Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag

Vergelijkbare documenten
Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

* * Geachte heer Knoester,

ECLI:NL:GHARL:2017:2188

2. Mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

ECLI:NL:GHAMS:2014:3775

ECLI:NL:GHAMS:2017:1213

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHAMS:2014:264

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag. [Verzoekster] (ACAS 023) Advies ACAS zaak 023

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

ECLI:NL:GHSHE:2015:738

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Leidraad voor het nakijken van de toets

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1390

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Betreft: Brief inzake het verzoek om nader onderzoek op de voet van 461 Sv ingediend namens de veroordeelde [verzoeker] door mr. K.D.

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:RBNHO:2015:1805

ECLI:NL:RBMAA:2005:AU2647

ECLI:NL:GHAMS:2016:3674

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag

ECLI:NL:GHDHA:2017:2291

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1193

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag

ECLI:NL:GHAMS:2014:61 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer K13/0320

Zoekresultaat - inzien document. ECLI:NL:RBOBR:2015:5776 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Oost-Brabant

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

ECLI:NL:RBNNE:2017:1473

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING

ECLI:NL:GHSGR:2008:BO1540

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Samenvatting van de aanleiding, het verloop, de resultaten en de besluitvorming in het Rolodex-onderzoek

ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556

ECLI:NL:RBZUT:2005:AU3810

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2157

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8408 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag. Bezoekadres: Korte Voorhout EK Den Haag. Zaak [verzoeker] (ACAS 030)

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2015.

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3976

ECLI:NL:RBDHA:2014:1006

Aangenomen en overgenomen amendementen

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

ECLI:NL:GHAMS:2017:3023 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

* * Geachte mevrouw Weski,

ECLI:NL:GHDHA:2015:1193

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK5211

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:GHAMS:2015:5213 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4290 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2264

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2013, nummer 22/ , in de strafzaak tegen:

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag

Hof van Cassatie van België

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

Beslissingen rechtbank op verzoeken raadslieden in strafzaken Hofstadgroep donderdag, 8 december 2005

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2158

Hof van Cassatie van België

Tweede Kamer der Staten-Generaal


Hof van Cassatie van België

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus EH Den Haag

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba STRAFVONNIS

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4974 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer


ECLI:NL:RBALK:2010:BO9234

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Transcriptie:

Adviescommissie afgesloten strafzaken Postbus 20303 2500 EH Den Haag Bezoekadres: Lange Voorhout 7 2514 EA Den Haag De zaak [verzoeker] (ACAS 006) Een beknopt relaas van de feiten Op 20 februari 1995 werd het stoffelijk overschot van [slachtoffer] (ook wel [slachtoffer] genoemd, naar de man met wie zij getrouwd was geweest) aangetroffen in het Spuikanaal te Rilland. Het aangezicht van het slachtoffer was zodanig ingetaped dat oogleden, neus en mond strak en radicaal waren afgedekt. Bij sectie werd een constellatie aangetroffen die past bij verstikking. Terzake werd een aantal verdachten aangehouden, waaronder de zoon van het slachtoffer [betrokkene 1] en de verzoeker, [verzoeker]. {Verzoeker] zou de moord gepleegd hebben op verzoek van [betrokkene 1], zoon van het slachtoffer, nadat [betrokkene 1] en zijn moeder een geschil hadden gekregen over het functioneren van [betrokkene 1] als leidinggevende in het familiebedrijf. Verloop en stand van de procedure De arrondissementsrechtbank te Middelburg spreekt verzoeker vrij (vonnis d.d. 19 september 1995) 1, maar het hof s Gravenhage vernietigt dat vonnis en veroordeelt verzoeker terzake medeplegen van moord (art. 289 Sr) op 17 juni 1996 2 tot 18 jaar gevangenisstraf. Een door de toenmalige raadsman van verzoeker ingesteld cassatieberoep wordt op 30 september 1997 verworpen. Een herzieningsverzoek 3 is op 12 maart 2002 door de Hoge Raad afgewezen. Verzoeker is sinds 2007 weer op vrije voeten. Het Haagse Hof somt in zijn arrest 39 bewijsmiddelen op. Dertien daarvan hebben betrekking op verklaringen van de verzoeker. Van die dertien verklaringen gaan er acht over zijn betrokkenheid bij voorbereidende en toedekkende handelingen verband houdend met de dood van [slachtoffer]. Een zelfbelastende verklaring werd afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Middelburg en een zelfbelastende verklaring werd afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep (zie hierna). De overige bewijsmiddelen die het Haagse Hof bezigde, zien op getuigenverklaringen van derden die de zelfbelastende verklaringen van verzoeker ondersteunen. 1 De vrijspraak hield verband met de overweging van de rechtbank dat de verstikking van het slachtoffer anders dan in de tenlastelegging werd verondersteld kon zijn ingetreden voordat het slachtoffer werd ingetaped. De rechtbank: Het dichtplakken en/of afplakken met tape van de uitwendige ademhalingsorganen, neus en mond, als doodsoorzaak is een essentieel onderdeel van de tenlastelegging. Hieruit volgt dat de verdachte telkens van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken. (vonnis d.d. 19 september 1995). 2 Raadsman van verzoeker verwijst in dit verband naar het vonnis gerechtshof s Hertogenbosch d.d. 17 juni 1996. 3 Gebaseerd op een ongedateerde handgeschreven verklaring van medeveroordeelde [betrokkene 1] dat de moord niet is gepleegd door [verzoeker], maar door twee mannen die [betrokkene 1] heeft benaderd. Waar die mannen zijn weet [betrokkene 1] niet. Hij weet enkel dat het buitenlanders zijn. 1 / 6

Het verzoek van de veroordeelde en zijn raadsman Thans ligt voor een verzoek tot voorbereidend onderzoek van de raadsman van verzoeker (d.d. 23 april 2013). Zijn brief strekt ertoe nader onderzoek te entameren ter voorbereiding van een eventueel herzieningsverzoek bij de Hoge Raad. Daarvoor draagt de raadsman een zestal aanwijzingen aan. Vier aanwijzingen zijn notarieel vastgelegde verklaringen van respectievelijk: een getuige ([getuige 1]), die op onderdelen zijn belastende verklaring herziet; familieleden van de ex-verdachte [betrokkene 2], die zeggen dat hij [betrokkene 2] - destijds een aandeel in de dood van [slachtoffer] heeft gehad; de moeder van verzoeker, die schetst dat zij over aanwijzingen beschikt dat haar zoon onder druk wordt gezet door [betrokkene 1] met het oogmerk dat verzoeker de volledige schuld op zich neemt. Een vijfde aanwijzing betreft een brief van de broer van verzoeker, waaruit zou blijken dat verzoeker inderdaad door [betrokkene 1] onder druk werd gezet. De zesde aanwijzing ontleent de raadsman van de verzoeker aan een rapport van het Recherchebureau PD, waarin wordt gemeld dat [betrokkene 1] in een gesprek met de rechercheurs van PD zou hebben verklaard dat de dossiers niet kloppen met de werkelijkheid; en dat een voormalig detentiegenoot van [betrokkene 1] in een gesprek met de rechercheurs van PD zou hebben verklaard dat hij uit de mond van [betrokkene 1] zou hebben gehoord dat verzoeker niets met de dood van [slachtoffer] te maken zou hebben gehad. De advocaat vraagt om nader onderzoek rond twee thema s: A. Is er sprake van grotere betrokkenheid van [betrokkene 2] dan uit het politie-onderzoek naar voren is gekomen? Daartoe zouden [getuige 1] en [betrokkene 2] nader gehoord moeten worden. B. Heeft [betrokkene 1] verzoeker onder druk gezet om tot een bekentenis te komen? Is er in die zin wellicht sprake van een valse bekentenis? Ook voor dit onderzoek zou een aantal betrokkenen gehoord moeten worden en zouden er brieven bestudeerd moeten worden. Het verzoek van de Procureur-generaal Bij brief van 10 juni 2013 heeft de Procureur-Generaal op de voet van artikel 462 Sv advies gevraagd over de wenselijkheid van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 461, eerste lid Sv. Daarbij ware aandacht te besteden aan de vraag naar het nut en de noodzaak van het onderzoek dat in het verzoekschrift is voorgesteld, als ook aan de vraag of er naar het oordeel van de commissie ook andere aanknopingspunten zijn voor nader onderzoek naar het bestaan van gronden voor herziening van de veroordeling. Het wettelijk kader voor de behandeling van het verzoek Op grond van artikel 462, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is de Adviescommissie afgesloten strafzaken belast met de advisering over de wenselijkheid van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 461, eerste lid. Dat advies kan uitgebracht worden aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad (art. 462, lid 1, Sv) of aan de Hoge Raad zelf (art. 469, lid 1, Sv). In de Nota van Toelichting bij het Besluit adviescommissie afgesloten strafzaken wordt opgemerkt dat onder de vraag naar de wenselijkheid van een nader onderzoek, kan worden begrepen de vraag naar de vraagstelling en inrichting van dat onderzoek ( 2.1). Ook kan de commissie adviseren om in het kader van een nader onderzoek de door haar wenselijk geoordeelde onderzoekshandelingen te doen uitvoeren (Nota van Toelichting bij artikel 8 van het Besluit adviescommissie afgesloten strafzaken). 2 / 6

De onderzoeksactiviteiten van de commissie Uit de commissie zijn de leden Visser en Merckelbach belast met de voorbereiding van het advies. Daartoe hebben zij ten kantore van de secretaris het dossier bestudeerd en hun bevindingen besproken. Zij hebben zich gebogen over de vraag of uit nader onderzoek langs de lijnen van de door de raadsman naar voren gebrachte aanwijzingen zou kunnen blijken dat de zelfbelastende verklaringen van verzoeker (gedaan ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep alsook tijdens diens verhoren bij de politie en rechter-commissaris) valse bekentenissen zijn. Speciale aandacht werd derhalve besteed aan de bedoelde aanwijzingen en aan de zelfbelastende verklaringen van verzoeker. Na de relevante stukken te hebben bestudeerd en na onderlinge consultatie is het preadvies door beiden opgesteld en in de vergadering van de commissie van 30 augustus 2013 besproken. De bevindingen van de commissie De commissie heeft elk van de door de raadsman opgevoerde aanwijzingen beoordeeld en wel als volgt. Aanwijzing 1 is een notariële akte van een verklaring van getuige [getuige 1] d.d. 15 december 2003. In deze verklaring herziet [getuige 1] zijn eerder d.d. 21 maart 1995 bij de politie afgelegde verklaring 4 in deze zaak. De strekking van de nieuwe verklaring is dat verzoeker nooit rechtstreeks aan [getuige 1] gevraagd zou hebben om een rol te spelen in het laten verdwijnen van [slachtoffer].. De notariële verklaring maakt op geen enkele wijze inzichtelijk waarom [getuige 1]s eertijds bij de politie afgelegde verklaring minder accuraat zou zijn. De commissie merkt op dat de oorspronkelijke verklaring van [getuige 1] in de tijd dichter bij de beschreven ontmoeting tussen verzoeker en [getuige 1] is gesitueerd dan de verklaring die [getuige 1] er meer dan zeven jaar later bij de notaris over aflegt. De commissie merkt voorts op dat de oorspronkelijke verklaring van [getuige 1] details bevat verzoeker die hem een afbeelding laat zien van het slachtoffer staand bij een kast die corresponderen met hetgeen verzoeker zelf tijdens zijn verhoren heeft verklaard ( Ik heb een foto gekregen. De afmeting was normaal. Op de foto was [slachtoffer] te zien. Zij stond alleen Achter haar stond een kast ; verhoor d.d. 27 maart 1995). Het is onaannemelijk dat verder onderzoek naar de herziene verklaring van [getuige 1] aan het licht zal brengen dat zijn huidige opvattingen (2013) over de eertijdse ontmoeting (1995) met verzoeker juister zijn dan de toen redelijk verse en tamelijk gedetailleerde herinneringen eraan die hij tijdens de verhoren in 1995 beschreef. Voorts sluiten zijn huidige opvattingen op geen enkele wijze de directe betrokkenheid van verzoeker bij de dood van [slachtoffer] uit. Aanwijzing 2 betreft een bij de notaris opgemaakte verklaring d.d. 15 maart 2004 van de broer van ex-verdachte [betrokkene 2], [betrokkene 3]. Hij opinieert dat [betrokkene 2] een rol heeft gespeeld in de dood van het slachtoffer. Verder onderzoek naar deze verklaring is uitzichtloos omdat (1) de verklaring het feit van medeplegen waarvoor verzoeker is veroordeeld niet ontkracht; (2) [betrokkene 3] inmiddels is overleden; 4 Daarin zegt de getuige [getuige 1] over de foto van het latere slachtoffer die verzoeker hem op 14 februari 1995 zou hebben getoond: [Verzoeker] zei me dat dit het slachtoffer was dat uit de weg geruimd moest worden. En voorts zegt de getuige [getuige 1]: Achteraf zit ik nu met een schuldgevoel. Als ik na het gesprek met [verzoeker] naar de politie was gegaan, had deze vrouw waarschijnlijk nog geleefd. Tijdens een tweede verhoor, op 22 maart 1995, bevestigt de getuige [getuige 1] hetgeen hij eerder heeft verklaard. 3 / 6

(3) [betrokkene 2] in de dagen voor de moord op [slachtoffer] naar de Canarische eilanden is vertrokken in verband met zijn huwelijksreis. 5 Aanwijzing 3 betreft notariële verklaringen (d.d. 15 maart 2004) van de vader en stiefmoeder van [betrokkene 2]. De strekking ervan is dat [betrokkene 2] met anderen in 2001 zijn stiefmoeder zou hebben mishandeld en daarbij luid en duidelijk zou hebben gezegd: Zullen wij het karwei afmaken, net zoals bij [slachtoffer]. Nader onderzoek naar deze verklaring is bij voorbaat futiel omdat niet valt in te zien hoe verder onderzoek naar deze ambigue uitspraak zo de toewijzing ervan aan [betrokkene 2] jaren na dato en in deze vorm al juist is verzoeker ontlast van het verwijt van medeplegen van een moord. Aanwijzingen 4 (brief van broer van verzoeker d.d. 8 november 2012), 5 (notariële verklaring moeder van verzoeker d.d. 30 oktober 2012) en 6 (rapport PD Recherche d.d. 5 november 2012) betreffen de beweringen dat er door [betrokkene 1] druk op verzoeker zou zijn uitgeoefend en bedreigingen zouden zijn geuit. Inzet zou zijn dat verzoeker de volledige schuld van de moord op zich zou nemen en daarmee de vrijlating van [betrokkene 1] en zijn beschikking over de erfenis zou bespoedigen. Al tijdens het verhoor door de rechter-commissaris Rip op 9 maart 1995 is door verzoeker verklaard dat [betrokkene 1] hem meerdere keren heeft verzocht om de gehele schuld op zich te nemen. Verzoeker zou daarvoor geld krijgen en [betrokkene 1] zou dan tevens de zorg voor echtgenote van verzoeker op zich nemen. De echtgenote van verzoeker heeft destijds gelijkluidend verklaard. 6 Dit gegeven was bekend bij rechtbank en gerechtshof en is destijds meegewogen. De door de raadsman van verzoeker aangedragen aanwijzingen illustreren hooguit dat [betrokkene 1] tot in het recente verleden persisteerde in zijn verzoek en dat gepaard liet gaan met bedreigingen. Nu deze verklaringen goeddeels gaan over het huidige spanningsveld tussen de twee in deze zaak veroordeelde mannen, zal nader onderzoek ernaar niets opleveren dat relevant is voor het feit waarvoor verzoeker is veroordeeld. Een valse bekentenis? De commissie heeft ook uitvoerig gekeken naar de zelfbelastende verklaringen van verzoeker tijdens de verhoren en ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep. Zij heeft daarbij het volgende vastgesteld: 1. Verzoeker heeft in 1995 een wat heette multidisciplinair onderzoek ondergaan. Daaruit bleek dat bij verzoeker geen sprake was van een psychiatrische stoornis. Psychologisch testonderzoek liet zien dat verzoeker over een normale intelligentie (IQ = 107) beschikte en niet behoorde tot de categorie van de zeer inschikkelijke verdachten. De psycholoog spreekt over voldoende ik-sterk en een gewetensfunctie die zwak is. 7 Al met al kan niet aangenomen worden dat verzoeker ten tijde van de verhoren een kwetsbare verdachte was in de zin waarin de Britse rechtspsycholoog Gisli 5 Zie daarvoor de verklaring van de getuige [betrokkene 3] die op 24 maart 1995 zegt: Op vrijdag 17 februari 1995 is [betrokkene 2] getrouwd en zaterdag 18 februari 1995 is hij samen met zijn vrouw naar Schiphol gereden om met vakantie te gaan naar de Canarische eilanden. Ik denk dat hij ongeveer 10 dagen met vakantie is geweest. 6 Zie daarvoor het verhoor van [betrokkene 4] op 9 maart 1995 door RC Rip. 7 De gegevens komen uit het psychologisch rapport d.d. 22 april 1995, waarin de psycholoog voorts schrijft: Dhr. bekent handlanger te zijn geweest bij een moord. 4 / 6

Gudjonsson daarover heeft geschreven en waarbij het hem ging om persoonskarakteristieken die de kans op valse bekentenissen doen laten toenemen. 8 2. Verzoeker is eenmaal door de politie als getuige verhoord (3 maart 1995) en tussen 4 en 29 maart 1995 16 keer als verdachte (politiedossier deel 3, V3.1 t/m 20). De commissie heeft de processenverbaal van deze verhoren nauwgezet bekeken. Ze heeft zich daarbij de vraag gesteld of de zelfbelastende uitspraken die verzoeker op ruime schaal ten tijde van zijn verhoren deed 9 valse bekentenissen als resultaat van riskante verhoortechnieken 10 zouden kunnen zijn. De commissie is in geen enkel geval op een aanwijzing in die richting gestoten. 3. Het is de commissie opgevallen dat verzoeker ook zelfbelastende verklaringen aflegde buiten de context van het politieverhoor, zoals bijvoorbeeld tijdens het onderzoek ter terechtzitting. 11 4. Verzoeker zegt tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris Rip op 9 maart 1995 het volgende: Over de mensen die mij hebben verhoord heb ik niets dan lof. Zulke mensen moesten er meer zijn. Ze hebben mij zeer netjes en correct behandeld. De verklaringen van mij die tot nu toe op papier zijn gezet heb ik vrijwillig afgelegd. Ik was nergens toe verplicht. Ook heeft u mij duidelijk gemaakt dat ik op geen enkele manier verplicht was iets te verklaren. Eerder zegt verzoeker bij deze gelegenheid: Ik ben het er alleen niet mee eens dat iedereen maar denkt dat ik de moord zelf heb gepleegd. Ik ben er wel bij betrokken geweest. In het licht van vorengaande komt het de commissie voor dat nader onderzoek naar de vraag of verzoeker valse bekentenissen heeft afgelegd nutteloos is. Ander onderzoek? Hoewel de raadsman daarom niet vraagt, heeft de commissie bezien of nader onderzoek aan mogelijk nog aanwezige stukken van overtuiging zinvol zou kunnen zijn. Er zijn voor zover de commissie het kan overzien twee sporen die mogelijkerwijze verder na te trekken zijn op respectievelijk vingerafdrukken en/of DNA; de vuilniszakken uit het huis van het slachtoffer en de ijzeren pijp uit de Chrevolet van de verzoeker. De commissie heeft geconcludeerd dat in het voor de verzoeker gunstigste geval er niets wordt gevonden, maar dat sluit medeplegen van moord geenszins uit. In het voor de verzoeker ongunstigste geval wordt wel wat aangetroffen, maar dat laat het feit waarvoor verzoeker is veroordeeld geheel en al in stand. Daarom acht de commissie de informatiewinst van een dergelijk onderzoek zo het al mogelijk zou zijn - beperkt. 8 Zie daarover Gudjonsson, G. (2006). The psychological vulnerabilities of witnesses and the risk of false accusations and false confessions. In A. Heaton-Armstrong (Eds.). Witness testimony: Psychological, investigative, and evidential perspectives (pp. 61-75). Oxford: Oxford University Press. 9 Bijvoorbeeld: Bij het maken van het plan, tussen mij en [betrokkene 1], is afgesproken dat de sieraden afgedaan zouden worden, zodat het op een beroving zou lijken (pv verhoor 13 maart 1995); Op zondag 19 februari 1995 tussen 10.00 en 11.00 uur is [betrokkene 1] bij mij thuis geweest. Hij heeft gezegd dat het die dag door zou gaan (pv verhoor 1 27 maart 1995). De foto heb ik in opdracht van [betrokkene 1] mee gekregen, want men moest het slachtoffer toch herkennen (pv verhoor 2 27 maart 1995). 10 Voor een uitvoerige bespreking van zulke riskante verhoortechnieken waaronder maximaliseren, minimaliseren, confronteren met fictief bewijs zie Kassin, M. & Gudjonsson, G.H. (2004). The psychology of confessions: A review of the literature and issues. Psychological Science in the Public Interest, 5, 33-67. 11 Bijvoorbeeld: ik zei dat ik er niet aan zou beginnen, maar later deed ik het wel. (p.v. zitting Rechtbank Middelburg d.d. 2 juni 1995); ik moest de Audi naar Antwerpen brengen en hem bij de eerste flat bij de Metropolis achterlaten (idem); ik (..) heb de sieraden in een rioolput gegooid (idem). En: Ik heb wel een foto van [slachtoffer] aan [betrokkene 2] laten zien (..) Ik heb 10.000,= geboden voor het klusje (p.v. zitting Hof s Gravenhage d.d. 3 juni 1996). 5 / 6

Conclusie Betrokkenheid van [betrokkene 2] sluit het medeplegen van moord door de verzoeker niet uit. Dat verzoeker door [betrokkene 1] onder druk zou zijn gezet om te bekennen, was bekend bij rechtbank en gerechtshof. De commissie heeft in het verzoek van de veroordeelde en zijn raadsman, en in de rest van het dossier, geen aanwijzingen gevonden voor een zinvol onderzoek naar het bestaan van gronden voor herziening van de veroordeling. Tilburg, 20 september 2013 C.J.C.F. Fijnaut, voorzitter Adviescommissie afgesloten strafzaken 6 / 6