Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 30/06/2016

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Datum van inontvangstneming : 02/04/2018

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 juli 2000 *

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL A. SAGGIO van 13 april 2000 *

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 01/08/2016

Datum van inontvangstneming : 25/08/2015

Datum van inontvangstneming : 15/07/2014

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014

Datum van inontvangstneming : 15/07/2014

Datum van inontvangstneming : 01/05/2013

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 8 november 2012 (*)

Datum van inontvangstneming : 26/02/2013

Datum van inontvangstneming : 28/01/2019

Datum van inontvangstneming : 02/09/2016

Datum van inontvangstneming : 11/08/2015

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Vertaling C-691/13-1. Zaak C-691/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 15/01/2019

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 10/03/2015

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 oktober 2012 (*)

Date de réception : 16/12/2011

Datum van inontvangstneming : 23/08/2012

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 02/06/2015

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 6 april 1995 *

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 20/12/2017

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 6 oktober 2005 * betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 14 mei 2003,

Datum van inontvangstne ming : 22/05/2012

1 Het geding in feitelijke instanties

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Datum van inontvangstneming : 16/05/2014

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 08/11/2013

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 december 1989 *

Datum van inontvangstneming : 09/11/2015

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Hof van Cassatie van België

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 10/07/2014

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 04/06/2015

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

In haar verwijzigingsbeslissing heeft de Hoge Raad de volgende vraag aan het HvJ EG voorgelegd:

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 29/12/2016

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 18 oktober 2007 *

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 23 december 2015 (*)

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 11/06/2014

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Datum van inontvangstneming : 07/02/2013

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 7 september 2006 *

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 22 april 2010 *

Datum van inontvangstneming : 16/04/2019

Datum van inontvangstneming : 04/07/2016

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 27 september 2001 *

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

Datum van inontvangstneming : 04/09/2019

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 13/08/2012

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 3 maart 1994 *

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 06/03/2019

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Datum van inontvangstneming : 14/11/2016

Datum van inontvangstneming : 12/05/2014

Datum van inontvangstneming : 15/05/2018

Datum van inontvangstneming : 11/07/2013

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

Arrest HvJ EG d.d. 2 juli 2009, Bavaria Bayerische Bier

Datum van inontvangstneming : 26/06/2012

Datum van inontvangstneming : 04/04/2016

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Vertaling C-165/17-1 Zaak C-165/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 3 april 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum van de verwijzingsbeslissing: 29 maart 2017 Verzoekende partij: Morgan Stanley & Co International plc Verwerende partij: Ministre de l Économie et des Finances VENNOOTSCHAP MORGAN STANLEY & CO INTERNATIONAL PLC De Conseil d État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk), rechtsprekend in bestuursgeschillen, Terechtzitting van 15 maart 2017 Uitspraak van 29 maart 2017 Gelet op de navolgende procedure: De vennootschap Morgan Stanley & Co International PLC heeft de Tribunal administratif de Montreuil (bestuursrechter in eerste aanleg Montreuil, Frankrijk) verzocht om kwijtschelding van de naheffingsaanslagen in de belasting over de NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 29. 3. 2017 ZAAK C-165/17 toegevoegde waarde die haar zijn opgelegd voor de tijdvakken van 1 december 2002 tot en met 30 april 2005 en van 1 december 2005 tot en met 30 april 2009, alsook van de bijbehorende boetes. Bij vonnissen van 11 februari 2010 en 20 oktober 2011 heeft de tribunal administratif de Montreuil die vorderingen afgewezen. Bij arrest van 27 januari 2015 heeft de Cour administrative d appel de Versailles (bestuursrechter in tweede aanleg Versailles, Frankrijk) de door de vennootschap Morgan Stanley & Co International PLC tegen die vonnissen ingestelde hogere beroepen verworpen. Bij hogere voorziening, ingesteld op 30 maart 2015, vraagt de vennootschap Morgan Stanley & Co International PLC, waarvan de vennootschap Morgan Stanley France rechtsopvolger is, de Conseil d État: 1) dit arrest te vernietigen; 2) ten gronde uitspraak te doen en in dat kader haar hogere beroepen toe te wijzen; [Or. 2] Zij voert aan dat de Cour administrative d appel de Versailles blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, het beginsel van neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde heeft geschonden en de vrijheid van vestiging heeft geschonden door te oordelen dat de interne diensten die het in een lidstaat van de Europese Unie gevestigde filiaal van een bankinstelling heeft verricht voor de in een andere lidstaat gevestigde zetel op zich voor de vaststelling van de rechten op aftrek de hoedanigheid van gedeeltelijk belastingplichtige toekennen, louter omwille van het feit dat die stromen niet belastbaar zijn. [D]e minister van Financiën en Overheidsrekeningen concludeert tot verwerping van het beroep. Hij voert aan dat de door de vennootschap Morgan Stanley & Co International PLC aangevoerde middelen ongegrond zijn. Gelet op: - richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977; - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006; - arrest van het Hof van 13 juli 2000 (zaak C-136/99), Ministre du budget/société Monte Dei Paschi Di Siena; 2

MORGAN STANLEY & CO INTERNATIONAL [Or. 3] - arrest van het Hof van 12 september 2013 (zaak C-388/11), Le Crédit Lyonnais; - beschikking van het Hof van 21 juni 2016 (zaak C-393/15), Dyrektor Izby Skarbowej w Krakowie/ESET; Overwegende hetgeen volgt: 1 Uit de stukken van het aan de rechters ten gronde overgelegde dossier blijkt dat de boekhouding van het Parijse filiaal van de vennootschap Morgan Stanley & Co International PLC, een investeringsmaatschappij naar Engels recht, twee keer is gecontroleerd inzake de belasting over de toegevoegde waarde betreffende de tijdvakken van 1 december 2002 tot en met 30 april 2005 en van 1 december 2005 tot en met 30 april 2009. 2 Bij die controles is vastgesteld dat het filiaal, dat een vaste inrichting is als bedoeld in de toepasselijke regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde, bancaire en financiële handelingen voor haar plaatselijke cliënten verrichtte, waarvoor zij voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde had gekozen, en voorts diensten voor de Britse zetel verrichtte, waarvoor zij als tegenprestatie stortingen ontving. Het filiaal heeft de volledige belasting over de toegevoegde waarde over de uitgaven die verband hielden met die twee categorieën van verrichtingen afgetrokken. 3 De belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de belasting over de toegevoegde waarde die is geheven over de aankoop van de goederen en diensten die uitsluitend voor de interne handelingen met de zetel zijn gebruikt, geen recht op aftrek bestond, omdat die handelingen niet binnen de werkingssfeer van de belasting over de toegevoegde waarde vielen, maar hij heeft als verzachtende maatregel wel de aftrek van een deel van de betrokken belasting toegestaan, door de toepassing van het pro rata voor de toepassing van de aftrek van de Britse zetel, onder voorbehoud van de uitsluitingen van het recht op aftrek die in Frankrijk golden. Aangezien het om gemengde uitgaven ging die verband hielden met handelingen die zowel met de zetel als met de cliënten van het filiaal werden verricht, heeft de belastingdienst geoordeeld dat zij slechts gedeeltelijk aftrekbaar waren en heeft hij het pro rata voor de toepassing van de aftrek van de zetel toegepast, gecorrigeerd met de omzet van het filiaal die recht op aftrek gaf, onder voorbehoud van de uitsluitingen van het recht op aftrek die in Frankrijk golden. 4 De vennootschap Morgan Stanley & Co International PLC, waarvan de vennootschap Morgan Stanley France rechtsopvolger is, vraagt de vernietiging van het arrest van 27 januari 2015 waarbij de Cour administrative d appel de Versailles de hogere beroepen heeft verworpen die zij had ingesteld tegen de vonnissen van de Tribunal administratif de Montreuil van 11 februari 2010 en 20 oktober 2011 waarbij haar vorderingen tot kwijtschelding van de 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 29. 3. 2017 ZAAK C-165/17 naheffingsaanslag in de belasting over de toegevoegde waarde die haar als gevolg van de hierboven vermelde rectificaties zijn opgelegd, zijn afgewezen. 5 Artikel 17 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van 17 mei 1977 bepaalt: 2. Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken: a) de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor de hem door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve door een andere belastingplichtige verrichte of te verrichten diensten; [...] 3. De lidstaten verlenen eveneens aan iedere belastingplichtige recht op aftrek of op teruggaaf van de in lid 2 bedoelde belasting over de toegevoegde waarde, voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor: a) door de belastingplichtige in het buitenland verrichte handelingen in het kader van de in artikel 4, lid 2, bedoelde economische activiteiten, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan indien zij in het binnenland plaats zouden vinden; [...] [5]. Voor goederen en diensten die door een belastingplichtige zowel worden gebruikt voor handelingen als bedoeld in de leden 2 en 3, waarvoor recht op aftrek bestaat, als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, wordt aftrek slechts toegestaan voor dat gedeelte van de belasting over de toegevoegde waarde, dat evenredig is aan het bedrag van de eerstbedoelde handelingen (pro rata). Dit pro rata wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 bepaald voor het totaal van de door de belastingplichtige verrichte handelingen. De lidstaten kunnen evenwel: a) de belastingplichtige toestaan een pro rata te bepalen voor iedere sector van zijn bedrijfsuitoefening, indien [Or. 4] voor ieder van deze sectoren een aparte boekhouding wordt gevoerd; b) de belastingplichtige verplichten voor iedere sector van zijn bedrijfsuitoefening een pro rata te bepalen en voor ieder van deze sectoren een aparte boekhouding te voeren; c) de belastingplichtige toestaan of verplichten de aftrek toe te passen volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan; d) de belastingplichtige toestaan of verplichten de aftrek toe te passen volgens de in de eerste alinea vastgestelde regel voor alle goederen en diensten die zijn gebruikt voor alle daarin bedoelde handelingen; 4

MORGAN STANLEY & CO INTERNATIONAL e) bepalen dat, wanneer de belasting over de toegevoegde waarde die niet door de belastingplichtige kan worden afgetrokken, onbeduiden[d] is, hiermee geen rekening wordt gehouden. Artikel 19 van die richtlijn bepaalt: 1. Het pro rata voor de toepassing van de aftrek, als bedoeld in artikel 17, lid 5, eerste alinea, is de uitkomst van een breuk, waarvan: - de teller bestaat uit het totale bedrag van de per jaar berekende omzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, met betrekking tot de handelingen waarvoor overeenkomstig artikel 17, leden 2 en 3, recht op aftrek bestaat, en - de noemer bestaat uit het totale bedrag van de per jaar berekende omzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, met betrekking tot de handelingen die in de teller zijn opgenomen, alsmede die waarvoor geen recht op aftrek bestaat. De lidstaten kunnen in de noemer ook het bedrag van subsidies opnemen, met uitzondering van die bedoeld in artikel 11, A, lid 1, sub a). Het pro rata wordt op jaarbasis vastgesteld, uitgedrukt in een percentage en op de hogere eenheid afgerond. 6 Artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 bepaalt: Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor de belaste handelingen van een belastingplichtige, is deze gerechtigd in de lidstaat waar hij deze handelingen verricht, van het door hem verschuldigde belastingbedrag de volgende bedragen af te trekken: a) de btw die in die lidstaat verschuldigd of voldaan is voor de goederenleveringen of de diensten die een andere belastingplichtige voor hem heeft verricht [...] Artikel 169 van die richtlijn bepaalt: Naast de in artikel 168 bedoelde aftrek heeft de belastingplichtige recht op aftrek van de in dat artikel bedoelde btw, voor zover de goederen en de diensten worden gebruikt voor de volgende handelingen: a) door de belastingplichtige buiten de lidstaat waar de belasting verschuldigd of voldaan is verrichte handelingen in verband met de in artikel 9, lid 1, tweede alinea, bedoelde werkzaamheden, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan indien zij in die lidstaat zouden zijn verricht [...] Artikel 173 van de richtlijn bepaalt: 1. Voor goederen en diensten die door een belastingplichtige zowel worden gebruikt voor de in de artikelen 168, 169 en 170 bedoelde handelingen, waarvoor recht op aftrek bestaat, als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, wordt aftrek slechts toegestaan voor het gedeelte van de btw dat evenredig is aan het bedrag van de eerstbedoelde handelingen (evenredige aftrek). 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 29. 3. 2017 ZAAK C-165/17 Het aftrekbare gedeelte wordt overeenkomstig de artikelen 174 en 175 bepaald voor het totaal van de door de belastingplichtige verrichte handelingen. 2. De lidstaten kunnen de volgende maatregelen nemen: a) de belastingplichtige toestaan een aftrekbaar gedeelte te bepalen voor iedere sector van zijn bedrijfsuitoefening, indien voor ieder van deze sectoren een aparte boekhouding wordt gevoerd; b) de belastingplichtige verplichten voor iedere sector van zijn bedrijfsuitoefening een aftrekbaar gedeelte te bepalen en voor ieder van deze sectoren een aparte boekhouding te voeren; c) de belastingplichtige toestaan of ertoe verplichten de aftrek toe te passen volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan; d) de belastingplichtige toestaan of ertoe verplichten de aftrek toe te passen volgens de in lid 1, eerste alinea, vastgestelde regel voor alle goederen en diensten die zijn gebruikt voor alle daarin bedoelde handelingen; e) bepalen dat, indien de btw die niet door de belastingplichtige kan worden afgetrokken, onbeduidend is, hiermee geen rekening wordt gehouden. Artikel 174 van de richtlijn bepaalt: 1. Het aftrekbare gedeelte is de uitkomst van een breuk, waarvan: a) de teller bestaat uit het totale bedrag van de per jaar berekende omzet, de btw niet inbegrepen, met betrekking tot handelingen waarvoor overeenkomstig de artikelen 168 en 169 recht op aftrek bestaat, en b) de noemer bestaat uit het totale bedrag van de per jaar berekende omzet, de btw niet inbegrepen, met betrekking tot de handelingen die in de teller zijn opgenomen en [Or. 5] de handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat [...]. Artikel 175 van de richtlijn bepaalt: 1. Het aftrekbare gedeelte wordt op jaarbasis vastgesteld, uitgedrukt in een percentage en op de hogere eenheid afgerond [...]. 7 Uit de uitlegging van het Hof van de in de punten 5 en 6 aangehaalde bepalingen, met name in de beschikking van 21 juni 2016, Dyrektor Izby Skarbowej w Krakowie/ESET (zaak C-393/15), vloeit voort dat een voor betaling van de belasting over de toegevoegde waarde in een lidstaat geregistreerd filiaal van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, dat in de lidstaat van registratie belaste handelingen verricht alsook interne handelingen in het belang van de zetel die niet aan die belasting zijn onderworpen, niet alleen recht heeft op aftrek van de belasting over de goederen en diensten die zijn gebruikt voor de in de lidstaat van registratie verrichte belaste handelingen, maar ook van de belasting over de 6

MORGAN STANLEY & CO INTERNATIONAL goederen en diensten die zijn gebruikt voor de door de zetel in de andere lidstaat verrichte belaste handelingen. 8 De regels voor de bepaling van het pro rata voor de toepassing van de aftrek van een filiaal dat zich in die situatie bevindt, moeten echter worden gepreciseerd, rekening houdend met het feit dat het Hof, weliswaar in een ander geval, bij arrest van 12 september 2013, Le Crédit Lyonnais (zaak C-388/11), heeft geoordeeld dat de in de punten 5 en 6 aangehaalde bepalingen aldus moeten worden uitgelegd dat een vennootschap waarvan de zetel in een lidstaat is gevestigd, bij de berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde de omzet van haar in andere lidstaten gevestigde filialen niet in aanmerking mag nemen. 9 In de eerste plaats dient te worden onderzocht of, wanneer uitgaven van een in een eerste lidstaat gevestigd filiaal uitsluitend aan het verrichten van handelingen van zijn in een andere lidstaat gevestigde zetel worden toegewezen, de in de punten 5 en 6 aangehaalde bepalingen tot gevolg hebben dat de lidstaat van het filiaal op die uitgaven het pro rata voor de toepassing van de aftrek van het filiaal toepast, bepaald op basis van de handelingen die het in zijn staat van registratie verricht en volgens de in die staat geldende regels, dan wel het pro rata voor de toepassing van de aftrek van de zetel dan wel een specifiek pro rata voor de toepassing van de aftrek, geïnspireerd door de door het Hof inzake het recht op terugbetaling gekozen oplossing in het arrest van 13 juli 2000, Ministre du budget/société Monte Dei Paschi Di Siena (zaak C-136/99), waarbij de regels worden gecombineerd die van toepassing zijn in de lidstaat van registratie van het filiaal en de lidstaat van de zetel, in het bijzonder met betrekking tot het eventuele bestaan van een optieregeling voor de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde over de handelingen. 10 In de tweede plaats dient te worden bepaald welke regels van toepassing zijn in het specifieke geval waarin de uitgaven van het filiaal bijdragen tot het verrichten van zijn handelingen in zijn staat van registratie en van de handelingen van de zetel, met name ten aanzien van het begrip algemene kosten en het pro rata voor de toepassing van de aftrek. 11 Deze vragen doen ernstige uitleggingsproblemen rijzen die aan het Hof dienen te worden voorgelegd, alvorens uitspraak te doen over de hogere voorziening die door de vennootschap Morgan Stanley & Co International PLC is ingesteld. BESLIST: Artikel 1: De behandeling van het door de vennootschap Morgan Stanley & Co International PLC ingestelde beroep wordt geschorst totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie zich heeft uitgesproken over de volgende vragen: 1. Moeten de bepalingen van artikel 17, leden 2, 3 en 5, en artikel 19, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG), die zijn overgenomen in de artikelen 168, 169 en 173 tot en met 175 van richtlijn 2006/112/EG, wanneer de uitgaven van een in een 7

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 29. 3. 2017 ZAAK C-165/17 eerste lidstaat gevestigd filiaal uitsluitend aan het verrichten van handelingen van zijn in een andere lidstaat gevestigde zetel worden toegewezen, aldus worden uitgelegd dat zij tot gevolg hebben dat de lidstaat van het filiaal op die uitgaven het pro rata voor de toepassing van de aftrek van het filiaal toepast, bepaald op basis van de handelingen die het in zijn staat van registratie verricht en volgens de in die staat geldende regels, dan wel het pro rata voor de toepassing van de aftrek van de zetel dan wel een specifiek pro rata voor de toepassing van de aftrek waarbij de regels worden gecombineerd die van toepassing zijn in de lidstaat van registratie van het filiaal en de lidstaat van de zetel, in het bijzonder met betrekking tot het eventuele bestaan van een optieregeling voor de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde over de handelingen? 2. Welke regels dienen te worden toegepast in het specifieke geval waarin de uitgaven van het filiaal bijdragen tot het verrichten van zijn handelingen in zijn staat van registratie en van de handelingen van de zetel, met name ten aanzien van het begrip algemene kosten en het pro rata voor de toepassing van de aftrek? Artikel 2: 8