatregelen niet tijdig kunnen uitgevoerd worden en evaluatie en bijsturing van de compensatiemaatregelen op basis van monitoring. In opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos is het INBO verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het monitoringplan en startte hiermee in oktober 2002. Dit rapport geeft de wetenschappelijke resultaten weer van het vierde jaar monitoring en hoort als bijlage 9.10 bij het vierde jaarverslag van de beheercommissie. In eerste instantie moet deze rapportage toelaten om de effectiviteit van de compensatiemaatregelen in het kader van het Natura 2000 Netwerk te beoordelen. In tweede instantie worden aan de beheercommissie suggesties gedaan voor het beheer van de Natura 2000 gebieden onder haar verantwoordelijkheid. Het monitoringplan evalueert de evolutie van de natuurwaarden in het Natura 2000 gebied in de Waaslandhaven en in de compensatiegebieden. Onderzochte parameters zijn de vogelpopulaties en hun habitats, de vegetatie, dagvlinders, amfibieën, vleermuizen, wateren oppervlaktewantsen, kwaliteit en kwantiteit van grond- en oppervlaktewater in relatie tot fauna en flora. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de evoluties in de compensatiegebieden. Aangezien het voornamelijk om vogelrichtlijngebied gaat ligt de grootste nadruk op het vogelonderzoek (Gyselings et al., 2003). Het luik ornithologie omvat broedvogels, overwinteraars en doortrekkers. Aandachtsgroepen zijn de Bijlage I soorten van de Vogelrichtlijn (70/409/EEG), Vlaamse Rode Lijst soorten (Devos & Ansellin, 1999) internationaal belangrijke soorten volgens de criteria van de Ramsarconventie (Wetlands International, 2002) en soorten met voor Vlaanderen belangrijke aantallen (5% norm, Kuijken 1984). Het hoofddoel van de monitoring is te evalueren of de uitgevoerde compensatiemaatregelen voldoen om de verliezen ten gevolge van de bouw van het Deurganckdok te compenseren, en globaler of het gebied in staat is habitatten en soorten in stand te houden waarvoor de Natura 2000 gebieden in het Linkerscheldeoevergebied werden aangeduid en de soorten van communautair belang die zich na de aanmelding in het gebied vestigden. Om te oordelen of aan de eerste voorwaarde voldaan wordt, zijn referentiewaarden opgesteld, waaraan de actuele toestand wordt getoetst (Spanoghe et al. 2006). Om de tweede doelstelling te evalueren zijn instandhoudingsdoelstellingen nodig met betrekking tot fauna en flora voor het gebied, waaraan de monitoringresultaten kunnen getoetst worden. De UA stelde de instandhoudingsdoelstellingen op voor de speciale beschermingszones in de Zeehaven van Antwerpen (Van Hove et al., 2004). Een methodologie werd op punt gesteld om in stand te houden habitattypen te kwantificeren op basis van prioritering van de habitattypen volgens gespecificeerde criteria en de evolutie van populatiegrootten en dichtheden van de aandachtssoorten in het gebied. De monitoringresultaten van het - 1 -

Linkerscheldeoevergebied worden in deze rapportage vergeleken met deze instandhoudingsdoelstellingen. Dit is het vierde monitoringrapport. Het blijft moeilijk om verregaande conclusies te trekken uit gegevens van een beperkt aantal jaren, tijdens dewelke in het gebied verschillende inrichtingswerken werden uitgevoerd. Dit neemt niet weg dat een vergelijk van de eerste jaren wel een beperkte evaluatie toelaat, die in dit rapport wordt gepresenteerd. De betrokken Natura 2000 gebieden Drie Natura 2000 gebieden situeren zich geheel of gedeeltelijk in het Antwerps havengebied (Figuur 1). Vogelrichtlijngebied 2.3 Kuifeend en Blokkersdijk bevindt zich buiten de perimeter van het Linkerscheldeoevergebied en valt volledig buiten het studiegebied van het monitoringprogramma. De andere twee vallen gedeeltelijk binnen het studiegebied. Figuur 1: Natura 2000 gebieden in het Antwerps Havengebied: a. Het Vogelrichtlijngebieden 2.1 Kuifeend en Blokkersdijk (rood) en 3.6 Schorren en polders van de Beneden-Schelde (blauw); b. Habitatrichtlijngebied BE2300006 Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent (geel). Vogelrichtlijngebied 3.6 Schorren en polders van de Beneden-Schelde beslaat een totale oppervlakte van 5.600 ha. De beschermde habitatten zijn de slikken en brakwaterschorren, de dijken, kreken en hun oevervegetaties. Ingevolge een Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 1998 (BS, 25 juli 1998) werden de begrenzingen van Schorren en polders van de Beneden-Schelde aangepast in het kader van de uitbreidingswerken in het havengebied van Antwerpen. Enerzijds werd in het gebied een zone geschrapt voor de bouw van het Deurganckdok, en anderzijds werd ter compensatie hiervoor een gebied van de Kruibeekse Polder in Kruibeke, Bazel en Rupelmonde (KBR) bij de SBV-V Durme en Middenloop van de Schelde gevoegd (BVR, 17 juli 2000). Habitatrichtlijngebied BE2300006 Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent beslaat een oppervlakte van 6006 ha en valt voor een groot deel samen met het Vogelrichtlijngebied Durme en middenloop van de Schelde en gedeeltelijk met Vogelrichtlijngebied Schorren en polders van de Beneden-Schelde. Dit habitatrichtlijngebied werd in 1995 als speciale beschermingszone voorgesteld omwille van het unieke en waardevolle karakter van de complete estuariene gradiënt met z n typische habitatten op Europees vlak. - 2 -

Het studiegebied en onderwerp van het monitoringplan Het monitoringplan beslaat het ecologische netwerk (Natura 2000, N- en R gebieden, de ecologische buffer, temporele en permanente compensatiegebieden, de 5% ecologische infrastructuur, ) binnen de perimeter van het oorspronkelijke vogelrichtlijngebied 3.6 Schorren en polders van de Beneden Schelde in het Linkerscheldeoevergebied, het deel van het Habitatrichtlijngebied (92/43/EEG) Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent in het Linkerscheldeoevergebied en het deel van het geplande gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde (KBR) waar de inrichting van weidevogelgebied voorzien wordt als compensatie voor de bouw van het Deurganckdok (Figuur 2). 1 2 3 Figuur 2: Studiegebied, 1 Vogelrichtlijngebied; 2 Habitatrichtlijngebied; 3 KBR De compensaties voor het Deurganckdok, het Verrebroekdok en het historisch passief omvatten het creëren van weidevogelgebied, ecologisch beheerde polder, brakwater slik en schor, kreken, rietkragen, zoetwaterplassen en strand- en plasvlakte (Figuur 3). De streefoppervlakten voor elk habitat, de zoekzones waar deze oppervlakten kunnen gerealiseerd worden, de fase van de infrastructuurwerken waaraan de realisatie gekoppeld is en de verdeling van de verantwoordelijkheden zijn weergegeven in de compensatiematrix van het Validatiedecreet. De eerste doelstelling van het monitoringprogramma is evaluatie van de inrichtingsprojecten uit de compensatiematrix en desgevallend het formuleren van voorstellen om het beheer bij te sturen. De tweede doelstelling is de evolutie weergeven van de avifauna en de habitatten waarvoor de Linkerscheldeoevergebieden aangemeld/aangekondigd zijn. Daarom worden ook de delen van het studiegebied die buiten de compensatiezones vallen bij de monitoring betrokken. - 3 -

Figuur 3: de compensatiegebieden en bijhorende doelhabitattypen Leeswijzer In navolging van de doelstellingen is het rapport tweeledig opgevat. In de hoofdstukken van deel I wordt de toestand anno 2006 van Natura 2000 in het Linkerscheldeoevergebied weergegeven met ondermeer aandacht voor de soorten en habitats waarvoor het werd aangemeld. Achtereenvolgens komen broedvogels met daaraan verbonden een evaluatie van het compensatienetwerk, overwinterende watervogels, ganzen, Bijlage III soorten van de Habitatrichtlijn, habitattypen, vegetatie en hydrologie van het gebied aan bod. In het tweede luik worden vervolgens de compensatiegebieden besproken. Per afzonderlijk gebied wordt meer in detail ingegaan op de hierboven aangehaalde aspecten. - 4 -

Dankwoord Het Instituut voor natuur- en bosonderzoek zou iedereen die een bijdrage leverde aan het tot stand brengen van dit monitoringsverslag willen bedanken voor de vruchtbare samenwerking. Daarbij denken wij zowel aan de vrijwilligers op het terrein, collega s van verwante projecten, de leden van de Beheercommissie Natuurcompensaties Linkeroever als onze opdrachtgever Agentschap voor Natuur en Bos. Bart Vandevoorde en Ingrid Verbessem droegen bij tot het luik Paardenschor in dit en vorig verslag. De Provinciale visserijcommissie bezorgde een uitgebreid verslag over visserijonderzoek in het studiegebied, dat een integraal onderdeel werd van dit rapport. - 5 -

- 6 -

Deel I: toestand van Natura 2000 in het Linkerscheldeoevergebied Broedvogels Broedvogelaantallen Materialen en Methoden De gevolgde methodologie rond broedvogelinventarisatie verschilde niet van de vorige jaren. Er wordt daarom verwezen naar een vroeger jaarverslag (Gyselings et al. 2004). Resultaten Gehele Linkerscheldeoevergebied Hieronder volgt een evaluatie van het gehele Vogelrichtlijngebied BE2301336 Schorren en polders van de beneden-schelde op basis van de inventarisaties van dit jaar (2006). Uiteraard worden de gegevens van het eerste drie monitoringsjaren ook weer meegenomen. Deze resultaten worden ook getoetst aan de Instandhoudingsdoelstellingen (IHD) voor het Linkerscheldeoevergebied (versie december 2004). De evaluatie van de broedvogels gebeurt onder voorbehoud, toekomstige monitoring zal een beter inzicht moeten geven in de populatietrends voor Linkeroever. Daarvoor zijn idealiter tijdsreeksen van toch minstens 3 à 5 jaar nodig, bij voorkeur in een gebied dat gekenmerkt wordt door een vrij hoge continuïteit inzake beheer. Door de inrichtingswerken die de afgelopen jaren aan de gang waren, en in sommige gebieden nog steeds zijn, is dit laatste nog niet het geval in het Linkerscheldeoevergebied. - 7 -

Broedvogels, Bijlage I Er kwamen 11 soorten broedvogels van de bijlage I tot broeden in het Vogelrichtlijngebied, waarvan 10 broedden in de compensatiegebieden. Voor sommige soorten zat het merendeel op de werf van het Deurganckdok die ook in 2006 weer wordt meegerekend voor het halen van de broedvogelaantallen in het compensatienetwerk, aangezien er daar inspanningen geleverd werden om terreinen vrij te houden voor broedvogels. Roerdomp Botaurus stellaris IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 1 2 1 2 Deze soort broedde in 2002 voor het eerst in het gebied (Groot Rietveld). In 2004 waren er 2 zingende vogels aanwezig. Op de Verrebroekse Blikken kwam het in 2005 tot een geslaagd broedgeval maar in 2006 is het niet zeker dat er jongen uitvlogen. In het Groot Rietveld kwam het in 2006 ook weer tot een broedgeval met minstens één vliegvlug jong. Lepelaar Platalea leucorodia IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 1 5 11 14 In 2003 broedde deze soort voor het eerst in het Linkerscheldeoevergebied, met 2 uitgevlogen jongen in de Verrebroekse Plassen. Dit jaar waren daar 14 broedpaar aanwezig die in totaal 22 uitgevlogen jongen voortbrachten. Te oordelen aan het aantal nietbroedvogels en overzomeraars daar aanwezig kan men een verdere groei van deze kolonie verwachten zolang het gebied onaangeroerd blijft. Bruine Kiekendief Circus aeruginosus IHD 2003 2004 2005 2006 25-30 21-22 26 23 21 Voor de instandhouding van deze soort is het behoud van voldoende grote oppervlakten jachtgebied belangrijk naast optimaal broedgebied. Broedparen in beschermde gebieden jagen ook op terreinen daarbuiten. Daarom is de structuur- en samenhang van habitats in het volledige Linkerscheldeoever zeer belangrijk voor deze soort. Slechtvalk Falco peregrinus IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 2 1 1 2 Deze soort broedt in de nestkasten opgehangen aan de koeltorens van de kerncentrale te Doel en de elektriciteitscentrale te Kallo. Voor zijn voedsel hangt hij evenwel af van het prooiaanbod binnen het Vogelrichtlijngebied. - 8 -

Porseleinhoen Porzana porzana IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 2 0 4 0 De broedaantallen verlopen in Vlaanderen bijzonder onregelmatig. Dat wordt ook door de aantallen in het Vogelrichtlijngebied bewezen. In ieder geval was er wel geschikt broedhabitat voor deze soort aanwezig. Kluut Recurvirostra avosetta IHD 2003 2004 2005 2006 350-450 70-100 163 190 148 Deze soort vertoonde weer verschuivingen binnen het Vogelrichtlijngebied, als reactie op de tijdelijke aanwezigheid van ideaal broedgebied door grond- en opspuitwerken. Binnen de compensatiegebieden waren er in 2006 vestigingen op Putten West en Doelpolder Noord en de Mida-zone. De werf van het Deurganckdok nam ook weer enkele tientallen broedparen voor zijn rekening. Steltkluut Himantopus himantopus IHD 2003 2004 2005 2006 4 2 0 1 0 Vlaanderen 2 0 10 1 De Steltkluut is geen jaarlijkse broedvogel in het Vogelrichtlijngebied. In 2006 waren er zelfs heel weinig waarnemingen van deze soort zowel in het studiegebied als in Vlaanderen waar het overigens maar tot één broedgeval kwam (Uitkerkse Polder). Door het onregelmatig voorkomen van deze soort in onze geografische regio zijn dergelijke magere jaren echter typisch. In bovenstaande worden ter vergelijking de aantallen voor Vlaanderen in de respectievelijke jaren meegegeven. Strandplevier Charadrius alexandrinus IHD 2003 2004 2005 2006 30-40 1 3 18 15 Deze soort kwam pas in de zomer van 2004 op de Bijlage I van de Vogelrichtlijn. Retroactief worden de aantallen van de voorgaande jaren bijgevoegd. Het aantal broedparen in 2005 en 2006 geeft aan dat deze soort toch dezelfde dynamische expansiecapaciteiten heeft in het Vogelrichtlijngebied zoals dit bekend is van onder meer Kluut en Visdief, zei het in geringere aantallen. - 9 -

Zwartkopmeeuw Larus melanocephalus IHD 2003 2004 2005 2006 30-40 206 479 240 7 Het erg lage aantal broedparen in het Vogelrichtlijngebied in 2006 moet gezien worden in het licht van de broedaantallen voor de gehele Beneden-Zeeschelde. Op de terreinen van Ineos te Zwijndrecht en aan de Zandvlietsluis op Rechteroever broedden er telkens enkele honderden koppels. Hoewel onvoorspelbaar, is het goed mogelijk dat er zich in 2007 weer een grote kolonie vestigt in het Vogelrichtlijngebied. Visdief Sterna hirundo IHD: 208 IHD 2003 2004 2005 2006 208 104 67 200 287 Op de werf van het Deurganckdok broedde een grote kolonie (opgesplitst in vijf deelkolonies). Dankzij de medewerking van AMT verliep het broedseizoen er normaal, door aanpassing van de planning van de opspuitwerken. Daarnaast broedde er ook 13 paar in de compensatiegebieden. Hiervan zaten er 12 broedparen op de Verrebroekse Plassen en 1 broedpaar op de Mida-zone. Strand- en plasvlakten, het broedgebied van deze soort, blijft een belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren in het Vogelrichtlijngebied. IJsvogel Alcedo atthis IHD 2003 2004 2005 2006 nvt 2-3 2 3 2 Deze soort kent sterk fluctuerende broedaantallen in Vlaanderen, vooral onder invloed van strenge winters. De huidige aantallen op Linkeroever zijn normaal te noemen. Toename blijft mogelijk, maar om voormelde redenen evengoed ook afname. De soort broedde dit jaar o.a. op de Verrebroekse Plassen net zoals in 2005. Blauwborst Luscinia svecica IHD 2003 2004 2005 2006 250-300 > 188 > 180 > 150 171 Ongeveer 75 % van deze soort broedt in de compensatie- en natuurgebieden binnen het Vogelrichtlijngebied. Na inrichting zullen de compensatiegebieden en de buffer bovendien nog interessanter zijn voor deze soort, o.a. Drijdijck, Putten West, Rietveld Kallo, ecologisch ingerichte polder. - 10 -

Broedvogels, aandachtssoorten Vogels van open water Aantal territoria 2003 2004 2005 2006 IHD Dodaars 18 à 19 44 40 33 Geoorde Fuut 18 74 102 84 Bergeend > 148 > 150 > 140 183 265 Zomertaling 2 1 1 0 Krakeend > 80 > 90 > 85 107 120-140 Slobeend > 31 > 30 >40 39 100 Kuifeend > 61 > 60 > 70 75 120-130 Tafeleend > 18 > 30 > 40 48 Kokmeeuw > 2130 > 2200 3243 1974 3380-3402 Fuutachtigen vertonen stabiele aantallen. Alle eenden vertonen een lichte stijging of blijven stabiel. Geen enkele soort komt echter toe aan de vooropgestelde aantallen in de Instandhoudingsdoelstellingen. De finalisering van de compensatiegebieden (o.a. Drijdijck, Putten West, kreken) kan vanaf 2007 voor een verbetering zorgen. Vogels van rietlanden en moeras Aantal territoria 2003 2004 2005 2006 IHD Waterral > 24 > 13 >15 20 Snor 1 4 4 4 Sprinkhaanzanger 9 à 10 11 > 5 18 Rietzanger (24) > 60 > 40 69 40-50 Kleine Karekiet (220) > 200 > 200 403 Bosrietzanger > 30 > 40 > 35 73 Baardmannetje (15) 11 17 21 10-13 Buidelmees 1 0 2 0 Rietgors (100) < 100 > 70 115 De soorten die opgenomen werden bij de instandhoudingsdoelstellingen voldoen aan de vooropgestelde aantallen. In het kader van de instandhoudingsdoelstellinen moet worden opgemerkt dat ook de bijlage I soorten Bruine kiekendief en Blauwborst tot deze groep behoren. Zij halen de instandhoudingsdoelstellingen niet. Van de andere soorten kunnen de aantallen doorgaans als positief geëvalueerd worden. Vooral van de in Afrika overwinterende soorten werden in 2006 beduidend hogere aantallen genoteerd dan tijdens de drie voorgaande jaren. Het feit dat ook de Rietgors toenam, wijst er waarschijnlijk toch op dat er de laatste jaren effectief meer geschikt habitat voor deze soorten bijkwam. Naast een effectieve toename van het absolute areaal aan geschikte vegetaties kan dit plaatselijk ook in de hand gewerkt zijn door verdere ontwikkeling van de vegetatie (bv. van ijl riet naar dichte rietstroken). Dit lijkt een aannemelijke verklaring voor de toename in Steenlandpolder, waar het riet zich stilaan uitbreidt en verdicht door de vernatting. - 11 -

Steltlopers en weidevogels Aantal territoria 2003 2004 2005 2006 IHD Kievit 323 à 334 > 260 > 200 283 Scholekster 55 à 61 > 50 > 55 74 100-150 Kleine Plevier 13 18 21 36 50-60 Bontbekplevier 1 1 1 1 4-5 Grutto 32 à 39 > 55 38 52 80-100 Wulp 1 1 5 5 Tureluur 58 à 59 > 60 > 70 84 100-130 Veldleeuwerik 87 > 60 > 55 74 Oeverzwaluw 285 950 >750 1185 600-800 Graspieper > 23 > 20 > 20 23 Gele Kwikstaart > 13 14 11 23 Verschillende soorten halen de vooropgestelde aantallen uit de instandhoudingsdoelstellingen niet, hoewel 2006 voor de meeste soorten een aanzienlijke stijging van het broedbestand met zich meebracht. In biotopen vertaald is er om de instandhoudingsdoelstellingen in het kader van de achtergrondnota natuur te halen een tekort aan strand- en plasvlakten én weidevogelgebied in de polder. In het kader van de compensaties voor Deurganckdok was dit in 2006 voor weidevogelgebied ook nog steeds het geval. De weidevogels zouden vanaf 2007 toch naar aantallen moeten gaan die de doelstellingen meer en meer benaderen daar Doelpolder Noord en Putten West nu functioneel zullen zijn als broedgebied. Evaluatie compensatienetwerk In dit onderdeel wordt voor elk habitat en bijhorende vogelgroep geëvalueerd in welke mate al aan de compensatiedoelstellingen wordt voldaan. Voor de verschillende groepen worden enerzijds de specifiek voor dit habitat bedoelde compensatiegebieden meegerekend, maar anderzijds ook de aanwezigheid van dat habitat of die vogelgroep in compensatiegebieden die daarvoor niet werden aangeduid. Bij de broedvogelaantallen per gebied werd telkens het aantal van het referentiejaar 2003 afgetrokken teneinde een correcte evaluatie van de toe of afname te kunnen maken. Voor details omtrent de berekening en referentie aantallen wordt verwezen naar het jaarverslag van 2005 (Spanoghe et al. 2006). De matrix die een overzicht geeft van referentieaantallen en aangeduide gebieden wordt hieronder (tabel 1) voor de volledigheid terug weergegeven. Riet & Water Hieronder wordt een beeld gegeven van de toestand voor de doelsoorten voor dit type. De toename van het aantal broedkoppels ten opzichte van referentiejaar 2003 was in 2004 18 (25% van de doelstelling), in 2005 was dit 36 (51%), in 2006 was dit 51 (73%). Soorten waarvoor de doelstellingen intussen gehaald zijn, zijn Kleine karekiet, Rietgors en Rietzanger. Opvallend is dat in Steenlandpolder, doelgebied voor water en riet, zich een positieve evolutie aftekent. In dit gebied, dat gezien zijn oppervlakte 40% van de doelstelling op zich moet kunnen nemen, haalden 5 van de 8 doelsoorten het gewenste aantal. Voor deze soortengroep blijven de Verrebroekse plassen echter nog steeds het belangrijkste compensatiegebied. - 12 -

Tabel 1: Matrix van aantal broedpaar van doelsoorten per doelhabitat, te realiseren oppervlakte van het doelhabitat en gebieden aangeduid voor het doelhabitat. DOELGROEP SOORTDOELSTELLING HABITATDOELSTELLING Soort Aantal Oppervlakte Aangeduide Riet & Water koppels Blauwborst 14 25 ha Bruine kiekendief 5 Bosrietzanger 6 Kleine karekiet 31 Rietgors 5 Rietzanger 2 Sprinkhaanzanger 2 gebieden Steenlandpolder Zoetwaterkreek Waterral 6 Strand & Plas Meeuwen Zwartkopmeeuw 12 200 ha MIDA Kokmeeuw 180 Gedempt Doeldok Overige Kluut 164 Vlakte Zwijndrecht soorten Visdief 62 Strandplevier 3 Kleine plevier 5 Weidevogels Tureluur 30 250 ha Doelpolder Noord Grutto 24 Putten West Scholekster 39 KBR Kievit 77 Plas & Oever ondersteunend Drijdijck Verrebroekse Plassen Slik & Schor ondersteunend 25 ha Paardeschor Brakke kreek Bijkomend ondersteunend Meeuwen broedplaats 8 7 6 5 4 3 2 1 0 2004 2005 2006 TOTAAL Riet & Water aantal soorten achteruitgegaan aantal soorten toename < 50% doelstelling aantal soorten toename 50-100% doelstelling aantal soorten doelstelling gehaald Figuur 1: Evolutie doelsoorten van Riet & Water in alle compensatiegebieden en werfsite Deurganckdok - 13 -

8 7 6 5 4 3 2 1 0 2004 2005 2006 Steenlandpolder Riet & Water aantal soorten achteruitgegaan aantal soorten toename < 50% doelstelling aantal soorten toename 50-100% doelstelling aantal soorten doelstelling gehaald Figuur 2: Evolutie doelsoorten van Riet & Water in Steenlandpolder Strand & Plas Voor de meeuwen werden de doelstellingen in 2004 en 2005 gehaald. In 2006 was dit niet het geval. Voor dergelijke dynamische soorten moet een evaluatie echter gemaakt worden op langere termijn, vermits regelmatig ook buiten het studiegebied wordt gebroed, zoals ook hoger aangehaald bij de bespreking van de aantallen Zwartkopmeeuw. In 2004 was de toename van het aantal broedkoppels van de overige soorten 103 (44% van de doelstelling), in 2005 was dit 400 (171%), in 2006 was dit 455 (195%). Voor drie van de vier doelsoorten werden de doelstellingen ruim gehaald. Voor kluut haalden we in 2006 80% van de doelstelling. Net als in 2005 kon dit positief resultaat worden gerealiseerd door het maken van afspraken voor het broedseizoen om delen van de werfsite en spuitzones te vrijwaren. Hierbij moet worden opgemerkt dat het in aanleg zijnde compensatiegebied MIDA nu een van de gevrijwaarde zones was. Daarnaast was er binnen het compensatienetwerk ook geschikt habitat aanwezig in werfzones voor de aanleg van weidevogelgebieden. Hierdoor huisde in 2006 een groter aandeel van de strand en plasbroeders in het compensatienetwerk (62%). Voor de vlakte van Zwijndrecht was de situatie in 2006 nagenoeg identiek als in 2005. 4 TOTAAL Strand en Plas 3 aantal soorten achteruitgegaan 2 1 0 2004 2005 2006 aantal soorten toename < 50% doelstelling aantal soorten toename 50-100% doelstelling aantal soorten doelstelling gehaald Figuur 3: Evolutie doelsoorten van Strand en plas in alle compensatiegebieden en werfsite Deurganckdok - 14 -

Weidevogels Hieronder wordt een beeld gegeven van de toestand voor de doelsoorten voor dit type. In 2004 was de toename van het aantal broedkoppels 26 (15% van de doelstelling), in 2005 was dit 1 (0,6%), in 2006 was dit 28 (17%). Opvallend is dat in 2006 het aandeel van de compensatiegebieden bedoeld voor deze soortengroep begon toe te nemen. Hoewel inrichtingswerken nog aan de gang waren, was al een deel van de gebieden Putten West en Doelpolder Noord beschikbaar. De verdere afwerking die in 2006 gebeurde zou in 2007 duidelijk voelbaar moeten zijn. Lage aantallen in KBR spelen uiteraard ook mee in de totaalbeoordeling van deze groep. 4 Totaal Weidevogels 3 aantal soorten achteruitgegaan 2 1 0 2004 2005 2006 aantal soorten toename < 50% doelstelling aantal soorten toename 50-100% doelstelling aantal soorten doelstelling gehaald Figuur 4: Evolutie doelsoorten van Weidevogels in alle compensatiegebieden en werfsite Deurganckdok Conclusies Voor Riet & Water zien we een stijging tegenover 2005 in het compensatiegebied Steenlandpolder. Door de vernatting van het gebied na de inrichting begint riet zich uit te breiden. In het vorig jaarraport werd erop gewezen dat rietuitbreiding werd geconstateerd, maar nog niet tot voldoende densiteit om functioneel rietland te zijn. Deze situatie is nog zo, en zal enkele jaren vergen om verder te ontwikkelen. In het zomerseizoen 2006 werd een extra vernatting en toename van de kweldruk geconstateerd, mogelijk gerelateerd aan aanpalende infrastructuurwerken. Dit heeft lokaal wel een versnelling van de rietgroei tot gevolg. Tegelijk doet zich intussen een verdichting van de rietkragen voor. Soorten die dergelijke rietkragen gebruiken als broedhabitat reageren intussen positief. In de Zoetwaterkreek komen nog geen broedvogels van deze groep voor. De habitats dienen zich echter nog door de jaren heen te ontwikkelen zodat enige speling hier nog aannemelijk is. Als we de totalen bekijken en de ontwikkelingstijd voor rietland in acht nemen zien we dat er toch nog een lange weg te gaan is om de doelstellingen te halen én dat we nu nog sterk beroep doen op gebieden die niet voor deze groep aangeduid werden. Verrebroekse plassen blijft het belangrijkste gebied voor rietbroeders. Voor het habitat Strand & Plas zien we dat de doelstellingen nagenoeg allemaal gehaald worden indien andere dan daarvoor bedoelde gebieden mee in rekening gebracht worden (o.a. werf Deurganckdok, pas ingerichte compensatiegebieden). Het in rekening brengen van deze gebieden is verantwoord, vermits het de originele broedplaats van deze soorten is. Zolang geen alternatieven voorhanden zijn, worden inspanningen geleverd om ze op deze plaats te kunnen behouden. Deze inspanning zijn momenteel succesvol. Dit zal op termijn echter niet steeds mogelijk blijven. Voor het broedseizoen 2007 werden alleszins weer afspraken gemaakt om deze soortgroep op te vangen. - 15 -

Voor weidevogels worden de doelstellingen niet gehaald. De inrichtingswerken in Putten West en Doelpolder Noord waren in 2006 nog aan de gang, sommige waren grotendeels afgewerkt. Desondanks stelden we al een lichte stijging van de weidevogels vast. In KBR wordt in de zone van het voorziene weidevogelgebied tot nu toe nog geen enkel bijkomend broedkoppel behaald. De lichte stijging van het aantal broedgevallen aldaar was te wijten aan de aanwezigheid van de zanddepots. Broedsucces Lepelaar Materiaal en Methoden Het broedsucces van de Lepelaars werd opgevolgd vanaf het uitkomen van de eieren tot het vliegvlug zijn van de jongen. De nestplaats was steeds ontoegankelijk doordat deze zich bevond op een takkenhoop in diep water. De waarnemingen werden daardoor verzameld met verrekijker en telescoop van op afstand. Resultaten Broedsucces lepelaars 2003 2004 2005 2006 Aantal nesten 1 5 11 14 Aantal uitgevlogen jongen 2 11 19 21 Uitvliegsuccces 2 2.2 1.7 1.6 Discussie en verder onderzoek Sinds 2003 is de Lepelaar een vaste broedvogel geworden in het Linkerscheldeoevergebied. De broedgevallen vonden steeds plaats op de Verrebroekse Plassen. Het eerste koppel in 2003 broedde op een eilandje met riet en enkele wilgjes. Vanaf 2004 verkozen de lepelaars een takkenhoop in de grote plas waar zij met Kokmeeuwen op broedden. Met 14 koppels in 2006 lijkt deze takkenhoop zijn capaciteit bereikt te hebben. Door rotting van het hout wordt hij ook steeds kleiner en onstabieler. De Lepelaars hebben echter voldoende ruimte om hun kolonie op andere eilanden in het gebied te vestigen. Lepelaars leggen 2 tot 4 eieren (zelden 5 of 6). Indien er zich geen calamiteiten voordoen zoals het wegspoelen van de nesten, komen gemiddeld meer dan 90 % van de eieren uit (Vespremeanu, 1968). De kolonie op de Verrebroekse Plassen benaderde deze waarde. Van de meeste nesten kwamen alle eieren uit. Doordat de nesten door hun ligging niet bezocht konden worden, zijn daar echter geen exacte gegevens over verzameld. De sterfte van de jongen is het grootst in de eerste 10 dagen (tot 25 %). Tegen het uitvliegen leeft nog een 70 % van de jongen. In een studie uit Roemenië (Vespremeanu, 1968 in Cramp et al., 1977) kwamen op 411 nesten gemiddeld 2 jongen groot. Het uitvliegsucces op de Verrebroekse plassen lijkt hiermee overeen te komen. De komende jaren zal het broedsucces van de Lepelaars op dezelfde manier opgevolgd worden. Indien de kolonie bereikbaarder wordt, kan dit iets preciezer gebeuren door nestbezoeken. - 16 -

Watervogels In dit hoofdstuk worden de watervogeltellingen weergegeven van de laatste vier winterhalfjaren. De aantallen zijn toegespitst op drie gebieden die belangrijk zijn voor overwinterende watervogels: Putten Plas, Doeldok en Verrebroekse Plassen. De bedoeling hiervan is om te kunnen evalueren of het tijdelijk compensatiegebied de Verrebroekse Plassen als compensatie voor leefgebied van overwinterende watervogels kan voldoen én om het mogelijk effect van de volledige demping van Putten Plas en een deel van het Doeldok te voorspellen. Materiaal en methoden Inspanning van de inventarisatie - telling van alle waterrijke gebieden binnen het studiegebied - de gebieden worden geteld door vrijwilligers van Natuurpunt - deze tellingen gebeuren éénmaal maandelijks in de periode oktober-maart in het kader van de Vlaamse Watervogeltellingen gecoördineerd door het Instituut voor natuur- en bosonderzoek Methode van inventarisatie : integrale telling In hetzelfde telweekend (idealiter dezelfde teldag) worden alle waterrijke gebieden integraal geteld. Hierbij worden de aanwezige aantallen van alle watervogels (eenden, ganzen, futen) geteld. Het beoogde resultaat is een dataset van alle gebieden over het hele winterhalfjaar gespreid. Hieruit kan dan het aantalsverloop van alle soorten watervogels door het winterhalfjaar weergegeven worden. Resultaten Hieronder worden de resultaten besproken van de maandelijkse watervogeltellingen tijdens de winterhalfjaren 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006 uitgevoerd door vrijwilligers van Natuurpunt. Enkel de soorten die binnen het studiegebied in relevante aantallen voorkomen worden weergegeven. De bespreking beperkt zich tot het binnendijks gedeelte van het Vogelrichtlijngebied 3.6 Schorren en polders van de Beneden-Schelde. - 17 -

Opbouw van de tabellen: In de eerste tabel wordt per winter het gemiddelde over de zes tellingen weergegeven voor de drie gebieden en voor het volledige binnendijkse Linkerscheldeoevergebied. In de tweede tabel wordt het aantal vogels voor de drie behandelde gebieden per winterhalfjaar weergegeven van de telling die voor het gehele studiegebied het wintermaximum betrof. In de vierde rij wordt dit wintermaximum, het totaal voor het gehele Linkerscheldeoevergebied weergegeven. Uit de 6 tellingen per winterhalfjaar werd dus telkens het maximum genomen. Hierdoor wordt dus bepaald welke maanden behandeld worden in de kolommen. In de laatste rij wordt dan weergegeven hoe de som van deze drie gebieden zich procentueel verhoudt tot het volledige studiegebied. Hiermee kan het belang van deze gebieden voor een bepaalde soort binnen het gebied gemakkelijk afgetoetst worden. Fuut Podiceps cristatus: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 5 0 8 0 Doeldok sl 43 39 107 47 Verrebroekse Plassen 5 9 11 7 Totaal LO 58 48 156 62 % drie tov Totaal 91% 100% 81% 87% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 8 0 14 0 Doeldok sl 87 60 234 89 Verrebroekse Plassen 5 5 9 6 Totaal LO 104 66 290 102 % drie tov Totaal 96% 98% 89% 93% Dodaars Tachybaptus ruficollis: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 4 6 19 1 Doeldok sl 11 13 15 11 Verrebroekse Plassen 7 22 11 5 Totaal LO 32 48 79 22 % drie tov Totaal 69% 85% 57% 77% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 2 13 14 0 Doeldok sl 10 19 28 22 Verrebroekse Plassen 13 31 9 3 Totaal LO 39 84 160 36 % drie tov Totaal 64% 75% 32% 69% - 18 -

Aalscholver Phalacrocorax carbo: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 16 1 4 0 Doeldok sl 37 9 9 12 Verrebroekse Plassen 29 26 37 35 Totaal LO 95 40 65 61 % drie tov Totaal 86% 90% 77% 77% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 0 0 1 0 Doeldok sl 176 11 8 9 Verrebroekse Plassen 93 58 72 46 Totaal LO 313 78 86 84 % drie tov Totaal 86% 88% 95% 65% Blauwe Reiger Ardea cinerea: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 1 2 3 1 Doeldok sl 1 2 0 1 Verrebroekse Plassen 4 3 2 6 Totaal LO 17 15 35 22 % drie tov Totaal 35% 47% 14% 36% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 0 1 3 1 Doeldok sl 2 4 0 1 Verrebroekse Plassen 3 4 4 4 Totaal LO 23 25 63 30 % drie tov Totaal 22% 36% 11% 20% Knobbelzwaan Cygnus olor: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 0 0 0 0 Doeldok sl 0 1 0 0 Verrebroekse Plassen 3 2 1 2 Totaal LO 8 7 4 8 % drie tov Totaal 38% 43% 25% 25% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 0 0 2 0 Doeldok sl 2 0 0 0 Verrebroekse Plassen 9 0 0 4 Totaal LO 23 12 11 14 % drie tov Totaal 48% 0% 18% 29% - 19 -

Bergeend Tadorna tadorna Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 16 13 6 76 Doeldok sl 13 23 3 8 Verrebroekse Plassen 22 16 9 14 Totaal LO 217 189 248 231 % drie tov Totaal 24% 28% 7% 42% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 52 30 7 90 Doeldok sl 9 50 0 13 Verrebroekse Plassen 56 24 4 22 Totaal LO 398 389 462 432 % drie tov Totaal 29% 27% 2% 29% Wilde Eend Anas platyrhynchos: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 503 223 113 93 Doeldok sl 564 26 22 90 Verrebroekse Plassen 1463 881 716 890 Totaal LO 2766 1166 1343 1141 % drie tov Totaal 91% 97% 63% 94% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 386 457 115 241 Doeldok sl 999 3 40 299 Verrebroekse Plassen 4267 1170 1196 1083 Totaal LO 5721 1830 1552 1700 % drie tov Totaal 99% 89% 87% 95% Krakeend Anas strepera Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 29 10 10 6 Doeldok sl 245 237 103 105 Verrebroekse Plassen 11 16 25 13 Totaal LO 340 289 195 143 % drie tov Totaal 84% 91% 71% 87% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 34 0 2 14 Doeldok sl 401 428 271 158 Verrebroekse Plassen 15 10 80 9 Totaal LO 495 442 379 188 % drie tov Totaal 91% 99% 93% 96% - 20 -

Pijlstaart Anas acuta: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 6 11 5 13 Doeldok sl 1 0 0 3 Verrebroekse Plassen 9 5 6 21 Totaal LO 31 59 38 62 % drie tov Totaal 52% 27% 29% 60% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 21 38 13 71 Doeldok sl 0 0 0 18 Verrebroekse Plassen 29 23 8 97 Totaal LO 84 159 68 221 % drie tov Totaal 60% 38% 31% 84% Slobeend Anas clypeata: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 20 24 9 19 Doeldok sl 2 1 12 1 Verrebroekse Plassen 8 45 21 41 Totaal LO 67 97 166 100 % drie tov Totaal 45% 72% 25% 61% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 0 2 2 60 Doeldok sl 0 0 0 0 Verrebroekse Plassen 11 76 4 42 Totaal LO 139 176 316 224 % drie tov Totaal 8% 44% 2% 46% Smient Anas penelope: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 2542 2099 2595 1375 Doeldok sl 1781 205 129 1280 Verrebroekse Plassen 237 327 689 1053 Totaal LO 4708 3330 4025 3833 % drie tov Totaal 97% 79% 85% 97% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 1912 5500 5070 2480 Doeldok sl 5784 0 96 3319 Verrebroekse Plassen 658 487 545 1910 Totaal LO 8395 6295 6261 8643 % drie tov Totaal 99% 95% 91% 89% - 21 -

Wintertaling Anas crecca: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 50 165 52 146 Doeldok sl 6 6 1 8 Verrebroekse Plassen 14 102 25 20 Totaal LO 146 469 266 386 % drie tov Totaal 48% 58% 29% 45% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 14 408 28 389 Doeldok sl 2 0 0 7 Verrebroekse Plassen 21 517 6 19 Totaal LO 256 1277 500 661 % drie tov Totaal 14% 72% 6% 63% Kuifeend Aythya fuligula: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 11 41 27 5 Doeldok sl 119 20 53 121 Verrebroekse Plassen 95 73 57 70 Totaal LO 312 205 220 226 % drie tov Totaal 72% 65% 62% 87% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 12 58 19 4 Doeldok sl 188 35 156 142 Verrebroekse Plassen 133 89 65 118 Totaal LO 409 282 391 323 % drie tov Totaal 81% 65% 61% 82% Tafeleend Aythya ferina Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 0 2 91 0 Doeldok sl 0 18 0 1 Verrebroekse Plassen 109 325 145 171 Totaal LO 138 599 270 269 % drie tov Totaal 79% 58% 54% 64% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 0 0 88 0 Doeldok sl 0 59 0 0 Verrebroekse Plassen 357 343 277 372 Totaal LO 374 1439 432 446 % drie tov Totaal 95% 28% 85% 83% - 22 -

Brilduiker Bucephala clangula: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 0 0 0 0 Doeldok sl 4 1 5 12 Verrebroekse Plassen 3 2 3 4 Totaal LO 7 6 9 16 % drie tov Totaal 100% 50% 89% 100% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 0 0 0 0 Doeldok sl 10 4 23 30 Verrebroekse Plassen 2 8 3 5 Totaal LO 15 12 28 35 % drie tov Totaal 80% 100% 89% 100% Nonnetje Mergus albellus: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 1 0 1 0 Doeldok sl 0 0 0 0 Verrebroekse Plassen 10 14 21 10 Totaal LO 11 17 23 13 % drie tov Totaal 100% 82% 96% 77% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 0 0 6 0 Doeldok sl 0 0 0 0 Verrebroekse Plassen 28 32 39 25 Totaal LO 28 38 52 25 % drie tov Totaal 100% 84% 75% 100% Meerkoet Fulica atra: Gemiddelde over zes tellingen 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 Putten Plas 61 6 10 35 Doeldok sl 190 285 128 119 Verrebroekse Plassen 81 65 77 54 Totaal LO 590 495 373 322 % drie tov Totaal 56% 72% 58% 65% Data wintermaxima Okt 02 Jan-04 Jan-05 Dec-05 Putten Plas 61 0 9 40 Doeldok sl 370 296 176 67 Verrebroekse Plassen 44 113 104 89 Totaal LO 832 609 497 410 % drie tov Totaal 57% 67% 58% 45% - 23 -

Discussie en verder onderzoek Gemiddeld meer dan 50 % van de aantallen Fuut, Dodaars, Aalscholver, Wilde Eend, Krakeend, Smient, Kuifeend, Tafeleend, Brilduiker, Nonnetje, Meerkoet werden in de drie plasgebieden geteld. Van de in vet gedrukte soorten zit het merendeel enkel op de Verrebroekse Plassen. De andere soorten worden dus meer ook in andere gebieden aangetroffen: Blauwe Reiger, Knobbelzwaan, Bergeend, Slobeend. Pijlstaart en Wintertaling schipperen tussen de twee. Het gaat soms over zeer lage totalen of over soorten die niet zozeer aan grote watervlakken gehecht zijn zoals Bergeend, Slobeend en Blauwe Reiger. Deze soorten zitten verspreid over de polders, ondiepe waters met veel waterplanten (Groot Rietveld, Haasop) en/of het opgespoten terrein (tijdelijk ideale situaties op werf Deurganckdok voor Wintertaling, Pijlstaart en Tafeleend). Na opvulling van Putten Plas en een deel van het Doeldok kunnen volgende veranderingen verwacht worden, deels gebaseerd op huidige kennis en evoluties het laatste winterhalfjaar: - soorten als Smient, Slobeend, Krakeend en Meerkoet zullen zich gedeeltelijk verplaatsen naar Putten West, Drijdijck en Doelpolder Noord. Mogelijks kunnen ze hogere aantallen halen in het gebied dan voorheen doordat daar meer rust- en foerageerplaatsen ontstaan zijn. Vermoedelijk zullen Wintertaling en Pijlstaart hier ook belangrijkere aantallen opbouwen de komende winters. - soorten als Dodaars, Fuut en Kuifeend zullen hun toevlucht voornamelijk blijven zoeken op de dokken en het Waaslandkanaal - de Verrebroekse Plassen blijven grote aantallen watervogels aantrekken en dit vooral voor Aalscholver, Wilde Eend, Tafeleend, Brilduiker en Nonnetje naast kleinere procentuele aandelen van nagenoeg alle andere soorten. Hieruit kunnen we concluderen dat de aandacht voor overwinterende watervogels zich op drie gebieden moet toespitsen: - voldoende rust binnen de nieuwe compensatiegebieden om een stabiele populatie watervogels te krijgen. Hierbij dient men dus rekening te houden met verstoring door jacht, landbouwactiviteiten én recreatief medegebruik. - blijvende aandacht voor het belang voor sommige soorten van het Waaslandkanaal en de dokken waar in sommige zones de rust voor de overwinterende watervogels gegarandeerd wordt. - blijvende aandacht voor het belang van de Verrebroekse Plassen als overwinteringsplaats voor een hele reeks watervogels in alle toekomstige scenario s voor dit gebied. In het kader van de Vlaamse watervogeltellingen wordt het studiegebied zes maal per winter gebiedsdekkend geteld. In de buitendijkse gebieden (Paardenschor en Ketenisse) werd in oktober 2006 gestart met de opvolging van de watervogels gedurende de getijcycli. Hier wordt meer bepaald onderzocht hoe de verschillende soorten doorheen een getijcylus welke delen gebruiken. Over dit onderzoek zal in het volgend rapport een bijdrage geleverd worden. - 24 -

Ganzen Materiaal en methoden: Inspanning van de inventarisatie - van begin oktober 2005 tot en met half maart 2006 werd met een periodiciteit van 7 à 10 dagen het volledige poldergebied dat deel uitmaakt van het Vogelrichtlijngbied (aangevuld met de schorren en waterplassen) op aanwezige ganzen geteld - één volledige telling duurde 3 à 5 uur - wanneer mogelijk wordt door 2 tellers tegelijkertijd geteld in verschillende delen van het gebied. Hierdoor wordt het effect van verstoring op de getelde aantallen quasi nihil. Methode van inventarisatie : integrale telling Het volledige poldergedeelte van het Vogelrichtlijngebied werd geteld op de aanwezigheid van ganzen. Alle waargenomen ganzen werden op perceelsniveau genoteerd. Hierbij werd ook telkens het grondgebruik van het betreffende perceel genoteerd en de activiteit van de ganzen (rustend of foeragerend). Het beoogde resultaat is een situering van de voorkeursgebieden, gebruik van de compensatiegebieden, aanwezigheid per grondgebruik en verloop van de aantallen per soort doorheen het winterhalfjaar. - 25 -

Resultaten Dit is het derde jaar dat de monitoring een volledig winterhalfjaar beslaat. In de bespreking van de resultaten worden daarom telkens voor deze 3 winters de gegevens weergegeven. Aantallen In het Vogelrichtlijngebied 3.6 Schorren en polders van de Beneden-Schelde komen, net zoals de vorige winters, enkel Kolgans Anser albifrons en Grauwe Gans Anser anser in redelijke aantallen voor. De andere soorten zoals Toendrarietgans Anser rossicus, Taigarietgans Anser fabalis, Kleine Rietgans Anser brachyrhynchus en Brandgans Branta leucopsis worden niet behandeld omdat zij in verwaarloosbare aantallen voorkomen. De exotische Canadese Gans, hoewel zij soms in aantallen tot enkele honderden voorkomt, wordt ook buiten dit verslag gelaten. Grauwe Gans Anser anser IHD: 4100-6700 ex. De Grauwe Gans komt telkens in behoorlijke aantallen voor van half oktober tot iets na de jaarwisseling. Daarna gaan de aantallen snel onder de 2000 exemplaren voor de eerste twee winters. Dit is te wijten aan noordelijke vogels die vrij vroeg naar hun broedgebieden opschuiven wanneer de weersomstandigheden dit toelaten. In januari 2006 zorgden een opeenvolging van enkele vorstperiodes ervoor dat deze terugtrek een maand later viel. De aantallen gingen pas onder de 2000 exemplaren begin februari 2006. Binnen de Instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied werd voor de Grauwe Gans een winterpopulatie van 4100 à 6700 exemplaren vooropgesteld. De ondergrens werd iedere winter op verschillende teldagen overschreden. De maxima komen meestal maar iets over de 6000 exemplaren op telkens 2 teldagen per winterhalfjaar. Alleen in de winter 2003-2004 werd de bovengrens gehaald. aantal exemplaren 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 09-Oct 13-Oct Overwinterende Grauwe Ganzen 22-Oct 29-Oct 04-Nov 12-Nov 27-Nov 09-Dec 21-Dec 30-Dec 07-Jan 18-Jan 27-Jan 03-Feb 16-Feb 24-Feb 03-Mar - 26-09-Mar winter 2005-2006 winter 2004-2005 winter 2003-2004 Figuur 1: Aantalsverloop van Grauwe Gans tijdens de tellingen in het vogelrichtlijngebied 3.6 in het winterhalfjaar 2003/2004, 2004/2005 én 2005/2006

Kolgans Anser albifrons IHD: niet van toepassing De Kolgans haalt de eerste twee winters vrij lage aantallen en kwam tijdens vorstpieken nauwelijks boven de 2000 exemplaren. In de winter 2005-2006 constateerden we de langdurige aanwezigheid van 3 à 5000 Kolganzen in het Vogelrichtlijngebied tijdens een opeenvolging van vorstperiodes. Deze soort blijft typisch langer in zijn overwinteringsgebied zodat er tot begin maart nog redelijke aantallen in het Vogelrichtlijngebied verblijven. Er werden voor de Kolgans geen instandhoudingsdoelstellingen vooropgesteld. aantal exemplaren 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 Overwinterende Kolganzen 09-Oct 13-Oct 22-Oct 29-Oct 04-Nov 12-Nov 27-Nov 09-Dec 21-Dec 30-Dec 07-Jan 18-Jan 27-Jan 03-Feb 16-Feb 24-Feb 03-Mar 09-Mar winter 2005-2006 winter 2004-2005 winter 2003-2004 Figuur 2: Aantalsverloop van Kolgans tijdens de tellingen in het vogelrichtlijngebied 3.6 in het winterhalfjaar 2003/2004, 2004/2005 én 2005/2006 Verspreiding en grondgebruik van de ganzen Grauwe Gans Anser anser De Grauwe Ganzen maakten over de drie winterhalfjaren iets meer gebruik van de akkers dan van de graslanden. Belangrijke opmerking hierbij is dat met akkers zowel kale akkers, akkers met zichtbare oogstresten als akkers met staande gewassen (wintertarwe en raaigraslanden) verstaan wordt. Op de andere habitats waren de aantallen aanzienlijk lager meestal door de kleinere oppervlakten. 60 50 Grondgebruik Grauwe Ganzen in drie winterhalfjaren % 40 30 20 2003/2004 2004/2005 2005/2006 10 0 grasland akker slik schor water Figuur 3: Procentuele verdeling van Grauwe Gans op grasland, akker, slik, schor en water tijdens de tellingen in het vogelrichtlijngebied 3.6 in de winterhalfjaren 2003/2004 t.e.m. 2005/2006-27 -

Kolgans Anser albifrons De Kolganzen lijken afhankelijk van de aanwezigheid van graslanden. Hoewel het procentueel aandeel van het grasland over de drie winters licht daalt, blijft dit toch bepalend voor de aanwezigheid van deze soort in het studiegebied. De aanwezigheid op de habitats schor, slik en open water is minimaal. In deze periode was het natuurgebied De Putten het enige toevluchtsoord in het poldergebied, waar omzeggens altijd kolganzen pleisterden. De Kolganzen lijken hier echter niet genoeg mee te hebben en vlogen daardoor meestal richting Saefthinge bij verstoring. De verdere inrichting van grote, onverstoorde graslandcomplexen in de polder zoals Putten West en Doelpolder Noord kan deze verstoring milderen. De eerste tekenen hiervan werden in het winterhalfjaar 2005/2006 al waargenomen. Grondgebruik Kolganzen in drie winterhalfjaren 100 80 % 60 40 20 2003/2004 2004/2005 2005/2006 0 grasland akker slik schor water Figuur 4: Procentuele verdeling van Kolgans op grasland, akker, slik, schor en water tijdens de tellingen in het vogelrichtlijngebied 3.6 in de winterhalfjaren 2003/2004 t.e.m. 2005/2006 Discussie en verder onderzoek Discussie: In het Vogelrichtlijngebied 3.6 Schorren en polders van de Beneden-Schelde komen vrij hoge aantallen Grauwe Gans voor. Deze beantwoorden al aan de instandhoudingsdoelstellingen voor deze soort. Kolganzen kwamen slechts in het laatste winterhalfjaar in aantallen voor vergelijkbaar met de periode voor de monitoring. Voor deze soort werden echter geen instandhoudingsdoelstellingen opgegeven. De Kolganzen beperken zich tot de authentieke polder en dan vooral tot de graslanden. De Grauwe ganzen maken overdag ook gebruik van zowel akkers (zelfs met een lichte voorkeur over grasland) als plassen en schorren. In het winterhalfjaar 2003/2004 bestond slechts 10% van de totale oppervlakte van de polder uit graslanden (weiland en meerjarige ingezaaide graslanden). In de winterhalfjaren erna varieerde dit aandeel niet veel. Als we dit getal vergelijken met het grondgebruik van de Grauwe ganzen blijkt dat ze nog wel een voorkeur voor grasland hebben, vermits ze het relatief gezien meer gebruiken dan dat het voorhanden is. De voorkeur is echter minder sterk dan bij Kolgans, wat resulteert in meer ganzen op akker. - 28 -

De enige vaste pleisterplaats binnen het poldergedeelte voor beide soorten is het natuurreservaat De Putten. In andere natuurgebieden zoals het Schor Ouden Doel vindt alleen de Grauwe Gans een toevluchtsoord. In het winterhalfjaar 2005/2006 zagen we dat de onafgewerkte compensatiegebieden Putten West en Doelpolder Noord al gedeeltelijk voldeden als permanent foerageergebied. Verder verloop van het onderzoek: De tellingen werden in oktober 2006 hervat en zullen het gehele winterhalfjaar.beslaan. Percelen die in het kader van het compensatienetwerk in grasland omgezet werden, worden hierbij extra opgevolgd. Vanaf dit winterhalfjaar wordt ook onderzocht welke oogstresten en staande oogsten juist geprefereerd worden. - 29 -

Rugstreeppadden Materiaal en methoden Inspanning van de inventarisatie Op regelmatige basis werden tijdens de zangperiode ( s avonds en s nachts) in de periode april tot en met juli plaatsen bezocht waar zich vermoedelijk Rugstreeppadden Bufo calamita voortplantten. Overdag werden ook poelen en sloten gecontroleerd op aanwezigheid van het larvaal stadium, eisnoeren of dikkopjes, voor zover gebieden toegankelijk zijn. Methode van inventarisatie : integrale telling Alle plaatsen waar de kenmerkende zang van adulte mannetjes werd gehoord, werden genoteerd. Op verschillende plaatsen werd daarna gecontroleerd welke waterlichamen specifiek gebruikt werden voor reproductie. Kleine poelen en slootjes werden gecheckt op aanwezigheid van dikkopjes. Hierdoor wordt een degelijk beeld verkregen van de populatiespreiding over het studiegebied. Resultaten De populatie Rugstreeppadden op Linkeroever leeft nog steeds zeer verspreid en komt enkel voor op het opgespoten gedeelte. Zij kan opgesplitst worden in vier deelpopulaties: Vlakte van Zwijndrecht en omgeving Hazopweg en Steenlandlaan Noordoever Doeldok ( Putten Hoog en MIDA) Bayer en Deurganckdok Onderstaande figuur geeft de verspreiding van de Rugstreeppad weer in het Linkerscheldeoevergebied van 2003 tot en met 2006. De donkergroene zones geven de plaatsen weer waar de soort jaarlijks werd waargenomen, de lichtgroene zones waren nieuwe vindplaatsen in 2006 en de roze zones geven de plaatsen weer waar zij in 2006 verdwenen was. - 30 -

Figuur 1: Voorkomen van Rugstreeppadden op Linkeroever van 2003 tot en met 2006 (Rood: verdwenen, Donkergroen: jaarlijks, Lichtgroen: nieuw in 2006). Discussie en verder onderzoek Gezien de aanwezigheid van barrières zoals het Waaslandkanaal en de dokken lijkt het logisch dat deze populaties door de studieperiode heen ongeveer gelijk bleven. In 2006 werd de soort voor het eerst gehoord in de oorspronkelijke polder. Zingende mannetjes waren aanwezig in Drijdijck én Putten West. Door de graafwerken was daar geschikt habitat aanwezig: efemere plasjes op een zandbodem. Hoewel dit mogelijks een tijdelijk gebeuren zal zijn tot de vegetatie daar opschiet zou zich hier toch gedurende enkele jaren een populatie kunnen handhaven in afwachting van de definitieve inrichting van de aangrenzende bufferdijk. In 2006 werden door het Agentschap voor Natuur en Bos drie voortplantingspoelen voor rugstreeppad uitgegraven op het noordelijk deel van het Groot Rietveld. In één van deze poelen werden dit jaar al eiersnoeren vastgesteld. Verdere bezoeken konden echter niet - 31 -

bevestigen of het om Rugstreeppad of de Gewone Pad ging. Ook in de Haasop werden gelijkaardige poelen gegraven. Op de R2-vlakte, een bijkomend permanent compensatiegebied, werden nu in beide plasjes larven aangetroffen. Dit gebied is een potentiëel belangrijke schakel in de corridor tussen de populaties op en rond de Vlakte van Zwijndrecht en deze op en rond de Haasop. Bij de aanleg van de infrastructuurbundel langs de Hoogschoorweg en de Blikken, aan de rand van het opgespoten gebied, wordt ook rekening gehouden met land- en voortplantingsbiotoop voor rugstreeppadden. Ook in een bredere restzone ter hoogte van Drijdijck én nabij De Putten te Kieldrecht worden telkens enkele hectaren ingericht voor deze soort. Op deze manier zouden de twee populaties in het westelijk deel van de haven al met elkaar verbonden kunnen worden. In 2007 zal de populatie Rugstreeppadden in het Linkerscheldeoevergebied op dezelfde manier onderzocht worden. De evoluties in nieuw aan te leggen en nieuw aangelegde gebiedjes worden daarbij op de voet gevolgd. - 32 -

Vleermuizen Materialen en methoden Voor vleermuizen werd in 2006 een gedetailleerd systematisch onderzoek uitgevoerd in KBR. Daarnaast werden aanvullende waarnemingen uitgevoerd op Linkeroever. Hierbij werd aandacht besteed aan de vraag of de nieuw gegraven Zoetwaterkreek reeds door vleermuizen werd gebruikt, en de vraag hoe vleermuizen de Verrebroekse plassen bereiken. Voor het gedetailleerd onderzoek in KBR werd analoog aan de studie op Linkeroever in 2005 (Spanoghe et al. 2005) gebruik gemaakt van punt transect tellingen. Op punten die 50 meter uit elkaar lagen werd gedurende 3 minuten het aantal passerende vleermuizen geteld met behulp van bat detectors (Peterson D100 en Peterson D240), die een combinatie toelaten van heterodyning en time expansion (Ahlén & Baagøe, 1999). Indien de soort niet onmiddellijk herkenbaar was werden opnames gemaakt voor latere identificatie. De waarnemingspunten zijn uitgezet op onderstaande figuur. Voor de bespreking wordt het gebied opgedeeld in drie delen: een deel Noord met punten langs de nieuwe werfweg langsheen de Kruibeekse polder en langs de weg naar het pompgemaal, een deel Zuid langsheen bomenrijen in de Baselse polder en langsheen het broekbos grenzend aan de Rupelmondse polder tot aan de Rupelmondse kreek, en een derde deel Kreken met de Bazelse en Kruibeekse kreek. Langsheen de Rupelmondse kreek zelf kon geen reeks van punten worden gelegd vanwege een moeilijke toegankelijkheid. Elke route werd in principe drie keer per jaar gelopen: één keer in het latere voorjaar tijdens de kraamperiode, één keer in de zomer en één keer bij de aanvang van de herfst. Routes werden gelopen gedurende de eerste helft van de nacht, bij temperaturen boven 10 C en droog weer. Vergelijkbare condities als in deze studie werden ook in andere studies naar vleermuisactiviteit gebruikt (Gaisler et al. 1998, Glendell & Vaughan 2002, Wickramasinghe et al. 2003, Kusch et al. 2004). Door de slechte weersomstandigheden konden de punten in het deel Zuid slechts twee keer worden geteld. Het deel in de Bazelse polder (noordelijke helft van deel Zuid) werd niet geteld in de herfst, het deel langs de Rupelmondse polder tot de Rupelmondse kreek werd niet geteld in de zomer. Net als in Spanoghe et al. 2006 wensen we er de aandacht op te vestigen dat het gebruik van punttellingen geen echte maat is voor het aantal vleermuizen dat in een gebied voorkomt, vermits dezelfde vleermuis meerdere malen kan voorbijkomen. Het geeft wel een goed beeld van de vleermuis activiteit, dus van de mate waarin vleermuizen het habitat of het landschap gebruiken. Op deze manier geeft dit soort tellingen directe informatie die van belang is om bij herinrichting van het landschap rekening te kunnen houden met vleermuizen, en laat ze toe te evalueren in welke mate vleermuizen op een inrichting reageren. Ook kunnen gebieden onderling worden vergeleken. - 33 -

figuur 1: situering van PTT telpunten voor vleermuizen in KBR Resultaten bespreking per soort Bij de inventarisatie in 2005 werden zeven soorten vleermuizen waargenomen. Onderstaande Tabel geeft een overzicht van de soorten met hun voorkomen op de rode lijst (Criel et al. 1994) en hun Europese beschermingsstatus volgens de habitatrichtlijn (92/43/EEG). Tabel 1a: Waargenomen soorten met hun status op de Vlaamse rode lijst en de bijlagen van de Habitatrichtlijn. Rode lijst HRL Watervleermuis Myotis daubentonii Momenteel niet bedreigd IV Franjestaart Myotis nattereri Vermoedelijk bedreigd IV Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus Momenteel niet bedreigd IV Ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii Vermoedelijk bedreigd IV Laatvlieger Eptesicus serotinus Momenteel niet bedreigd IV Rosse Vleermuis Nyctalus noctula Momenteel niet bedreigd IV Tabel 1b: Mogelijk waargenomen soorten met hun status op de Vlaamse rode lijst en de bijlagen van de Habitatrichtlijn. Rode lijst HRL Ingekorven vleermuis Myotis emarginatus Ernstig bedreigd IV, II Niet alle waarnemingen konden worden gedetermineerd tot op soortniveau. Bij twijfel werd de waarneming toegekend aan één van drie genusgroepen: Pipistrellus spec., Myotis spec. of Eptesicus / Nyctalus, zoals voorgesteld door Kusch et al. 2004. Soorten in tabel 1b werden waarschijnlijk waargenomen, maar determinatie kon niet met 100% zekerheid - 34 -

bevestigd worden. Verder vergelijk van opnames met literatuur en bestaande opnames is hiervoor nodig. In totaal werden bij de PTT tellingen 980 vleermuispassages geregistreerd op 104 punten. De gemiddelde vleermuisactiviteit was 3,7 passages per punt per 3 minuten. Op Linkeroever was dit 4,8 passages per punt per 3 minuten. De soortenlijst is in KBR gelijkaardig met die van Linkeroever, met dat verschil dat Meervleermuis niet met zekerheid werd vastgesteld in KBR (mogelijk één twijfelachtige waarneming die momenteel werd gecatalogeerd als Myotis spec.), en dat Ingekorven vleermuis er wel werd aangetroffen. Als we rekening houden met het relatieve aandeel van de soorten in de gemeten vleermuisactiviteit, merken we wel een groter verschil. In KBR was bijna 87% van de activiteit toe te schrijven aan Gewone dwergvleermuis, op Linkeroever was dit 70%. Het aandeel typisch aan water gebonden soorten (Watervleermuis, Meervleermuis en Rosse vleermuis) bedroeg 16% op Linkeroever en slechts 1% in KBR. Ook het aandeel Ruige dwergvleermuis, die ook min of meer boven natte ruigtes foerageert, lag iets lager bij het onderzoek in KBR. Hierbij moet worden opgemerkt dat de aanwezige plassen op KBR minder gemakkelijk toegankelijk zijn dan op Linkeroever, en verhoudingsgewijze minder punten langs natte habitats gelegen waren. Als enkel de punten langs dergelijke habitats in beschouwing worden genomen, blijft het verschil echter bestaan. Voorkomen per genusgroep Pipistrellus groep Figuur 2 geeft de waarnemingsplaatsen van Dwergvleermuizen. Gewone dwergvleermuis komt over het ganse gebied voor. De soort neemt bijna 87% van het aantal vleermuispassages voor haar rekening. Gesplitst over de seizoen krijgen we een activiteitspatroon zoals weergegeven in tabel 2. Ter vergelijk zijn ook de waarden gevonden op Linkeroever in 2005 opgenomen. Zowel activiteiten als seizoenverloop zijn in beide gebieden vergelijkbaar, hoewel de densiteiten in KBR iets meer lijken af te nemen bij vordering van het seizoen. Tabel 2: Activiteitsgraad bij PTT tellingen in de drie seizoenen (gemiddeld aantal passages per 3 minuten) voor Gewone dwergvleermuis. Soort Voorjaar Zomer Herfst Linkeroever 4.28 3.88 1.94 KBR 4.20 3.55 1.48 Waarnemingen van Ruige dwergvleermuis zijn meer geconcentreerd in het noorden. De route loopt in dit gebied langs een afwisseling van weiden en bospercelen doorsneden met beken. In het zuiden loopt de route eerder langs wegen met bomenrijen of bosrand van meer aaneengesloten bos. Mogelijk heeft dit een invloed op het waarnemen van deze soort. - 35 -

figuur 2: waarnemingen van Dwergvleermuizen in KBR Myotis groep en Eptesicus / Nyctalus groep Figuur 3 geeft de waarnemingsplaatsen van beide groepen. Zoals hoger vermeld is het globale aandeel van deze groepen duidelijk lager dan op Linkeroever. Watervleermuis werd enkel aangetroffen aan de Bazelse kreek, en was op Linkeroever verantwoordelijk voor 14% van de gemeten activiteit. Opvallend is dat ze niet werd waargenomen langs andere waterpartijen, zoals de Rupelmondse kreek, de Kruibeekse kreek of de Kapelbeek. Rosse vleermuis werd enkel waargenomen langs één bosperceel net ten zuiden van de Bazelse kreek. Wel werd Franjestaart op twee plaatsen meermaals aangetroffen. Het karakteristieke jachtbiotoop van deze soort is besloten en binding met waterrijk of oud bosgebied is opvallend (Limpens & Feenstra 1997). Waterrijk bosgebied is in KBR veelvuldig voorhanden. Franjestaart wordt in bat detector onderzoek echter moeilijk aangetroffen, omdat ze een zeer stille sonar heeft (Van der Weyden 2003). Het is dus zeer goed mogelijk dat meer foerageerplaatsen van deze soort in het gebied voorkomen. Laatvlieger werd op verschillende plaatsen aangetroffen langs de route in het noordelijk deel. Laatvlieger komt talrijk voor in kleinschalige graslandgebieden en gemengde akker- graslandgebieden. Ze jaagt ook veelvuldig langs bosranden, maar heeft een afkeer van aaneengesloten bos (Kapteyn 1997). Een belangrijk gegeven is dat ook waarschijnlijk Ingekorven vleermuis foerageert in het gebied. Zij werd vermoedelijk aangetroffen langs een bomenrij in de Bazelse polder. Ook deze soort wordt bij bat detector onderzoek moeilijk waargenomen vanwege een fluistersonar. Het voornaamste jachtbiotoop van deze soort is bos, maar ze jaagt ook in weilanden en langs houtkanten (Lefevre & Verkem 2003). - 36 -

figuur 3: waarnemingen van Myotis groep en Eptesicus / Nyctalus groep in KBR bespreking per deelgebied De totale activiteit voor de verschillende deelgebieden is weergegeven in figuur 4. In het zuiden valt op dat de totale vleermuisactiviteit variabel is, maar dat geen duidelijke kernen van verhoogde vleermuisactiviteit kunnen worden afgebakend. Er komt geen direct verband naar voor tussen punten met een hogere vleermuisactiviteit en punten met een specifiek habitat, hoewel meer punten met hoge activiteit worden aangetroffen verspreid langs het broekbos in de Rupelmondse polder. Dit deel heeft ook een hogere gemiddelde activiteit. In het noorden vertoont deel in de nabijheid van de kreken wel een hogere gemiddelde activiteit dan de rest. Een overeenkomst met bostypes zoals gekarteerd in Vandevoorde et al. (2002) werd niet gevonden. Connectiviteit van de verschillende bospercelen lijkt in de buurt van de kreken beter en kan een mogelijk verklarende factor zijn, maar dit werd nog niet kwantitatief onderzocht. Langs de kreken is het vooral de Bazelse kreek waar de hoogste vleermuisactiviteit wordt waargenomen. Hierbij moet wel worden vermeld dat door de omstandigheden de punten in het zuidelijk deel slechts twee keer konden worden geteld, wat de variabiliteit verhoogt. Duidelijke kernen met verschillende punten met een gemiddelde vleermuisactiviteit van meer dan 10 passages per drie minuten zijn in KBR niet aangetroffen, dit in tegenstelling met Linkeroever, waar dit onder andere het geval was langs de Verrebroekse plassen, Drijdijck, de Nieuwe watergang en de Grote Geule. - 37 -

figuur 4: Totale vleermuisactiviteit KBR, gemiddelden per PTT telpunt. Gemiddelde totale activiteit over alle PTT tellingen van het onderzoek is 3,7 passages / 3 minuten. Discusie en verder onderzoek De gemiddelde vleermuisactiviteit lag in KBR lager dan wat gevonden werd op Linkeroever bij gelijkaardig onderzoek. Hierbij moet worden vermeld dat de PTT methode geen uitspraak toelaat over aantallen vleermuizen. Mogelijk foerageren de vleermuizen in KBR meer verspreid over het landschap, en is daardoor per gemeten route de activiteit lager. Anderzijds zien we dat de activiteit van Gewone dwergvleermuis, een soort die mag beschouwd worden als een habitatgeneralist, zeer gelijkaardig is in KBR en op Linkeroever en een vergelijkbaar seizoensverloop kent. Het lijkt er dus sterk op dat vooral het minder voorkomen van waarnemingen van watergebonden soorten (Watervleermuis, Meervleermuis en Rosse vleermuis) zorgt voor een lagere gemiddelde activiteit. Deze watergebonden soorten maakten op Linkeroever 16% uit van de waargenomen vleermuispassages, in KBR slechts 1%. Dit onderstreept nogmaals het belang van de plasgebieden en waterwegen op Linkeroever als foerageergebied voor dit type soorten. Ook op de meetpunten langs de aanwezige plassen werden in KBR deze soorten zeer weinig aangetroffen, en was de activiteit vooral toe te schrijven aan Gewone dwergvleermuis. De aanwezigheid van natte bossen, sterk met bos en struweel omzoomde plassen zorgt voor geschikt biotoop voor een soort als Franjestaart. Ertussen gelegen kleinschalige omzoomde weiden zijn goed voor Laatvlieger. Beide soorten komen duidelijk in het gebied voor. Het aandeel van Laatvlieger in de vleermuizensamenstelling is minstens even hoog als op Linkeroever. Deze habitattypes vormen samen met de kleinschaligheid en redelijke aanwezigheid van corridors voor vleermuizen belangrijke elementen in KBR. Het effect van de inrichting als GOG/GGG moet afgewacht worden, maar vernatting, grotere aanwezigheid van nat bos, natte weiden en natte ruigten kunnen een positief effect hebben op de vleermuizenfauna, als er geen connectiviteitsknelpunten optreden. Het huidige - 38 -

inrichtingsconcept voorziet echter in een goed aaneengesloten bosgordel langsheen de andere habitats (Van Braeckel et al. 2004). De reactie op de inrichtingswerken maakt deel uit van de verdere monitoring. - 39 -

Vissen Afgelopen jaren onderzocht de provinciale visserijcommissie Oost vlaanderen het visbestand in het Linkeroevergebied. Specifieke aandachtspunten hierbij waren de migratie van glasaal, het visbestand in de Verrebroekse Plassen en de watergang die het water van pompgemaal De Watermolen naar het Verrebroek dok voert. Enkele belangrijke conclusies hierbij zijn: Er is een duidelijke intrek van glasaal. De watergang wordt gezien als een belangrijk opgroeigebied voor jonge palingen. Het pompgemaal De Watermolen blijft echter een knelpunt voor de verdere intrek naar het achterliggende waternetwerk. De Verrebroekse plassen vertonen een hoge rekrutering van verschillende soorten, wat zorgt voor een belangrijke voedselbron voor piscivore vogels. De watergang is een belangrijke paai- en opgroeiplaats voor verschillende soorten Voor details wordt verwezen naar het verslag Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever (Samsoen et al. 2007) van de provinciale visserijcommissie van Oost- Vlaanderen. Dit verslag is achteraan dit rapport als bijlage toegevoegd. - 40 -

Habitats Habitats en vegetatie Materialen en methoden Habitatkaarten van de compensatiegebieden werden de vorige jaren opgemaakt. In 2006 werden geen bijkomende karteringen uitgevoerd. In verschillende gebieden waren werken in uitvoering, waardoor enkel een voorlopige toestand zou kunnen worden opgemeten. In dit deel wordt wel een kwalitatief overzicht gegeven van de evolutie van de habitats in de verschillende gebieden, met bespreking van de mogelijkheden voor vogels. Daarnaast werd in 2006 de meer gedetailleerdere vegetatiestudie verder gezet in De Putten en op het Paardenschor. Hiervoor werden vegetatie opnames gemaakt in proefvlakken van 4x4 meter, waarin per voorkomende soort de bedekking werd geschat volgens de schaal van Londo, op dezelfde plaatsen als vorig jaar. Voor meer details wordt verwezen naar Spanoghe et al. 2005. Resultaten Habitat evaluatie Slik en schor Tabel 1: toestand van het habitattype slik en schor in 2006 Gebied Hydrologie Vegetatie Paardenschor Het gebied werd afgewerkt in Het grootste deel van het 2004 en overstroomt nu gebied is slik. Aan de randen dagelijks. is er ontwikkeling van laag schor. Brakke kreek De kreek is uitgegraven, maar vermits de inlaatconstructie nog niet is geplaatst, is er nog geen getijdedynamiek. Vermits de hydrologische omstandigheden nog niet aanwezig zijn, ontwikkelt nog geen schorvegetatie. Het Paardenschor werd afgewerkt in 2004 en functioneert goed als slik en schorgebied. Het is voor het grootste deel slik. Langs de randen is er ontwikkeling van laag schor, die startte in 2005. In 2006 ging deze ontwikkeling verder, waarbij vooral de bedekkingen stegen op de stukken waar in 2005 reeds een start van schorontwikkeling was. Het slikgebied wordt door verschillende vogels als foerageergebied gebruikt (Spanoghe et al. 2005). - 41 -

De uitgravingen voor de Brakke kreek werden gefinaliseerd in 2006. De inlaatconstructie is echter nog niet geplaatst, waardoor er nog geen getijdedynamiek in het gebied is. Het gebied is dus nog niet functioneel als slik en schor gebied. Wel wordt de gecreëerde plas intussen gebruikt als rustgebied door overwinterende watervogels. Naar slik en schor toe moeten we echter stellen dat zolang de inlaatconstructie er niet is, slechts de helft gerealiseerd is. Strand en plas Tabel 2: toestand van het habitattype strand en plas in 2006 Gebied Hydrologie Vegetatie Vlakte van Zwijndrecht Het gebied omvat na de Er is open pioniervegetatie inrichting verschillende aanwezig in het gebied. plassen die in de zomer tijdelijk droogvallen. Verruiging maakt echter een regelmatig beheer nodig. Gedempt deel Doeldok MIDA Het dok was in 2006 nog niet gedempt De opspuiting van het gebied is aan de gang maar nog niet beëindigd. In 2006 werd het gebied tijdens het broedseizoen gevrijwaard, en waren verschillende plassen aanwezig. Open water. Kale strandvlakten met plassen. De vlakte van Zwijndrecht is ingericht in 2004. Begin 2005 gebeurde nog enige bijsturing door het verlagen van enkele zandophopingen. Tijdelijke plassen zijn aanwezig. In de andere gebieden zijn werkzaamheden aan de gang, maar de gebieden zijn nog verre van afgerond. MIDA was wel al in een ver genoeg gevorderd stadium om geschikt te zijn voor strand en plasbroeders, en werd gevrijwaard tijdens het broedseizoen. Vergelijkbare terreinen zijn momenteel ook nog beschikbaar op de werfzones van Deurganckdok. Door tijdens het broedseizoen een deel van deze oppervlakte vrij te houden kon er voor gezorgd worden dat de doelstellingen voor strand- en plasbroeders werden gehaald. Deze maatregel blijft essentieel zolang de gebieden MIDA en Gedempt deel Doeldok niet afgewerkt zijn Plas en Oever Tabel 3: toestand van het habitattype plas en oever in 2006 Gebied Hydrologie Vegetatie Verrebroekse Plassen Verrebroekse plassen Het gebied omvat omvatten grote plasoppervlakten, die door een pionierzones aansluitend uitgebreide rietkragen en zeer constant waterpeil aan de plassen, deels jaarrond beschikbaar zijn. gelegen op eilanden. Drijdijck De uitgravingswerken werden afgerond in 2006, waardoor vanaf najaar 2006 de plasoppervlakte beschikbaar is voor overwinteraars. Vegetatie langs de oevers moet zich nog ontwikkelen. Momenteel is het gebied een combinatie van plas en pionier. De plasgebieden voorzien in het compensatieplan zijn gerealiseerd op terrein. Voor een overzicht van de watervogels die hiervan gebruik maken, wordt verwezen naar het hoofdstuk - 42 -

Watervogels in dit verslag en vorig verslag (Spanoghe et al. 2005). Een oevervegetatie moet nog ontwikkelen op Drijdijck. Een afsluiting tegen verstoring moet in dit gebied ook nog worden voorzien, maar is voor dit gebied wel van groot belang. Riet en water Tabel 4: toestand van het habitattype riet en water in 2006 Gebied Hydrologie Vegetatie Steenlandpolder Een inrichtingsplan dat In het zuidelijk deel van het voorziet in vernatting en gebied, waar de vernatting bijkomende plassen werd het sterkst is, wordt een uitgevoerd in 2003. toename van de bedekking aan riet vastgesteld. Vorming van aaneengesloten rietland zal nog wel enkele jaren duren. Zoetwaterkreek De uitgraving van de kreek is afgewerkt in 2006. Eind 2006 was in de kreek het streefpeil voor het oppervlaktewater bereikt. Rietgroei moet in dit gebied nog starten. Beide gebieden voor dit habitattype zijn intussen ingericht, maar een gesloten rietvegetatie heeft zich nog niet ontwikkeld. Dit zal naar verwachting nog enkele jaren duren. Een verdichting van de rietkragen langs de sloten heeft op Steenlandpolder al wel voor een toename van het aantal rietbroeders gezorgd. Weidevogelgebied Tabel 5: toestand van het habitattype weidevogelgebied in 2006 Gebied Hydrologie Vegetatie Putten West De inrichtingswerken werden In 2006 was een deel van de uitgevoerd in 2006. Eind oppervlakte al omgezet naar 2006 bereikte het grasland, een deel was in oppervlaktewaterpeil het streefpeil. Er kan dus verwacht worden dat vanaf broedseizoen 2007 het gebied voldoende vernat zal zijn. pionierstadium. Grasland werd in de loop van 2006 verder ingezaaid. Doelpolder Noord De inrichtingswerken werden uitgevoerd in 2006. Eind 2006 bereikte het oppervlaktewaterpeil het streefpeil nog niet. Of het waterpeil tijdens broedseizoen 2007 hoog genoeg zal zijn wordt afwachten. In 2006 was een deel van de oppervlakte al omgezet naar grasland, een deel was in pionierstadium. Grasland werd in de loop van 2006 verder ingezaaid. KBR Het gebied is nog niet vernat. Naar het einde van 2006 was 80% van het beoogde gebied omgezet in grasland. - 43 -

Voor weidevogelgebied was tijdens het broedseizoen 2006 al enige reactie merkbaar op de toen reeds uitgevoerde werken. Om de doelstellingen naar aantallen te halen is het echter essentieel dat zowel de oppervlakte grasland als de hydrologische conditie optimaal is. Er wordt verwacht dat dit in 2007 het geval zal zijn voor Putten West, en mogelijk voor Doelpolder Noord. In KBR zullen de hydrologische condities nog niet voldoen. We verwachten dus in 2007 halverwege te zijn met de compensaties naar weidevogels. Vegetatie De Putten Bij vergelijking van de vegetatie opnames van 2005 en 2006 werden slechts kleine onbeduidende verschillen waargenomen op de plaatsen die in beide jaren hoger lagen dan het voorafgaand hoogste winterpeil. Op de plaatsen die na het hoge winterpeil van 2005 omgezet waren in pioniervegetatie (groepen 1a en 1b zoals onderscheiden in Spanoghe et al. 2005) waren wel merkbare verschillen. Voorafgaand aan 2006 was het hoogste winterpeil 20 cm lager dan het jaar voordien. De vegetatiebedekking aan hogere planten was voor groep 1a (de laagst gelegen en meest vegetatieloze plaatsen) in 2005 1 tot 4 tienden, in 2006 was dit 2 tot 8 tienden. Voor groep 1b noteerden we in 2005 4 tot 6, in 2006 was dit 4 tot 8. Dit houdt in dat de vegetatie zich heeft uitgebreid op de delen die na de overspoeling in winter 2004-2005 de daaropvolgende winter niet opnieuw overspoeld werden. Wat soorten betreft zien we dat op de plaatsen, die in 2005 tot groep 1a werden gerekend, er vooral een toename was aan Fioringras (Agrostis stolonifera), Zulte (Aster tripolium) en Gewoon kweldergras (Puccinelia maritima). Gewoon kweldergras werd in 2005 niet waargenomen, maar haalde in 2006 bedekkingen tot 3 tienden. De eerste twee soorten stegen van 0,1 tot 0,4 tienden naar 0,4 tot 2 tienden. Op de plaatsen van groep 1b was het vooral Zulte dat sterk vooruitgang. Zilte schijnspurie (Spergularia salina), met bedekkingen van enkele tienden kenmerkend voor deze groep, was wisselvallig. Opmerkelijk is dat bij de opnames in deze groep Gewoon kweldergras afwezig was of bedekkingen haalde tot 0,2 tienden. Hieruit volgt duidelijk dat de vegetatie reageert op een correctie van het waterbeheer. In hoeverre of op welke termijn dit herstel evolueert naar uitbreiding van verloren gegane Zilte rus vegetaties zal de toekomst moeten uitwijzen. Door problemen bij het verleggen van de afwateringsgracht kende het gebied in de winter 2006-2007 opnieuw bijzonder hoge waterstanden, vergelijkbaar met de winter 2004-2005. Er kan dus verwacht worden dat het herstel dat ingezet is in 2006 opnieuw teniet gedaan zal zijn. Voor de vegetatie in het gebied is de afwatering in het winterseizoen een bijzonder belangrijk aandachtspunt, dat fundamenteel moet herbekeken worden om in de toekomst beter beheersbaar te zijn. Paardenschor Bij vergelijking van opnames op het Paardenschor valt op dat de vegetatie in de hogere randzones sterk is toegenomen in bedekking aan hogere planten. In 2005 werden deze vegetaties gerekend tot de groepen 3a en 3b. De toename aan bedekking was vooral te wijten aan Zulte (Aster tripolium) en Spiesmelde (Atriplex prostata). Ook Zeekraal (Salicornia sp.) kwam lokaal duidelijk meer voor. De bedekking was Nopjeswier (Vaucheria sp.) is hierbij afgenomen. Op de vegetatiekaart wordt deze groep aangegeven als groep 3c. De verandering wijst op een verder schrijdende successie naar schor. - 44 -

Figuur: links groep 3a en 3b in 2005, rechts groep 3c in 2006 Figuur: Zeekraal veld aan de rand van groep 3c in 2006 Figuur: vegetatiekaart Paardenschor najaar 2006. - 45 -

Hydrologie Materialen en methoden In 2006 werd de hydrologische opvolging verder gezet volgens de methoden die ook vorige jaren werden toegepast. In dit hoofdstuk geven we dit jaar een actualisering van de peilgegevens, een overzicht van kwelgebieden en een overzicht van de hydrologie van de plasgebieden. Andere parameters werden in de vorige jaarrapporten uitvoerig belicht. Ook voor een bespreking van de methodologie bij de hydrologische opvolging wordt verwezen naar voorgaande jaarrapporten. Resultaten Klimaat In onderstaande figuur worden de neerslaggegevens van 2005 en 2006 weergegeven voor de KMI meetstations Ukkel en Stabroek. Neerslag hoeveelheden in de winter waren eerder laag, maar volgens KMI standaarden nog wel normaal. In december en zeker in januari was er eerder weinig neerslag. In februari was er meer neerslag dan normaal, maar geen volledige compensatie van de tekorten in het eerste deel van de winter. Het voorjaar 2006 daarentegen was variabel, met een zeer natte maand mei. De zomer zette droog in, met vooral een zeer droge maand juli, maar augustus was zeer nat. Waterstand In onderstaande tabel worden het gemiddeld hoog waterpeil gedurende de winter (GHG) en het gemiddeld waterpeil tijdens het broedseizoen (GBG) weergegeven voor 2004, 2005 en 2006. Meetlocaties zijn weergegeven op bijgaande kaart. Globaal genomen waren de waterstanden in het broedseizoen 2006 vergelijkbaar met het jaar voordien. In vergelijking met 2004 zien we in de twee daaropvolgende jaren gemiddeld iets verhoogde waterstanden in het poldergebied. De lagere waterniveaus in 2004 zijn waarschijnlijk het gevolg van het droge voorafgaande jaar 2003. In de gebieden voorzien als weidevogelgebied was de evolutie van de waterstand lokaal zeer variabel, wat mogelijk een gevolg is van de inrichtingswerkzaamheden die er plaats vonden. Alleszins werden geen stijgingen genoteerd die groter waren dan de algemene stijging in de polder. De beoogde vernatting was dus nog niet merkbaar op het terrein. Hierin zou na de finalisatie van de werken verandering in moeten komen. Ook in andere gebieden zoals Steenlandpolder en Haasop zien we in 2005 en 2006 iets hogere waterstanden dan in 2004, analoog als in de polder. In Steenlandpolder waren de waterstanden in 2004 reeds verhoogd door opstuwing. - 46 -

250 200 a 150 100 50 0 250 200 jan feb mar apr mei jun jul aug sep oct nov dec b 2005 2006 normaal 150 100 50 0 jan feb mar apr mei jun jul aug sep oct nov dec Figuur: neerslaghoeveelheden KMI. a. meetstation Stabroek b. meetstation Ukkel WAHP218 WAHP221 WAHP423 #S #S #S WAHP211 WAHP413 WAHP422 WAHP437 WAHP433 WAHP431 #S #S #S #S #S #S #S WAHP412 WAHP241 WAHP268 WAHP267 WAHP265 WAHP266 WAHP515 WAHP514 WAHS52 WAHP513 #S#S #S#S #S WAHP457 WAHP456 WAHS47 WAHP462 WAHP463 WAHP511 #S #S #S #S #S #S #S #S #S #S #S #S #S WAHP711 WAHP712 WAHS46 WAHP465 WAHP453 Kaart: Locaties van peilpunten. WAHP: grondwaterpeil, WAHS: oppervlaktewaterpeil. #S#S #S#S WAHP713 WAHS74 WAHS72-47 -

Tabel: Winterpeil (GHG) en Broedseizoen waterpeil (GBG) voor 2004 en 2005 in cm t.o.v. het maaiveld. GHG GBG peilpunt biotoop 2006 winter 1 mei -31 mei 2004 2005 2006 2004 2005 2006 Zoetwaterkreek Buffer West Putten West WAHP241 grasland / werf -40-42 -35-98 -78-89 Steenlandpolder WAHP453 grasland -227-222 -187-234 -239-236 WAHP456 grasland / ruigte -112-121 -104-127 -132-132 WAHP457 grasland / ruigte -48-59 -57-109 -81-83 WAHP462 natte ruigte -24-12 -9-35 -20-18 WAHP463 riet -15-1 -1-22 -6-6 WAHP465 grasland -19-10 -7-46 -47-45 WAHS46 open water 118 96 97 116 96 96 WAHS47 open water 68 75 80 63 73 74 Kreek Buffer Noord Doelpolder Noord WAHP211 grasland -31-44 -39-79 -69-54 WAHP218 grasland -95-65 -121-127 WAHP221 grasland -82-95 -113-140 Drijdijck (1) WAHP265 pionier / werf -92-110 -97-144 -142-143 WAHP266 pionier / werf -13-32 -32-91 -80 WAHP267 pionier / werf -29-35 -29-57 -68-61 WAHP268 pionier / werf -16-28 -16-57 -67 Haasop (zuidelijke groenzone) WAHP511 riet -62-71 -60-83 -79-68 WAHP513 duinriet -144-154 -152-172 -164-161 WAHP514 ruigte -119-136 -129-159 -153-149 WAHP515 duinriet -45-64 -45-92 -79-66 WAHS52 open water 49 43 45 43 41 46 Groot Rietveld WAHP711 natte ruigte -7-9 -5-38 -38-13 WAHP712 riet 18 23 17 15 18 18 WAHP713 duinriet -41-41 -33-71 -71-63 WAHS72 open water 41 46 39 39 42 41 WAHS74 open water 39 38 41 33 31 40 Overige lokaties in de polder WAHP412 weide -20-27 -28-69 -49-44 WAHP413 grasland / ruigte -18-24 -25-73 -65-57 WAHP422 grasland / akker -39-59 -57-140 -128-128 WAHP423 weide -19-33 -32-92 -85-85 WAHP431 boomgaard -89-76 -80-138 -113-113 WAHP433 ruigte / grasland -125-117 -113-158 -149-149 WAHP437 weide -43-45 -46-98 -91-73 In het Groot Rietveld waren de peilen de laatste drie jaar zeer stabiel. Enkel op meetlocatie WAHP711 werd in broedseizoen 2006 een duidelijk hogere waarde genoteerd, maar de peilen op deze plaats worden zeer sterk beïnvloed door de neerslag. De hoge waarde is dus een reflectie van de natte meimaand, en geen structurele wijziging. Op Drijdijck moest in het voorjaar 2006 de monitoring worden onderbroken door de inrichtingswerken. Een gedetailleerdere bespreking van de peilen wordt waar nodig opgenomen in de bespreking per gebied. - 48 -

Kwel Kwel of opwaartse grondwaterstroming ontstaat als de watertafel onder druk komt te staan door een nabij hogergelegen waterlichaam waarmee ze hydrologisch in verbinding staat, zodat de druk zich kan voortplanten. Een hogergelegen waterlichaam kan op Linkeroever voorkomen als grondwatertafel in nabije hogergelegen polders of opgespoten terreinen, of als plasgebied of dok in het opgespoten terrein. Het bestaan van een dergelijke opwaarste druk kan worden gemeten door plaatsing van piëzometers op verschillende diepte. Lokaties van dergelijke piëzometerkoppels zijn aangegeven op onderstaande kaart. Kaart: Locaties van meetplaatsen voor kwel Het bestaan van een opwaartse druk zoals met piëzometers kan worden vastgesteld houdt daarom nog niet in dat er effectief een opwaartse grondwaterstroming is. Dit is ook afhankelijk van de doorlaatbaarheid van de bodem. Het is wel een noodzakelijke voorwaarde. Doordat de hoeveelheid kwelwater niet enkel be nvloedt wordt door het gemeten drukverschil, mag de grootte van dit drukverschil niet vergeleken worden tussen verschillende plaatsen in het kader van hoeveelheid kwelwaterstroming. De aan- of afwezigheid van een drukverschil geeft wel aan waar mogelijk kwel optreedt. Het effect van kwel is een verhoging van de watertafel en een toevoer van mineralen. Indien de kwel blijft bestaan in het groeiseizoen, kan hij de evapotranspiratie deels compenseren en zo zorgen voor een vermindering van de grondwaterdynamiek. Zowel de mineralentoevoer als de tempering van de dynamiek is op Linkeroever in het bijzonder van belang voor natte graslanden met zilte vegetaties. De monitoringsresultaten voor de aangegeven piëzometerkoppels zijn aangegeven in onderstaande figuren. Kwel is aanwezig indien het niveau in de diepe piëzometer (vette lijn) hoger is dan het niveau in de ondiepe. Voor enkele locaties met kwel wordt ook een verschillijn weergegeven. - 49 -

peil (mtaw) 3.5 3.3 3.1 2.9 2.7 2.5 2.3 2.1 1.9 1.7 1.5 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 3.5 3.3 3.1 2.9 2.7 2.5 2.3 2.1 1.9 1.7 1.5 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 3.5 3.3 3.1 2.9 2.7 2.5 2.3 2.1 1.9 1.7 1.5 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 Figuur: kwelsituatie in Doelpolder noord west (links), midden (midden) en oost (rechts). De vette lijn geeft de stijghoogte in de diepe piëzometer weer. Kweldruk is aanwezig als de vette lijn hoger ligt dan de dunne lijn. Verticale lang gestreepte lijnen geven van elk jaar het begin van het voorjaar (1 april), kort gestreepte lijnen het begin van het najaar (1 oktober). peil (mtaw) 3.5 3.3 3.1 2.9 2.7 2.5 2.3 2.1 1.9 1.7 1.5 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 3 2.8 2.6 2.4 2.2 2 1.8 1.6 1.4 1.2 1 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 3 2.8 2.6 2.4 2.2 2 1.8 1.6 1.4 1.2 1 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 Figuur: kwelsituatie in Prosperpolder (links), Muggenhoek (midden) en Steenlandpolder (rechts). De vette lijn geeft de stijghoogte in de diepe piëzometer weer. Kweldruk is aanwezig als de vette lijn hoger ligt dan de dunne lijn. Verticale lang gestreepte lijnen geven van elk jaar het begin van het voorjaar (1 april), kort gestreepte lijnen het begin van het najaar (1 oktober). peil (mtaw) 2.6 2.4 2.2 2 1.8 1.6 1.4 1.2 1 0.8 0.6 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 2.6 2.4 2.2 2 1.8 1.6 1.4 1.2 1 0.8 0.6 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 Figuur: kwelsituatie in De Putten zuid (links) en noord (rechts). De vette lijn geeft de stijghoogte in de diepe piëzometer weer. Kweldruk is aanwezig als de vette lijn hoger ligt dan de dunne lijn. Verticale lang gestreepte lijnen geven van elk jaar het begin van het voorjaar (1 april), kort gestreepte lijnen het begin van het najaar (1 oktober). - 50 -

verschil (m) 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 verschil (m) 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 verschil (m) 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 Figuur: stijghoogteverschil in Muggenhoek (links), Steenlandpolder (midden) en De Putten zuid (rechts). Verticale lang gestreepte lijnen geven van elk jaar het begin van het voorjaar (1 april), kort gestreepte lijnen het begin van het najaar (1 oktober). Absolute waarden van stijghoogteverschillen mogen niet worden geïnterpreteerd naar hoeveelheden kwelstroming, vermits de relatie tussen kwelstroming ook beïnvloed wordt door doorlaatbaarheid van de bodem. Ter hoogte van de middelste meetlocatie in Doelpolder werd kwel waargenomen in het begin van de meetperiode, maar in de natte zomer 2006 was dit niet meer het geval. De peilen in de hoogste piëzometer waren toen sterk verhoogd ten opzichte van de zomers ervoor. In het westen werd begin 2006 de diepe piëzometer beschadigd door de inrichtingswerken. Er werd tijdens de meetperiode nooit kwel waargenomen, de stijghoogtes in beide buizen waren steeds gelijk. In het oosten was de situatie zeer variabel. Op de meetlocatie in Prosperpolder werd eveneens nooit kwel waargenomen. De locatie ligt zelf hoog gelegen in deze polder, en relatief ver verwijderd van de hogere Hedwigepolder. Op deze locatie merken we ook een veel groter verschil tussen winter en zomer watertafel dan op de andere locaties. Dit kan een gevolg zijn van enerzijds de afwezigheid van kwel, en anderzijds van drainage ten behoeve van de landbouw. In de Nieuw Arenbergpolder wordt ter hoogte van Muggenhoek wel duidelijk kwel waargenomen. In het stijghoogteverschil komt echter duidelijk tot uiting dat de kwel zich veel sterker manifesteert in het winterseizoen, en sterk afneemt in het groeiseizoen. De meest nabijgelegen hogere watertafel die een oorzaak van kwel kan zijn is hier de aanpalende Prosperpolder. Zoals reeds hoger vermeld vertoont de watertafel in Prosperpolder een grote winter-zomer dynamiek. De sterk wegzakkende watertafel in de zomer in Prosperpolder vertaalt zich in een duidelijke vermindering van kwel in de Muggenhoek in dit seizoen. In Steenlandpolder bevindt de meetlocatie zich in het zuidelijk laagst gelegen deel van het gebied. Er is duidelijk kwel aanwezig. In de figuur met het stijghoogteverschil zien we dat de kwel hier constant aanwezig is doorheen het ganse jaar. De meest waarschijnlijke bron van kwel hier zijn de nabijgelegen dokken. In de dokken heerst een constant peil. De stijging in de zomer van 2006 is mogelijk het gevolg van de nabije werken aan het verhoogd afritcomplex, waarvan de werf voor een bijkomende bron van kwel kan zorgen. In De Putten kon op de noordelijke meetlocatie slechts een gedeeltelijk beeld worden verkregen, doordat tijdens het begrazingsseizoen de meetbuizen regelmatig beschadigd werden. Alleszins is er een duidelijke kweldruk aanwezig. Dit is ook zo op de zuidelijke meetlocatie, waar wel een vollediger tijdsreeks kon worden opgenomen. In de figuur met het stijghoogteverschil zien we dat er wel pieken optreden, maar deze zijn niet gecorreleerd met het seizoen. Er is het ganse jaar door, ook in het groeiseizoen, duidelijk kwel aanwezig. De bron van de kweldruk is in de Putten een combinatie van factoren. Enerzijds is er de nabijheid van de hoger gelegen Nieuw Arenbergpolder, anderzijds is het gebied ook omringd door hoog opgespoten terrein met een verhoogde watertafel. Het nabijgelegen Doeldok en - 51 -

Putten Plas zullen alleszins een temperende invloed hebben op de kweldynamiek. Dit komt ook tot uiting in de stijghoogtes in aanpalende ondiepe peilbuizen, waar een bijzonder klein verschil tussen zomer en winter wordt genoteerd. Deze beperkte grondwaterdynamiek bevordert enkele soorten zoutplanten als Schorrezoutgras en Melkkruid. Aan de zuidkant van het gebied is ook duidelijk een sterke kwelstroming aanwezig, die in de winter het oppervlak bereikt. Dit kon worden vastgesteld door de aanwezigheid van korsten bevrozen kwelwater. Doordat het opstijgend water iets warmer is vormt het bulten voor het bevriest. Dergelijke kwelkorsten werden in het midden en het noorden van het gebied niet waargenomen. De grondwaterdynamiek is er ook groter. Melkkruid en vooral Schorrezoutgras halen hogere abundanties in het zuiden van het gebied. Zowel de dynamiek in het ondiep grondwater in het zuiden en het midden van het gebied, als de kwelkorsten zijn hieronder weergegeven. peil (mtaw) 2 1.8 1.6 1.4 1.2 1 0.8 0.6 0.4 0.2 0 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 2 1.8 1.6 1.4 1.2 1 0.8 0.6 0.4 0.2 0 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 Figuur: links: grondwaterpeil in het zuiden van De Putten (WAHP313). rechts: in het midden van De Putten (WAHP317). Figuur: kwelkorsten in het zuiden van De Putten, begin 2006. - 52 -

Hydrologie van plasgebieden In dit deel wordt de hydrologie van enkele plassen op Linkeroever nader bekeken. De geselecteerde plasgebieden zijn weergegeven op onderstaande kaart. Peilgrafieken zijn weergegeven in figuur. Conductiviteit, chloride gehalte en bicarbonaat gehalte zijn bijgevoegd in tabel. Kaart: Locaties van geselecteerde plasgebieden peil (mtaw) 2 1.9 1.8 1.7 1.6 1.5 1.4 1.3 1.2 1.1 1 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 2 1.9 1.8 1.7 1.6 1.5 1.4 1.3 1.2 1.1 1 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 5.5 5.4 5.3 5.2 5.1 5 4.9 4.8 4.7 4.6 4.5 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 Figuur: waterpeil van de plas in het Groot Rietveld (links), de grote plas in het noordelijk deel van Steenlandpolder (midden) en de grote plas in de Haasop (rechts). Verticale lang gestreepte lijnen geven van elk jaar het begin van het voorjaar (1 april), kort gestreepte lijnen het begin van het najaar (1 oktober). - 53 -

peil (mtaw) 4 3.9 3.8 3.7 3.6 3.5 3.4 3.3 3.2 3.1 3 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 peil (mtaw) 4 3.9 3.8 3.7 3.6 3.5 3.4 3.3 3.2 3.1 3 01/04/03 28/09/03 26/03/04 22/09/04 21/03/05 17/09/05 16/03/06 12/09/06 Figuur: waterpeil van de plas Verrebroekse plassen 1 (links), en de plas Verrebroekse plassen 2 (rechts). Verticale lang gestreepte lijnen geven van elk jaar het begin van het voorjaar (1 april), kort gestreepte lijnen het begin van het najaar (1 oktober). Tabel: overzicht van de chemie van het water in de geselecteerde plassen. Classificatie gebeurt volgens de classificatie van Stuyfzand zoals uiteengezet in Gyselings et al. 2004. Conductiviteit in µs/cm bij 25 C, Chloride en Bicarbonaat in mg/l. 2004 2005 2006 gemiddelde classificatie Groot Rietveld Conductiviteit 3130 2460 2360 2650 Chloride 807 843 591 747 brak Bicarbonaat 67 169 144 127 middelmatig Steenlandpolder Conductiviteit 1114 932 1185 1077 Chloride 125 97 157 126 zoet Bicarbonaat 357 289 298 315 redelijk hoog Haasop Conductiviteit 1160 979 641 927 Chloride 28 33 31 31 zoet Bicarbonaat 102 105 138 115 redelijk laag Verrebroekse Plassen 1 Conductiviteit 4720 3280 4000 Chloride 1307 726 1017 brak - zout Bicarbonaat 215 241 228 middelmatig Verrebroekse Plassen 2 Conductiviteit 2480 2570 2525 Chloride 357 347 352 brak Bicarbonaat 167 220 194 middelmatig In de peilgrafieken valt vooral op dat het peil in Steenlandpolder en in de Verrebroekse plassen redelijk tot zeer constant zijn. De schommelingen die te zien zijn in het peil te Steenlandpolder zijn het gevolg van ingrepen. Na de inrichting eind 2003 steeg het peil zeer sterk. In 2004 werd de stuw beschadigd waardoor de plas sterk daalde. Na de herstelling kwam het stuwpeil 20cm lager te staan. Dit niveau bleef in 2005 en 2006 constant aangehouden, met een zomerdaling van ongeveer 10 cm. Een schommeling van deze grootteorde zien we ook in de grote plas van de Verrebroekse plassen (Verrebroekse plassen 1). De naastliggende kleine plas Verrebroekse plassen 2 is zelfs constanter. In beide plassen was het effect van de zeer droge maand juli 2006 wel merkbaar, met een plotse daling van het peil. In het Groot Rietveld en de Haasop is de schommeling duidelijk groter. De amplitude van de winter zomer schommeling bedraagt hier 30-40 cm. In het zeer droge jaar 2003 kwamen beide plassen droog te staan. - 54 -

De constantheid van het peil in Verrebroekse plassen en Steenlandpolder is hoogstwaarschijnlijk een gevolg van de nabijheid van de dokken. De waterdruk van de dokken zorgt voor een constante opwaartse druk, die de peilschommeling tempert. In het Groot Rietveld is er wel de aanpalende Vlakte van Zwijndrecht die voor een lichte kwel in het plasgebied zorgt, maar dit effect is duidelijk kleiner. Haasop is zeer hoog gelegen, zodat dit gebied zeker niet onder kwelinvloed staat. Bij het bekijken van de chemische analyses valt in eerste instantie een grote variabiliteit tussen de jaren op. Weersomstandigheden kunnen aanzienlijke schommelingen veroorzaken in de watersamenstelling. Om evoluties in de watersamenstelling te kunnen waarnemen zijn dus beduidend langere tijdsreeksen nodig. Er is wel een duidelijk verschil tussen de gebieden. Zoals hoger vermeld is de plas in Haasop zeer hoog gelegen, en wordt de plas vooral regenwater gevoed. De plas heeft de laagste mineraalgehaltes en is zeer zoet. In het Groot rietveld liggen de zoutconcentraties veel hoger. De zuidelijke plas in het Groot rietveld is laaggelegen en staat onder lichte kwelinvloed, die zout grondwater doet opstromen. De peildynamiek is echter wel vrij groot, mogelijk is de kwelstroom slechts beperkt in omvang. Daarnaast staat ook een grote oppervlakte riet in contact met de plas. Rietvegetatie kent een zeer hoge verdamping, wat een vergrotende invloed heeft op de dynamiek. In Steenlandpolder geeft de constantheid van de peilen wel een aanduiding dat er kwelinvloed is, maar met minder invloed op het zoutgehalte. In de Verrebroekse plassen is het water ook duidelijk brak. - 55 -

Water- en oppervlakte wantsen Materialen en methoden In de zomer van 2004 werden op 23 plaatsen in het Vogelrichtlijngebied stalen genomen voor waterwantsen en kevers. De locaties werden zoveel mogelijk gekozen in of in de buurt van de nog in te richten compensatiegebieden en in de natuurgebieden. In de zomer van 2006 werden alle staalnamepunten in de oorspronkelijke polder herdaan. Hiermee kan de kolonisatie van de nieuwe waterlichamen in de afgewerkte compensatiegebieden op de voet gevolgd worden. Door ook de staalnamepunten in het agrarisch gebied weer mee te nemen, kan een idee verkregen worden of de compensatiegebieden een beter milieu vormen voor deze soortengroep waarvan de samenstelling beter ontwikkeld naarmate de wateren natuurlijker en van een hogere kwaliteit zijn. De bemonstering gebeurde met behulp van een aangepast waterkevernet. Dit is een zeer fijnmazig sleepnet dat voldoende stevig is om alle verschillende plaatsen in een sloot voldoende te kunnen bemonsteren. Per locatie werd ervoor gezorgd dat alle aanwezige biotoopjes voldoende bemonsterd werden om een representatieve staalname te bekomen. Door de grote diversiteit aan dieptes, bodemstructuur en vegetatiestructuur van de verschillende waterpartijen was het onmogelijk gestandaardiseerde staalnames uit te voeren, maar op de gevolgde wijze was de trefkans op alle aanwezige soorten voldoende groot (Bonte et al.,.2001). Alle waterwantsen, oppervlaktewantsen werden onderzocht. De determinaties voor de waterwantsen gebeurden aan de hand van Nieser, 1968. Voor de waterkevers werden Drost et al., 1992 en Barendregt & van Nieuwenhuyzen, 1995 gebruikt. In tabel 15 van de bijlagen zijn alle soorten per staalnameplaats opgesomd. Tabel 1: Staalnameplaatsen Waterwantsen en Waterkevers in het Vogelrichtlijngebied 3.6 Schorren en polders van de Beneden-Schelde in 2006. 1 Doelpolder Noord Plas 2 Doelpolder Brakke Kreek 3 Doelpolder Westlangeweg 4 Doelpolder ingang Kerncentrale 5 Doelpolder Vlaamsche Dijk 6 Prosperdorp 7 Muggenhoek 8 Zoetwaterkreek 9 De Putten poel 10 Grote Geule 11 Drijdijck Watergang 12 Kieldrecht Noord-Zuidverbinding - 56 -

Resultaten Er werden in 2006 in totaal15 soorten waterwantsen gevonden tijdens de staalnames, waarvan 4 soorten niet gevonden werden in 2004. Het aantal soorten per gebied wordt in tabel 2 weergegeven. Tabel 2: Aantal soorten Waterwantsen per staalname. Vet: compensatiegebieden. Cursief: Doelpolder Noord Plas 4 Doelpolder Brakke Kreek 5 Doelpolder Noord + Brakke Kreek 7 Doelpolder Westlangeweg 5 Doelpolder ingang Kerncentrale 5 Doelpolder Vlaamsche Dijk 4 Prosperdorp 3 Muggenhoek 1 Zoetwaterkreek 9 De Putten poel 3 Grote Geule 5 Drijdijck 7 Kieldrecht Noord-Zuidverbinding 3 NZ-verbinding Stenen Goot 0 Compensatiegebieden In tabel 3 wordt het aantal soorten weergegeven in de compensatiegebieden voor en na de inrichting. Tabel 3: Aantal soorten voor en na inrichting 2004 2006 Doelpolder Noord & Brakke Kreek 1 6 Putten West & Zoetwaterkreek 4 9 Drijdijck 1 7 Discussie en verder onderzoek De kolonisatie van de nieuwe waterlichamen in de compensatiegebieden is na één zomer al aanzienlijk. De drie compensatiegebieden kenden een verhoudingsgewijs grotere stijging van het aantal soorten dan alle andere bemonsterde plaatsen. Veertien van de vijftien soorten behoren ook tot twee families van goed vliegende soorten: Notonectidae en Corixidae. Op langere termijn kunnen nog minimaal 5 in het gebied voorkomende soorten (o.a. Verrebroekse Plassen, Haasop, ) verwacht worden. Deze verspreiden zich trager of zijn afhankelijk van een structuurrijke drijvende vegetatie. De nieuwe waterlichamen waren in 2006 vrijwel vegetatieloos. Na ontwikkeling van een rijke onderwatervegetatie en verlandingszones kunnen hier dus nog meer soorten verwacht worden. Een bijkomende staalnameplaats op de Noordzuid-verbinding ter hoogte van het pompgemaal De Watermolen leverde geen enkele macro-invertebraat op. De water- en waterbodemkwaliteit is hier bijzonder slecht. - 57 -

Aanvulling op soortenlijst van 2004 De soorten worden weergegeven in de systematische volgorde van de families volgens Nieser, 1968. Bij de 18 soorten aangetroffen tijdens de staalnames in 2004 komen er 4 bij. Bij elke soort wordt ook de status op de recentste Rode Lijst weergegeven. De Rode Lijst sensu strictu (Bonte, 2001) bevat enkel de categorieën Uitgestorven in Vlaanderen, Met uitsterven bedreigd, Bedreigd en Kwetsbaar. Momenteel niet bedreigd en Kwetsbaar zijn bijkomende categorieën. Wanneer voor een soort een significante daling werd vastgesteld in de periode 1977-2000 voor Vlaanderen, wordt dit ook vermeld. Tenger Bootsmannetje Notonecta viridis Momenteel niet bedreigd; significante daling van het aantal hokken met vindplaatsen, vooral in Oost- en West-Vlaanderen. Baardduikerwants Glaenocorisa propinqua Zeldzaam Van deze noordelijke soort die bij ons de grens van haar areaal bereikt, zijn in Vlaanderen maar een tiental waarnemingen verricht. Vlekpoot Callicorixa praeusta Momenteel niet bedreigd Grote Sigaar Sigara distincta Momenteel niet bedreigd; significante daling van het aantal hokken. De soortensamenstelling van de waterwantsen in de compensatie- en natuurgebieden in het Linkerscheldeoevergebied zal de komende jaren verder opgevolgd worden. - 58 -

Deel II: Bespreking per gebied 1. Gedempt deel Doeldok Hydrologie: Aangezien de demping nog niet voltooid is, gebeurde hier nog geen hydrologische monitoring. Vegetatie / Habitats: Momenteel bestaat de volledige oppervlakte nog uit open water. Het doeltype is 74 ha strand en plasvlakten. Broedvogels Aangezien deze demping nog maar net van start gegaan is, werden hier net zoals in 2004 en 2005 geen broedvogels genoteerd. Watervogels Het Doeldok is een belangrijk toevluchtsoord voor overwinterende watervogels. Vooral voor soorten als Fuut, Geoorde Fuut, Krakeend, Smient en Meerkoet is het één van de belangrijkste deelgebieden binnen het Vogelrichtlijngebied. Binnen het hoofdstuk Watervogels wordt het belang van Doeldok, Putten Plas en Verrebroekse Blikken voor overwinterende watervogels besproken. - 59 -

2. Opgespoten MIDA Hydrologie: in het deelgebied Opgespoten MIDA gebeurde geen hydrologische opvolging, gezien de in opspuiting nog niet voleindigd is. Vegetatie / Habitats: Doordat de opspuiting deels was uitgevoerd en niet verder gezet werd tijdens het broedseizoen 2006, beantwoorde de situatie in 2006 voor het eerst goed aan het doeltype Strand en Plas. Vermits de opspuitingen nog worden verder gezet kan dit echter van jaar tot jaar nog sterk variëren. Broedvogels Dit gebied kende door de opspuiting een grondige verschuiving in het aantal van en de diversiteit aan broedvogels. In 2006 was het een belangrijke schakel binnen het vogelrichtlijngebied, in bijzonder voor broedvogels strand & plas waarvoor het gebied als een tijdelijke compensatie werd aangeduid. Watervogels Het gebied was niet van belang voor watervogels. - 60 -

Broedvogelterritoria Opgespoten MIDA 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Roerdomp 0 1 0 0 Bruine Kiekendief 2 1 0 0 Porseleinhoen 1 0 0 0 Kluut 0 20 0 37 Strandplevier 0 0 0 2 Blauwborst 6 3 1 0 Aandachtssoorten Dodaars 0 7 0 0 Geoorde Fuut 0 13 0 0 Bergeend 10 10 0 4 Krakeend 2 4 0 1 Slobeend 0 1 0 1 Zomertaling 0 1 0 0 Kuifeend 0 5 0 0 Tafeleend 0 4 0 0 Waterral 3 0 0 0 Kievit 13 0 0 2 Kleine Plevier 0 2 0 5 Scholekster 0 2 0 3 Grutto 4 0 0 0 Tureluur 1 0 0 4 Veldleeuwerik 1 1 0 0 Oeverzwaluw 0 140 0 0 Snor 1 0 0 0 Sprinkhaanzanger 1 0 0 0 Rietzanger 1 0 0 0 Kleine Karekiet > 10 3 0 2 Bosrietzanger 2 1 0 0 Baardmannetje 1 0 0 0 Rietgors 3 1 0 0-61 -

3. Vlakte van Zwijndrecht Hydrologie: Tijdelijke plassen kwamen reeds redelijk droog te staan half mei, maar vulden terug op in de daarop volgende weken. Eenzelfde patroon werd gezien in de zomer, met droogvallen van de plassen in juli, en terug opvullen in de zeer natte maand augustus, om opnieuw droog te komen in september. Het peil op de Vlakte van Zwijndrecht is zeer sterk neerslag gestuurd. Vegetatie / Habitats: In 2006 werd geen nieuwe habitatkaart opgemaakt, gezien er zich geen ingrijpende wijzigingen hebben voorgedaan ten opzichte van 2005. De kaart zoals weergegeven in het vorig rapport blijft dus behouden. Wel werden aanwezig zandophogingen verlaagd en werd een deel ruigtevegetatie gemaaid om meer pioniersituaties bij de plassen te behouden. Broedvogels Voor het broedseizoen 2007 zullen beperkte beheerswerken gebeuren op de Vlakte. Het gebied blijft ook nog een belangrijk foerageer- of baltsgebied voor enkele broedvogels van het Groot Rietveld (o.a. Bruine Kiekendief). In 2006 werden de broedvogelaantallen in het Lange Eind weer samengenomen met het Groot Rietveld. In de tabel is dit enkel voor het jaar 2005 anders opgenomen. Er zijn daar door enkel bij de rietvogels enkele verschillen. Watervogels s Winters komen er op de Vlakte van Zwijndrecht geen noemenswaardige aantallen watervogels voor. Pas vanaf maart verschijnen de eerste watervogels die dan grotendeels bestaan uit de broedvogels. De vlakte wordt wel regelmatig gebruikt als slaapplaats door Wulpen. - 62 -

Broedvogelterritoria Vlakte van Zwijndrecht 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Kluut 3 43 0 1 Visdief 0 1 0 0 Blauwborst 6 5 10 3 Aandachtssoorten Dodaars 1 1 1 1 Bergeend 13 11 12 15 Krakeend 4 4 7 5 Slobeend 3 5 5 6 Kuifeend 0 0 3 0 Tafeleend 0 0 1 0 Waterral 0 0 0 1 Kievit 18 22 11 10 Scholekster 1 1 3 3 Kleine Plevier 3 0 3 4 Bontbekplevier 0 0 1 0 Tureluur 9 7 10 8 Grutto 0 0 0 1 Veldleeuwerik 12 12 15 12 Graspieper 2 2 2 2 Gele Kwikstaart 2 1 0 0 Rietzanger 0 0 1 1 Kleine Karekiet 4 1 12 1 Bosrietzanger 1 1 2 3 Rietgors 4 5 6 2-63 -

4. Zoetwaterkreek Hydrologie: Peilen van de nieuwe kreek werden opgevolgd in 2006. December 2006 werd een peil van 1,50m TAW bereikt. Einde januari 2007 was dit opgelopen tot 1,76m TAW. Er kan dus gesteld worden dat het gewenste waterpeil in de kreek bereikt werd op het einde van het jaar. Vegetatie / Habitats: Er werd geen nieuwe habitatkaart gemaakt in 2006, vermits de inrichtingswerken nog aan de gang waren. Wel kan worden gesteld dat een deel van het doelhabitat reeds beschikbaar was, en de habitatsituatie verbeterd was ten opzichte van 2005. Riet was echter nog niet aanwezig. De evolutie naar Riet en water kan nu starten. Ook was door de werken een deel pionierhabitat aanwezig. Een nieuwe habitatkaart om arealen te kwantificeren zal opgemaakt worden na finalisatie van de werken. Broedvogels Dit gebied werd in de tabel samengenomen met Putten West (zie 1.9). Watervogels Ook dit deel van de polder wordt regelmatig gebruikt door overwinterende ganzen en sporadisch door Kieviten of Wulpen. Net zoals de rest van de polder kan men echter niet spreken van een regelmatige pleisterplaats. - 64 -

5. Steenlandpolder Hydrologie De watertafel in het voorjaar 2006 was zeer vergelijkbaar met voorjaar 2005. Tijdens het zomerseizoen werden echter duidelijk hogere waterstanden genoteerd. Kweldrukken in het zuidelijk deel, nabij de werken aan het nieuwe verhoogd rond punt, zijn duidelijk toegenomen. Dit wordt aangegeven in onderstaande grafiek, die het stijghoogteverschil weergeeft tussen de diepe piëzometer WAHP461 en de ondiepe WAHP462. Deze vernatting kan de verrieting van het gebied versnellen. Vermits riet doeltype is voor dit gebied is dit een positief effect. 0.3 0.25 verschil (m) 0.2 0.15 0.1 0.05 0 01/04/04 28/09/04 27/03/05 23/09/05 22/03/06 18/09/06 Figuur: stijghoogteverschil weergeeft tussen de diepe piëzometer WAHP461 en de ondiepe WAHP462 in het zuiden van Steenlandpolder. De kweldruk is gestegen in zomer 2006. Vegetatie / Habitats: De vegetatiesituatie naar doelhabitats toe blijft zeer gelijkaardig in 2006. De verrieting van het zuidelijk deel neemt geleidelijk toe, maar bedekkingen zijn nog te laag om van rietland als broedhabitat te kunnen spreken. Verwacht wordt dat dit nog een aantal jaar zal duren. Wel is er een uitbreiding van riet langs de grachten. Broedvogels De aantallen broedvogels van Plas & Oever en Riet & Water zijn nagenoeg allemaal gestegen door de verhoogde waterstand en de uitbreiding van de rietvegetatie langs de grachten ten gevolge van de inrichtingswerken in 2004 en het aangepaste beheer. Watervogels Het gebied werd in het winterhalfjaar 2005-2006 slechts matig gebruikt door trekkende of overwinterende watervogels. Het gaat voornamelijk over meeuwen, Kieviten, Kuif- en Krakeenden. Het gebied is te weinig gebufferd tegen de nabijgelegen drukke infrastructuur om hoge aantallen te herbergen. - 65 -

Broedvogelterritoria Steenlandpolder 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Bruine Kiekendief 1 0 1 1 Blauwborst 5 5 9 9 Aandachtssoorten Dodaars 0 1 4 5 Bergeend 1 4 3 4 Slobeend 0 2 3 5 Krakeend 1 5 6 9 Kuifeend 0 0 4 6 Tafeleend 0 0 1 7 Waterral 0 0 1 1 Kleine Plevier 0 3 3 1 Kievit 16 22 17 15 Scholekster 1 3 3 3 Grutto 3 2 0 2 Tureluur 0 3 2 3 Veldleeuwerik 1 0 0 0 Roodborsttapuit 0 0 2 1 Rietzanger 1 1 2 2 Kleine Karekiet 5 8 7 22 Bosrietzanger 0 2 1 2 Rietgors 1 2 2 5-66 -

6. Kreek buffer-noord Dit gebied wordt vanaf 2006 samengenomen met Doelpolder Noord waarmee het na de inrichting een logisch geheel vormt. 7. Paardenschor Vegetatie / Habitats: In het broedseizoen 2006 was het grootste deel van de overstroomde oppervlakte nog slik. Voornamelijk in de randzones is laag schor ontwikkeld. Deze ontwikkeling startte in 2005. In 2006 groeide de vegetatie er forser uit met hogere bedekkingen en forsere individuen. Een ruimtelijke uitbreiding was echter nog beperkt. Dit is meer in detail besproken in het hoofdstuk Habitats en vegetatie. De sedimentatie, die in vorig jaarverslag uitgebreid werd besproken, werd ook verder opgevolgd. Eind 2006 werd een nieuwe topografische kaart opgemaakt. De topografische kaarten van 2005 en 2006 worden samen met een verschilkaart hieronder weergegeven. Op deze kaarten is een duidelijke verdergaande sedimentatie merkbaar. Aan de hand van de verschilkaart werd een gemiddelde sedimentatie berekend van 2,2cm tussen de twee opnames. Dit is iets hoger dan de sedimentatie die voordien werd vastgesteld (1,8cm tussen eindafwerking mei 2004 en opname najaar 2005). Broedvogels Broedvogelterritoria Paardenschor 2003 2004 2005 2006 Aandachtssoorten Kleine Plevier 0 0 2 1 Watervogels Het Paardenschor wordt sinds de afgraving gebruikt door verschillende soorten watervogels. Het voorkomen lijkt vooral bepaald te worden door het getij. Daarom werd hier in oktober 2006 een onderzoek gestart naar de aantallen en het gedrag van de watervogels in functie van het getij waarover in een volgend rapport zal gerapporteerd worden. - 67 -

225200 2005 225100 225000 224900 224800 6.2 6.05 5.9 5.75 5.6 5.45 5.3 5.15 5 4.85 4.7 4.55 4.4 4.25 4.1 3.95 3.8 141600 141700 141800 141900 142000 142100 142200 225200 2006 225100 225000 224900 224800 6.2 6.05 5.9 5.75 5.6 5.45 5.3 5.15 5 4.85 4.7 4.55 4.4 4.25 4.1 3.95 3.8 141600 141700 141800 141900 142000 142100 142200 figuur: topografische kaarten van het paardenschor in 2005 en 2006-68 -

225200 225100 2005 vs. 2006 225000 0.5 0.4 0.3 0.2 224900 0.1 0-0.1-0.2 224800-0.3-0.4-0.5 141600 141700 141800 141900 142000 142100 142200 Figuur: verschilkaart van het paardenschor in 2005 en 2006. Rood: plaatsen waar sedimentatie optrad, blauw: plaatsen waar erosie optrad. - 69 -

8. Doelpolder Noord Hydrologie: In het broedseizoen 2006 waren de inrichtingswerken nog aan de gang. Interpretatie van de de tijdsreeksen van peilpunten wordt daardoor bemoeilijkt. Lokaal lijkt zich een vernatting te hebben ingezet, maar er is een grote variatie tussen de metingen in het gebied. Het uiteindelijk gewenste hydrologisch regime had zich zeker nog niet ingesteld. Het peil van de brakke kreek was in december 2006 gestegen tot 2,25mTAW. Dit is nog 25 cm beneden het streefpeil. Vegetatie / Habitats: Er werd geen nieuwe habitatkaart gemaakt in 2006, vermits de inrichtingswerken nog aan de gang waren. Wel kan worden gesteld dat een deel van het doelhabitat reeds beschikbaar was, en de habitatsituatie verbeterd was ten opzichte van 2005. Ook was door de werken een deel pionierhabitat aanwezig. Een nieuwe habitatkaart om arealen te kwantificeren zal opgemaakt worden na finalisatie van de werken. Broedvogels Hoewel de inrichting in het broedseizoen 2006 nog deels aan de gang was, kwam hier al een aanzienlijke stijging van het broedvogelbestand voor. Deze toename is bijvoorbeeld duidelijk voor Kievit en Grutto. De aantallen in de tabel zijn de optelling van de twee voormalige gebieden Kreek Buffer Noord en Doelpolder Noord. Bij de weergave van vogeldata wordt voortaan de naam Doelpolder Noord voor het volledige gebied gebruikt. Broedvogelterritoria Doelpolder Noord 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Kluut 0 0 0 17 Blauwborst 1 2 3 3 Aandachtssoorten Bergeend 5 3 7 2 Kleine Plevier 0 0 0 1 Kievit 5 7 7 17 Scholekster 2 2 1 4 Grutto 0 2 0 1 Tureluur 0 0 0 4 Veldleeuwerik 0 0 1 2 Graspieper 0 0 0 1 Gele Kwikstaart 0 0 0 1 Kleine Karekiet 0 2 3 3 Bosrietzanger 0 1 0 2 Watervogels In het gebied zaten regelmatig Grauwe Ganzen en Kolganzen, soms vergezeld van Wulpen, Kieviten of Goudplevieren. Op de eerste afgewerkte waterpartij zaten in het winterhalfjaar 2005-2006 al regelmatig enkele honderden Smienten naast lage aantallen van andere soorten zoals Meerkoet, Kuifeend en Krakeend. - 70 -

9. Putten West Hydrologie: Grondwaterpeil op de meetlokatie WAHP241 was in het broedseizoen 2006 niet hoger dan de voorgaande jaren. Vegetatie / Habitats: Er werd geen nieuwe habitatkaart gemaakt in 2006, vermits de inrichtingswerken nog aan de gang waren. Wel kan worden gesteld dat een deel van het doelhabitat reeds beschikbaar was, en de habitatsituatie verbeterd was ten opzichte van 2005. Ook was door de werken een deel pionierhabitat aanwezig. Een nieuwe habitatkaart om arealen te kwantificeren zal opgemaakt worden na finalisatie van de werken. Broedvogels Dit gebied werd in de tabel samengenomen met de Zoetwaterkreek (zie 1.4). Hoewel de inrichting in het broedseizoen 2006 nog deels aan de gang was, kwam hier al een aanzienlijke stijging van het broedvogelbestand voor. Broedvogelterritoria Putten West ( + Zoetwaterkreek) 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Kluut 0 0 7 52 Strandplevier 0 0 0 1 Blauwborst 0 0 1 1 Aandachtssoorten Bergeend 1 3 7 2 Krakeend 0 0 0 1 Slobeend 0 0 0 1 Kievit 29 21 15 23 Scholekster 1 3 3 4 Kleine Plevier 0 0 0 4 Grutto 0 11 11 13 Tureluur 0 2 3 2 Kokmeeuw 0 0 0 11 Veldleeuwerik 1 2 4 10 Graspieper 0 2 1 2 Gele Kwikstaart 0 2 0 5 Kleine Karekiet 0 0 1 1 Watervogels Ook dit deel van de polder wordt regelmatig gebruikt door overwinterende ganzen en sporadisch door Kieviten of Wulpen. Net zoals de rest van de polder kan men echter tot het winterhalfjaar 2005-2006 niet spreken van een regelmatige pleisterplaats. - 71 -

10. KBR weidevogelgebied Broedvogels Broedvogelterritoria KBR 2003 2004 2005 2006 Kievit 5 2 5 11 Scholekster 1 0 3 3 Kleine Plevier (hier geen doelsoort) 0 0 2 5 De stijging van met name de Kievit en Kleine Plevier is volledig voor rekening van de 2 zanddepots. Hier zaten 6 van de 11 Kieviten, 1 Scholekster en alle Kleine Plevieren. Op het onafgewerkte deel van de Sigmadijk komen Krakeend, Slobeend, Kuifeend, Bergeend, Fuut en Dodaars tot broeden. Sommige van deze soorten broedden ook op de plasjes van de noordelijke zanddepot. Watervogels Gezien de ligging buiten Linkeroever werden de watervogeltellingen van dit gebied niet verwerkt. - 72 -

11. Drijdijck Hydrologie Door de uitvoering van de werken diende de hydrologische monitoring te worden stopgezet. Zij zal terug worden verdergezet na finalisatie. Vegetatie / Habitats: Er werd geen nieuwe habitatkaart gemaakt in 2006, vermits de inrichtingswerken nog aan de gang waren. Een nieuwe habitatkaart om arealen te kwantificeren zal opgemaakt worden na finalisatie van de werken. Broedvogels In het broedseizoen van 2006 was er zeer veel verstoring door de inrichtingswerken. Dit verklaart de lage aantallen van nagenoeg alle soorten en moet als een éénmalig feit gezien worden. Broedvogelterritoria Drijdijck 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Kluut 0 0 10 0 Bruine Kiekendief 0 0 1 0 Blauwborst 4 4 8 2 Aandachtssoorten Bergeend 1 0 2 1 Krakeend 0 0 1 0 Slobeend 0 0 2 0 Kievit 6 9 15 4 Scholekster 1 1 2 1 Tureluur 0 1 2 2 Roodborsttapuit 1 2 4 1 Kleine Karekiet 3 4 4 3 Bosrietzanger 4 1 0 2 Rietgors 0 0 1 0 Watervogels Door werkzaamheden en verruiging na het broedseizoen 2005 waren in dit gebied in het winterhalfjaar 2005-2006 zeer weinig watervogels aanwezig. - 73 -

12. Verrebroekse Plassen Hydrologie In de Verrebroekse plassen werden op verschillende plaatsen peilen gevolgd. De plassen hebben een vrij constant waterpeil met eerder beperkte seizoensschommeling (10-20cm). Dit is waarschijnlijk het gevolg van de nabijheid van het Verrebroekdok. Vegetatie / Habitats: Het gebied werd in 2006 niet opnieuw gekarteerd. Broedvogels Dit gebied evolueerde op korte termijn naar één van de belangrijkste gebieden binnen het Vogelrichtlijngebied. De omheining van het gebied in het voorjaar 2003 heeft voor de nodige rust onder de broedvogels gezorgd. Het vormt momenteel een belangrijke schakel van het vogelrichtlijngebied voor zowel broedende als doortrekkende en overwinterende vogelsoorten. Voor soorten als Lepelaar, Geoorde Fuut, Fuut, Aalscholver is het de enige broedlocatie binnen het Vogelrichtlijngebied. Het aantal Lepelaars groeide in 2006 tot 14 koppels die 24 uitgevlogen jongen produceerden. Daarnaast was er dit jaar ook weer een broedgeval van Roerdomp én de eerste broedpoging van Grote Zilverreiger voor Vlaanderen. Bij verlies van dit gebied kan geen enkel ander gebied deze soorten en de aantallen watervogels opvangen, zonder aanzienlijke inrichtingswerken. Watervogels Dit gebied was anno 2005-2006 naast Putten Plas en het Doeldok één van de drie belangrijkste watervogelgebieden van het Vogelrichtlijngebied. Het is vooral belangrijk voor Smienten, Wintertalingen, Wilde Eenden en duikeenden. Binnen het hoofdstuk Watervogels wordt het belang van Doeldok, Putten Plas en Verrebroekse Blikken voor overwinterende watervogels besproken. - 74 -

Broedvogelterritoria Verrebroekse Plassen 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Roerdomp 0 1 1 1 Grote Zilverreiger 0 0 0 1 Lepelaar 1 5 11 14 Bruine Kiekendief 1 1 1 1 Kluut 0 0 1 1 Strandplevier 0 0 2 6 Zwartkopmeeuw 200 416 106 5 Visdief 0 0 0 12 IJsvogel 0 0 1 1 Blauwborst 9 5 7 8 Aandachtssoorten Dodaars 6 8 8 5 Geoorde Fuut 18 61 101 84 Aalscholver 2 7 14 18 Bergeend 7 12 9 16 Krakeend 19 25 25 30 Slobeend 5 7 8 5 Zomertaling 1 0 0 0 Kuifeend 19 16 21 20 Tafeleend 8 6 14 12 Waterral 2 1 2 2 Kievit 18 14 8 13 Scholekster 4 5 5 9 Kleine Plevier 2 1 4 5 Bontbekplevier 0 0 0 1 Grutto 5 6 2 2 Wulp 0 0 1 1 Tureluur 5 9 5 3 Kokmeeuw > 750 950 620 540 Veldleeuwerik 10 10 8 8 Oeverzwaluw 55 62 212 280 Graspieper 3 2 3 1 Gele Kwikstaart 1 0 0 2 Roodborsttapuit 0 0 0 1 Graszanger 0 0 0 1 Sprinkhaanzanger 0 0 1 3 Rietzanger 1 4 4 10 Kleine Karekiet 10 19 23 27 Bosrietzanger 0 1 3 1 Baardmannetje 0 1 1 0 Rietgors 2 3 8 14-75 -

13. Percelen van de Vlaamse overheid Hydrologie: Op de percelen aangeduid voor ecologisch waardevolle polder gebeurt geen specifieke hydrologische opvolging. De waterhuishouding wordt bepaald door de drainage van de polder, die algemeen genomen zorgt voor duidelijk te lage watertafels in vergelijking met natuurdoelstellingen. Gezien de meeste aangeduide percelen eerder hoog gelegen zijn in de polder behoren zij tot de drogere delen. Aan de hand van de dichtst bij gelegen peilbuizen schatten we de grondwatertafel tijdens het broedseizoen ongeveer 1 meter beneden maaiveld. Percelen met een waterstand die voor weidevogels aanleiding kan geven tot hoge broeddensiteiten zijn ook in de rest van de polder zeer schaars. Het gaat om enkele laaggelegen percelen in Doelpolder en aan de noordrand van de Oud Arenbergpolder. Broedvogels Het doel van deze percelen is de ecologische waarde van de polder te verhogen. Deze zijn echter bijzonder klein vergeleken met de totale oppervlakte van het poldergebied. Hier wordt de toestand van de totale polder in 2006 weergegeven. Dit is inclusief de compensatiegebieden die in de polder gelegen zijn maar exclusief het natuurreservaat De Putten. De stijgende aantallen van verschillende soorten zijn niet altijd het gevolg van de in 2006 al gedeeltelijke inrichting van Doelpolder Noord en Putten West. De analyse van eventuele verschuivingen van broedvogels tussen de polder en deze gebieden is voor een volgend rapport. Broedvogelterritoria Weidevogels volledige polder 2003 2004 2005 2006 Kievit 157 147 148 159 Scholekster 17 19 33 27 Grutto 10 36 30 38 Tureluur 1 7 10 13 Bergeend 49 41 72 47 Krakeend 3 3 3 6 Slobeend 0 0 2 1 Kuifeend 0 0 4 1 Veldleeuwerik 11 9 17 23 Graspieper 2 4 9 7 Gele Kwikstaart >5 11 11 18 Watervogels Onder de overwinterende watervogels zijn vooral de ganzen belangrijk naast kleinere aantallen van Wulpen, Kieviten en Goudplevieren. - 76 -

14. Zuidelijke Groenzone / Haasop Hydrologie: Grond- en oppervlaktewaterstanden waren in winter en voorjaar 2006 vergelijkbaar met 2005. Vegetatie / Habitats: Haasop werd in 2006 niet opnieuw gekarteerd. Broedvogels Het gedeelte van dit gebied met riet- en waterbiotoop kan als zeer waardevol broedvogelgebied beschouwd worden. De hoger gelegen, drogere gronden, die een groot deel van de totale oppervlakte bestrijken, zijn echter van gering belang naar broedvogels toe. Een uitbreiding van de riet- en waterbiotopen zou een duidelijke meerwaarde aan het gebied geven. Broedvogelterritoria Haasop 2003 2004 2005 2006 Bijlage I soorten Bruine Kiekendief 4 6 6 5 Porseleinhoen 1 0 1 0 Blauwborst 18 14 15 13 Aandachtssoorten Dodaars 8 7 8 5 Bergeend 12 8 10 12 Krakeend 8 7 6 4 Slobeend 4 2 4 3 Kuifeend 9 6 7 4 Tafeleend 3 8 6 4 Waterral 7 5 4 4 Kievit 2 1 0 1 Scholekster 4 3 1 1 Roodborsttapuit 3 4 3 3 Sprinkhaanzanger 1 2 0 1 Rietzanger 1 2 0 1 Kleine Karekiet 38 32 34 31 Bosrietzanger 7 6 4 8 Baardmannetje 0 0 1 0 Rietgors 6 6 6 7 Watervogels Dit gebied werd doorgaans niet meegeteld tijdens de midmaandelijkse watervogeltellingen. Door het gering aandeel aan open water komen hier ook lage aantallen overwinterende watervogels voor. - 77 -

15. Groot Rietveld Hydrologie: Grond- en oppervlaktewaterstanden waren in winter en voorjaar 2006 vergelijkbaar met 2005. Vegetatie / Habitats: Het Groot Rietveld werd in 2006 niet opnieuw gekarteerd. Broedvogels De maatregel om de watertafel hier gevoelig te verhogen in de winter kan als een positieve maatregel naar het broedvogelbestand beschouwd worden. Gegevens tussen haakjes voor het jaar 2003 geven indicatief de broedaantallen aan. Een gestandaardiseerde broedvogelkartering werd toen niet uitgevoerd. De gegevens zijn telkens met de broedvogels van het Lange Eind behalve voor 2005. Bij vergelijking tussen de jaren moet hier rekening mee gehouden worden. Watervogels In het gebied komen kleine aantallen overwinterende watervogels voor. Het gaat voornamelijk over Wilde Eenden, Meerkoeten en Waterhoen. - 78 -

Broedvogelterritoria Groot Rietveld 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Roerdomp -1 0 0 1 Bruine Kiekendief 3 à 4 4 3 3 Porseleinhoen 0 0 2 0 Blauwborst (> 20) 32 14 26 Aandachtssoorten Dodaars 3 à 4 12 15 15 Bergeend ng 2 0 1 Zomertaling 1 0 0 0 Krakeend ng 4 12 13 Slobeend ng 3 5 3 Kuifeend ng 6 11 7 Tafeleend > 3 7 17 13 Waterral -10 5 6 9 Kievit 2 1 0 0 Veldleeuwerik ng 1 0 0 Roodborsttapuit 3 1 3 4 Graszanger 0 0 1 0 Snor 0 0 0 1 Sprinkhaanzanger (3 à 4) 6 2 9 Rietzanger -3 33 9 28 Kleine Karekiet ng 42 28 80 Bosrietzanger ng > 19 14 36 Baardmannetje 5 8 8 9 Buidelmees 1 0 1 0 Rietgors ng 23 18 34-79 -

16. KBR slik en schorren gebied Broedvogels De inventarisatie van het volledige KBR gebied werd besproken onder 6.10 KBR Weidevogelgebied. Watervogels Gezien de ligging buiten Linkeroever werden de watervogeltellingen van dit gebied niet verwerkt. - 80 -

6.17 Meeuwenbroedplaats en Driehoek R2 Broedvogels De R2-driehoek: Na beheerwerken in het najaar van 2005 en voor het broedseizoen in 2006 kwamen hier in 2006 3 Bergeend, 4 Krakeend, 1 Slobeend, 2 Scholekster, 2 Kievit, 1 Kleine Plevier, 1 Tureluur, 2 Blauwborst, 4 Kleine Karekiet en één Rietgors tot broeden. Meeuwenbroedplaats: Dit gebied werd ingericht om dienst te doen als tijdelijke opvang voor broedende meeuwen.. Bovendien kwamen ook nog een aantal weidevogels en soorten van strand- en plasvlakten in dit gebied tot broeden. Broedvogelterritoria Meeuwenbroedplaats 2003 2004 2005 2006 Bijlage I-soorten Zwartkopmeeuw 37 65 1 Blauwborst 1 0 0 Aandachtssoorten Bergeend 3 0 2 Krakeend 1 2 3 Slobeend 1 2 3 Kuifeend 3 2 2 Kievit 4 3 2 Scholekster 1 1 0 Kleine Plevier 1 0 0 Grutto 2 2 2 Tureluur 2 1 1 Kokmeeuw 140 680 290 Veldleeuwerik 0 1 0 Oeverzwaluw 0 0 95-81 -

Algemene conclusies Dit rapport behandelt de resultaten van de eerste 4 monitoringsjaren, 2003-2006, in het Linkerscheldeoevergebied. Er werd intensief onderzoek verricht naar broedvogels, overwinterende watervogels, vegetatie/habitats, hydrologie en enkele andere diergroepen. Wat broedvogels betreft, werd een goed beeld verkregen van de aanwezige populaties. Dit laat toe te signaleren dat de meeste broedvogelsoorten (zowel rietvogels, strand- en plasbroeders, eendachtigen en weidevogels) binnen het compensatienetwerk nog niet de aantallen halen die nodig zijn om het verlies door aanleg van het Deurganckdok te compenseren. De instandhoudingsdoelstellingen voor het ganse Linkerscheldeoevergebied liggen daar dikwijls nog een heel stuk boven. Overwinterende watervogels komen in behoorlijke aantallen voor. De Verrebroekse Plassen zijn het belangrijkste overwinteringsgebied voor verschillende soorten watervogels. Voor andere soorten dragen zij samen met Putten plas en het Doeldok wezenlijk bij tot de totaalaantallen in het gebied. Bij overwinterende ganzen haalt Grauwe Gans de instandhoudingsdoelstellingen. Ze foerageert echter veelal op akkers bij gebrek aan natuurlijker foerageergebied. Wat betreft hydrologie werd in Steenlandpolder en in het Groot Rietveld een vernatting gerealiseerd in de loop van deze vier jaar. In vele gebieden was de waterstand echter nog te laag voor de natuurdoelstellingen. Dit houdt in dat er nog steeds een groot gebrek is aan natte weiden. Door finalisatie van inrichtingswerken wordt vanaf 2007 een verbetering verwacht. Door de natte maand mei waren tijdelijke plassen dit jaar wel waterhoudend gedurende een groot deel van het broedseizoen. Inzake habitats kampte het gebied met een prangend tekort aan weidevogelgebied. De enige gebieden waar weiden aanwezig waren met de juiste randvoorwaarden voor weidevogels, zijn het natuurreservaat De Putten, geïsoleerde percelen in de polder en, hoewel in volle inrichting, al plaatselijk in Doelpolder Noord en Putten West. Andere weiden in het gebied waren veelal te droog, vertoonden te weinig microreliëf en waren schaars en versnipperd. Om De Putten in goede conditie te houden, is een verbetering van de waterafvoer absoluut essentieel. Dit probleem moet op korte termijn opgelost worden, wil men het verlies van kostbare zilte rusgraslanden vermijden. Aan Strand en plas situatie is nog steeds een groot tekort. De inrichting van de Mida en Doeldok laten op zich wachten. Dit tekort kon in 2006 echter weer opgevangen worden door het vrijwaren van een deel van de werfsite van Deurganckdok. Voor Water en Riet moet in Steenlandpolder de rietzones nog verder ontwikkelen tot grotere en dichtere rietpartijen. De Zoetwaterkreek is afgewerkt, hier kan de ontwikkeling beginnen. De Rugstreeppad populatie versnipperde verder door de ingebruikname van een aantal terreinen, waardoor een aantal lokaties niet meer beschikbaar waren. Er waren in 2006 echter ook verschillende nieuwe gebieden voor deze soort wat haar dispersiecapaciteit bevestigt. De realisatie van een levensvatbaar netwerk met kerngebieden en corridors laat nog op zich wachten, op enkele plaatselijke inrichtingswerken na. Vleermuizenonderzoek spitste zich in 2006 vooral toe op KBR. Ten opzichte van Linkeroever werd hier een duidelijk lagere activiteit van watergebonden soorten aangetroffen. Voor dergelijke soorten is het Linkerscheldeoevergebied een belangrijk foerageergebied. Vernatting in KBR kan hier mogelijk op termijn een vergroting van de vleermuizendiversiteit met zich meebrengen. - 82 -

Aandachtspunten voor verder onderzoek Broedvogels De broedvogelmonitoring zoals deze gebeurde, zal mits kleine aanpassingen verder gezet worden in 2007. Compensatiegebieden waarvan de inrichtingsmaatregelen gedaan zijn, zullen intensiever opgevolgd worden. Het broedbiologisch onderzoek wordt in 2006 ook verder gezet met weer speciale aandacht voor Kok- en Zwartkopmeeuw, Visdief en Lepelaar indien deze in voldoende aantal tot broeden komen. Speciale aandacht zal ook gaan naar de link tussen habitats en broedvogelterritoria. Overwinterende watervogels & ganzen De midmaandelijkse tellingen passen in het project Vlaamse Watervogeltellingen en worden zodoende ook verder gezet. Hiervoor wordt weer beroep gedaan op de vrijwilligers van Natuurpunt. Ook de overwinterende populatie ganzen worden verder gevolgd met een iets ruimere aandacht voor het specifieke voedselgebruik. Andere diergroepen Onder de Bijlage III soorten van het Natuurdecreet zal weer specifieke aandacht naar de Rugstreeppad gaan. Met vooral een aftoetsing van de mogelijkheden om deze soort binnen de ecologische infrastructuur en de buffer op te vangen. Vleermuizenonderzoek zal gericht zijn op gebiedsdelen die bij het afgelopen onderzoek nog niet aan bod kwamen. Hydrologie De hydrologische opvolging zal volgend jaar worden verder gezet. Habitats en vegetatie De habitatkaarten zullen waar nodig worden bijgewerkt. Vegetatie opvolging zal worden gestart in de nieuw ingerichte gebieden. - 83 -

Geraadpleegde literatuur AEOLUS, MER Linkerscheldeoever Deurgangdock, augustus 2001. Ahlén I., Baagøe H.J., 1999. Use of ultrasound detectors for bat studies in Europe: experiences from field identification, surveys, and monitoring. Acta Chiropterologica 1 (2): 137-150. Anselin, A., Boone, N., Cliquet, A., Decleer, K., Devos, K., Kuijken, E., Meire, P. & Ysebaert, T., 1999. De internationale status van natuurgebieden in Vlaanderen. In: Kuijken E. (red.). Natuurrapport 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 6, pp. 95-112, Brussel: pp. 250. Anselin, A., Devos K. & E. Kuijken, 1998. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Vlaanderen in 1995 en 1996. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 98/09, Vlavico rapport 98/01: pp. 69. Anselin, A. & Kuijken, E., 1995. Speciale beschermingszones voor het Vlaamse Gewest, in uitvoering van de Habitat Richtlijn 92/43/EEG, inventaris en afbakening. Rapport I.N.95.20, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. Barendregt, H & van Nieuwenhuyzen A, 1995. Waterkevertabel voor Nederland. Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht 1995: 124 pp. Bauwens D. & Claus K., 1996. Verspreiding van amfibieën en reptielen in Vlaanderen. Uitgave van De Wielewaal Natuurvereniging v.z.w., Turnhout (1996): pp. 192. Boeckx K., Lefevre A., 2002. Chiropterologisch onderzoek in de ruilverkaveling Herenthout- Bouwel. Natuurpunt Studie. Bonte, D., Vandomme, V., Muylaert, J. & Bosmans R., 2001. Een gedocumenteerde Rode Lijst van de water- en oppervlaktewantsen van Vlaanderen. Universiteit Gent: pp. 118. Bosmans R., 1994. Een gedocumenteerde Rode Lijstvan de water- en oppervlaktewantsen en waterkevers van Vlaanderen, met inbegrip van enkele case studies. Onderzoeksopdracht K93.002, pp 186. Criel, D., Lefevre, A., Van Den Berge, K., Van Gompel, J., Verhagen, R. (1994) Rode lijst van de zoogdieren in Vlaanderen. AMINAL, Brussel. De Block, M., Meire, P., Hoffmann, M. & Ysebaert, T., 1998. Ecologische studie Containerkaai/dok-west (Waaslandhaven). Onderzoek naar de ecologische effecten van een containerdok langs de Linker Schelde-oever nabij Doel, en de mogelijkheden voor het inpassen van een natuurontwikkelingsplan in en rond de Waaslandhaven. Rapport IN.98.12. Devos K. & Anselin, A., 1996. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Vlaanderen in 1994. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 96/20, Vlavico-rapport 96/1: pp. 65. DEVOS K. & ANSELIN A., 1999. Bijlage 2: Rode lijst van de broedvogels in Vlaanderen, voorkomen in Bijlage I van de Europese Vogelrichtlijn, bedreigingscategorie op Europees niveau en populatieschatting in Vlaanderen. In:Kuijken, E.(red), 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 6, Brussel. - 84 -

Devos, K. Kuijken, E., Ysebaert, T. & P. Meire, 1999. Trekvogels en overwinterende vogels. In: Kuijken, E. (red.), 1999. Natuurrapport 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 6, Brussel. Devos, K., Ysebaert, T. & E. Kuijken, 2001. Watervogels in Vlaanderen tijdens het winterhalfjaar 1997/1998. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2001.10. Brussel. Digitale versie van de Bodemkaart Vlaanderen). van Vlaanderen, IWT, uitgave 2001 (OC GIS- Drost, M.B.P., H.P.J.J. Cuppen, E.J. van Nieukerken & M. Schreijer, (red.) 1992. De waterkevers van Nederland. Uitgeverij K.N.N.V., Utrecht, 280 pp. Europese Gemeenschappen, 2000. Beheer van Natura-2000 -gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG). ISBN 92-828-9051-1: pp.51. Fetter C.W., 2001. Applied Hydrogeology. Prentice Hall, New Jersey. Finke P.A., Zeeman W.P.C., Schouten G., Runhaar J., Van der Molen P., Van der Meer W., Gruijter J.J., Bierkens M.F.P., Van Bakel P.J.T., 2001. Beter werken met waternood, een proeftoepassing in het herinrichtingsgebied De Leijen. Alterra rapport 267, Alterra Research Instituut voor de groene ruimte, Wageningen. Gaisler J., Zukal J., Rehak Z., Homolka M., 1998. Habitat preference and flight activity of bats in a city. Journal of Zoology 244: 439-445. Glendell M., Vaughan N., 2002. Foraging activity of bats in historic landscape parks in relation to habitat composition and park management. Animal Conservation 5: 309-316. Gyselings, R. Spanoghe, G. & Van den Bergh, E., 2003. Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied, plan van aanpak IN.A.2003.25. Gyselings, R., Spanoghe, G. & Van den Bergh E., 2004. Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het tweede jaar. Bijlage 8.7 van het tweede jaarverslag van de Beheercommissie Natuurcompensaties Linkerscheldeoevergebied. Verslag Instituut voor Natuurbehoud IN.O.2004.19. Heath, M.F. & M.I. Evans, eds., 2000. Important Bird Areas in Europe : Priority sites for conservation. 2 vols. Cambridge, UK : BirdLife International (BirdLife conservation series No. 8). Hustings, M.F.H., Kwak, R.G.M., Opdam P.F.M. & Reijnen M.J.S.M., 1985. Vogelinventarisatie Achtergronden, richtlijnen en verslaglegging. Pudoc Wageningen. Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels Zeist. Kalkhoven, J.T.R., van Apeldoorn, R.C. & Foppen R.P.B., 1995. Fauna en natuurdoeltypen; minimumoppervlakte voor kernpopulaties van doelsoorten zoogdieren en vogels. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek. IBN-rapport 193, ISSN: 0928-6888. Kapteyn K. 1997. Laatvlieger Eptesicus serotinus (Schreber, 1774) in Limpens H., Mostert K., Bongers W., 1997. Atlas van de Nederlandse Vleermuizen, onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV, Utrecht. - 85 -

Ketelaar, R. & C. Plate, 2001. Handleiding Landelijk Meetnet Libellen. Rapportnr. VS 2001.28, De Vlinderstichting, Wageningen & Centraal Bureau voor Statistiek, Voorburg. Kuijken, E.,1984. Waterrijke gebieden in Vlaanderen: Situering en evaluatie met nadruk op de ornitologische betekenis. Vierde Vlaams Wetenschappelijk congres Groenvoorziening, Brussel 1984:387-408 Kuijken, E., Courtens, W., Teunissen, W., Vanteghem, S., Verscheure, C. & Meire P., 2001. Aantalsverloop en verspreidingsdynamiek van overwinterende ganzen in Vlaanderen: gegevensverwerking als afwegingskader in gebiedsgericht natuurbeleid. Eindrapport project Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling VLINA /00/03 Kusch J., Weber C., Idelberger S., Koob T., 2004. Foraging habitat preferences of bats in relation to food supply and spatial vegetation structures in a western European low mountain range forest. Folia Zoologica 53 (2): 113-128. Lefevre A. & Verkem S. 2003. Ingekorven vleermuis in Verkem S., De Maeseneer J., Vandendriesche B., Verbeylen G., Yskout S., 2003. Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt studie en JNM-zoogdierenwerkgroep, Mechelen/Gent. Limpens H.J.G.A. & Feenstra M., 1997. Franjestaart Myotis nattereri (Kuhl, 1818) in Limpens H., Mostert K., Bongers W., 1997. Atlas van de Nederlandse Vleermuizen, onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV, Utrecht. Maes D., Van Dyck H., 1999. Dagvlinders in Vlaanderen. Ecologie, verspreiding en behoud. Stichting Leefmilieu, Antwerpen. McLusky D.S.1993. Marine and estuarine gradients an overview. Netherlands Journal of Aquatic Ecology 27(2-4) 489-493. Meire P., Anselin, A., Hoffmann, M., Devos, K. & Kuijken E., 1998b. Voorstel ter compensatie van het Vogelrichtlijngebied Schorren en polders van de Beneden-Schelde als gevolg van de aanleg van het Deurganckdok te Doel. Advies IN 98.90. Meire P., Anselin, A. & Paelinckx D., 1998a. Beschermde habitatten binnen het Vogelrichtlijngebied Schorren en polders van de Benedenschelde en het voorgestelde Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Wetteren, in het kader van het project Containerdok West. Advies IN 98.03. Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, dd. 23.06.1998, BS 25.07.1998. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1999. Project aanleg Deurganckdok Doel in Vlaams Gewest (België). Compensatie Vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebieden. Antwoord op brief DG XI van de Europese Commissie van 22.12.1998 met kenm. XI.B.3(98) X/028618. Nieser N., 1968. De Nederlandse Water- en Oppervlaktewantsen (Heteroptera Aquatica en Seliaquatica). Uitgave van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, Christelijke Jeugdbond voor Natuurvrienden, Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Determineertabel. 55 pp. - 86 -

Nieser N., 1982. Water- en oppervlaktewantsentabel. Derde druk. Jeugdbondsuitgeverij i.s.m. de k.n.n.v.: 78pp. Nijssen D., Meire P., Natuurontwikkelingsstudie van de Zuidelijke Groenzone. UIA, Wilrijk. Rose, P.M. & Scott, D.A., 1997. Waterfowl Population Estimates, Second Edition. Wetlands International Publication 44, Wageningen, The Netherlands: pp. 106. Runhaar, J., H. Kuijpers, H.L. Boogaard, E.P.A.G. Schouwenberg & P.C. Jansen, 2003. Natuurgericht Landevaluatiesysteem (NATLES) versie 2.1. Alterra rapport 550, Wageningen. Samsoen L., Beeckman E., Van den Eede C., Van Walle E. 2007. Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever. Provinciale Visserijcommissie van Oost Vlaanderen. Schaminée J.H.J., Stortelder, A.H.F., Westhoff, V., 1995. De vegetatie van Nederland, deel 1. Opulus Press, Leiden. Schaminée J.H.J., Stortelder, A.H.F., Weeda E.J., 1996. De vegetatie van Nederland, deel 3. Opulus Press, Leiden. Schaminée J.H.J., Weeda E.J., Westhoff, V., 1998. De vegetatie van Nederland, deel 4. Opulus Press, Leiden. Spanoghe, G. Gyselings, R. & Van den Bergh E., 2003. Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het tweede jaar. Bijlage 8.7 van het tweede jaarverslag van de Beheercommissie van het Linkerscheldeoevergebied. Verslag Instituut voor Natuurbehoud IN.V.2003.15,Brussel Spanoghe G., Gyselings R. & Van den Bergh E., 2006. Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het derde jaar. Bijlage 8.6 van het derde jaarverslag van de Beheercommissie Natuurcompensaties Linkerscheldeoevergebied. Verslag Instituut voor Natuurbehoud IN.O.2006.1, Brussel. Stienen Eric W. M., Arts Floor A., De Boer Peter, Beeren Wil J., Majoor Frank, 1998. Broedresultaten van Kokmeeuwen in Nederland in 1997. SULA 12de jg: 1-11 (1998). Tax M., 1989. Atlas van de Nederlandse Dagvlinders. Vereniging tot het behoud van Natuurmonumenten in Nederland/De vlinderstichting, s Gravenland/Wageningen. Van Braeckel A., Vandevoorde B., Spanoghe G., Mertens W., De Becker P., Huybrechts W., Van den Bergh E., 2004. Getijonafhankelijke natuurontwikkeling in het Gecontroleerd Overstromingsgebied Kruibeke, Bazel en Rupelmonde. Opmaak van het integraal plan KBR. Verslag IN.O.2004.16. Brussel. Van den Bergh, Anselin, Van Elegem & Ysebaert, 2000. Ecologische inrichting van de volumebuffer rond de Waaslandhaven: algemene aanbevelingen en te verwachten effecten op de evolutie van de soorten die als criteria gebruikt werden bij de aanduiding van het vogelrichtlijngebied Schorren en Polders van de Beneden-Schelde (EEG/79/409). Advies IN 2000.51, april 2000. Van den Bergh, Hemelaer, Van de Bremt, Frans, Laureys, Meire, Ysebaert en Kuijken, Bijdrage van de Werkgroep Buffering Waaslandhaven aan: het strategisch plan Waaslandhaven met betrekking tot de ecologische invulling van de buitenste 100 m van de - 87 -

volumebuffer; de meldingsplicht aan de Europese Commissie over de compensatie van de beschermde habitatten binnen het vogelrichtlijngebied Schorren en polders van de Beneden Schelde (EEG/79/409), Advies IN 2000.50, april 2000. Van den Bergh, E. Hemelaer,L. & Meire, P. 2001. Instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden in het Linkerscheldeoevergebied: Wetenschappelijke onderbouwing IN.A.2001.25. Van der Wijden B. 2003. Franjestaart in Verkem S., De Maeseneer J., Vandendriesche B., Verbeylen G., Yskout S., 2003. Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt studie en JNM-zoogdierenwerkgroep, Mechelen/Gent. Vandevoorde B., De Becker P., Van den Bergh E., 2002.Vegetatiekartering van de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2002.07. Brussel. Van Hove, D., Adriaensen F. & Meire P. 2004. Opstellen van instandhoudingsdoelstellingen voor speciale beschermingszones in het kader van de vogelrichtlijn 79/409/EEG, de habitatrichtlijn 92/43/EEG en eventuele watergebieden van internationale betekenis (Conventie van Ramsar) in de Zeehaven van Antwerpen, poort van Vlaanderen in het Ruimtelijk Structuurplan. UA: ECOBE 04-N14, december 2004. Van Ranst E., Sys C, 2000. Eenduidige legende voor de digitale bodemkaart van Vlaanderen (schaal 1:20 000). Laboratorium voor bodemkunde, Universiteit Gent. Van Swaay, C.A.M., 2000. Handleiding Landelijk Meetnet Dagvlinders. Rapportnr. VS 2000.11, De Vlinderstichting, Wageningen. Van Vessem J. & Kuijken E., 1986. Overzicht van de voorgestelde speciale beschermingszones in Vlaanderen voor het behoud van de vogelstand (E.G.-Richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979). Instituut voor Natuurbehoud, Hasselt, 1986: 94 pp. Vespremeanu, 1986 in Cramp et al., 1977. Handbook of the Birds of Europe, the Middle East and North Africa, the birds of the Western Palearctic, Volume I, Oxford University Press, 1977: 722 pp. Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., 2004. Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496p. WETLANDS INTERNATIONAL. 2002. Waterbird Population Estimates. Wetlands International Global Series. Third Edition. ed. Wageningen, The Netherlands. Wickramasinghe L.P., Harris S., Jones G., Vaughan N., 2003. Bat activity and species richness on organic and conventional farms: impact of agricultural intensification. Journal of Applied Ecology 40: 984-993. - 88 -

Bijlagen Tabellen Tabel 1: Evaluatie doelstellingen broedvogels van riet & water uit de compensatiematrix in 2004. Tabel 2: Evaluatie doelstellingen broedvogels van riet & water uit de compensatiematrix in 2005. Tabel 3: Evaluatie doelstellingen broedvogels van riet & water uit de compensatiematrix in 2006. Tabel 4: Evaluatie doelstellingen broedvogels van strand en plas uit de compensatiematrix in 2004. Tabel 5: Evaluatie doelstellingen broedvogels van strand en plas uit de compensatiematrix in 2005. Tabel 6: Evaluatie doelstellingen broedvogels van strand en plas uit de compensatiematrix in 2006. Tabel 7: Evaluatie doelstellingen meeuwen uit de compensatiematrix in 2004. Tabel 8: Evaluatie doelstellingen meeuwen uit de compensatiematrix in 2005. Tabel 9: Evaluatie doelstellingen meeuwen uit de compensatiematrix in 2006. Tabel 10: Evaluatie doelstellingen weidevogels uit de compensatiematrix in 2004. Tabel 11: Evaluatie doelstellingen weidevogels uit de compensatiematrix in 2005. Tabel 12: Evaluatie doelstellingen weidevogels uit de compensatiematrix in 2006. Tabel 13 : territoria van broedvogels van de Bijlage I in de compensatiegebieden en in kerngebieden in het Vogelrichtlijngebied 3.6 in 2006 Tabel 14 : territoria van aandachtssoorten in de compensatiegebieden en in het Vogelrichtlijngebied 3.6 (2006) Tabel 15 : Overzicht van de soorten water- en oppervlaktewantsen per staalnameplaats in 2006; in respectievelijke volgorde Samsoen L., Beeckman E., Van den Eede C., Van Walle E. 2007. Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever. Provinciale Visserijcommissie van Oost Vlaanderen. - 89 -

2004 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Riet en Water Plas en Oever Overige TOTAAL koppels boven SP gewenst PW gewenst VB DD tov 2003 doelst. BIJLAGE I Blauwborst 14 0 40 0 60-29 0 50 21 3-11 Bruine kiekendief 5 0 40 0 60 0 0 0 0 0-5 OVERIGE Bosrietzanger 6 33 40 0 60 17-50 133 133 8 2 Kleine karekiet 31 10 40 0 60 29 3-10 32 10-21 Rietgors 5 20 40 0 60 20 0 0 40 2-3 Rietzanger 2 0 40 0 60 150 0-50 100 2 0 Sprinkhaanzanger 2 0 40 0 60 0 0-150 -150-3 -5 Waterral 6 0 40 0 60-17 0-50 -67-4 -10 Totaal 70 9 40 0 60 13-3 7 26 18-52 Tabel 1: Evaluatie doelstellingen broedvogels van riet & water uit de compensatiematrix in 2004. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. - 90 -

2005 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Riet en Water Plas en Oever Overige TOTAAL koppels boven SP gewenst PW gewenst VB DD tov 2003 doelst. BIJLAGE I Blauwborst 14 29 40 7 60-14 29 21 71 10-4 Bruine kiekendief 5 0 40 0 60 0 20-40 -20-1 -6 OVERIGE Bosrietzanger 6 17 40 0 60 50-67 -17-17 -1-7 Kleine karekiet 31 6 40 3 60 42 3 3 58 18-13 Rietgors 5 20 40 0 60 120 20-20 140 7 2 Rietzanger 2 50 40 0 60 150 0 0 200 4 2 Sprinkhaanzanger 2 50 40 0 60 50 50-100 50 1-1 Waterral 6 17 40 0 60 0 0-50 -33-2 -8 Totaal 70 16 40 3 60 34 6-7 51 36-34 Tabel 2: Evaluatie doelstellingen broedvogels van riet & water uit de compensatiematrix in 2005. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. - 91 -

2006 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Riet en Water Plas en Oever Overige TOTAAL koppels boven SP gewenst PW gewenst VB DD tov 2003 doelst. BIJLAGE I Blauwborst 14 29 40 7 60-7 -14-36 -21-3 -17 Bruine kiekendief 5 0 40 0 60 0 0-40 -40-2 -7 OVERIGE Bosrietzanger 6 33 40 0 60 17-33 33 50 3-3 Kleine karekiet 31 55 40 3 60 55 0-13 100 31 0 Rietgors 5 80 40 0 60 240 0-80 240 12 7 Rietzanger 2 50 40 0 60 450 0 0 500 10 8 Sprinkhaanzanger 2 50 40 0 60 150 0-150 50 1-1 Waterral 6 17 40 0 60 0 0-33 -17-1 -7 Totaal 70 43 40 3 60 59-6 -26 73 51-19 Tabel 3: Evaluatie doelstellingen broedvogels van riet & water uit de compensatiematrix in 2006. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. - 92 -

2004 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Strand en Plas Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven GD doel MIDA doel VvZ doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I Kluut 164 0 37 12 38 24 26 0 0 12 0 49 80-84 Visdief 62 0 37 0 38 2 26 0 0 24 0 26 16-46 OVERIGE Strandplevier 3 0 37 0 38 0 26 0 0 100 0 100 3 0 Kleine plevier 5 0 37 40 38-60 26-20 0 40 80 80 4-1 Totaal 234 0 36.5 9 38 16 26 0 0 17 2 44 103-131 Tabel 4: Evaluatie doelstellingen broedvogels van strand en plas uit de compensatiematrix in 2004. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. 2005 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Strand en Plas Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven GD doel MIDA doel VvZ doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I Kluut 164 0 37 0 38-2 26 1 6 98 4 107 175 11 Visdief 62 0 37 0 38 0 26 0 0 323 0 323 200 138 OVERIGE Strandplevier 3 0 37 0 38 0 26 67 0 367 0 433 13 10 Kleine plevier 5 0 37 20 38 0 26 40 0 120 60 240 12 7 Totaal 234 0 37 0 38-1 26 2 4 161 4 171 400 166 Tabel 5: Evaluatie doelstellingen broedvogels van strand en plas uit de compensatiematrix in 2005. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. - 93 -

2006 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Strand en Plas Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven GD doel MIDA doel VvZ doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I Kluut 164 0 37 23 38-1 26 1 0 16 42 80 132-32 Visdief 62 0 37 0 38 0 26 19 0 442 0 461 286 224 OVERIGE Strandplevier 3 0 37 67 38 0 26 200 0 133 33 433 13 10 Kleine plevier 5 0 37 100 38 20 26 60 0 100 160 440 22 17 Totaal 234 0 37 19 38 0 26 9 0 132 33 195 455 221 Tabel 6: Evaluatie doelstellingen broedvogels van strand en plas uit de compensatiematrix in 2006. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. 2004 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Strand en Plas Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven GD doel MIDA doel VvZ doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I Zwartkopmeeuw 12 0 37 0 38 0 26 1800 0 25 308 2133 256 244 OVERIGE Kokmeeuw 180 0 37 0 38 0 26 111 0 333 78 522 940 760 Totaal 192 0 36.5 0 38 0 26 217 0 314 92 623 1196 1004 Tabel 7: Evaluatie doelstellingen meeuwen uit de compensatiematrix in 2004. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. - 94 -

2005 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Strand en Plas Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven GD doel MIDA doel VvZ doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I Zwartkopmeeuw 12 0 37 0 38 0 26-783 0 542 542 300 36 24 OVERIGE Kokmeeuw 180 0 37 0 38 0 26-72 0 239 378 544 980 800 Totaal 192 0 37 0 38 0 26-117 0 258 388 529 1016 824 Tabel 8: Evaluatie doelstellingen meeuwen uit de compensatiematrix in 2005. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. 2006 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Strand en Plas Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven GD doel MIDA doel VvZ doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I Zwartkopmeeuw 12 0 37 0 38 0 26-1625 0 8 0-1617 -194-206 OVERIGE Kokmeeuw 180 0 37 0 38 0 26-117 0 161 6 50 90-90 Totaal 192 0 37 0 38 0 26-211 0 151 6-54 -104-296 Tabel 9: Evaluatie doelstellingen meeuwen uit de compensatiematrix in 2006. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. - 95 -

2004 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Weidevogelgebied Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven DPN doel PW doel KBR doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I OVERIGE Tureluur 30 0 26 7 19 0 55 13 3 7 7 37 11-19 Grutto 24 8 26 46 19 0 55 4 0 0-13 46 11-13 Scholekster 39 0 26 5 19-3 55 3 0 8 13 26 10-29 Kievit 77 5 26-10 19-4 55-5 4 3 0-8 -6-83 Totaal 170 4 26 4 19-2 55 1 2 4 2 15 26-144 Tabel 10: Evaluatie doelstellingen weidevogels uit de compensatiematrix in 2004. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. 2005 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Strand en Plas Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven DPN doel PW doel KBR doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I OVERIGE Tureluur 30 0 26 10 19 0 55 0 7 7 10 33 10-20 Grutto 24 0 26 10 19 0 55-13 0 0-17 -19-5 -29 Scholekster 39-5 26 5 19 3 55 3 3 8 18 33 13-26 Kievit 77 4 26-18 19 0 55-13 12 4-22 -34-26 -103 Totaal 170 1 26 1 19 1 55-7 7 4-6 0 0-170 Tabel 11: Evaluatie doelstellingen weidevogels uit de compensatiematrix in 2005. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. - 96 -

2006 Soort Doelstelling percentage van de doelstelling gerealiseerd in toename koppels Strand en Plas Plas en Oever Deurg. Overige TOTAAL koppels boven DPN doel PW doel KBR doel VB DD dok tov 2003 doelst. BIJLAGE I OVERIGE Tureluur 30 13 26 7 19 0 55-7 7 3 20 43 13-17 Grutto 24 4 26 54 19 0 55-13 0 0-17 29 7-17 Scholekster 39 5 26 8 19 5 55 13 0 23 23 77 30-9 Kievit 77 19 26-8 19 8 55-6 -3 1-29 -17-13 -90 Totaal 170 13 26 7 19 5 55-3 0 1-6 17 28-142 Tabel 12: Evaluatie doelstellingen weidevogels uit de compensatiematrix in 2006. De totale doelstelling werd verdeeld over de gebieden die voor dit type zijn aangeduid in verhouding tot hun oppervlakte. - 97 -

Broedvogelterritoria Bijlage I Ketenisse DGD Polders Totaal Grote Geule De Putten Schor Ouden Doel CPN Rest Vogelrichtlijngebied 3.6 Roerdomp 0 0 0 0 0 0 2 0 2 Lepelaar 0 0 0 0 0 0 14 0 14 Bruine Kiekendief 0 0 1 1 0 2 10 7 21 Slechtvalk 0 0 0 0 0 0 0 0 2 Porseleinhoen 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Kluut 0 27 0 0 6 1 102 12 148 Steltkluut 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Strandplevier 0 4 0 0 0 0 9 2 15 Zwartkopmeeuw 0 1 0 0 0 0 6 0 7 Visdief 0 274 0 0 0 0 13 0 287 IJsvogel 0 0 0 0 0 0 1 1 2 Blauwborst 6 1 14 6-7 6 43 67 29 171 Tabel 13 : territoria van broedvogels van de Bijlage I in de compensatiegebieden en in kerngebieden in het Vogelrichtlijngebied 3.6 in 2006 (CPN=Compensatienetwerk, DGD: Deurganckdok) - 98 -

Broedvogelterritoria Aandachtssoorten Ketenisse DGD Polders Totaal Grote Geule De Putten Schor Ouden Doel CPN Rest Vogelrichtlijngebied 3.6 Dodaars 0 0 0 0 0 0 31 2 33 Geoorde Fuut 0 0 0 0 0 0 84 0 84 Aalscholver 0 0 0 0 0 0 18 0 18 Bergeend 3 10 43 2 12 1 62 40 183 Zomertaling 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Krakeend 3 3 5 1 7 1 70 17 107 Slobeend 0 1 0 1 1 1 28 7 39 Kuifeend 0 1 1 0 1 0 39 33 75 Tafeleend 0 3 0 0 0 0 36 9 48 Waterral 0 0 0 0 0 3 17 0 20 Kievit 10 1 119 1-2 2 8 100 41 283 Tabel 13: territoria van aandachtssoorten in de compensatiegebieden en in kerngebieden in het Vogelrichtlijngebied 3.6 in 2006 (CPN=Compensatienetwerk, DGD: Deurganckdok) - 99 -

Broedvogelterritoria Aandachtssoorten Ketenisse DGD Polders Totaal Grote Geule De Putten Schor Ouden Doel CPN Rest Vogelrichtlijngebied 3.6 Scholekster 3 9 19 1-2 0 0 33 19 74 Kleine Plevier 2 5 0 0 0 0 22 7 36 Bontbekplevier 0 0 0 0 0 0 1 0 1 Grutto 0 0 24 0 2 0 21 5 52 Wulp 0 0 0 0 0 0 1 4 5 Tureluur 5 1 7 0 3 27 28 13 84 Kokmeeuw 0 289 0 0 820 0 830 35 1974 Veldleeuwerik 4 1 11 0 1 0 32 25 74 Oeverzwaluw 0 810 0 0 0 0 375 0 1185 Graspieper 4 1 4 0 0 0 6 8 23 Tabel 13: territoria van aandachtssoorten in de compensatiegebieden en in kerngebieden in het Vogelrichtlijngebied 3.6 in 2006 (CPN=Compensatienetwerk, DGD: Deurganckdok) - 100 -

Broedvogelterritoria Aandachtssoorten Ketenisse DGD Polders Totaal Grote Geule De Putten Schor Ouden Doel CPN Rest Vogelrichtlijn- Gebied 3.6 Gele Kwikstaart 0 0 12 0 0 3-4 8 0 23 Roodborsttapuit 0 0 12 0 0 0 7 4 23 Graszanger 0 0 0 0 0 0 1 1 2 Snor 0 0 0 0 0 3-4 1 0 4 Sprinkhaanzanger 0 0 0 0 0 0 14 4 18 Rietzanger 1 0 0 0 0 20 42 6 69 Kleine Karekiet 15 0 12 23-28 31 101 174 49 403 Bosrietzanger 5 0 1 3-4 3 3-4 54 14 73 Baardmannetje 0 0 0 0 0 12 9 0 21 Buidelmees 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Rietgors 6 1 0 3-4 0 19 63 23 115 Tabel 13: territoria aandachtssoorten in de compensatiegebieden en in kerngebieden in het Vogelrichtlijngebied 3.6 in 2006 (CPN=Compensatienetwerk, DGD: Deurganckdok) - 101 -

Broedvogel territoria R2 MI DA VvZ (Z2) S P P S D P N P W Bijlage I Roerdomp 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 2 D D V B H A A G R M E E DGD KBR CPN Lepelaar 0 0 0 0 0 0 0 0 14 0 0 0 0 14 Bruine Kiekendief 0 0 0 1 0 0 0 0 1 5 3 0 0 10 Slechtvalk 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Porseleinhoen 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Kluut 0 32 1 0 0 17 52 0 1 0 0 0 27 102 Steltkluut 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Strandplevier 0 2 0 0 0 0 1 0 6 0 0 0 4 9 Zwartkopmeeuw 0 0 0 0 0 0 0 0 5 0 0 1 1 6 Visdief 0 1 0 0 0 0 0 0 12 0 0 0 274 13 IJsvogel 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 Blauwborst 2 0 3 9 0 3 1 2 8 13 26 0 1 67 Tabel 14 : territoria van aandachtssoorten in de compensatiegebieden en in het Vogelrichtlijngebied 3.6 (2006) (R2= R2-Vlakte, MIDA= opgespoten MiDA, VvZ(Z2)=Vlakte van Zwijndrecht, SP= Steenlandpolder, PS= Paardenschor, DPN= Doelpolder Noord, PW= Putten West, DD=Drijdijck, VB=Verrebroekse Blikken,HAA= Haasop, GR=Groot Rietveld,MEE=Meeuwenbroedplaats Deurganckdok, KBR= weidevogelgebied Kruibeke-Bazel- Rupelmonde, CPN=Compensatienetwerk) - 102 -

Broedvogel territoria Aandachts R2 MI DA VvZ (Z2) S P P S D P N P W D D soorten Dodaars 0 0 1 5 0 0 0 0 5 5 15 0 0 31 V B H A A G R M E E DGD KBR CPN Geoorde Fuut 0 0 0 0 0 0 0 0 84 0 0 0 0 84 Aalscholver 0 0 0 0 0 0 0 0 18 0 0 0 0 18 Bergeend 3 4 15 4 0 2 2 1 16 12 1 2 10 62 Zomertaling 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Krakeend 4 1 5 9 0 0 1 0 30 4 13 3 3 70 Slobeend 1 1 6 5 0 0 1 0 5 3 3 3 1 28 Kuifeend 0 0 0 6 0 0 0 0 20 4 7 2 3 39 Tafeleend 0 0 0 7 0 0 0 0 12 4 13 0 0 36 Waterral 0 0 1 1 0 0 0 0 2 4 9 0 0 17 Kievit 2 2 10 15 0 17 23 4 13 1 0 2 1 11 100 Tabel 14: territoria van aandachtssoorten in de compensatiegebieden en in het Vogelrichtlijngebied 3.6 (2006) (R2= R2-Vlakte, MIDA= opgespoten MiDA, VvZ(Z2)=Vlakte van Zwijndrecht, SP= Steenlandpolder, PS= Paardenschor, DPN= Doelpolder Noord, PW= Putten West, DD=Drijdijck, VB=Verrebroekse Blikken,HAA= Haasop, GR=Groot Rietveld,MEE=Meeuwenbroedplaats Deurganckdok, KBR= weidevogelgebied Kruibeke-Bazel- Rupelmonde, CPN=Compensatienetwerk) - 103 -

Broedvogel territoria Aandachts R2 MI DA VvZ (Z2) S P P S D P N P W D D soorten Scholekster 2 3 3 3 0 4 4 1 9 1 0 0 9 3 33 V B H A A G R M E E DGD KBR CPN Kleine Plevier 1 5 4 1 0 1 4 0 5 0 0 0 5 22 Bontbekplevier 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 Grutto 0 0 1 2 0 1 13 0 2 0 0 2 0 0 21 Wulp 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 Tureluur 1 4 8 3 0 4 2 2 3 0 0 1 1 0 28 Kokmeeuw 0 0 0 0 0 0 11 0 540 0 0 290 289 830 Veldleeuwerik 0 0 12 0 0 2 10 0 8 0 0 0 1 32 Oeverzwaluw 0 0 0 0 0 0 0 0 280 0 0 95 810 375 Graspieper 0 0 2 0 0 1 2 0 1 0 0 0 1 6 Tabel 14 : territoria van aandachtssoorten in de compensatiegebieden en in het Vogelrichtlijngebied 3.6 (2006) (R2= R2-Vlakte, MIDA= opgespoten MiDA, VvZ(Z2)=Vlakte van Zwijndrecht, SP= Steenlandpolder, PS= Paardenschor, DPN= Doelpolder Noord, PW= Putten West, DD=Drijdijck, VB=Verrebroekse Blikken,HAA= Haasop, GR=Groot Rietveld,MEE=Meeuwenbroedplaats Deurganckdok, KBR= weidevogelgebied Kruibeke-Bazel- Rupelmonde, CPN=Compensatienetwerk) - 104 -

Broedvogel territoria Aandachts R 2 M I D A VvZ (Z2) S P P S D P N P W D D soorten Gele Kwikstaart 0 0 0 0 0 1 5 0 2 0 0 0 0 8 V B H A A G R M E E DGD KBR CPN Roodborsttapuit 0 0 0 1 0 0 0 1 1 0 4 0 0 7 Graszanger 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 Snor 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 Sprinkhaanzanger 0 0 0 1 0 0 0 0 3 1 9 0 0 14 Rietzanger 0 0 1 2 0 0 0 0 10 1 28 0 0 42 Kleine Karekiet 4 2 1 22 0 3 1 3 27 31 80 0 1 174 Bosrietzanger 0 0 3 2 0 2 0 2 1 8 36 0 0 54 Baardmannetje 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 9 0 0 9 Buidelmees 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Rietgors 1 0 2 5 0 0 0 0 14 7 34 0 0 63 Tabel 14 : territoria van aandachtssoorten in de compensatiegebieden en in het Vogelrichtlijngebied 3.6 (2006) (R2= R2-Vlakte, MIDA= opgespoten MiDA, VvZ(Z2)=Vlakte van Zwijndrecht, SP= Steenlandpolder, PS= Paardenschor, DPN= Doelpolder Noord, PW= Putten West, DD=Drijdijck, VB=Verrebroekse Blikken,HAA= Haasop, GR=Groot Rietveld,MEE=Meeuwenbroedplaats Deurganckdok, KBR= weidevogelgebied Kruibeke-Bazel- Rupelmonde, CPN=Compensatienetwerk) - 105 -

DPN-p DP-BK DPwlw DP-KC DP-VD PPD MH ZWK PU p GG DD NZ w NZ sg Gerris thoracicus 1 Notonecta glauca 2 Notonecta viridis 1 Glaenocorisa propinqua 1 Corixa punctata 1 1 1 Corixa affinis 1 Corixa panzeri 2 1 3 3 1 Hesperocorixa castanea 1 Callicorixa praeusta 1 Paracorixa concinna 18 17 2 1 1 11 1 Sigara stagnalis 2 Sigara lateralis 25 45 29 12 7 36 8 14 42 1 8 47 Sigara striata 1 7 4 1 10 1 1 2 1 3 Sigara falleni 1 3 3 1 Sigara distincta 1 1 1 1 2 Aantal soorten 4 5 5 5 4 3 1 9 3 5 7 3 0 Tabel 15 : Overzicht van de soorten water- en oppervlaktewantsen per staalnameplaats in 2006; in respectievelijke volgorde: Doelpolder noord plas, Brakke kreek, Westlangeweg, Kerncentrale, Pompgemaal Vlaamschen Dijk, Prosperdorp, Muggenhoek, Zoetwaterkreek, Putten poel, Grote geul, Drijdijck, Noordzuid-verbinding, pompgemaal De Watermolen. - 106 -

Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever januari 2007 Luc Samsoen, Eric Beeckman, Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 1. INLEIDING... 4 1.1. GLASAALINTREK... 4 1.2. VISSTAND VAN DE WAASLANDHAVEN... 5 2. ONDERZOEKSMETHODES... 6 2.1. GLASAALMONITORING IN 2002... 6 2.1.1. Hamen- of Tela-net... 6 2.1.2. Glasaalfuiken... 7 2.1.3. Sleepfuik... 7 2.2. GLASAALMONITORING VAN 2003 TOT 2006... 7 2.3. VISSTANDSMONITORING... 8 3. ONDERZOEK NAAR DE GLASAALINTREK... 10 3.1. ONDERZOEK IN 2002 (TABEL 1)... 10 3.2. ONDERZOEK IN 2003 (TABEL 2)... 10 3.3. ONDERZOEK IN 2004 (TABEL 3)... 11 3.4. ONDERZOEK IN 2005 & 2006 (TABEL 4)... 11 3.5. BESLUIT... 11 4. HET ONDERZOEK IN DE VERREBROEKSE PLASSEN... 13 4.1. PUT 1 GROOT WATER... 13 4.2. PUT 2 KLEIN WATER... 13 4.3. BESLUIT... 14 5. HET ONDERZOEK VAN DE WATERGANG... 15 5.1. ONDERZOEK IN 2003 (TABEL 9)... 15 5.2. ONDERZOEK EIND 2004 EN IN 2005 (TABEL 11)... 15 5.1. Algemene vaststellingen... 15 5.2. Bespreking per vissoort... 15 5.3. BESLUIT... 17 6. VISUITZETTING (TABEL 12)...18 p.2 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever BIJLAGEN... 19 BIJLAGE 1DE TABELLEN... 19 Tabel 1: Glasaalmonitoring van de lente 2002 aan de Prosperhaven, aan waterloop 8070, aan Fort Liefskenshoek te Doel en in het Verrebroekdok te Kallo... 19 Tabel 2: Glasaalmonitoring in 2003 te Kallo in het Verrebroekdok en de bijhorende watergang van de Hoge Landen... 20 Tabel 3: Glasaalmonitoring in 2004 te Kallo in het Verrebroekdok en de bijhorende watergang van de Hoge Landen... 21 Tabel 4: Glasaalmonitoring in 2005 en 2006 te Kallo aan de monding van de watergang in het Verrebroekdok (betonnen koker)... 22 Tabel 5 Verrebroekse plassen 2003 Fuikvangsten van put 1 (groot water) door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle... 23 Tabel 6: Verrebroekse plassen 2004 Controle samenstelling van de fuikvangsten van Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle... 24 Tabel 7: Verrebroekse plassen 2004 Lengteverdeling per vissoort van de fuikvangsten van Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle... 25 Tabel 8: Verrebroekse plassen 2004 Fuikvangsten door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle... 26 Tabel 9: Verrebroekse watergang 2003 Vangsten van één fuik in de watergang door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle... 27 Tabel 10: Verrebroekse watergang Controlemetingen van de lengteverdeling van de gevangen vis gelicht op 23-05-2003... 29 Tabel 11: Verrebroekse watergang 2004-2005 Fuikvangsten door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle... 30 Tabel 12: Overzicht uitzetting van de vis afkomstig uit het Havengebied Linkeroever... 34 BIJLAGE 2: LOKALISATIE VAN DE MONSTERNAMEPLAATSEN... 35 BIJLAGE 3: MONSTERNAMEPLAATSEN IN DE WATERGANG V/D HOGE LANDEN EN DE VERREBROEKSEPLASSEN... 36 p.3 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 1. Inleiding De Provinciale Visserijcommissie (PVC) van Oost-Vlaanderen staat samen met het Agentschap voor Natuur en Bos (ex-afdeling Bos & Groen) in voor een verantwoord beleid en beheer van de openbare hengelwateren. De wetenschappelijke onderbouwing van dit visserijbeheer wordt verzekerd door het Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek (PCM). Elk jaar worden visserijonderzoeken voorzien in Oost-Vlaanderen (nl. elektrische afvissingen, afslepingen met het net en/of fuikvangsten). De kennis van het visbestand vormt de onderbouwing van herbepotingsplannen, visserijontwikkelingsplannen en -inrichtingsplannen en/of het oplossen van visserijknelpunten. Het havengebied Linkeroever is een water- en visrijk gebied gelegen in de overgangszone tussen brak en zoet water en daardoor van groot belang voor trekkende vissen, waaronder de paling. De mondiaal sterke terugloop van de glasaalintrek onderstreept het belang van de Schelde dan voor de migratie en de levenscyclus van de paling. Dit waterrijk gebied is daarnaast ook bijzonderlijk aantrekkelijk voor de hengelrecreatie. Reden genoeg om een deel van het toegepaste visserijonderzoek van de PVC hieraan te wijden. Waar het onderzoek zich aanvankelijk toespitste op de intrek van glasaal via de Schelde, werd gaandeweg het belang van een onderzoek naar de visstand van de Waaslandhaven steeds duidelijker. 1.1. Glasaalintrek Doordat paling zich niet kan voortplanten in zoet water is de grootte van de palingstand sterk afhankelijk van de intrek van glasaal of jonge palingen uit zee. De vele stuwen, pompgemalen of afdammingen alsook de slechte waterkwaliteit hebben er voor gezorgd dat de trek van jonge paling vanuit zee naar zoetwater maar ook de paaitrek van volwassen paling (schieraal) naar zee sterk is teruggelopen. Uitzettingen van pootaal en glasaal waren de enige mogelijkheid om de palingstand op peil te houden. De vastgestelde verontreiniging door micropolluenten in de paling leidde tot een verbod op het uitzetten van pootaal en een tijdelijk verbod op het vangen van paling in openbare wateren. Hierdoor was de PVC voor bepotingen van paling enkel aangewezen op de vaak zeer dure glasaal. Er worden grote inspanningen geleverd door de Vlaamse en provinciale overheden om de vismigratieknelpunten op te heffen, maar dit zal een zaak zijn van lange adem en van heel veel geld! Belangrijk hierbij is een duidelijk beeld te verkrijgen van de intrek van de glasaal en jonge palingen, teneinde onderbouwde voorstellen voor opheffing van migratie-knelpunten te bezorgen aan de betrokken instanties (administratieve overheden en/of waterbeheerders). Een probleemloze migratie van de glasaal via de rivieren naar de verschillende stroomopwaarts gelegen waterpartijen maakt de dure aankoop en het uitzetten van glasaal overbodig. Deze optimale toestand is echter nog verre van bereikt.. Na een sterk mondiale terugval sinds het begin van de jaren negentig werd begin 2000 terug glasaalintrek in de Schelde gemeld. Teneinde concrete cijfers van tijdstip en grootte van de glasaaloptrek te verkrijgen, werd door de PVC voorgesteld de lentecampagne van het visserijonderzoek 2002 volledig te wijden aan het onderzoeken van de glasaalintrek via de Schelde op verschillende plaatsen in Beveren. De daarop volgende jaren werd de glasaalintrek verder nagegaan in het Verrebroekdok te Kallo. p.4 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 1.2. Visstand van de Waaslandhaven De havenuitbreiding te Kallo voorziet in het dempen van dokgedeelten en plassen en het vergraven van nieuwe dokgedeelten. Voor een aantal van deze handelingen worden verzachtende maatregelen gevraagd. De impact van deze werken op de visfauna van de dokken en aanhorige waterpartijen is onvoldoende gekend. De Provinciale visserijcommissies van Oost-Vlaanderen en van Antwerpen wensen een betere beeld te verkrijgen van deze vispopulaties. De dringende visreddingen in de put Boone en in de Verrebroekse Plassen in 2003 toonden een gevarieerd visbestand aan en waren de directe aanleiding tot een continue monitoring van de visfauna aan de hand van fuiken in de Verrebroekse plassen en in de er tussengelegen watergang. Dit onderzoek is enkel mogelijk geweest door de samenwerking van het Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek (PCM), de Provinciale Visserijcommissies en het Agentschap voor Natuur en Bos (ex-afdeling Bos & Groen en ex-afdeling Natuur). Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle, coöperanten van de PVC OVl, stonden in voor de wekelijkse visvangst en het lichten van de fuiken. Logistieke ondersteuning werd verzekerd door Eric Beeckman (technicus van de PVC) en Marcel Van Oost (coördinator voor de visserij van de afdeling Bos & Groen OVl). De controleafvissingen zijn verricht door het PCM (Luc Samsoen, visserijbioloog en laboranten) bijgestaan door medewerkers van de PVC, technici van de afdeling Bos & Groen en arbeiders van de afdeling Natuur OVl onder coördinatie van Björn Deduytsche (natuurwachter Linkeroever van afdeling Natuur OVl) en/of Luc Schrey (coördinator voor de visserij van de afdeling Bos & Groen Antwerpen). p.5 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 2. Onderzoeksmethodes 2.1. Glasaalmonitoring in 2002 De migratie van glasaal uit brak water gebeurt 's nachts bij opkomend tij en tijdens de periode van half maart tot eind mei. Lozingen van zoet water in het brakke Scheldewater vormen een lokstroom voor de intrekkende glasalen. De monding van waterloop 8080 aan het jachthaventje van de Prosperpolder (stroomafwaarts gelegen van de kerncentrale van Doel), de afstroming van het water van waterloop 8070 (stroomopwaarts gelegen van de kerncentrale van Doel) en de mondingen van de waterlopen van de Hoge Landen, die via het pompgemaal Watermolen afwateren in de dokken van Kallo, beantwoorden aan de voorwaarden voor intrek van glasaal. Een intensieve glasaalvangstcampagne tijdens de intrekperiode werd in de lente van 2002 voorbereid door het PCM, de PVC en de afdeling Bos & Groen. Zoals hoger reeds werd vermeld zijn de gunstige perioden voor glasaalintrek deze bij opkomend tij en in het donker (nieuwe maan, bewolkt weer). Er werd een beurtrol met telkens drie mensen opgesteld voor de afvissingen van 7 maart tot 4 juli. De glasaalmonitoring berustte volledig op de vrijwillige inzet van de technici en medewerkers van de PVC, verschillende wachters van Bos en Groen, verscheidene coöperanten en enkele commissieleden van de PVC Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Er werden verschillende vangstmethodes uitgeprobeerd. 2.1.1. Hamen- of Tela-net De glasaalafvissingen aan de Prosperhaven gebeurden aanvankelijk met een Hamen- of Telavangnet. Het INBO (vroegere IBW) heeft in kader van de TWOL-studie " Glasaalmigratie in Vlaanderen tijdens het voorjaar van 1991" proefafvissingen gedaan met een Hamen- of Telanet. Dit is een net dat zowel door Spaanse als Portugese vissers wordt gebruikt voor de glasaalvangst in het Minho-estuarium. Dit Tela-net van het INBO werd aangewend voor de eerste monitoringfase (7 tot 29 maart 2002). Het net werd op het einde van Prosperhaven opgesteld met de opening naar zee gericht. De zijvleugels worden met behulp van ankers vastgelegd. Polystyreenboeien houden de zijwanden van het net rechtopstaand. Bij opkomend tij verzamelen stroomopwaarts migrerende en/of door getijstroming meegevoerde vissen (maar ook invertebraten en detritus) in de punt van het net waar zij via een schepnet door de visser (in een boot) kunnen verzameld worden. De vangst wordt vervolgens gesorteerd met behulp van zeven van 4, 1 en 0.5 mm maaswijdte. Het net werd een tweetal uren voor opkomend tij geplaatst en er werd gevist tot één uur na hoogwater. De vangstefficiëntie is sterk afhankelijk van de stroming. Een optimale opspanning van het Tela-net werd soms tegengewerkt door een te zwakke stroming (beschutte ligging van Prosperhaven) en/of stroomafwaartse winden. De plaatsing van het net aan de monding van de Prosperhaven bleek dan weer niet houdbaar door te sterke golfslag veroorzaakt door voorbijvarende boten op de Schelde, waardoor het Tela-net niet opgespannen kon gehouden worden. Eind maart werd de bevissing met het Tela-net stopgezet. Het Tela-net is eigenlijk ontworpen om te gebruiken in een rivier en vereist een zekere stroming om zichzelf op te spannen en optimaal te kunnen vissen. Het vissen in de Schelde zelf of aan de monding van Prosperhaven is niet mogelijk om veiligheidsredenen (o.a. golfslag van boten en te sterke stroming). p.6 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 2.1.2. Glasaalfuiken Naar analogie met de vangstwijze van het Tela-net werden glasaalfuiken gemaakt door het Nederlandse bedrijf Den Oever C.I.V. in opdracht van de PVC. Glasaalfuiken zijn enkelvoudige fuiken met twee vleugels uit fijne stevige stof (containergaas, maaswijdte 2 mm). De fuik zelf is een zestal meter lang, bestaande uit drie kamers en twee vleugels, elk ook van 6 m lengte (zelfde maaswijdte). Deze vleugels zijn voorzien van vlotters en een verzwaarde onderlijn en worden bevestigd aan de zijkanten van de fuikopening. De eerste twee kamers zijn elk 1.5 m lang, de laatste is 3 m lang. Deze eerste hoepel is rond met een doormeter van 1 m. De laatste hoepel (ingang 3 de kamer) heeft een doormeter van 30 cm. Om andere vissen dan glasaal zoveel mogelijk uit de fuik te weren is de ingang van de fuik (1 ste hoepel) afgesloten door een niet-strakgespannen raster van 5 op 5 cm en vervaardigd uit fijne draad (1 mm dikte). Vanaf de derde week van maart werd op verscheidene plaatsen en waterhoogten gevist met 2 glasaalfuiken (o.a. in het Prosperjachthaventje bij de hoog- en laagwaterlijn, aan de afwatering van waterloop 8070 te Doel en in de geul aan het Fort van Liefkenshoek). Eind april werd dan gevist in het Verrebroekdok met eerst één glasaalfuik (aan de monding van de waterlopen van de Hoge Landen in het dok) en vervolgens met een tweede (langs de kademuur). 2.1.3. Sleepfuik Tenslotte werd met een zelfontworpen sleepfuik ook vóór de sluisdeuren van de dokken van Kallo gevist. Het is een enkelvoudige fuik met twee vleugels uit fijne stevige stof (containergaas). De fuik bestaat uit twee kamers (containergaas met maaswijdte 1 mm). De twee zijvleugels zijn onderaan verbonden met een niet-gespannen stukje net (containergaas met maaswijdte 2 mm). Het geheel van vleugels en ondernet wordt opengehouden door een onvolledig rechthoekig metalen kader van 2 op 1 m grootte, bovenaan voorzien van 2 grote vlotters (lege bidons). De bovenlijn van de vleugels en de bovenkant van de fuikopenigen zijn eveneens voorzien van vlotters. De sleepfuik wordt voortgetrokken door 1 à 2 personen door middel van een koord en kabels bevestigd aan het metalen kader. 2.2. Glasaalmonitoring van 2003 tot 2006 De monitoring van de glasaalintrek werd de daarop volgende jaren verder gezet met een glasaalfuik en/of schepnetvangsten in het Verrebroekdok, vermits dit minder arbeidsintensief is dan de vangsten in de getijdezones en omwille van de gunstige resultaten behaald gedurende het eerste onderzoeksjaar in het dok. De onderzoeksperiodes lopen meestal van eind februari tot eind juni, de periode van mogelijke optrek van glasaal. Om verstoring van broedende vogels en /of wintergasten tot een minimum te herleiden werd afgesproken om de monding van de watergang steeds te betreden via de oostelijke zijde (kant Katoennatie) en het belopen van de dijk tot een strikt minimum te herleiden. De eigenlijke werkzaamheden spelen zich voornamelijk af aan de waterkant, waardoor deze verstoring gering is. In 2003 en 2004 werd de glasaalintrek dus gemonitord met de glasaalfuik in het Verrebroekdok, waarbij wekelijks deze fuik gelicht werd door de PVC-coöperanten Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle. Een regelmatige controle is aangewezen om in te grijpen bij verstopping van de fuik, bij sterfte van glasaal of andere kleine vis en/of bij verschuiving van de fuik door het bemalen van water en/of door de getijdenwerking of golfslag van boten. p.7 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Normalerwijze werd de fuik op het einde van de week gecontroleerd, maar bij grote neerslag was een meer frequente controle (of tijdelijk verwijdering van de fuik) noodzakelijk, zeker in geval van te sterke stroming door het wegpompen van het overtollige neerslagwater. Na melding van een late piek van glasaalintrek aan de IJzer in augustus 2003, werd de glasaalvangst toen hervat van eind augustus tot begin september. In 2004 lukte de glasaalmonitoring met de glasaalfuiken niet omwille van een regelmatige verstopping en/of beschadiging van de fuik door o.a. zwerfvuil. Er werd naar een andere eenvoudige vangstmethode gezocht om de optrek van glasalen na te gaan. Een mogelijke bemonsteringsplaats werd aangegeven door waarnemingen van concentratie van glasalen ter hoogte van de ingebuisde (3 betonnen kokers) monding van de watergang van de Hoge Landen in het Verrebroekdok. Er werd besloten deze monding regelmatig te bemonsteren op een vergelijkbare wijze zoals aan de IJzermonding in West- Vlaanderen, namelijk met een fijnmazige schepnet of sleepfuikje. 2.3. Visstandsmonitoring De glasaalmonitoring dichtbij de monding van deze watergang in het dok wees op een gevarieerde visfauna en een duidelijke aanwezigheid van jonge vissen. Om een duidelijk beeld te krijgen van de visstand in de watergang en het belang van deze waterpartijen in het geheel van de dokken te kunnen omschrijven, werd in 2003 gestart met een monitoring van de visstand. Een eerste verkenning omvatte een continue visvangst op de watergang met fuiken in 2003. Om de avifauna van de Verrebroekse Plassen (tijdelijk natuurcompensatiegebied) niet te verstoren vond het onderzoek plaats in de doodlopende dwarsgang gelegen in het minst kwetsbare, achterste deel van het compensatiegebied. De kritische perioden voor de aanwezige avifauna zijn: Voor de wintergasten: van eind september tot eind februari (bij voorkeur dan geen verstoring). Tijdens het broedseizoen (koppelvorming (meest verstoringgevoelige periode), het nestelen en het broeden zelf): van begin april tot eind juni. Vermits het achterste gedeelte enkel een mogelijke verstoring van de wintergasten kon inhouden, werd er gevist met een dubbele schietfuik in de doodlopende dwarsgang van 8 maart tot 27 juni 2003. Deze fuik werd afhankelijk van de watertemperatuur om de 14 dagen of wekelijks gelicht. De dokken van het havengebied Linkeroever zijn bekend om hun rijke visstand. Uit de bekommernis van verlies van vis bij werkzaamheden voor de havenuitbreiding, is de PVC in overleg met het Havenbedrijf gestart met een geleidelijke afvang van de overgebleven vissen van te dempen dokgedeelten. In 2003 werd de aanwezige vis tijdens de geleidelijke opvulling van put Boone over verschillende maanden afgevangen met 6 schietfuiken. In deze periode werd niet minder dan 4 ton vis van de put Boone overgezet in het Doeldok. Op het einde van de demping van put Boone in september 2003 werd bij een dringende redding nog eens 2 à 3 ton vis overgezet. Deze redding heeft heel wat tijd en mankracht gevergd. Hieruit bleek dat een geleidelijke aanpak, zoals dit in de eerste fase gebeurde, meer aangewezen is dan een massale visredding te moeten organiseren eens de werkzaamheden van de havenuitbreiding volop bezig zijn. In 2003 werd daarom besloten om in het najaar een monitoring van de visstand op te starten, met als doel enerzijds het geleidelijk afvangen van de vis en anderzijds een beeld te verkrijgen van de aanwezige vissen op die plassen. Door continue fuikvangsten over een lange periode p.8 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever kan men de vis immers in optimalere omstandigheden afvangen voor herlokalisatie. Afhankelijk van de aanwezige avifauna en om de verstoring tot een minimum te beperken, werd een periodieke bemonstering van de vissen van de Verrebroekse Plassen en van de watergang opgezet. In het westelijk van de watergang gelegen groot water van de Verrebroekse Plassen (put 1) werd enkel de noordoostelijke hoek met fuiken bemonsterd. De directe nabijheid van de ontsluitingsweg en de stijgende havenactiviteiten van Verrebroekdok vormen reeds een grotere verstoring. In 2003 werd er met 5 fuiken gevist, in 2004 nog maar met 3 fuiken. In het oostelijk van de watergang gelegen kleinere water van de Verrebroekse Plassen (put 2) werd enkel in 2004 en alleen langs de dijk van de doodlopende dwarsgang gevist met 5 fuiken. In 2004 werd, net als in 2003, het onderzoek met fuiken enkel in de doodlopende dwarsgang verdergezet. Naast deze routinematige fuikvangst door onze 2 PVC-coöperanten werden op geregelde tijdstippen door het PCM controlemetingen op een aantal deelstalen van de gevangen vis uitgevoerd. Naast de bepaling van de soortensamenstelling werden de lengte/gewichtsverdeling en de conditie (schubverlies) van een gedeelte van deze vissen nagegaan. Dergelijke controles van de samenstelling van de fuikvangsten van de watergang en de plassen van Verrebroekdok zijn uitgevoerd op 16 mei 2003 en op 17 februari, 5 maart en 6 oktober 2004. In 2004 was ook een uitgebreid visserijonderzoek van de watergang voorzien op 14 april en 26 mei. Door het broeden van een koppel lepelaars aan de Verrebroekse Plassen is dit gepland onderzoek niet kunnen doorgaan en werd het verschoven naar 2005. In overleg met Björn Deduytsche en in functie van de wenselijkheid van het onderzoek werden de volgende perioden en plaatsen van afvissingen afgesproken voor het visserijonderzoek in 2005: Visserijonderzoek enkel in de watergang en bovendien beperkt tot het achterste gedeelte (restant dwarsgang, kant Katoennatie en waterganggedeelte van het pompgemaal tot aan de dwarsgang), teneinde verstoring van de avifauna zo laag mogelijk te houden. Van februari tot juni 2005: monitoring van de watergang met schietfuiken: - aanvankelijk met 1 enkele en 1 dubbele schietfuik in de doodlopende dwarsgang - later aangevuld met een dubbelvleugelige fuik bij de splitsing van de watergang en de doodlopende dwarsgang. Half april en eind mei 2005: uitgebreid visserijonderzoek: afsleping van 2 sectoren + fuikonderzoek van hetzelfde achterste gedeelte van de watergang. Eind juli tot eind augustus: monitoring van de watergang met een dubbelvleugelige fuik vlak voor de inbuizing van de monding van de watergang in het Verrebroekdok. p.9 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 3. Onderzoek naar de glasaalintrek 3.1. Onderzoek in 2002 (tabel 1) Gedurende de ganse onderzoeksperiode werd glasaalintrek vastgesteld. Ondanks de relatief lage vangsten worden enkele perioden met iets meer intrek onderscheiden, nl. eind maartbegin april, begin mei en eind mei. Er werden zelfs overdag glasalen gevangen, namelijk op 3 april bij de eerste plaatsing van de fuik aan de laagwaterlijn van de instroomgeul van de Prosperhaven. In het algemeen zijn de glasaalvangsten beperkt gebleven, maar de opgedane ervaring in verband met de vangstefficiëntie van de verschillende vistuigen en -plaatsen zijn een belangrijke bron van informatie en liggen aan de basis van de verdere monitoring van de glasaalintrek. In de dokken werd naast glasaal ook regelmatig paling gevangen. De grootte van deze exemplaren wijst evenzeer op een dicht en goed opgebouwde palingstand. De lengte van deze palingen varieert van 8,5 tot 30 cm. Hiervan is de helft (331 exemplaren) kleiner dan 20 cm, een resultaat van de opgroei van glasaal. 3.2. Onderzoek in 2003 (tabel 2) Tijdens de campagne in het voorjaar van het visserijonderzoek van 2003 is de optrek van glasaal verder opgevolgd met een glasaalfuik in het Verrebroekdok te Kallo. Deze fuik werd zoals in 2002 opgesteld voorbij de monding van de waterlopen van de Hoge Landen in het dok op het ondiepe talud van de afstrominggeul. De fuik bleef van 7 maart tot 2 juli constant in het dok en werd wekelijks gelicht. Tijdens die 17 weken werden er 62 niet-gepigmenteerde glasalen, 57 gepigmenteerde (glasalen in de eerste stap van transformatie tot paling) en 255 palingen gevangen. Opvallend hierbij is de aanzienlijke fractie (185) van kleine palingen (10-15 cm lengte). Na de eerste glasaalvangsten in het dok werd vóór de sluisdeuren van de dokken van Kallo met een sleepfuik gevist. Op 24 april en op 12 mei werd telkens gedurende 2 uur langs deze kademuur gesleept, met een zeer geringe vangstopbrengst, namelijk 8 glasalen. Na waarneming van glasaal in Nieuwpoort in augustus werd ook terug met de glasaalfuik gevist in het Verrebroekdok. Zoals in Nieuwpoort werden in het dok niet meer glasalen gevangen dan in de vorige periode. Tussen 22 augustus en 12 september werden 3 nietgepigmenteerde glasalen, 11 gepigmenteerde en 28 palingen gevangen. In de maand juni werd gedurende 3,5 weken met een tweede glasaalfuik gevist in de watergang zelf. De glasaalvangst is vergelijkbaar met deze van de fuik in het dok, maar er werden veel meer jonge en opgegroeide palingen gevangen (635 t.o.v. 114). Tenslotte werd eind september door een visser ook tweemaal een aanzienlijke sliert van gepigmenteerde glasalen vastgesteld ter hoogte van de duiker van de monding van de watergang in het Verrebroekdok. In vergelijking met 2002 zijn de vangsten van 2003 lager tijdens een zelfde vangstperiode van ongeveer 10 weken (24 & 25 maart tot 2 & 4 juli). De fuikvangst op dezelfde plaats in het Verrebroekdok bedraagt 74 glasalen en 210 palingen in 2003 t.o.v. respectievelijk 190 en 541 in 2002. p.10 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 3.3. Onderzoek in 2004 (tabel 3) Zoals in 2003 werd er vanaf half maart met dezelfde glasaalfuik op dezelfde plaats gevist in het Verrebroekdok. De fuik bleef de hele periode in het dok en werd wekelijks gelicht. Schade aan de glasaalfuik door ronddrijvend hout, verstopping van het fijnmazige net door snelle aangroei van wieren in de lente en de sterke bemaling tijdens zeer natte dagen hebben geleid tot een uitermate lage of zelfs helemaal geen glasaal- of palingvangst. Om deze reden werd de monitoring half mei stopgezet. Er werd vervolgens proefondervindelijk gevist met de glasaalfuiken in de afvoergeul zelf en in de watergang vóór de monding in het dok. De vangsten met de glasaalfuik op het ondiepe talud van de afstrominggeul van 13 maart tot 12 mei 2004 omvatten 1 glasaal, 4 gepigmenteerde glasalen, 5 kleine palingen (10-18 cm), 20 stekelbaarzen en 1 rivierprik (33 cm). Om drijvend vuil te vermijden werd met dezelfde glasaalfuik in de diepere (6 m diep) afvoergeul zelf gevist. Dit leverde tussen 12 en 14 mei 2004 57 gepigmenteerde glasalen (7-12 cm) op. De fuik werd vervolgens niet meer geplaatst, omwille van de te sterke stroming (continue werking van het pompgemaal de "Watermolen") en technische problemen. De vangsten met de glasaalfuik in de watergang in de periode 21 mei tot 11 juni 2004 omvatten: 101 gepigmenteerde glasalen; 56 kleine palingen (15-30 cm); 20 kleine snoekbaarzen (7-10 cm); 30 kleine karpers (12-20 cm) en verschillende kolbleis (7-15 cm). 3.4. Onderzoek in 2005 & 2006 (tabel 4) Nadat vissers rond 20 april een "wolk" glasalen opmerkten aan de monding van de watergang, werd een bemonsteringsreeks aan deze overwelving opgestart. Tussen 22 april en 7 mei (in totaal 6 vangsturen) werden met een schepnet en/of een sleepfuikje met kleine maaswijdte 2587 glasalen en 93 gepigmenteerde aaltjes gevangen. Een piekvangst van 1600 glasalen werd gedaan op 22 maart, een verhoogde vangst (130 tot 320 glasalen) in de eerste week van mei. In 2006 werd de aanwezigheid van glasalen regelmatig nagegaan met schepnetvangsten ter hoogte van de overwelving. Van 4 april tot 27 mei (in totaal 29 vangsturen) werden er 629 glasalen en 73 gepigmenteerde aaltjes gevangen. Een licht verhoogde vangst werd terug vastgesteld in de eerste helft van mei. 3.5. Besluit De massale aanwezigheid van zeer jonge palingen en de wisselende vangst van glasalen ter hoogte van de monding van de watergang in het dok wijzen duidelijk op de optrek van deze glasaal naar de watergang, en op de noodzaak van de ondiepe biotopen in de watergang als opgroeigebied voor jongere palingen. Het pompgemaal "Watermolen" blijft echter een knelpunt voor verdere migratie van de glasalen naar het achterliggende waternetwerk. Het is overduidelijk dat het resterende deel van de watergang tussen het pompgemaal en de dokken als kweek- en opgroeiplaats dient voor de vissen van de dokken. Er kan verwacht worden dat de intrek van glasalen via de getijden in het Deurgangdok, eens verbonden met de overige dokgedeelte via een sluis, vele malen groter zal zijn. Wegens een sterk mondiale terugloop van de palingstand wordt dergelijke monitoring op Europees vlak als zeer belangrijk geacht! Het doel van het systematisch samenbrengen van meldingen en onderzoeksgegevens over glasaalmigratie is de migratieroutes, influxpunten en migratieknelpunten in kaart te brengen en de stroomopwaartse progressie van de migrerende glasaal in een tijdskader te plaatsen. p.11 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Aan de hand van deze gegevens kunnen visies en actieplannen ontwikkeld worden om de glasaalmigratie te verbeteren. p.12 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 4. Het onderzoek in de Verrebroekse Plassen De Verrebroekse plassen vormen een gedeelte van het niet-afgewerkte Verrebroekdok. Door het jarenlang ongemoeid laten van deze plassen heeft zich een bijzondere vispopulatie ontwikkeld. De bedijking van de resterende watergangen verdeelt de watervlakken in twee. Put 1 omvat de grote plas westelijk gelegen van de watergang en put 2 betreft de kleinere plas in de noordoostelijke hoek van het tijdelijk compensatiegebied. De visstand op de twee putten is verschillend. 4.1. Put 1 groot water Dit water werd in een eerste fase bevist van 7 november tot 12 december 2003 met een dubbele en 4 enkele schietfuiken. De bevissing werd enkel in de noordoostelijke hoek uitgevoerd om mogelijke verstoring van de avifauna tot een minimum te herleiden. Er werd gevist in de aanwezige geulen (grachten van het vroegere weidegebied) en tussen de rietvegetatie. Begin december is de visvangst gestopt omwille van de ingestelde nulverstoring voor de wintertrek van de watervogels (tijdelijk compensatiegebied van havenwerkzaamheden in vogelrichtlijngebied). Tijdens deze vijf weken werd in totaal 523 kg vis gevangen (tabel 5), bijna uitsluitend rietvoorns. Zoals de visredding in augustus reeds aantoonde worden er voornamelijk rietvoorns gevangen. Karper en giebel vormen slechts een kleine fractie (nog geen 3%) van de vangst. De lengteverdeling van de gevangen rietvoorns wijst op een hoge rekrutering. Meer dan de helft van de gevangen rietvoorns zijn kleiner dan 10 cm, en nog eens 31 % is 10-15 cm groot. Ook bij de karper is het aandeel jonge vis zeer hoog. In 2004 werd de routinematige vangst van vis voortgezet tijdens de periode februari - maart. Een controle van de samenstelling van de vangst op 17 februari en 5 maart 2004 bevestigde de eenzijdige rietvoornstand. De meest voorkomende lengte was 13-16 cm (tabellen 6-7). In het najaar van 2004 werd de vangst hervat. Tussen 16 oktober en 10 december 2004 werd er met drie fuiken gevist in diezelfde noordoostelijke uithoek van de grote plas. 95 % van de vangst bestond uit kleine rietvoorns. Kleine karpers en palingen werden in mindere mate gevangen. Sporadisch werden pos, snoekbaars en driedoornige stekelbaars gevangen (tabel 8). 4.2. Put 2 klein water De rietvoorn is ook hier duidelijk aanwezig (36 gewicht%). Daarnaast wordt ook karper (32 gewicht%), blankvoorn (20 gewicht%), giebel (6 gewicht%) en vetje (4 gewicht%, maar 29 aantallen%) aangetroffen (tabel 6 aantal en gewichtssamenstelling van 19,5 kg & tabel 8). Opvallend is de kweek van karper en giebel in dit water (cf. lengteverdeling in tabel 7). Het grote aandeel ondiep water met rietvegetatie is een gunstig omgeving voor de kweek van karpers. Een controle van de samenstelling van de vangsten werd op 5 maart en 6 oktober 2004 uitgevoerd (tabellen 6-7). Hierbij wordt per vissoort zowel de lengte- en gewichtsverdeling als het totaal gewicht- en aantalverdeling nagegaan. Bij het eerste dient elke vis individueel gemeten en gewogen te worden (turfen), wat zeer arbeidsintensief is. Door tijdsgebrek is het deelstaal bij het turfen kleiner, wat tot een onderschatting kan leiden van kleinere vissoorten zoals het vetje. Bij de bepaling van totaal gewicht/aantal verdeling wordt een groter deelstaal van de totale vangst gesorteerd op soort en dan gewogen en geteld. p.13 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Een vergelijking van het turfen van de twee controlemetingen duidt op een vergelijkbare vangst van de giebel, maar duidelijke verschillen in samenstelling en grootte van de vangst voor de overige vissoorten. In maart bestond de vangst voornamelijk uit rietvoorns (85 %). In oktober worden de fuikvangsten gedomineerd door de kweek van karper. De helft van de gevangen vis is karper, waarbij 78% 8-11 cm groot is. De blankvoorn komt ook meer voor tijdens de oktobervangst. De aantalverdeling van het deelstaal (met totaal gewicht van 19,5 kg) van de oktobervangst bevestigt de sterke aanwezigheid van karper, maar duidt ook op een grotere aanwezigheid van het vetje dan het turfen liet vermoeden. Tweederde van de oktobervangst bestaat uit karper en rietvoorn. Zij omvatten een vergelijkbaar gewichtaandeel, maar de karper is het talrijkst vertegenwoordigd door de sterke aanwezigheid van jonge stadia. Het overige derde van deze oktobervangst omvat blankvoorns, vetjes, possen en giebels. De blankvoorn vormt hiervan het grootste gewichtsaandeel, terwijl in aantal het vetje het talrijkst is. 4.3. Besluit Put 1 vertoont duidelijk een recente pioniervisstand van rietvoorn en vetje. Put 2 is een kleiner water met een grotere afwisseling in structuur (dieptes, ondieptes en rietgordels). Ook hier zijn de pioniersoorten rietvoorn en vetje duidelijk aanwezig, naast kweek van karper, giebel en blankvoorn. Restpopulaties van karper, giebel en blankvoorn uit het grachtenstelsel van de onderwatergestelde weilanden leidden tot de ontwikkeling van een andere visstand dan in put 1. Dit zijn 2 voorbeelden van spontane ontwikkeling van tijdelijke (niet-beïnvloede) wateren met specifieke (éénzijdige) visstanden. Het vetje staat bekend als pioniersoort. In niet-stromende, kale pionierwateren wordt de soort namelijk ook massaal boven zandige bodems aangetroffen.vetjes geven duidelijk voorkeur aan vlakke ondiepe oevers met goed ontwikkelde waterplantenvegetatie. Vertikale stengels van water- of oeverplanten zijn noodzakelijk in verband met eiafzet. Vetje wordt in Europees verband beschermd door de Conventie van Bern. De rietvoorn is een limnofiele vissoort. Limnofiele vissoorten zijn overwegend gebonden aan vegetatierijke micro-habitats van stilstaande of traagstromende wateren. De rietvoorn komt bij voorkeur voor in zoet water, maar kan ook in brak water worden aangetroffen. Hij migreet lokaal van en naar de oeverzone of tussen de hoofdstroom en zijwateren. De rietvoorn is een obligate plantenpaaier en vereist de aanwezigheid van submerse aquatische vegetatie voor de afzet van zijn eitjes. Gedurende het eerste levensjaar verblijft de rietvoorn in de begroeide, ondiepe oeverzone. Een matige tot goede waterkwaliteit (mesotroof) wordt vereist. Het hoge aandeel van kleine exemplaren (hoge rekrutering) is een belangrijke voedingsbron voor piscivore vogels, waaronder de lepelaar. De vastgestelde evolutie van de visstand en de hoge rekrutering in dergelijk tijdelijke (grote) plassen toont o.m. het belang aan voor de vestiging en/of behoud van specifieke vogelsoorten. p.14 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever 5. Het onderzoek van de watergang 5.1. Onderzoek in 2003 (tabel 9) Van 1 maart tot 27 juni 2003 werd continu gevist met een schietfuik in de oostelijke zijwatergang. Wekelijks werd deze fuik gelicht door onze twee coöperanten. Gedurende deze 110 dagen werden niet minder dan 9 vissoorten gevangen, namelijk: 933 palingen (<10 tot 80 cm); 114 snoekbaarzen (< 10 tot 80 cm); 36 karpers (5 tot 65 cm); 60 giebels (15 tot 35 cm); 141 kg kleine blank- en rietvoorns, kolbleis, baarzen en possen (5-10 cm); en grotere exemplaren (10-35 cm): 118 blankvoorns, 24 rietvoorns, 82 kolbleis, 30 baarzen en 18 possen. Opvallend is de sterke aanwezigheid van jonge exemplaren bij alle gevangen vissoorten. 85 % (793 ex.) van de palingen zijn < 20 cm, waarbij op 3 juni: 450 tot 500 kleine exemplaren (10-15 cm) in de fuik voorkwamen; 41 % (47 ex.) van de snoekbaarzen zijn 10-15 cm groot, waarbij 32 exemplaren op 3 maart. De meest gevangen lengtes zijn 10-15 cm en 20-35 cm (40 % - 46 ex.); De helft van de karpers en giebels is 20-25 cm groot; Kleine (5-10 cm) voorns, kolbleis, baarzen en possen werden bijna steeds gevangen, met pieken in de eerste helft van maart (55 kg) en eind april (50 kg). Een controlemeting half mei (zie o.a. tabel 10) wees bij de blankvoorn en de kolblei op een verhouding kleine/grote exemplaren van 3 op 1. Kleine baarzen en possen werden opvallend meer gevangen begin april. 5.2. Onderzoek eind 2004 en in 2005 (tabel 11) 5.1. Algemene vaststellingen 17 vissoorten werden aangetroffen in de watergang Een aantal zijn zee- of brakwatersoorten: steur, zeebaars, tong en spiering. Tot de migratoren kan men de paling, rivierprik en bot rekenen. De overige vissoorten zijn zoetwatersoorten met tolerantie voor een zeker zoutgehalte: snoekbaars, rietvoorn, baars, karper, giebel, blankvoorn, brasem, kolblei, pos en 3- doornige stekelbaars en de exoot blauwbandgrondel. Een aantal vissen werd enkel in de winter (november 2004 -februari 2005) gevangen, namelijk één grote steur (68 cm), 2 kleine zeebaarzen en 9 kleine tongen (5-20 cm). De 2 laatste duiden op de kraamfunctie van het Schelde-estuarium. 5.2. Bespreking per vissoort Bot is duidelijk aanwezig: o In de winterperiode: met lengtes van 5 tot 35 cm, met een lichte dominantie voor botjes van 10 tot 20 cm (50% : 44 exemplaren) o Van half april tot eind mei: met lengtes van 5 tot 30 cm, met een lichte dominantie voor kleinere botjes van 5 tot 10 cm (50% : 26 exemplaren) o Begin augustus worden terug wat botjes gevangen van 16-20 cm (10 exemplaren) Rivierprik : één exemplaar (35.5 cm) in de lente p.15 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Paling werd gedurende de ganse onderzoeksperiode gevangen: o In de winterperiode : alle lengtes tussen 10 en 60 cm => wijst duidelijk op een foerageeractiviteit o In de lente is er duidelijk een dominantie van zeer jonge palingen => wijst op de functie van de watergang als opgroeiplaats maart: worden voornamelijk kleine palingen gevangen van 10-15 cm (55 exemplaren, waarvan 2/3 van + 10cm) o Half april-eind mei: zeer hoge aantallen jonge palingen: + 2/3 (605 exemplaren) is 10-15 cm groot - 1/3 (350 exemplaren) is 20-40 cm o Augustus: worden palingen gevangen van 10-45 cm, met terug een sterke aandeel van kleinere exemplaren: 73% (780 exemplaren) is 10-15 cm groot. Snoekbaars werd eveneens gevangen gedurende de ganse onderzoeksperiode: o In de winter met hoofdzakelijk kleine exemplaren 10-15 cm (100 exemplaren) en wat grotere 20-50 cm (38 exemplaren) = > opgroeifunctie van de watergang o Half april-half mei: verschuiving naar iets grotere snoekbaarzen: sporadisch nog wat kleine + van 15-25 cm (20 exemplaren) & van 30-45 (8 exemplaren) => duidt op paaiactiviteit o 2 de helft van mei: de gevangen snoekbaarzen waren 20-70 cm met een duidelijk overwicht aan grotere snoekbaarzen: =>wijst op een late paai (ten gevolge van een koude lente) (waargenomen lengtes: half mei: 20-40 cm (20 exemplaren), eind mei: 35-70 cm (22 exemplaren) en bij de afslepingen met het net (23 mei): 40-80 cm o Augustus terug voornamelijk kleine snoekbaarzen: 10-20 cm (18 exemplaren) => opgroei in de watergang Baars werd aangetroffen gedurende het merendeel van de onderzoeksperiode: o Winterperiode : beperkt en enkel grote baarzen 20-35 cm (6 exemplaren) o Vroege lente: voornamelijk kleine baarzen: < 10 cm (5 exemplaren) en 10-15 cm (70 exemplaren) o Half april-eind mei: worden alle lengtes 5-35 cm gevangen, waarvan + ½ kleinere. baarsjes (5-15 cm: 53 exemplaren) en andere: > 15 cm (66 exemplaren) o Augustus terug kleinere exemplaren, maar minder talrijk: 22 exemplaren < 20 cm Rietvoorn o Werd niet gevangen in de winterperiode o Half april-half mei: grotere aanwezigheid van grotere exemplaren, weinig kleine: 23 exemplaren =>10-20 (25) cm => indicatie van paai o Augustus: massaal jonge rietvoorns: => opgroeifunctie van de watergang begin aug: 2/3 (40 kg) 5-10 cm & (13 kg) 10-15 cm eind aug : 1/3 (5 kg) 5-10 cm & 2/3 (10 kg) 10-15 cm Blankvoorn o Werd niet gevangen in de winterperiode o Tot eind april: voornamelijk + grotere exemplaren: 15-30 cm (70 exemplaren, waarvan 4 <15cm) => wijst paai-activiteiten o Eind april-eind mei: voornamelijk kleinere exemplaren: 66% (120 ex) is 5-10 cm, de rest evenveel van 10-15cm (35 exemplaren) en van >15cm (27 exemplaren) => duidt op de opgroeifunctie van de watergang. o Eind juli begin augustus: veel jonge blankvoorns: 5-15 cm (15 kg) => opgroei p.16 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Karper o Werd sporadisch gevangen in de winter: één exemplaar (35 cm) o Half maart: duidelijke aanwezigheid van kleine exemplaren 5-20 cm (115 exemplaren) en enkele van 20-25 cm o Half april-half mei: er worden nu meer grotere karpers gevangen: dominante lengte 20-40 cm (140 exemplaren) + 25 grotere exemplaren, waaronder van 55 en 70 cm o Augustus: voornamelijk kleinere karpers: 45 exemplaren < 15 cm en 18 exemplaren van 15-35 cm. Giebel o Beperkt aangetroffen in de winter: 7 exemplaren (31-35 cm) o Half april-half mei: dominantie van kleinere exemplaren: 5-15 cm (60 exemplaren) o Eind mei: eerdere grote giebels: 15-40 cm (68 exemplaren) o Augustus: voornamelijk kleinere giebels: 28 exemplaren < 15 cm en 20 exemplaren van 15-30 cm Brasem/kolblei o Bij de routinematige fuikvangsten konden de kleine exemplaren van deze 2 soorten moeilijk van mekaar onderscheiden worden o Werden niet gevangen in de winterperiode o Maart: voornamelijk kleine brasem/kolblei: 10-15 cm ( 20 exemplaren) 15-25 cm (5 exemplaren) o Half april-half mei: voornamelijk grote brasems >30-35 cm en grote kolbleis: 20-35 cm Bij de afvissingen met het net: lengtevariatie van de brasem: 35-60 cm verhouding van >30-45 cm/5-15 cm: op 11 april: 46/34 exemplaren, op 23 mei: 213/86 exemplaren. o Augustus: slechts in beperkte aantallen gevangen: 45 exemplaren van 10-30 cm: Pos o Werden niet gevangen in de winterperiode o Maart: talrijk aangetroffen, voornamelijk kleine possen: 5-10 cm ( 21 exemplaren) & 10-15 cm (8 exemplaren) o Half april-half mei: duidelijk aanwezig: kleine possen van 5-10 cm (69 exemplaren) en van 10-15 cm (8 exemplaren) o Augustus: redelijk gevangen, maar nu met een tendens naar iets grotere possen: 5-10 cm (11 exemplaren) & 10-15 cm (17 exemplaren). 5.3. Besluit Het voortgezette onderzoek in 2004-'05 toont het belang van het ondiepe biotoop dat de watergang biedt in het geheel van de diepe dokgedeelten aan. Er werden namelijk niet minder dan 17 vissoorten in de watergang teruggevonden. Niet alleen zijn er duidelijke seizoensgebonden verschillen in soortensamenstelling, maar ook wordt vastgesteld dat de abundantie van sommige leeftijdsklassen voor elke aangetroffen vissoort seizoensgebonden is. Afhankelijk van de vissoort werden meer volwassen exemplaren vanaf de winter tot in de (late) lente in de watergang aangetroffen dan op andere tijdstippen. Dit wijst duidelijk op het belang van deze watergang als paaibiotoop. De toenemende concentratie van jonge exemplaren in de daaropvolgende perioden geeft aan dat de watergang tevens een functie vervult van opgroeihabitat. Voor sommigen vissoorten betekent dit dat ze in de watergang p.17 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever geschikte schuilplaatsen en paaibiotopen vinden, voor andere soorten vervult de watergang eerder een foerageerfunctie (baars, snoekbaars, paling). Opmerkelijk is tevens dat de watergang gebruikt wordt door verschillende vissen van het zout- tot zoetwatermilieu. Belangrijk is de vaststelling dat een aantal migratoren wel degelijk de trek naar het achterliggend zoet watermilieu trachten te ondernemen (paling, rivierprik en bot). De resultaten van het visserijonderzoeken bevestigen alleszins het belang van de watergang als paai- en opgroeigebied van de jonge vis en wijzen op een seizoenale concentratie van de vissoorten. Het volledigen inbuizen van de watergang, zoals aanvankelijk voorzien bij de uitbreiding van de haven, zou een groot verlies van deze ondiepe waterpartij en structuur inhouden, die zoals dit onderzoek aantoont zeer noodzakelijk blijken te zijn voor de vastgestelde diversiteit van vissoorten. Het behouden van een open watergang in open verbinding met de dokken is een vereiste te zijn voor de minimale habitateisen van de aanwezige visfauna. De verscheidenheid aan vissoorten impliceert een zo groot mogelijk verscheidenheid aan structuren van de watergang. Hieraan kan de nodige aandacht besteedt worden bij de verder ontwikkeling van het havengebied waarbij een open watergang behouden wordt of hergelokaliseerd wordt. Hoe diverser in structuur deze (nieuwe) watergang is, hoe beter deze watergang zal beantwoorden aan de habitatsvereisten van de verschillende vissoorten. 6. Visuitzetting (tabel 12) Een niet onbelangrijk aspect van het visserijbeheer is de uitzetting van vissen, wat kadert in een planmatig visstandbeheer. Dit wil zeggen dat er pas vis wordt uitgezet na een grondige kennis van de grootte en diversiteit van de visstand. Deze kennis wordt vergaart via vissserijonderzoek door het PCM en via het systematisch verzamelen van de hengelvangsten van vissers en van de controlegegevens van de boswachters. In overleg met de natuurwachter van Linkeroever werd afgesproken de witvisvangsten uit het Havengebied Linkeroever op vergelijkbare wateren in Oost-Vlaanderen uit te zetten. De gevangen vis werd uitgezet in het Leopoldkanaal en de Meetjeslandse kreken, ook licht brak water en momenteel met een zeer lage visstand. Aanvankelijk betrof het vis van de visredding van de Verrebroekse Plassen (put 1), na het verlagen van de waterstanden voor de recuperatie van opspuitingsbuizen. De latere visuitzettingen zijn afkomstig van de vismonitoring van de Verrebroekse plassen. De gevangen palingen van de watergang en van de plassen werden uitgezet in de Grote Geul (Sint-Gillis-Waas), vermits de pompgemalen een onoverkomelijke migratiebarrière vormen voor de glasaal en de hengelvangstgegevens op een afwezigheid van jonge palingen duidden. p.18 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Bijlagen Bijlage 1 De tabellen Tabel 1: Glasaalmonitoring van de lente 2002 aan de Prosperhaven, aan waterloop 8070, aan Fort Liefskenshoek te Doel en in het Verrebroekdok te Kallo NET Prosper FUIK Prosper FUIK Prosper haven FUIK Doel FUIK Fort FUIK Verrebroek dok FUIK Verrebroek dok Afvisdagen haven haven Liefkens hoek hoogwater hoogwater instroomgeul hoogwaterlijn instroomgeul midden geul kademuur lijn lijn laagwaterlijn laagwaterlijn glasaal glasaal glasaal paling glasaal paling glasaal paling glasaal paling glasaal paling 7-mrt 2 10-mrt 0 12-mrt 5 15-mrt 10 16-mrt 24 23-mrt 1 12 7 24-mrt 5 3 0 26-mrt 4 10 8 27-mrt 5 0 5 28-mrt 14 28 21 29-mrt 258 53 23 30-mrt 33 45 1 3-apr 71 0 4-apr 1 5-apr 30 2 6-apr 131 8 2 8-apr 53 9 3 9-apr 18 1 18 12-apr 18 15-apr 0 22-jan 24 23-apr 25 24-apr 3 1 13 25-apr 10 26-apr 2 30-apr 5 33 3-mei 5 55 74 6-mei 34 6 40 8-mei 27 10-mei 27 12 49 13-mei 4 23 15-mei 5 31 1 2 22-mei 4 52 1 6 25-mei 5 45 0 5 27-mei 5 31 3 13 29-mei 5 11 11 29 30-mei 45 7 3-jun 3 17 18 10 19-jun 4 44 22-jun 3 16 26-jun 17 31 4-jul 11 24 TOTAAL : 328 139 448 1 109 1 66 7 190 541 34 65 totaal glasaal: 1314 totaal paling: 615 waarvan 331 kleiner zijn dan 20 cm p.19 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 2: Glasaalmonitoring in 2003 te Kallo in het Verrebroekdok en de bijhorende watergang van de Hoge Landen aantal vangstaantal glasaal aantal gepigmenteerde glasaal aantal paling aantal stekel baars aantal kleine BR/VR aantal brasem aantal voorn aantal zee baars Opmerking dagen 10-15 15-20 20-25 25-30 30-35 3-5 3-7 13 10-15 7-10 cm Glasaalfuik in Verrebroekdok iets stroomafwaarts de monding van de watergang: 14-3 7 17 17 13 3 + veel steur 20-3 6 1 1 3 28-3 8 1 4 6 4 4-4 7 7 4 3 11-4 7 4 3 1 18-4 7 5 7 13 8 2 25-4 7 8 6 4 3 2-5 7 13 7 4 1 9-5 2 5 18 temp: 12,4 O2 mg: 9,7 O2 %: 90 7 ph: 8,1 X: 5,9 ms/cm V E R R E B R O E K D O K Lichtingsdatum 16-5 7 17 9 3 2 23-5 4 2 6 3 temp: 13,5 O2 mg: 8,3 O2 %: 80 7 ph: 7,9 X: 6,5 ms/cm 30-5 7 6 13 1 2 5-6 6 5 15 4 1 13-6 8 3 43 6 9 20-6 7 3 43 9 3 1 27-6 7 geen 2-7 5 geen Subtotaal: 17 weken 117 62 57 185 49 20 1 17 13 1 6 26-8 4 3 3 4 6 1 7 + dikkopjes, kleine bot, steur 1-9 6 2 7 3 1 35 + dikkopjes, kleine bot, steur 5-9 4 4 2 1 37 + dikkopjes, kleine bot, steur 12-9 7 2 3 17 + dikkopjes, kleine bot, steur TOTAAL: 138 65 68 201 59 21 2 17 13 1 6 96 19-9 wolk (paar m2) vastgesteld onder de duiker bij het vangen van steur door een visser 23-9 100tal (0,5 m2) vastgesteld onder de duiker bij het vangen van steur door een visser sleep (2 uur) van de invaargeul voor de sluis: 25-4 8 + 1kg spiering, 4 zeenaalden 12-5 geen + 100-tal spieringen Glasaalfuik in de watergang voor Verrebroekdok 13-6 7 7 4 20-6 7 5 62 17 37 4 1 23-6 3 2 17 200 13 4 1 27-6 4 3 13 110 35 4 7 2-7 5 8 85 43 7 1 TOTAAL: 26 17 38 461 108 52 12 2 p. 20 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 3: Glasaalmonitoring in 2004 te Kallo in het Verrebroekdok en de bijhorende watergang van de Hoge Landen Lichtingsdatum aantal vangstaantal glasaal aantal gepigmenteerde glasaal lengte (cm) aantal paling aantal stekel baars aantal kleine blei aantal snoek baars aantal karper aantal rivier prik dagen 10-15 16-20 21-30 3-5 7-15 10-20 33 cm Opmerking V E R R E B R O E K D O K Glasaalfuik in Verrebroekdok iets stroomafwaarts de monding van de watergang: 13-3 7 17-3 4 13 1 27-3 10 2 12 1 2-4 6 3 fuik gekuist 10-4 8 20-4 10 fuik gescheurd, plaatsing 2de fuik 12-5 22 1 2 1 TOTAAL: 60 1 4 4 1 20 1 12-5 fuik verplaatst naar 6 m diepte 14-5 2 57 7-12 W A T E R G A N G Glasaalfuik in de watergang stroomafwaarts pompgemaal: 14-5 fuik verplaatst naar watergang 21-5 7 38 7-15 2 2 31-5 10 27 7-15 2 2 3-6 3 34 7-15 28 17 9 23 8-6 5 2 6 2 11-6 3 1 7-9 cm 15 cm TOTAAL: 28 101 29 17 20 30 1 1 fuik te vervuild, monitoring gestopt p. 21 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 4: Glasaalmonitoring in 2005 en 2006 te Kallo aan de monding van de watergang in het Verrebroekdok (betonnen koker) Datum uur aantal vangsturen vangst gewicht (g) aantal glasaal aantal gepigmenteerde glasaal lengte (cm) aantal paling 10-15 cm 16-20 cm Glasaalvangst met schepnet aan de monding van de watergang in Verrebroekdok in 2005: 22-4 22u-24u 2 510 1600 28 10-15 12 8 23-4 22u-24u45 2,75 54 170 3 8-9 1 1-5 23u-24u 1 320 11 10-15 5-5 23u-24u 1 130 17 10-15 6-5 23u-24u 1 280 12 10-15 7-5 23u-24u 1 87 22 10-15 TOTAAL: 6 2587 93 13 8 Datum uur aantal vangsturen vangst gewicht (g) glasaal gepigmenteerde glasaal lengte (cm) steurgarnalen Glasaalvangst met schepnet aan de monding van de watergang in Verrebroekdok in 2006: 4-4 19u-20u 1 0 8-4 19u30-20u30 1 4 14-4 19u30-21u 1.5 7 1 9 20-4 21u20-24u30 3.33 18 1 13 22-4 22u-24u 2 26 5 35 28-4 22u20-01-20 3 48 7 15 5-5 22u30-02u 3.5 148 8 200 7-5 22u-24u 2 74 13 10 tot 23 300 13-5 22u15-01--u30 3.25 175 20 10 tot 22 300 16-5 22u-01u 3 105 15 250 20-5 22u30-24u 1.5 16 2 120 22-5 22u-24u 2 8 1 0 27-5 22u30-0u30 2 0 TOTAAL: 29 629 73 1220 p. 22 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 5 Verrebroekse plassen 2003 Fuikvangsten van put 1 (groot water) door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle SCHIETFUIK van tot gewicht (kg) aantal Totaal 5-10 cm 10-15 cm 15-20 cm 20-25 cm 25-30 cm Totaal 5-10 cm 10-15 cm 15-20 cm 20-25 cm 25-30 cm 30-35 cm Totaal 5-10 cm Fuik 1 7-11-03 14-11-03 13 452 452 200 80 100 60 12 14-11-03 21-11-03 11 21-11-03 28-11-03 7 28-11-03 5-12-03 5 5-12-03 12-12-03 6 Totaal fuik 1 42 Fuik 2 7-11-03 14-11-03 10 338 338 300 15 20 3 14-11-03 21-11-03 15 21-11-03 28-11-03 9 28-11-03 5-12-03 4 5-12-03 12-12-03 3 Totaal fuik 2 41 Fuik 3 7-11-03 14-11-03 40 931 875 500 300 58 17 28 15 13 28 25 2 1 14-11-03 21-11-03 35 21-11-03 28-11-03 30 28-11-03 5-12-03 17 5-12-03 12-12-03 10 Totaal fuik 3 132 % => 94 3 3 Fuik 4 7-11-03 14-11-03 35 616 604 300 250 45 9 8 8 4 4 14-11-03 21-11-03 40 21-11-03 28-11-03 25 28-11-03 5-12-03 25 5-12-03 12-12-03 20 Totaal fuik 4 145 % => 98 1.3 0.6 Fuik 5 7-11-03 14-11-03 35 464 453 150 200 40 60 3 6 6 5 3 1 1 14-11-03 21-11-03 20 21-11-03 28-11-03 18 28-11-03 5-12-03 30 5-12-03 12-12-03 60 Totaal fuik 5 163 % => 98 1.3 1.1 TOTAAL 2003: 523 TOTAAL aantal rietvoorn aantal giebel aantal karper 2801 2722 1450 845 263 149 15 42 15 6 21 37 25 4 5 2 1 % => 97.2 53 31 10 5.5 0.6 1.5 36 14 50 1.3 68 11 14 5 3 10-15 cm 15-20 cm 20-25 cm 25-30 cm 30-35 cm 35-40 cm p. 23 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 6: Verrebroekse plassen 2004 Controle samenstelling van de fuikvangsten van Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle Samenstelling van een deelstaal van de gevangen vis: aantal en gewicht per vissoort soort 17-02-04 fuik 5-03-04 leefnet 5-03-04 leefnet 6-10-04 leefnet aantal gew (kg) aantal gew (kg) aantal gew (kg) aantal gew (kg) aantal aantal gewicht gewicht kolblei 1 - % kg % giebel 21 4.22 18 0.46 giebel 43 4 1.08 6 karper 8 0.59 156 2.60 karper 370 34 6.17 32 vetje 1-40 - 325 0.60 vetje 311 29 0.71 4 blankvoorn 1-45 1.44 blankvoorn 124 11 3.96 20 rietvoorn 254 8.37 362 11.86 406 9.12 68 2.56 rietvoorn 187 17 7.04 36 pos 53 0.62 pos 49 5 0.58 3 kruising 1 - TOTAAL: 1084 19.5 TOTAAL: 255 8.37 362 11.859 478 13.9315 665 8.27 Gemiddelde, maximale en minimale lengte (cm) per vissoort soort Put 1: 17-02-04 fuik Put 1: 5-03-04 leefnet Put 2: 5-03-04 leefnet Put 2: 6-10-04 leefnet aantal gem min max aantal gem min max aantal gem min max aantal gem min max kolblei 1 14.6 giebel 21 21.6 6.3 41.3 18 9.5 5.7 19.5 karper 8 16.7 12.3 19.5 156 9.9 6 15 vetje 1 5.3 40 5.5 4.1 6.5 14 6.2 5.5 7.2 blankvoorn 1 13.0 45 13.5 9.3 17.2 rietvoorn 254 13.0 4.7 21 362 14.0 4 25 406 12.7 7.5 20 68 14.1 7.5 20.5 pos 0 4 8.9 7.5 9.7 kruising 1 14.3 Gemiddelde, maximale en minimale gewicht (g) per vissoort soort Put 1: Grootste plas Put 2: Kleinste plas Put 2: 6-10-04 leefnet: aantal- & gewichtsamenstelling van 19,5 kg vis Put 1: 17-02-04 fuik Put 1: 5-03-04 leefnet Put 2: 5-03-04 leefnet Put 2: 6-10-04 leefnet aantal gem min max aantal gem min max aantal gem min max aantal gem min max kolblei giebel 18 25.3 3.5 147 karper 8 73.7 40 114 156 16.7 3.5 52.5 vetje 8 3.6 1.5 12 blankvoorn 45 32.0 8.5 66.5 rietvoorn 100 28.1 2 170 68 37.7 6 99 pos 4 9.1 5.5 12.5 soort p. 24 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 7: Verrebroekse plassen 2004 Lengteverdeling per vissoort van de fuikvangsten van Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle Giebel Karper Vetje Blankvoorn Rietvoorn Pos lengte in cm Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 1 Put 2 Put 2 5/mrt 6/okt 5/mrt 6/okt 5/mrt 6/okt 5/mrt 6/okt 17/feb 5/mrt 5/mrt 6/okt 6/okt aantal aantal aantal aantal % aantal aantal aantal aantal aantal % aantal % aantal % aantal aantal 4 1 2 0.6 4.5 2 5 11 9 4 5 1 5.5 11 3 6 1 1 2 1 13 7 41 16 7 2 6.5 2 1 7 3 7 4 3 6 2 5 1 8 4 27 17 2 1 7 2 1 0.2 2 1 9 3 31 20 1 4 1 9 2 2 1 10 1 4 30 19 5 4 1 28 7 5 2 11 1 27 17 5 5 1 61 15 6 12 1 1 16 10 6 1 0.4 16 4 66 16 7 13 12 8 1 4 20 8 52 14 104 26 5 14 1 1 1 1 6 48 19 70 19 79 19 3 15 1 3 2 6 57 22 95 26 37 9 11 16 1 8 45 18 57 16 7 2 10 17 1 4 15 6 19 5 3 1 10 18 3 4 1.6 7 2 4 1 4 19 1 1 0.4 2 0.6 4 1 2 20 1 1 4 1.6 2 0.6 3 1 21 1 0.4 1 22 1 23 6 2 0.6 24 3 25 4 1 0.3 26 1 41 1 Totaal => 21 18 8 156 40 14 1 45 254 362 406 68 4 % geturft 5 mrt => 4.4 1.7 8.4 0.2 85.3 476 % geturft 6 okt => 5.9 51.1 4.6 14.8 22.3 1.3 305 % 19,5 kg 6 okt => 4 34 29 11 17 5 1084 Totaal aantal p. 25 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 8: Verrebroekse plassen 2004 Fuikvangsten door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle 2004 TOTAAL Afgehaald kg rietvoorn kg giebel kg karper aantal karper aantal paling van tot aantal dagen gewicht (kg) totaal gewicht kg voor uitzetting 8-15 cm 15-25 cm 8-15 cm 5-10 cm 26-30 cm 11-15 cm 25-60 cm aantal snoekbaars 11-15 cm kg vetje 5 cm aantal stekelbaars Put 1 (3 fuiken): 16-10-04 22-10-04 6 128 26/10-04 : 120 8 150 22-10-04 26-10-04 4 45 173 180 30 12 18 3 26-10-04 29-10-04 3 48 45 3 15 29-10-04 05-11-04 7 67 12/11/04 : 65 2 20 05-11-04 12-11-04 7 50 165 170 50 15 12-11-04 27-11-04 15 25 10/12/04: 25 10 6 2 2 2 27-11-04 10-12-04 13 150 175 200 150 1 6 3-4 cm kg pos 5-10 cm TOTAAL 55 513 513 550 485 25 10 1 230 2 2 2 3 gewichts% 95 5 1 Put 2 (5 fuiken): 16-08-04 21-08-04 5 17 10 4 2 1 1 21-08-04 27-08-04 6 46 31/08/04 : 30 6 7 2 1 2 27-08-04 31-08-04 4 59 122 120 35 15 8 3 1 31-08-04 07-09-04 7 43 22 5 3 10 3 07-09-04 10-09-04 3 97 50 25 10 5 10 2 10-09-04 15-09-04 5 47 17/09/04 : 20 10 15 6 2 15-09-04 17-09-04 2 45 232 188 20 10 15 8 17-09-04 24-09-04 7 101 6/10/04 : 35 35 20 2 10 1 24-09-04 01-10-04 7 142 243 260 35 15 85 6 5 2 01-10-04 09-10-04 8 137 15/10/04 : 35 20 60 5 22 09-10-04 15-10-04 6 127 264 250 25 15 55 10 30 2 TOTAAL 60 861 861 818 317 160 280 48 92 12 gewichts% 37 19 33 11 1 ALGEMEEN TOTAAL 115 1374 1374 1368 802 160 305 10 1 230 50 2 92 2 15 gewichts% 58 12 22 7 1 p. 26 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 9: Verrebroekse watergang 2003 Vangsten van één fuik in de watergang door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle 2003 aantal paling aantal snoekbaars aantal karper van tot aantal dagen 10-15 -20-25 -30-35 -40-45 -50-60 -70-80 10-15 -20-25 -30-35 -40-45 -50-60 -70-80 5-10 -15-20 -25-30 -35 50-55 -65 cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm 8-3 8-3 10-3 2 30 10-3 14-3 4 14-3 20-3 6 7 3 1 3 20-3 28-3 8 1 15 28-3 4-4 7 68 14 1 2 3 4-4 11-4 7 7 13 8 2 5 1 1 1 2 11-4 18-4 7 13 4 1 6 8 4 1 18-4 25-4 7 19 4 8 3 1 32 6 3 1 3 2 25-4 2-5 7 14 7 12 2 1 7 4 2 5 1 3 1 2-5 9-5 7 9-5 16-5 7 17 8 7 4 1 4 6 2 CONTROLE LENGTE SAMENSTELLING: de lengte van de vissen van de fuik gelicht op 23-05-2003 werd volledig getrurft. 16-5 23-5 7 11 19 13 1 1 1 2 5 1 1 1 1 1 1 1 % 24 41 28 2 2 2 20 50 10 10 10 23-5 30-5 7 4 2 1 30-5 3-6 3 13 7 2 1 1 3-6 10-6 7 450 1 10-6 13-6 3 4 3 13-6 20-6 7 23 3 1 20-6 23-6 3 32 4 1 1 23-6 27-6 4 28 17 6 3 TOTAAL: 110 637 156 64 29 22 15 1 1 5 2 1 47 8 15 14 17 4 1 3 2 2 1 3 1 18 1 9 2 1 1 % 68 17 7 3 2 2 0.1 0.1 1 0.2 0.1 41 7 13 12 15 4 1 3 2 2 1 8 3 50 3 25 6 3 3 ALG. TOTAAL: 933 114 36 p. 27 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 9b: Verrebroekse watergang 2003 Vangsten van één fuik in de watergang door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle 2003 van tot aantal dagen voorn aantal giebel kolblei aantal blankvoorn aantal rietvoorn aantal kolblei aantal baars aantal pos baars 15-20 -25-30 -35 5-10 cm 5-10 10-15 -20-25 -30 5-10 -15-20 -25-30 5-10 -15-20 -25-30 -35 5-10 -15-20 -25-30 5-10 -15-20 cm cm cm cm kg n cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm 8-3 25 8-3 10-3 2 30 10-3 14-3 4 14-3 20-3 6 20-3 28-3 8 27 28-3 4-4 7 8 4 3 22 8 30 4-4 11-4 7 6 3 6 3 2 1 17 2 11-4 18-4 7 3 12 32 18 30 3 6 1 18-4 25-4 7 2 6 20 28 13 14 2 6 4 1 9 25-4 2-5 7 3 2 50 3 2-5 9-5 7 9-5 16-5 7 9 3 13 4 2 2 9 CONTROLE LENGTE SAMENSTELLING: de lengte van de vissen van de fuik gelicht op 23-05-2003 werd volledig getrurft. 16-5 23-5 7 2 3 2 2 29 2 3 4 1 1 1 1 130 25 4 4 3 1 % 74 5 8 10 3 78 15 2 2 2 23-5 30-5 7 3 30-5 3-6 3 3 9 3-6 10-6 7 10-6 13-6 3 5 3 13-6 20-6 7 6 20-6 23-6 3 3 23-6 27-6 4 4 TOTAAL: 110 13 34 2 11 47 29 15 47 51 5 19 1 1 3 130 69 4 4 3 2 22 3 11 14 2 60 17 1 % 22 57 3 18 20 10 32 35 3 79 4 4 13 61 33 2 2 1 1 42 6 21 27 4 77 22 1 ALG. TOTAAL: 60 141 kg 147 24 212 52 78 p. 28 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 10: Verrebroekse watergang Controlemetingen van de lengteverdeling van de gevangen vis gelicht op 23-05-2003 lengte in cm totaal Paling Kolblei Blankvoorn Rietvoorn Snoekbaars Pos Karper Giebel aantal aantal aantal % aantal aantal aantal aantal aantal aantal 6 1 0.6 7 32 19 8 50 30 3 9 27 16 17 1 10 20 12 9 11 8 5 1 12 5 3 1 13 7 4 1 14 5 3 15 1 16 17 1 0.6 18 3 2 3 1 2 19 1 20 21 1 0.6 1 22 1 1 0.6 2 2 23 4 1 24 1 1 0.6 25 5 1 0.6 1 1 26 3 1 2 27 6 1 0.6 28 4 1 0.6 29 4 1 0.6 30 2 2 31 4 1 32 3 1 1 33 1 34 5 2 1 35 1 36 1 37 38 39 1 44 1 45 1 46 47 48 1 49 1 50 51 52 1 60 1 61 62 63 1 TOTAAL 279 46 166 39 3 10 1 4 10 % 16.5 59.5 14.0 1.1 3.6 0.4 1.4 3.6 p. 29 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 11: Verrebroekse watergang 2004-2005 Fuikvangsten door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle 2004-2005 aantal paling aantal snoekbaars van tot aantal 0-10 10-15 -20-25 -30-35 -40-45 -50-60 5-10 10-15 -20-25 -30-35 -40-45 -50-55 -60-70 -80 dagen cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK in dodearm (Katoennatie) 12-11 27-11 15 4 6 2 30 10 1 27-11 10-12 13 1 2 1 10 15 1 1 10-12 22-12 12 6 2 20 2 1 22-12 7-1 16 15 2 7-1 19-1 12 4 1 20 1 19-1 4-2 16 8 2 1 5 4 fuiken zeer vuil => terug opnieuw gestart met 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK op 12-03-2005 12-3 18-3 6 2 1 5 18-3 25-3 7 8 2 10 2 25-3 1-4 7 15 20 2 2 1-4 5-4 4 30 2 15 controle op 11-04-2005 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK 5-4 11-4 6 1 1 12 14 12 5 1 4 1 1 11-4 13-4 2 2 7 6 3 1 1 1 controleafvissing met 3 bijkomende FUIKEN in de wategang 11-4 13-4 2 5 5 2 TOTAAL: 116 63 27 4 27 29 15 15 3 2 3 25 94 20 15 5 1 2 0 1 0 1 0 0 1 FUIK+1 SCHIETFK 188 164 tot: 1098 % 17 15 Afsleping op 11-04-2005 200 m 1 1 1 1 5 1 3 FUIKEN 1-2-3 in dodearm (Katoennatie) 13-4 24-4 11 10 25 1 4 2 24-4 30-4 6 35 20 5 2 1 30-4 4-5 4 150 100 10 2 5 2 3 4-5 11-5 7 40 150 100 2 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK 11-5 16-5 5 25 50 2 2 fuiken zeer vuil er wordt alle dagen gepompt => teruggeplaatst op 16-05-05 3 FUIKEN controle op 23 & 25-05-2005 16-5 23-5 7 1 15 22 15 1 1 2 23-5 25-5 2 1 9 9 7 3 2 2 25-5 28-5 3 30 10 5 6 2 28-5 4-6 7 10 5 fuiken zeer vuil => gestopt TOTAAL: 52 235 360 102 94 44 24 3 3 0 0 0 11 10 10 0 2 5 3 0 0 0 0 0 3 FUIKEN 865 41 tot: 1759 % 49 2 fuiken zeer vuil er uit gehaald NIET meer teruggeplaatst Afsleping op 23-05-2005 200 m 1 1 1 2 2 1 1 FUIK 4 16-5 23-5 7 3 4 1 2 2 1 2 1 23-5 25-5 2 2 11 5 5 1 1 1 4 4 6 4 2 28-7 4-8 7 250 120 35 10 4-8 8-8 4 25 100 30 10 2 8-8 12-8 4 15 130 4 1 2 12-8 16-8 4 15 180 5 2 16-8 20-8 4 5 20 2 1 2 20-8 24-8 4 25 100 2 fuik zeer vuil er uit gehaald NIET meer teruggeplaatst TOTAAL: 36 85 780 153 54 12 17 5 1 0 0 0 14 7 2 1 3 5 4 6 4 0 2 0 FUIK 4 : monding 1107 48 tot: 34088 % 3 0.1 ALG TOTAAL 36948 % 204 383 1167 259 175 85 56 23 7 2 3 25 119 37 27 6 6 12 7 7 4 1 2 0 2160 253 6 1 p. 30 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 11b: Verrebroekse watergang 2004-2005 Fuikvangsten door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle 2004-2005 aantal karper aantal giebel aantal rivierprik aantal blauw band grondel van tot aantal 5-10 -15-20 -25-30 -35-40 -45 50-55 -60-65 -70 5-10 -15-20 -25-30 -35-40 -50 35.5 5-10 dagen cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK in dodearm (Katoennatie) 12-11 27-11 15 1 2 27-11 10-12 13 10-12 22-12 12 22-12 7-1 16 5 2 7-1 19-1 12 19-1 4-2 16 fuiken zeer vuil => terug opnieuw gestart met 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK op 12-03-2005 12-3 18-3 6 30 2 10 18-3 25-3 7 10 35 4 25-3 1-4 7 15 1 4 2 1-4 5-4 4 25 1 15 5 controle op 11-04-2005 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK 5-4 11-4 6 2 4 2 4 2 1 1 11-4 13-4 2 1 1 1 controleafvissing met 3 bijkomende FUIKEN in de wategang 11-4 13-4 2 1 TOTAAL: 116 35 50 30 7 4 4 0 0 0 0 0 0 0 19 4 21 2 1 3 5 2 1 0 1 FUIK+1 SCHIETFK 130 57 1 0 tot: 1098 % 12 5 0.1 0 Afsleping op 11-04-2005 200 m 5 10 7 4 2 2 2 3 FUIKEN 1-2-3 in dodearm (Katoennatie) 13-4 24-4 11 10 2 1 2 24-4 30-4 6 25 10 30-4 4-5 4 40 3 25 5 4-5 11-5 7 25 2 15 5 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK 11-5 16-5 5 5 1 10 2 fuiken zeer vuil er wordt alle dagen gepompt => teruggeplaatst op 16-05-05 3 FUIKEN controle op 23 & 25-05-2005 16-5 23-5 7 1 2 1 1 1 4 10 2 7 1 23-5 25-5 2 1 1 1 4 2 1 25-5 28-5 3 10 15 2 15 5 28-5 4-6 7 4 2 2 fuiken zeer vuil => gestopt TOTAAL: 52 50 31 55 3 3 4 6 0 0 1 0 0 1 25 36 29 26 4 8 1 0 0 0 3 FUIKEN 154 129 0 0 tot: 1759 % 9 7 0 0 fuiken zeer vuil er uit gehaald NIET meer teruggeplaatst Afsleping op 23-05-2005 200 m 1 FUIK 4 16-5 23-5 7 23-5 25-5 2 2 1 28-7 4-8 7 10 5 4-8 8-8 4 10 2 5 10 8-8 12-8 4 5 4 6 12-8 16-8 4 15 3 2 4 16-8 20-8 4 5 2 2 1 20-8 24-8 4 15 2 2 1 fuik zeer vuil er uit gehaald NIET meer teruggeplaatst TOTAAL: 36 15 30 8 4 4 2 0 0 0 0 0 0 0 0 27 8 15 1 0 0 0 0 0 FUIK 4 : monding 63 51 0 0 tot: 34088 % 0.2 0.1 0 0 ALG TOTAAL 36948 % 204 100 111 93 14 11 10 6 0 0 1 0 0 1 44 67 58 43 6 11 6 2 1 0 347 237 1 0 1 1 0.003 0 p. 31 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 11c: Verrebroekse watergang 2004-2005 Fuikvangsten door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle 2004-2005 aantal blankvoorn aantal rietvoorn aantal kolblei aantal baars aantal pos van tot aantal 5-10 -15-20 -25-30 5-10 -15-20 -25 5-10 -15-20 -25-30 -35 5-10 -15-20 -25-30 -35 5-10 -15-20 dagen cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK in dodearm (Katoennatie) 12-11 27-11 15 1 27-11 10-12 13 10-12 22-12 12 2 1 22-12 7-1 16 1 7-1 19-1 12 19-1 4-2 16 2 fuiken zeer vuil => terug opnieuw gestart met 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK op 12-03-2005 12-3 18-3 6 10 5 5 1 2 8 18-3 25-3 7 45 1 4 25-3 1-4 7 10 3 25 15 1-4 5-4 4 15 20 2 10 controle op 11-04-2005 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK 5-4 11-4 6 4 2 3 1 1 2 2 4 4 2 1 3 19 1 3 6 3 24 1 11-4 13-4 2 2 1 1 2 6 1 1 1 1 2 controleafvissing met 3 bijkomende FUIKEN in de wategang 11-4 13-4 2 4 4 5 2 12 7 1 1 3 2 2 2 8 TOTAAL: 116 29 17 0 5 3 0 1 2 2 0 5 4 0 4 1 31 95 5 7 7 8 57 9 0 1 FUIK+1 SCHIETFK 54 5 14 153 66 tot: 1098 % 5 0.5 1 14 6 Afsleping op 11-04-2005 200 m 5 2 1 1 10 1 1 2 3 FUIKEN 1-2-3 in dodearm (Katoennatie) 13-4 24-4 11 15 5 2 1 2 24-4 30-4 6 30 6 4 5 30-4 4-5 4 15 25 10 15 4-5 11-5 7 35 10 12 5 2 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK 11-5 16-5 5 40 10 2 fuiken zeer vuil er wordt alle dagen gepompt => teruggeplaatst op 16-05-05 3 FUIKEN controle op 23 & 25-05-2005 16-5 23-5 7 1 5 1 1 6 1 3 2 2 2 1 23-5 25-5 2 1 1 4 1 1 25-5 28-5 3 30 15 5 6 3 28-5 4-6 7 25 5 fuiken zeer vuil => gestopt TOTAAL: 52 121 50 61 0 1 0 30 1 0 1 10 1 3 3 2 12 14 25 5 0 0 25 8 0 3 FUIKEN 233 31 20 56 33 tot: 1759 % 13 1.8 1 3 2 fuiken zeer vuil er uit gehaald NIET meer teruggeplaatst Afsleping op 23-05-2005 200 m 7 3 4 95 4 7 1 1 FUIK 4 16-5 23-5 7 2 4 7 2 23-5 25-5 2 1 1 5 1 2 1 1 28-7 4-8 7 10kg 5kg 20kg 3kg 5 4 5 4-8 8-8 4 10 10 20kg 10kg 10 2 2 8-8 12-8 4 40 100 5 2 12-8 16-8 4 15 100 1 2 16-8 20-8 4 25 50 20-8 24-8 4 5kg 10kg 2 10 fuik zeer vuil er uit gehaald NIET meer teruggeplaatst TOTAAL: 36 1510 411 1 0 0 29330 1430 0 1 0 0 0 0 0 0 10 9 7 5 8 2 11 17 0 FUIK 4 : monding 1922 30761 0 41 28 tot: 34088 % 6 90.2 0 0.1 0.1 ALG TOTAAL 36948 % 204 1660 478 62 5 4 29330 1461 3 3 1 15 5 3 7 3 53 118 37 17 15 10 93 34 0 2209 30797 34 250 127 6 83 0.1 1 0.3 p. 32 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 11d: Verrebroekse watergang 2004-2005 Fuikvangsten door Cyriel Van den Eede en Eddy Van Walle 2004-2005 aantal brasem aantal wolhandkra b aantal spiering aantal bot aantal tong aantal zee baars aantal steur aantal 3D stekel baars van tot aantal 5-10 -15-20 -25-30 -35-40 -45-50 -55-60 5-10 -15 5-10 -25 5-10 -15-20 -25-30 -35 5-10 -15-20 5-10 68 5-10 dagen cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm cm 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK in dodearm (Katoennatie) 12-11 27-11 15 4 6 2 15 7 6 27-11 10-12 13 2 12 10 5 2 2 10-12 22-12 12 10 15 5 4 4 1 22-12 7-1 16 10 10 15 1 2 1 7-1 19-1 12 15 6 10 19-1 4-2 16 18 2 1 5 fuiken zeer vuil => terug opnieuw gestart met 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK op 12-03-2005 12-3 18-3 6 20 2 18-3 25-3 7 1 1 25-3 1-4 7 2 4 2 1 1-4 5-4 4 2 4 controle op 11-04-2005 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK 5-4 11-4 6 1 2 1 1 1 1 1 1 12 11-4 13-4 2 1 controleafvissing met 3 bijkomende FUIKEN in de wategang 11-4 13-4 2 11 2 1 1 13 TOTAAL: 116 1 22 2 4 1 0 1 1 0 0 0 8 68 2 1 13 32 40 12 10 26 4 2 3 2 1 13 1 FUIK+1 SCHIETFK 32 76 133 9 2 1 13 tot: 1098 % 3 7 12 1 0.2 0.1 1 Afsleping op 11-04-2005 200 m 31 3 1 5 10 8 12 6 3 5 3 FUIKEN 1-2-3 in dodearm (Katoennatie) 13-4 24-4 11 4 2 15 1 24-4 30-4 6 6 15 2 1 30-4 4-5 4 15 5 25 5 2 4-5 11-5 7 4 10 6 1 1 FUIK + 1 SCHIETFUIK 11-5 16-5 5 4 6 2 fuiken zeer vuil er wordt alle dagen gepompt => teruggeplaatst op 16-05-05 3 FUIKEN controle op 23 & 25-05-2005 16-5 23-5 7 1 1 1 1 1 23-5 25-5 2 7 1 25-5 28-5 3 5 25 15 4 2 28-5 4-6 7 2 fuiken zeer vuil => gestopt TOTAAL: 52 7 3 5 4 9 21 1 8 0 1 1 0 96 0 0 26 6 2 5 2 0 0 0 0 0 0 0 3 FUIKEN 60 96 0 41 0 0 0 tot: 1759 % 3 5 2 0 0 0 0 fuiken zeer vuil er uit gehaald NIET meer teruggeplaatst Afsleping op 23-05-2005 200 m 74 12 11 75 74 33 21 FUIK 4 16-5 23-5 7 23-5 25-5 2 5 28-7 4-8 7 5 4-8 8-8 4 5 5 10 8-8 12-8 4 2 4 5 12-8 16-8 4 2 1 2 16-8 20-8 4 1 20-8 24-8 4 15 5 fuik zeer vuil er uit gehaald NIET meer teruggeplaatst TOTAAL: 36 0 19 1 14 1 0 0 0 0 0 0 0 17 0 0 0 5 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 FUIK 4 : monding 35 17 0 15 0 0 0 tot: 34088 % 2 0.05 0.04 0 0 0 0 ALG TOTAAL 36948 % 204 8 44 8 22 11 21 2 9 0 1 1 8 181 2 1 39 43 52 17 12 26 4 2 3 2 1 13 127 189 3 189 9 2 1 13 0.3 1 0.01 1 0.02 0.01 0.003 0.04 p. 33 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Tabel 12: Overzicht uitzetting van de vis afkomstig uit het Havengebied Linkeroever datum afhalen van vis gewicht eenheid vissoort lengteklasse grootte reden van afvissing uitzettingsplaats 22/08 2003 460 kg rietvoorn VISREDDING na verlagen van de waterstand door aannemer Hollandergatkreek St Jan in Eremo 218 kg rietvoorn 15/25 cm 12/12/2003 vismonitoring watergang Leopoldkanaal St. Jan in Eremo 80 kg vetje 5/7 cm 5/03/2004 112 kg rietvoorn 15/25 cm vismonitoring watergang Leopoldkanaal St Jan In Eremo 31/08/2004 17/09/2004 6/10/2004 128 185 250 kg kg kg rietvoorn rietvoorn rietvoorn 15/25 cm 10/20 cm 10/20 cm 20/30 stuk/kg 20/30 stuk/kg 1000 1000 2000 stuk stuk stuk karper karper Karper 8/10 cm 8/10 cm 8/10 cm vismonitoring put 2 vismonitoring put 2 vismonitoring put 2 78 kg rietvoorn 10/20 cm 15/10/2004 78 kg vetje 5/7 cm vismonitoring put 2 104 kg karper 8/10 cm 26/10/2004 165 kg rietvoorn 10/20 cm 15 kg karper 25/35 cm vismonitoring put 1 175 kg rietvoorn 10/20 cm 35/45 stuks/kg 17/11/2004 8 kg karper 25/35 cm vismonitoring put 1 15 stuk snoekbaars 15/35 cm Provinciaal domein Klaverbladvijver Oude Leiemeander Astene Leopoldkanaal Leopoldkanaal Provinciaal domein Boerekreek Leopoldkanaal Wachtebeke Deinze St. Jan in Eremo St. Jan in Eremo St Jan in Eremo St. Jan in Eremo rietvoorn: uit put 1 800 kg uit put 2 641 kg uit watergang 330 kg Totaal rietvoorn: 1771 kg vetje: p. 34 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Bijlage 2: Lokalisatie van de monsternameplaatsen p. 35 van 36

Rapport Visserijonderzoek in het havengebied Linkeroever Bijlage 3: Monsternameplaatsen in de watergang v/d Hoge Landen en de Verrebrokse Plassen p. 36 van 36