Dienst op zondag 4 maart 2018 in de Bornse Vermaning Derde zondag van de Veertigdagentijd (Oculi) Thema: Een jaar niet zaaien!? Voorganger: ds. Carla Borgers Organist: Henk Oosterveen Orgelspel voor de dienst Welkom en mededelingen Aansteken van de kaars Actie Amnesty International Moment van stilte Openingslied lied 287: 1, 2 en 5 Rond het licht dat leven doet Bemoediging Onze hulp is de naam van de Eeuwige, schepper van hemel en aarde. Gekomen zijn wij om nieuw begin, om licht, om adem. Leer ons, God, de weg van vrede. We zingen de antifoon bij deze zondag: Liedboek 535 d Mijn ogen zijn gericht op U (voorzang, daarna allen) Gebed om ontferming God van alle mensen, het kan niet waar zijn dat er nog altijd honger is in onze wereld. Het kan niet waar zijn dat er bommen vallen op de onderkomens van onschuldige burgers, op scholen en ziekenhuizen. Het kan niet waar zijn dat gezinnen worden verjaagd van hun grond, hun huizen en hun bron van inkomsten verwoest. Het kan niet waar zijn dat wapens zó makkelijk verkrijgbaar zijn, dat wapenindustrie en -handel zó veel macht en invloed hebben Maar het ís waar, de beelden hebben we op het netvlies. Laat ons met ontferming bewogen zijn, dat we onze ogen niet sluiten en dat we waar we kunnen, opstaan tegen onrecht en geweld. Amen. afgesloten met de antifoon 535 d (1x zingen)
Inleiding In deze veertigdagentijd probeer ik zoveel mogelijk het spoor te volgen die het Nederlands Bijbel Genootschap voor de kinderen heeft uitgezet. Het is een spoor dat afwijkt van wat het gewone leesrooster voor deze periode biedt en dat kan heel verfrissend zijn. We lezen teksten over zaaien, groeien en bloeien en oogsten. Vandaag echter gaat het juist over niet zaaien en niet oogsten. Over sabbatjaren en jubeljaren en wat dat voor mensen en dieren en voor de aarde kan betekenen. Het onderwerp is overigens ook een opstapje voor de ledendienst van volgende week over Israël/Palestina. Bijbellezing Leviticus 25, 1-23 (NBV) 1 De HEER zei tegen Mozes, op de Sinai: 2 Zeg tegen de Israëlieten: Wanneer jullie eenmaal in het land zijn dat ik je zal geven, moet het land rust krijgen, een sabbatsrust gewijd aan de HEER. 3 Zes jaar achtereen mogen jullie je land inzaaien, je wijngaard snoeien en de oogst binnenhalen. 4 Maar het zevende jaar moeten jullie het land laten rusten. Het is een sabbatsjaar dat aan de HEER gewijd is. Je mag dan je land niet inzaaien, je wijngaarden niet snoeien, 5 het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. Het moet een jaar zijn van volstrekte rust voor het land. 6 Wat er in dat jaar op het land groeit is voor jullie allen. Je mag er zelf van eten, maar ook je slaven en slavinnen, je loonarbeiders en de vreemdelingen die bij je te gast zijn; 7 ook voor je veestapel en voor de in het wild levende dieren kan het als voedsel dienen. 8 Na verloop van zeven sabbatsjaren, na zeven maal zeven jaar, wanneer er negenenveertig jaren verstreken zijn, 9 moeten jullie op de tiende dag van de zevende maand de ramshoorn luid laten schallen. Op Grote Verzoendag moet in heel het land de ramshoorn schallen. 10 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een heilig jaar zijn, waarin kwijtschelding wordt afgekondigd voor alle inwoners van het land. Dit is het jubeljaar, waarin ieder naar zijn eigen grond en zijn eigen familie kan terugkeren. 11 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een jubeljaar zijn. Je mag dan niet zaaien, het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. 12 Het is een jubeljaar, dat als heilig beschouwd moet worden. Jullie zullen dat jaar leven van wat er vanzelf opkomt. 13 In het jubeljaar zal ieder naar zijn eigen grond terugkeren. 14 Wanneer je een stuk grond aan een ander verpandt of van een ander in pand neemt, mag je elkaar niet benadelen. 15 Het aantal jaren dat na een jubeljaar verstreken is, bepaalt de prijs die de pandnemer moet betalen; het aantal jaren dat de pandgever heeft kunnen oogsten, bepaalt de prijs die hij mag vragen. 16 Hoe meer jaren er nog resten, des te hoger de prijs; hoe minder jaren, des te lager, want wat verhandeld wordt is het aantal oogsten. 17 Benadeel je volksgenoten niet. Toon ontzag voor je God; ik ben de HEER, jullie God. 18 Leef mijn bepalingen na, houd je aan mijn regels en handel ernaar, dan zul je onbezorgd in je land kunnen leven. 19 Het land zal vruchtbaar zijn en jullie zullen volop te eten hebben. Je zult er onbezorgd kunnen wonen, 20 en mochten jullie je afvragen waarvan je het zevende jaar moet leven als je niet mag zaaien en oogsten, 21 bedenk dan dat ik jullie het zesde jaar zal zegenen met een oogst die voor drie jaar toereikend is, 22 zodat je in het achtste jaar weer kunt zaaien en tot in het negende jaar kunt leven van de oude oogst, totdat je dat jaar de oogst kunt binnenhalen. 23 Land mag nooit verkocht worden, alleen verpand, want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn. We zingen lied 979: 1, 2, 3, 5 en 7 De vogels van de bomen
Bijbellezing Lucas 12: 22 t/m 33 (Bijbel in de gewone taal) Jezus zei tegen zijn leerlingen: Luister naar mijn woorden: Maak je geen zorgen over eten. Want je leven is veel belangrijker dan eten. En maak je geen zorgen over kleren. Want je lichaam is veel belangrijker dan kleren. Kijk eens naar de vogels. Ze werken niet op het land en ze hebben geen kelder of schuur. God geeft ze te eten. En jullie zijn voor hem veel belangrijker dan de vogels. Maak je dus geen zorgen. Dat heeft geen zin. Je blijft er geen dag langer door leven. En als dat je al niet lukt, waarom zou je je dan nog zorgen maken over de rest? Kijk eens naar de bloemen. Ze werken niet en ze maken geen kleren. Toch zijn ze prachtig. Ja, zelfs nog mooier dan koning Salomo in zijn mooiste kleren. Het gras dat vandaag op het veld staat, wordt morgen gebruikt om een vuur te maken. En toch versiert God het gras met prachtige bloemen. Dan zal God zeker voor jullie zorgen! Waarom vertrouwen jullie dan niet op hem? Maak je dus geen zorgen. Vraag niet: Hoe komen we aan eten? of: Hoe komen we aan drinken? Met die dingen houden de mensen zich bezig die God niet kennen. Je Vader weet echt wel dat je die dingen nodig hebt. Houd je bezig met Gods nieuwe wereld. Dan zal God je die andere dingen ook geven. Wees niet bang, ook al zijn jullie maar met weinig gelovigen. Want de nieuwe wereld is voor jullie. Zo wil God dat. Jezus zei verder: Verkoop je bezit en geef het geld aan de armen. Zorg dat je rijk wordt in de hemel. Want in de hemel raakt je geld nooit op. Je zult het daar ook nooit verliezen, en het zal er nooit gestolen worden. Leef daarom op zo n manier dat je rijk wordt in de hemel. We zingen Lied 979: 8, 9, 11, 12 en 14 De vogels van de bomen Overdenking Maak je geen zorgen, je blijft er geen dag langer door leven. Dat klinkt wel heel aantrekkelijk uit de mond van Jezus. Een leven bevrijd van zorgen. Maar voor de meeste mensen zit dat er niet in. We maken ons allemaal wel eens zorgen. Zorgen over de toekomst, financiële zorgen, zorgen over de eigen gezondheid of die van geliefden, zorgen over een baan, een verhuizing en noem maar op. En hoewel we heus wel weten dat het niet helpt om je vooraf zorgen te maken, zit een zorgeloos bestaan er voor de meeste mensen niet in. Deze uitspraak van Jezus vinden we ook in de Bergrede van Matteüs. Daar is deze tekst ingebed in een lange dor Matteüs gecomponeerde rede. Hier bij Lucas is deze tekst een directe reactie op de vraag van een omstander over een erfenis die hij kennelijk aan zijn neus voorbij ziet gaan. Na een pittige gelijkenis over hebzucht spreekt Jezus vervolgens de woorden die we zojuist hoorden. Hebzucht en zich zorgen maken over het eigen leven en het eigen geluk waren volgens de evangelist de aanleiding voor deze toespraak van Jezus met die prachtige verwijzing naar de zorgeloze pracht van de vogels en de bloemen. De tijd waarin Leviticus 25 tot stand kwam was bepaald geen zorgeloze tijd. Het was de tijd na de ballingschap in Babylon, dus na ongeveer 538 v.chr. De terugkeer naar het eigen land was nogal optimistisch voorgesteld, maar dat viel tegen. De bezittingen van de gedeporteerden waren in de jaren van ballingschap in andere handen overgegaan, dus het eigendomsrecht was een nogal actuele kwestie. De achtergeblevenen waren niet van plan de eigendomsrechten over te dragen aan de vroegere eigenaars. Daarbij kwam dat een groot deel van de Judese boeren leden onder belastingdruk van de Perzen en daarom gedwongen waren hun kinderen en ook hun
velden en woningen te verpanden. Uiteindelijk moesten ook de boeren zelf zich als slaven verkopen. De bepalingen rond het jubeljaar waren wellicht een antwoord op dit economische en sociale probleem. Toch is het niet ondenkbaar dat er al een veel eerder stadium een vorm van schuldsaneringsmaatregelen bekend is geweest. En ook het principe dat land niet mocht worden verkocht. Dat moest herders en kleine boeren beschermen tegen de hebberigheid van stedelingen en koningen. Dat principe werkte bepaald niet altijd, getuige het verhaal uit 1 Koningen 21 over koning Achab die persé de wijngaard van Nabot wilde hebben. Als Nabot weigert, zorgt koningin Izebel er via een smerige streek voor dat Nabot op grond van valse getuigenissen wordt gestenigd en de wijngaard alsnog door de koning wordt ingepikt. Dat dergelijke praktijken een samenleving kunnen verstoren en zelfs ten gronde richten is duidelijk. Een maatschappij waarin enkele grootgrondbezitters of een koning en zijn vriendjes de macht naar zich toetrekken ten koste van een grotendeels verarmde bevolking werkt ontwrichtend. Zowel in de boeken Exodus, Leviticus en Deuteronomium is wetgeving te vinden die het volk moest beschermen tegen dergelijke vormen van uitbuiting en de praktijk van landjepik een halt moest toeroepen. Centraal staat de gedachte dat de Eeuwige de schenker is van het land en dat de mens het land niet in bezit heeft of mag hebben. De mens is de bewerker van het land en zowel die mens als het vee, maar ook de grond mag delen in perioden van rust. De zevende dag (de sabbat), het zevende jaar (sabbatsjaar) en het jubeljaar, het vijftigste jaar na zeven keer zeven sabbatsjaren zijn perioden van rust. Die zevende dag krijgt in de Hebreeuwse bijbel een bijzondere status die wordt aangeduid met het begrip heiliging. De sabbat is een geheiligde dag, een aparte dag. Op die dag hoeft er niet te worden gewerkt, is de mens niet bezig met scheppen. En elk zevende jaar was er een rustpauze voor het land. In dat jaar mogen mens en dier leven van wat het land spontaan (dus zonder menselijk ingrijpen) opbrengt. Heiliging van het land houdt in dat het land op tijd rust krijgt. Na zeven sabbatsjaren (dus na zeven maal zeven jaar) volgt het vijftigste jaar. Dat jaar wordt ingeluid met het blazen op de ramshoorn en wel op de tiende tisri, de tiende dag van de zevende maand op de Grote Verzoendag. Deze belangrijke dag is voor het volk een dag van bevrijding. Daarbij gaat het om vergeving (bevrijding) van misstappen die men in het afgelopen jaar heeft begaan. Deze dag luidt dus ook de bevrijding in van mensen die als slaven zijn verkocht vanwege hun schulden of om andere redenen van hun land zijn verdreven. Ze mogen terugkeren naar hun land en naar hun familie. Dat deze bepaling van een telkens terugkerende kwijtschelding van schulden zonder meer enorme materiële en financiële gevolgen had voor de bezittende klasse moge duidelijk zijn. In de tekst uit Deuteronomium werd daarin voorzien. De bezittende klasse zou, wanneer het zevende jaar naderbij kwam, weigeren aan arme volksgenoten te lenen. Die Deuteronomische wet lost dat probleem op door het voorschrift als dienst aan de Eeuwige aan te merken. De kwijtschelding is er ter ere van de Eeuwige van wie de mens het land gekregen heeft om te bewerken. Bovendien wordt beklemtoond dat het tegemoetkomen aan de noden van de arme volksgenoten beloond zal worden met Gods zegen. Het land zal in het zesde jaar zoveel opbrengen dat de opbrengst voldoende zal zijn voor drie jaar: het zesde, zevende en achtste jaar, want pas in het najaar van het achtste jaar zal er weer geoogst kunnen worden. De slotconclusie in vers 23 is duidelijk: het land mag nooit voor altijd verkocht worden, want het land is van mij (zegt de Eeuwige). Hoe lezen wij deze teksten? Als een oude in onbruik geraakte of misschien zelfs nooit in praktijk gebrachte wetsbepaling? Als iets dat niet meer van deze tijd is? Misschien zijn deze bepalingen wel meer van deze tijd dan ooit in onze kapitalistische wereld, waar landjepik, uitbuiting en slavernij in veel landen aan de orde van de dag is. En, om dichter bij de bron van deze teksten te blijven, hoe zouden Israëliërs en Palestijnse christenen deze teksten lezen? Eerbied voor het land is diep geworteld in de
cultuur van de Palestijnen. Het is het land dat door hun voorouders is doorgegeven. De grond is hun moeder en je moeder verkoop je niet. Maar deze grond wordt hen betwist door de Israëlische regering die met regelmaat huizen bulldozert, door kolonisten die olijfbomen die er al eeuwen groeien bij duizenden te kappen. De Israëlische bezetting van Palestijnse gebieden, de vernietiging van agrarische infrastructuren levert niet alleen grote economische schade op voor de Palestijnen, maar is ook ecologische rampzalig. In Jezus uitspraken over de nieuwe wereld -in andere vertalingen Gods koninkrijk genoemd- klinkt iets door van dat jubeljaar, dat jaar van bevrijding. Dát is de kern van het evangelie: bevrijding van mensen uit de slavernijen in hun leven. Je kunt slaaf zijn van geld en spullen, maar ook van je werk, van je status, van je zekerheden en je veiligheid. Het zou voor ieder van ons misschien goed zijn om regelmatig eens een tijdje niet te zaaien en niet te oogsten, om onszelf lichamelijk en geestelijk rust te geven, om zo onze ziel te voeden met andere zaken dan hebben, krijgen en najagen. Perioden van braak liggen -soms tegen wil en dank- kunnen heilzaam zijn. Soms word je ertoe gedwongen omdat je lijf niet meer mee wil of omdat je mentaal overbelast bent. Een periode als deze -de veertigdagentijd of lijdenstijd- kan ook zo n tijd zijn van braak laten liggen. Even niet streven naar meer, maar juist minderen en stil staan bij wat onze manier van leven doet met de aarde, met de grond, met de dieren. Liedschrijver Eppie Dam schreef een lied dat eigenlijk heel mooi past bij de evangelietekst, maar ook bij het jubeljaar: Er moet een tuin zijn voor de merel, er moet een boom zijn voor de specht Er moet een plek zijn op de wereld waar niemand met je vecht. Er moet een land zijn voor de mensen, er moet een huis zijn of een tent. Er moet een plek zijn op de wereld waar je altijd veilig bent. Er moeten mensen zijn als vogels, zo vrij op straat of in de lucht. Er mag geen angst meer zijn voor kogels en niemand meer die vlucht. Er mag een plek zijn om te blijven, er mag een plek zijn om te gaan. Dan heb je vleugels om te drijven, en een been om op te staan. Moge het ooit zo zijn voor de mensen en de dieren. Amen. Orgelspel Open ruimte Dank- en voorbeden Stil gebed Onze Vader Collecte, bestemd voor de Stichting Leendert Vriel Slotlied Lied 650 De aarde is vervuld coupl. 1 en 2 allen; 3 en 4 vr.; 5 en 6 m; 7 allen
Woorden om mee te nemen Een pelgrimszegen voor onderweg, want onderweg zijn we allemaal, waarheen de weg ook gaat: Dat gezegend is deze tijd van minderen, van vertragen, van stil worden en luisteren. Dat gezegend is deze tijd van groeien in het verborgene, van geduldig wachten op de oogst. Koester de vriendschappen, leef in verbondenheid met je ziel, met de mensen, met de dieren, met de aarde. En ga je weg met de kracht van de hemel, met het licht van de zon, met de adem van de wind en de vastheid van de aarde. Zegenlied Liedboek 419 Wonen overal nergens thuis Doven van de kaarsen Orgelspel na afloop van de dienst